H2o 2006 22

Page 1

nยบ

39ste jaargang / 17 november 2006

22 /

2006

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

VERLANGEN NAAR TERUGKEER (HOGE) TROTTOIRBANDEN INTERVIEW MET JAN BOELHOUWER RESULTATEN MBR VARSSEVELD GEVOLGEN KLIMAATVERANDERING OP (GROND)WATERKWALITEIT


E r

De helft van Nederland ligt onder de zeespiegel; in Nederland leven we met water. Het is overal:

z i t

w e r k

i n

w a t e r

Het regiokantoor is de frontoffice van waaruit wij contacten onderhouden met inwoners en samenwerken met vertegenwoordigers van gemeenten, landbouworganisaties, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en drinkwaterbedrijven. Vanuit deze kantoren wordt het gehele onderhoud aan waterlopen, keringen en vaarwegen gecoördineerd en worden diverse projecten opgestart ter verbetering van het water-systeem.

in rivieren en sloten, in de lucht en in ons huis. Het

water

hóórt

Voor ons regiokantoor in Ulvenhout zijn wij op zoek naar een fulltime

bij

ons.

Waterbeheerder

Dijken zorgen voor onze veiligheid. Sluizen, stuwen en gemalen regelen de

waterstanden

bij

droogte of wateroverlast. Afvalwater wordt gezuiverd en het water in beken, sloten en rivieren blijft van goede kwaliteit. Dát is het werk van het waterschap.

Klantgerichtheid,

duide-

lijkheid en samenwerking zijn speerpunten van het waterschap.

Als werkgever biedt het waterschap een aantrekkelijk pakket arbeidsvoorwaarden, o.a. flexibele werktijden,

kinderop-

vangregeling

en

een

structurele eindejaarsuitkering.

De functie Als waterbeheerder in de regio ben je betrokken bij ‘water’ in de ruimste zin van het woord. Je draagt bij aan eigen plannen (zoals inrichtingsplannen), maar beoordeelt ook plannen van derden (zoals bestemmings- en rioleringsplannen). Vanuit de regio participeer en ondersteun je in beleidsontwikkelingen, zoals Kader Richtlijn Water, Stedelijke Water Opgaven en de afvalwaterketen (OAS). Ook in projecten ben jij actief, zowel uitvoerend als in tal van overlegsituaties met andere organisaties. Je bent aanspreekpunt voor andere overheden zoals bijvoorbeeld de gemeenten in jouw regio. Bij de afhandeling van klachten en calamiteiten lever jij advies. Wij vragen/bieden Je hebt een diploma op hbo-niveau, bijvoorbeeld hto- Weg- en Waterbouw en/of Land- en Watermanagement, aangevuld met enkele jaren werkervaring. Je hebt goede contactuele eigenschappen, een goede uitdrukkingsvaardigheid en je bent gewend initiatieven te nemen. Het salaris is afhankelijk van opleiding en ervaring en bedraagt bij een fulltimedienstverband maximaal € 3.217,-- bruto per maand.

Het waterschap kent een systeem van uitloopschalen. Het betreft een tijdelijke aanstelling voor de duur van 3 jaar. Interesse? Voor meer informatie kun je contact opnemen met Jack Rombouts, manager regio Midden in Ulvenhout, telefoon (076) 564 18 71 of met Janny de Bruijn, personeelsadviseur, tel. (076) 564 11 37. Stuur je sollicitatie onder vermelding van vacaturenummer 06/39 vóór 1 december 2006 naar waterschap Brabantse Delta, t.a.v. Janny de Bruijn, Postbus 5520, 4801 DZ Breda of mail je brief naar sollicitaties@brabantsedelta.nl. De sollicitatiegesprekken vinden plaats op 18 december a.s. in Ulvenhout.

Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.

Wa t e r k l e u r t h e t l e v e n


Watercrisis dodelijker dan terreur

D

eze kop stond boven een artikel in de NRC van 9 november naar aanleiding van de jaarrapportage van het VN-ontwikkelingsfonds UNDP. Terreur en vooral de dreiging van terreur spelen tegenwoordig zo’n grote rol, terecht of niet, dat vergeten wordt dat er veel belangrijkere realistischere doodsoorzaken in de wereld bestaan, namelijk geen of verontreinigd drinkwater en het ontbreken van riolering. De feiten werden opnieuw op een rijtje gezet. Het belangrijkste feit: 1,8 miljoen kinderen die jaarlijks sterven aan diarree oftewel 4.932 kinderen per dag! Dat haalt geen enkele terroristische actie. Toch blijft de aandacht uitgaan naar terreur en niet naar een eerlijkere verdeling van water en de aanleg van sanitatie in de arme streken op de wereld.

Een eerlijke verdeling van water heeft alles te maken met politieke verhoudingen, met samenwerking tussen landen en met geld voor irrigatie- en ontziltingstechnieken. En dus met (financiële) hulp van de rijke landen in de wereld. Zolang die niet meer hulp kunnen en willen geven, wordt het probleem niet opgelost. Maar de problemen in sommige arme landen worden ook niet opgelost zolang intern strijd heerst, zolang burgeroorlogen ervoor zorgen dat vele burgers verstoken blijven van een eerste levensbehoefte als water. Laten we iedere nieuwsuitzending voortaan beginnen met nieuws op het gebied van water. Er is voldoende aanbod. Dat nieuws is 100 procent reëel. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h20 @ nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00

inhoud nº 22 / 2006 4

/ ‘Beroep op overmacht bij wateroverlast niet lang meer houdbaar’

5

/ Verlangen naar terugkeer (hoge) trottoirbanden

6

/ ‘Meer besparingen mogelijk door samenwerking in de waterketen’

8 / Interview met Jan Boelhouwer

8

Maarten Gast

14 / Oplossing voor verdroging Amsterdamse waterleidingduinen komt dichterbij Renier Koenraadt, Luc Geelen en Willie Cornelissen

16 / Middenloop Vledder Aa mag weer meanderen Leo van Wee, Amber Kreleger, Inez Hamel, Zwannie Visser, Jacques Esenbrink en Joop Haverkort

20

20 / Watermanagers IJsselmeergebied bezoeken referentiegebied Lake Peipsi IJsbrand Zwart en Luc Jans

22 / Varsseveld spil in de nationale MBR-ontwikkeling Helle van der Roest, Cor Roos en Jacques Leenen

Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 92,- per jaar excl. 6% BTW € 122,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2006 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

25 / MBR Varsseveld: van effluent naar permeaat

22

Niels Nijman, Jacques van Someren, Huib Lammers, Frank Jansen en Ellen Hanzens

31 / Demonstratie MBR Varsseveld geslaagd André van Bentem, Philip Schyns, Coert Petri en Cora Uijterlinde

35 / Klimaatverandering en waterkwaliteit Ronald Loeve, Theo Claassen en Peter Droogers

39 / Klimaatverandering en grondwaterwinning Gijsbert Cirkel, Eric van Griensven en Eric Broers

43 / Duurzame nitrificatie door dubbellaags droogfiltratie Werenfried de Vet en Wilfried Burger

48 / Agenda

Bij de omslagfoto: Extreem hoog water zorgde op 31 oktober voor problemen in het Friese buitendijkse kweldergebied bij Marrum. Buiten de grote groep achtergelaten paarden die dagenlang in het nieuws was, moesten ook schapen zich proberen te redden. Wetterskip Fryslân had de handen vol met het opruimen van een grote hoeveelheid aangespoelde vegetatie en rommel, waaronder een complete caravan (foto: Meindert van Dijk).


VOLLE ZAAL BIJ AFKOPPELDAG 2006

‘Beroep op overmacht bij wateroverlast niet lang meer houdbaar’ Rioolbeheerders moeten niet zitten wachten totdat het Rijk binnenkort ingrijpt als herhaaldelijk en op grote schaal straten in gemeenten onderlopen na hevige regenval. Het beroep op overmacht is niet lang meer houdbaar. Maar het voorkómen van wateroverlast is wellicht ook eenvoudiger en goedkoper op te lossen dan tot nu toe gedacht wordt, door bijvoorbeeld het reliëf in woonstraten terug te brengen. Aldus Harry van Luijtelaar van Stichting RIONED op de geheel uitverkochte Afkoppeldag 2006 op 9 november in Ede.

R

IONED moest nee verkopen tegen sommige geïnteresseerde gemeenteambtenaren. De kennis bij hen blijkt nog niet erg groot. Van de enkele honderden aanwezigen, waarvan tientallen overigens nog een uur na aanvang binnendruppelden, waren velen ook nog niet bezig met afkoppelen. Terwijl beleidsmatig het afkoppelen van regenwater (de regenpijp) van het riool al enkele jaren in het nieuws staat. Het probleem bij afkoppelen is wel dat geen enkel huidig model voldoet voor afkoppelen. Een landelijke maatstaf om het functioneren van rioolsystemen bij (zeer) zware regenval te controleren, ontbreekt. De beoordeling van het functioneren van de riolering is nog gebaseerd op de maatstaf dat er net geen ‘water op straat’ mag blijven staan bij een bui die theoretisch eens in de twee jaar valt. In de praktijk blijkt dit criterium ook redelijk te voldoen, maar “misschien is dat meer geluk dan wijsheid”, aldus Harry van Luijtelaar van Stichting RIONED. Het grootste deel van Nederland is vlak en daarom kunnen de meeste rioolsystemen een grote hoeveelheid water op straat bufferen voordat echte overlast in de vorm van meteriële schade ontstaat. Met de introductie van het afkoppelen van regenwater is de toetsing van de werking van infiltratiesystemen vooral gericht op de effectiviteit om water de bodem in te krijgen en wordt, aldus Van Luijtelaar, de werking van overlopen vaak onderbelicht. Een riskante ontwikkeling volgens hem, omdat rioolstelsels een grote afvoercapaciteit naar de overstorten hebben. Behoefte bestaat aan inzicht in de effecten van extreme buien op het functioneren van de verwerkingssystemen voor regenwater, in samenhang met het totale watersysteem. Rekenmodellen hiervoor ontbreken nog. Dat het functioneren van de riolering anders wordt beoordeeld dan het functioneren van een watersysteem maakt het er niet makkelijker op. Een watersysteem ‘faalt’ als gebieden voor langere tijden onder water lopen. In principe wordt het criterium aangehouden dat dat eens in de 100 jaar mag gebeuren. Aan afkoppelen zitten behalve voordelen ook enkele nadelen. Dagvoorzitter Hugo Gastkemper noemde onder meer de veront-

4

H2O / 22 - 2006

reiniging die in regenwater voorkomt, de extra investeringen in voorzieningen en de beheerkosten daarvan en de controle op foute aansluitingen. Uit onderzoek dat Ton Beenen van RIONED presenteerde, blijkt dat het regenwater zo’n 13 procent van de landelijke zink- en stikstofbelasting bevat. Afkoppelen van het regenwater in de helft van de gevallen zou leiden tot circa vijf procent reductie van die belasting. Dat is ongeveer gelijk aan de neerslag aan fijn stof

die tijdens de jaarwisseling in één keer door het vuurwerk op de grond terechtkomt en uiteindelijk in het riool. Afkoppelen mag geen dogma worden, vindt Willem van Douwen van de gemeente Alkmaar. Hij sprak over de Wet gemeentelijke watertaken, waarin een voorkeursvolgorde voorkomt, waarbij afkoppelen op de eerste plaats staat voor andere methoden van waterafvoer. In de Decembernota die binnenkort openbaar wordt, staat over afkoppelen dat de gemeente hiervoor verantwoordelijk is en dat die maatregelen moet nemen of stimuleren gericht op verbetering van de waterkwaliteit en het oplossen van wateroverlast. Het Ministerie van VROM zorgt daarbij voor een ‘hulpmiddel’ waarmee gemakkelijk de kosten en baten van afkoppelen uitgerekend kunnen worden.

Dit voorjaar is het gehele dorp Buinen met 850 inwoners (300 woningen, in totaal zeven hectare) in één keer volledig afgekoppeld.


verslag KENNISHIAAT OVER FUNCTIONEREN RIOLERING

Verlangen naar terugkeer (hoge) trottoirbanden “We weten nog steeds niet hoe een rioleringsstelsel precies werkt”, aldus één van de sprekers op het congres ‘Wateroverlast binnen de bebouwde kom: overmacht of onkunde?’ van HoLaPress op 7 november in Nieuwegein. Daar gaven enkele deskundigen op rioleringsgebied hun visie op de problemen met water op straat door overbelaste riolen. Volgens hen is meer (praktische) kennis van het rioolstelsel nodig, minder theorie met modellen, beter onderhoud en vooral ook acceptatie door de burger van ondergelopen straten om het probleem op te lossen.

D

e sprekers maakten dankbaar gebruik van de wateroverlast in augustus. Waar de getroffen bewoners dit als een kleine ramp zien, is het voor rioleerders ‘smullen’. Het laat zien dat zowel het acceptatievermogen van burgers als de manier van bouwen veranderd is in de loop der jaren. Waar vroeger het water door de stoepen op straat bleef staan en burgers dit normaal vonden, wordt dit nu gezien als overlast. Op plaatsen waar geen stoepen en drempels meer zijn, zoals winkelstraten, kan het water ongehinderd de huizen en winkels binnenstromen. Evert van der Meide (VNG) maakte onderscheid in waterhinder, wateroverlast en waterschade. Daarbij is de belangrijkste vraag: wat is acceptabel en wat moet voorkomen worden? En wat mag het kosten? Omdat het probleem niet bij alle gemeenten optreedt, is het moeilijk generiek beleid op te stellen. VNG en de Unie van Waterschappen hebben wel een handreiking voor de stedelijk wateropgave opgesteld. Het oplossen van de wateropgave gaat 3,4 miljard euro kosten volgens een recente berekening van het Rijk. Daarvan kosten problemen met oppervlaktewater 1,4 miljard euro, rioleringsproblemen (niet de vervanging) en ‘water op straat’ 1,1 miljard euro en grondwaterproblemen 0,9 miljard euro. Van der Meide waarschuwde ervoor dat de kosten vijf maal zo hoog kunnen worden als geen ‘werk met werk’ wordt gemaakt, dus bijvoorbeeld het combineren van rioolwerkzaamheden met wegwerkzaamheden. De VNG adviseert gemeenten te kijken waar wateroverlast kan optreden en hoe ernstig deze is. Als het nodig is maatregelen te nemen, moeten deze zo kosteneffectief mogelijk worden uitgevoerd. Daarbij kan afkoppelen een oplossing zijn, maar dat hoeft niet: dat is een lokale afweging. Jan Zuidervliet (Arcadis) bekeek het probleem van ondergelopen straten door de bril van de rioolontwerper. Hij stelde dat de wateroverlast in augustus niet zozeer een kwestie was van een slecht functionerend rioolstelsel, maar van de lokale extreme

neerslag. Volgens Zuidervliet kan een riool in theorie de totale hoeveelheid jaarlijkse neerslag binnen 24 uur verwerken. Maar daarbij moet de neerslag wel regelmatig vallen en het rioolstelsel goed functioneren. Doordat de buien heftiger zijn dan voorheen, er meer verhard oppervlak is bijgekomen de laatste jaren en het onderhoud tegenwoordig niet altijd even goed wordt uitgevoerd, is de rek uit het riool. Dat zorgt ervoor dat vaker en meer water op straat blijft staan. Doordat veel trottoirs aflopen, kan water makkelijk woningen en winkels inlopen. Zuidervliet pleitte dan ook voor het terugbrengen van de trottoirbanden: dit kan veel schade voorkomen én de straat kan voor tijdelijke waterberging gebruikt worden. Tenslotte stelde hij dat de risico’s van wateroverlast beheersbaar gemaakt moeten worden, omdat wateroverlast nooit helemaal uit te bannen valt. Kees Snaterse van Snaterse Civiele Techniek en Management was het in grote lijnen eens met zijn collega-sprekers. Hij benadrukte dat er vooral een tekort aan kennis bestaat. Ook hij pleitte voor de visie van een ervaren ‘rioloog’, die theorie en praktijk kan onderscheiden. Eventueel onderzoek moet vooral op de praktijk zijn gericht. Jurist Wouter Haeser van Houthoff Buruma ging in op de eventuele schade die wordt geleden door water en de aansprakelijkheid hiervoor. In principe is iedereen voor zijn eigen schade aansprakelijk, behalve als sprake is van een onrechtmatige daad. Als een waterbeheerder zijn/haar werk niet goed uitvoert of door een bepaalde handeling schade berokkent, kán de beheerder aansprakelijk worden gesteld. In de praktijk is dat erg afhankelijk van de zaak: het is wachten op (meer) jurisprudentie om daarover duidelijkheid te krijgen. Govert Geldof ging in op wat hij de driepuntsbenadering voor wateroverlast noemt. Daarbij wordt het probleem op drie verschillende niveau’s aangepakt. De grote rampen, die zelden voorkomen, moeten

met maatregelen in de inrichting en de ruimtelijke ordening worden opgevangen. Schade door middelgrote gebeurtenissen moet met technische voorzieningen worden voorkomen of beperkt. Veel voorkomende overlast moet met dagelijkse middelen worden aangepakt: water moet verwerkt worden in verkeersmaatregelen, recreatie enzovoort. Belangrijk is dat maatregelen voor situaties die maar weinig voorkomen, meerdere doelen dienen. Als een voorziening lange tijd niet gebruikt wordt, heeft de maatschappij de neiging die maatregelen weer ongedaan te maken. Tenslotte pleitte ook Geldof ervoor om, naast de technische benadering, zelf nuchter te blijven nadenken en te luisteren naar ervaren deskundigen. De kennis van burgers en agrariërs kan zeer waardevol zijn. Gerard ten Bolscher ging in op de praktijk van de gemeente Rijssen-Holten. Deze gemeente is op een heuvel gebouwd. Door hevige regenval is een paar maal achter elkaar wateroverlast ontstaan in de laaggelegen delen van de gemeente. Door verschillende maatregelen, zoals het afkoppelen van hogergelegen delen, het aanpassen van de riolering en het creëren van meer oppervlaktewater, lijkt de wateroverlast te zijn verdwenen. Door de integrale aanpak is niet alleen de wateroverlast aangepakt, maar ook de waterkwaliteit verbeterd en het grondwater aangevuld. Govert Veldhuijzen, ex-wethouder van de gemeente Dordrecht en voorzitter van de VNG-commissie water, oordeelde als laatste spreker en als (ex-)bestuurder dat wateroverlast een lokaal probleem is, waarin de gemeente een belangrijke rol speelt. Maar niet alleen de gemeente: ook de ontwikkelaar, een commerciële instelling, heeft een niet te onderschatten rol. Daarbij kunnen tegengestelde belangen ontstaan. Om dat tegen te gaan, is overleg vanaf het begin tussen gemeente en ontwikkelaar noodzakelijk. Beide partijen moeten daarin flexibel zijn om tot een goed resultaat te komen. De Europese aanbesteding is Veldhuijzen een doorn in het oog: hierdoor aarzelen veel ontwikkelaars om veel energie in de voorbereiding te besteden uit angst dat een ander bedrijf er met de vruchten van die noeste arbeid vandoor gaat.

H2O / 22 - 2006

5


VERDEELDE REACTIES OP NIEUWE RAPPORTAGE OVER TE BEHALEN RESULTATEN

‘Meer besparingen mogelijk door samenwerking in de waterketen’ Samenwerken binnen de waterketen kan geld besparen, maar aanzienlijk minder dan uit het onderzoek van Kiwa en Stichting RIONED in 1998 bleek. Uit nieuw onderzoek van WaterKIP blijkt de besparing één à twee procent te zijn van de totale waterketenkosten oftewel 40 tot 50 miljoen euro per jaar (zie H2O nummer 21). Het rapport ‘Samen in de waterketen: het werkt!’ werd op 2 november in Nieuwegein gepresenteerd op een bijeenkomst van de Waterfederatie. Hoewel de vele aanwezigen tevreden leken met het rapport, waren ook kritische geluiden te horen. Zo stelde Henk Brons van de VEMW dat dit een mooi begin is, maar dat er veel meer te besparen valt. Hij vroeg dan ook aan Ger Ardon van het Ministerie van VROM van overheidswege de vorming van waterketenbedrijven op te leggen. Maar volgens Ardon is daar voorlopig nog geen reden voor, hoewel ook hij denkt dat er meer valt te besparen.

D

agvoorzitter Roelof Kruize kon het niet nalaten Waternet in de schijnwerpers te zetten. De vorming van dit watercyclusbedrijf bespaart meer dan was verwacht: 15 miljoen euro per jaar in plaats van acht miljoen. Omdat met de vorming van DWR indertijd al een besparing was bereikt, is er voor samenwerkingen die helemaal nieuw zijn meer te verdienen. Roelof Kruize extrapoleerde een bedrag van 400 miljoen euro per jaar voor heel Nederland. Dit leverde overigens wel enig commentaar op: de situatie in Amsterdam is niet maatgevend voor het hele land volgens sommige aanwezigen. Peter Hermans (Witteveen+Bos) en Hans van der Eem (Welldra) bespraken het nieuwe onderzoek. Er waren duidelijke grenzen gesteld en veel cijfers die in 1998 op een schatting waren gebaseerd, werden nu onderbouwd. Daarvoor kregen ze complimenten van de prikkelcommissie (Ger Ardon, Evert van der Meide, Johan Raap, Henk Brons, Kees Vonk en Siemen Veenstra). Deze commissie keek en luisterde achter een cactus aandachtig naar de inleiders om kritische vragen of prikkelende opmerkingen te maken. Zo vroeg Siemens Veenstra zich af of de onderzoekers wel op de goede plek naar de besparingen hadden gezocht en of niet veel meer te verdienen is. Behalve de presentatie van het rapport werden ook enkele noviteiten ten tonele gedragen. Roelof Kruize nam (virtueel) de urineseparatietoiletten van het Waterhuis in gebruik. Hierbij wordt urine separaat verzameld om apart gezuiverd te worden. Bjørn Hoogwout (Brabant Water) ging in op het belang van communicatie naar de burger en de maatschappij. Waar burgers vroeger vertrouwden op ‘tell me’ is het nu meer een kwestie van ‘show me’. Eén van de middelen daartoe is de nieuwe internetpagina www. samenwerkenaanwater.nl, waar informatie en

6

H2O / 22 - 2006

voorbeelden van samenwerking binnen de waterketen (en nog veel meer) te vinden zijn.

goed voorbeeld van kostenbesparing door samenwerking gezien.

Bert Palsma (STOWA) keek vooruit naar de toekomst en legde enkele dilemma’s voor aan de zaal. Het drinkwaternet en de riolering is oorspronkelijk aangelegd om de volksgezondheid te verbeteren. Als de riolering neerslag niet meer kan verwerken, wil dat niet zeggen dat de riolering faalt. De vraag is of je dat moet verlangen van de riolering of dat water op straat acceptabel wordt. Dan moet dat water niet al te vies zijn. Welke rol gaat afkoppelen spelen? Waar loos je effluent? Hoe schoon moet het zijn? Waar ga je zuiveren? Wat is doelmatig? Vooral dat laatste is een heikel punt, aldus Palsma. Hij vindt dat daarnaar meer onderzoek verricht moet worden. Het effect van maatregelen moet onderzocht worden, (water)systemen geanalyseerd, lokale kennis moet meer benut worden en vooral: er moet ruimte zijn experimenten, waarbij mislukkingen ingecalculeerd worden, zo sloot Palsma af.

De afsluiting was voor de prikkelcommissie. Evert van der Meide zag de grootste kansen in lokale samenwerking. Een Waternetconstructie voor heel Nederland leek hem een stap te ver. Johan Raap vond dat de cijfertjes wel erg centraal stonden: ook projecten die geen geld maar wel milieuvoordeel of duurzaamheid opleveren, moeten bekeken worden, meent hij. Henk Brons stelde dat het allemaal nog veel efficiënter kan. Om dat te bewijzen, zouden bedrijven mee moeten doen met de zuiveringsbenchmark van de waterschappen. Hij stelde verder dat de sleutel voor succesvolle samenwerkingen bij de lokale overheden ligt. Hij pleitte er daarom voor dat de rijksoverheid niet langer toekijkt, maar actief ingrijpt en samenwerking cq waterketenbedrijven verplicht stelt. Kees Vonk was blij dat regelmatig werd opgemerkt dat de burger centraal staat: deze betaalt tenslotte alles. Samenwerken moet geen verplichting worden, alleen daar waar het resultaat oplevert. De tijd van rapporten en onderzoeken is wat hem betreft wel voorbij. Siemen Veenstra was minder positief. De genoemde besparingen uit het rapport worden makkelijk gehaald, maar dat komt vooral omdat de besparingen op de verkeerde plek worden gezocht: er is veel meer te verdienen. De watersector wil niet verder kijken, aldus Veenstra.

Een aantal voorbeelden dat in de rapportage genoemd wordt, werd verder uitgewerkt. Enthousiaste verhalen over samenwerking in Tholen, het Waterplan en het Waterservicepunt Nijmegen, de samenwerking bij infrastructuur in sYnfra, de optimalisatie van het afvalwatersysteem door Waterschap de Dommel en de uitbesteding van het rioolbeheer in Boarnsterhim passeerden de revue. Uit al die voorbeelden bleek dat daadkracht en vertrouwen de basis vormen voor dit soort samenwerkingen. Maar ook goede afspraken: vooral financiële afspraken moeten duidelijk en eenduidig, bij voorkeur van tevoren, worden vastgelegd. De sprekers zien het grootste voordeel bij samenwerking tussen gemeente en waterschap: het drinkwaterbedrijf blijft enigszins buiten beeld. Vooral het combineren van leiding- en bestratingswerkzaamheden wordt als een

Ger Ardon stelde als laatste spreker dat meer besparing is te halen dan in het rapport staat. Meer samenwerken is daarvoor noodzakelijk. Het rapport is een goed begin, maar de sector moet verder kijken, aldus Ardon. Sturing vanuit de rijksoverheid is voorlopig nog niet aan de orde: dat werkt contraproductief, meent hij. Het Rijk kijkt wel kritisch toe. Mocht de watersector toch niet genoeg besparen, dan bestaat de mogelijkheid dat de rijksoverheid alsnog ingrijpt, zo besloot Ardon de bijeenkomst.


verslag Genonderzoek in het waterbeheer Kan genomica - het gebruikmaken van genetische eigenschappen oplossingen aandragen voor schoon en gezond oppervlaktewater en voor veilige dijken? Voor de gemiddelde waterschapper klinkt het als science fiction. Toch startten RIZA, RIKZ, Kiwa en STOWA begin dit jaar een verkenning naar de mogelijkheden van gentechnologie voor het waterbeheer. Aan het einde van het jaar moet er een voorstel liggen voor een concreet onderzoeksprogramma.

W

ereldwijd wordt veel onderzoek verricht op het gebied van genomica. De verkenning van RIZA, RIKZ, Kiwa en STOWA komt voor ingewijden daarom niet als verrassing. Het doel is duidelijk te krijgen in hoeverre het waterbeheer mee kan profiteren van al het genomicsonderzoek en de daarbij behaalde resultaten. Samen met waterbeheerders werden in het voorjaar de vragen in beeld gebracht waarop genonderzoek antwoorden zou kunnen geven. In de zomermaanden konden wetenschappers onderzoeksvoorstellen indienen, passend bij die vragen (zie H2O nr. 14/15, pag. 28). Op een speciale workshop afgelopen oktober werden uiteindelijk meer dan 30 onderzoeksvoorstellen gepresenteerd. Tijdens de workshop gingen vragers en aanbieders met elkaar in gesprek om deze voorstellen verder aan te scherpen. Genomica gebruikt twee belangrijke eigenschappen van genetisch materiaal. De eerste is dat de genetische code van elk individu, elke soort of populatie uniek is. De tweede is dat een uitwendige verandering direct leidt tot een interne reactie van genmateriaal. Die reactie, de genexpressie, kunnen onderzoekers sinds enige tijd in kaart brengen.

Genpatronen Wat kan genomica concreet betekenen voor het waterbeheer? Behoorlijk veel, als je de ingediende voorstellen mag geloven. Ziekteverwekkers en giftige stoffen in drinkwater, oppervlaktewater en effluent kunnen volgens genonderzoekers snel en

eenvoudig worden vastgesteld aan de hand van veranderende genpatronen bij bepaalde organismen. Op basis van dit principe kunnen instrumenten worden ontwikkeld waarmee men de gezondheidsrisico’s voor mens en dier doeltreffend kan beheersen. Die veranderende genpatronen kunnen ook gebruikt worden als snelle en betrouwbare indicator voor de ecologische kwaliteit van wateren en de veranderingen daarin. Zo kan gestuurd worden op de effecten van schadelijke stoffen in het watersysteem en niet meer uitsluitend op de concentraties van een beperkt aantal stoffen, zoals de Kaderrichtlijn Water vereist. Onderzoekers hebben ook voorstellen gedaan voor de bouw van instrumenten waarmee waterbeheerders stabiliteitsveranderingen in dijklichamen zouden kunnen herkennen aan de hand van de veranderende microbiologische samenstelling binnenin het dijklichaam. Die verandering kan snel en goedkoop worden opgespoord met genetische patroonherkenning. Uit het grote aantal ingediende voorstellen werd één ding duidelijk. Het enthousiasme onder wetenschappers voor het onderwerp is groot. Onderzoekscoördinator Bas van der Wal gaf te kennen dat de STOWA bereid is bij te dragen aan onderzoek op het snijvlak van genomica en waterbeheer. Hoe groot die bijdrage wordt, hangt volgens hem vooral af van de kwaliteit, de toepasbaarheid en het rendement van de onderzoeksvoorstellen. Kortom: levert het waterbeheerders echt wat op of is het gewoon interessante wetenschap?

Hollandse Delta neemt MBR op rwzi Heenvliet in gebruik Waterschap Hollandse Delta heeft op 13 november de vernieuwde rwzi Heenvliet officieel in gebruik genomen. De zuivering is uitgebreid met een MBRinstallatie waarmee het waterschap de komende jaren verschillende proeven met afvalwater gaat nemen.

technologie bedrijfszeker kan worden toegepast en in de toekomst ook op grotere schaal kosteneffectief kan werken. De rioolwaterzuiveringsinstallatie Heenvliet zuivert sinds 1989 het afvalwater van

Wet- en regelgeving Een belangrijke barrière voor het toepassen van gentoepassingen is de huidige wet- en regelgeving op watergebied, concludeerden de deelnemers aan de workshop. Die zou veelbelovend genomicaonderzoek in de kiem kunnen smoren. De Kaderrichtlijn Water gaat bijvoorbeeld volledig voorbij aan de ecologische effecten van schadelijke stoffen op watersystemen. Kees van Leeuwen, dagvoorzitter tijdens de workshop en zelf werkzaam bij de Europese Commissie, stelde de aanwezigen gerust: “Als u bij de commissie voorstellen op tafel legt die aantoonbaar beter zijn dan wat er is, zal men daar zeker naar kijken. Al kan het wel even duren”, voegde hij daar eerlijkheidshalve aan toe. Tijdens de bijeenkomst werd volop nagedacht over de vraag hoe je genomicaonderzoek op watergebied van de grond kunt trekken. De aanwezigen voelden veel voor een getrapt onderzoeksprogramma. Begin klein, was het advies aan de organiserende partijen. Start met kortlopende projecten waarmee de kansen en potenties van genomica voor het waterbeheer duidelijk in beeld worden gebracht. Dat genereert wellicht voldoende enthousiasme en geld om ook grotere onderzoeken te kunnen starten. Op dit ogenblik werken RIZA, RIKZ, Kiwa en STOWA aan een definitief programmavoorstel voor onderzoek naar genomica en waterbeheer. Dat moet aan het einde van het jaar klaar zijn. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Anton Gerritsen: (0320) 29 84 98, Gertjan Medema (030) 606 96 53 of Bas van der Wal (030) 232 11 99.

Bert-Jan van Weeren

bedrijven en huishoudens in Heenvliet, Geervliet en Zwartewaal. De rwzi heeft een capaciteit van 8.880 ve. Per dag zuivert de installatie gemiddeld zo’n 2.100 kubieke meter water. De MBR heeft een capaciteit van 2.500 kubieke meter. Het ontwerp van deze hybride zuivering leverde Witteveen+Bos dit jaar de Vernuftelingprijs op.

Dijkgraaf J. Geluk en burgemeester mevrouw Boevy-Koene van Bernisse tijdens de officiële opening van de MBR op de rwzi Heenvliet

H

ollandse Delta gaat onderzoek verrichten naar de (verschillen in) resultaten van het zuiveren van afvalwater door zowel de conventionele installatie als de MBR-installatie. Het water kan naar keuze door beide installaties of door één van beide worden gevoerd. De MBR is gebouwd met subsidie van de Europese Commissie in het kader van het onderzoeksproject Eurombra. Doel van dit onderzoek, waaraan 16 Europese, één Zuid-Afrikaanse en één Australisch bedrijf deelnemen, is antwoord te krijgen op de vraag of MBR-

H2O / 22 - 2006

7


INTERVIEW MET JAN BOELHOUWER, PVDA-WOORDVOERDER WATER(SCHAPPEN) IN DE TWEEDE KAMER

“Waterschapstaken onderbrengen bij provincies” Wat is er Nederlandser dan het waterschap? De oudste democratische organen in Nederland, oorspronkelijk opgericht om van gebied tot gebied het overtollige water uit te malen, het zeewater buiten te houden of in de hogere gebieden het regenwater af te voeren dan wel vast te houden, afhankelijk van de behoeften van vanouds vooral de landbouw. Later ook belast met de zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en in dat kader de zuivering van het afvalwater in meest regionale rwzi’s. Bestuurd door de ingezetenen van het betreffende gebied, de eigenaren van de grond, de woningen en bedrijven, de laatste tijd ook door de bewoners. Een eigen stelsel van omslagen en heffingen om de kosten van de taakuitoefening bij de belanghebbenden in rekening te brengen. Na jaren van af en toe wat kritische geluiden uit de linkse hoek was daar ineens het concrete voorstel in het verkiezingsprogramma van de PvdA om de waterschappen op te heffen. Aanleiding voor een gesprek met dr. Jan Boelhouwer, voor de PvdA lid van de Tweede Kamer en binnen zijn partij woordvoerder water en waterschappen, in zijn werkkamer in Den Haag.

regelen. De discussie in de Kamer gaat nog over helemaal geen of een bescheiden vergoeding. Een aantal gemeenten heeft echter via de VNG laten weten het daar niet mee eens te zijn. Zij willen zelf de volledige zeggenschap over hun bezit houden en de hoogte van het dividend bepalen. Daar is de PvdA het in ieder geval niet mee eens.”

Welk probleem moet het PvdAvoorstel over de waterschappen oplossen? “Het gaat om een paar problemen. We hebben in Nederland enerzijds het Rijk, anderzijds de gemeenten en daartussen een bonte verzameling regionale overheidsstructuren. Dat zijn bijvoorbeeld de provincies en de regionale samenwerkingsverbanden zonder of met wettelijke verplichtingen. We hebben overleggen tussen het Rijk en de regio’s, bijvoorbeeld de regio Zuid, die Zeeland, Brabant en Limburg omvat, en we hebben de waterschappen die, nu het er nog maar 26 zijn, duidelijk anders in dit bestuurlijke veld staan dan de 450 gemeenten. En telkens komen er weer nieuwe structuren bij zonder dat de oude verdwijnen. Er is sprake van een bestuurlijke drukte in dat middengebied waaraan wat gedaan moet worden.” “We stellen ook niet voor om de waterschappen op te heffen. De kunde en kennis die in de organisatie van de waterschappen aanwezig is, moet behouden blijven. Maar water wordt steeds belangrijker. Iedere beslissing die over water genomen wordt, raakt bijna alle burgers. Dat vraagt erom die beslissingen bij de algemene democratie onder te brengen. Een beweging die overigens al gaande is. De trits belang - betaling - zeggenschap is al losgelaten. De burgers brengen al ongeveer driekwart van de lasten van het waterschap op. De heffingen worden steeds algemener en het functionele aspect wordt minder.”

Was de traditionele taak van het waterschap, de zorg voor droge voeten, er niet altijd voor alle burgers?

Jan Boelhouwer

Onlangs stond in De Volkskrant het artikel over de dividendbetaling door drinkwaterbedrijven. “Aan dat verhaal zitten diverse kanten. De PvdA heeft er altijd voor gepleit om het publieke belang van de drinkwatervoorziening te borgen. Het gaat immers om een publiek goed van vitaal belang, geleverd door een monopolist, zonder keuze en zonder concurrentie. Inmiddels is dat met Kamerbrede steun in de wet geregeld. Nu moeten we natuurlijk niet in de situatie

8

H2O / 22 - 2006

komen dat die overheden als aandeelhouder het drinkwaterbedrijf als melkkoe gaan gebruiken om bijvoorbeeld het wegvallen van opbrengsten van de belastingen te compenseren. De waterkraan is niet een geldtap om andere dingen goed te maken.” “Een bescheiden vergoeding voor het geld dat men in de waterbedrijven gestoken heeft, zou niet onredelijk behoeven te zijn. Dat betekent een sterke beperking van het uitkeren van dividend. Staatssecretaris Van Geel wil dat ook in de Drinkwaterwet

“Jazeker was dat zo. Alleen de besluitvorming was ondoorzichtig voor die burgers en is dat nog steeds. Dat brengt mij meteen bij het derde probleem, dat de mogelijkheid van de burger om invloed op die besluitvorming uit te oefenen vrijwel nul is. Als je het aan de burger vraagt, weet vrijwel niemand in welk waterschap hij zit. Daarvoor heb ik vroeger, toen ik gedeputeerde in Brabant was, de waterschappen al gewaarschuwd. Dat ze als ze zo door zouden gaan, bezig waren hun eigen graf te graven. Maar met die waarschuwing hebben ze ontzettend weinig gedaan. Althans die indruk krijg ik.”

Ik krijg van Rijnland jaarlijks een uitvoerige toelichting bij de nota. “U beseft dat en leest dat omdat u op water gericht bent. Maar een gewone burger valt dat niet op. En als u mag stemmen, moet u kiezen uit een stel namen die u niets zeggen, waarop namen van mensen staan waarvan u niet weet waarvoor ze staan en waarom ze bestuurslid willen zijn. Daarom ligt er nu het voorstel om met lijsten te gaan werken.


interview Politieke partijen kunnen dan ook inhaken en daarmee de herkenbaarheid van lijsten vergroten. Dat is goed, want de besluiten worden steeds meer politieke besluiten.” “En als je deze drie probleemvelden die ik genoemd heb, overziet, is de vraag: moeten we deze aparte bestuurslaag laten bestaan? Als PvdA beantwoorden we die vraag negatief. Wij stellen voor om de waterschappen wel als organisatie in stand te houden, maar de bestuurlijke verantwoordelijkheid onder te brengen bij de algemene democratie. En wel bij de provincies, een aparte gedeputeerde tot dijkgraaf te benoemen die met de dagelijkse bestuursverantwoordelijkheid belast wordt en de taken van het algemeen bestuur deel te laten zijn van het werk van Provinciale Staten. Financiën heeft uitgerekend dat dat een besparing van 120 miljoen euro per jaar oplevert. Daarnaast is er zeker nog een efficiencyslag te maken, omdat de waterschappen allerlei activiteiten beginnen te ontplooien die de provincies ook al uitvoeren, vooral op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op milieugebied.” “Dus in de uitvoerende sfeer niet aan de waterschappen aankomen, maar als aparte bestuurslaag laten verdwijnen. En in die opvatting staan we niet alleen. Groen Links, D66 en SP zijn het met ons eens en zelfs het CDA maakt in haar verkiezingsprogramma een opmerking over het functioneren van de waterschappen. Als ik met de VVD praat, kunnen zij mijn redenatie ook goed volgen.”

We hebben er eeuwenlang voor gekozen het waterbeheer geen onderdeel te laten zijn van de afweging tussen al die uiteenlopende maatschappelijke belangen. “Ja, ik zie dat dilemma ook wel. Maar juist omdat water steeds belangrijker wordt, moet het waterbeheer onderdeel zijn van het algemeen bestuur. De PvdA heeft onlangs samen met de VVD de problematiek van de zwakke schakels in de Nederlandse kust op de agenda gezet. Dat hebben de waterschappen niet gedaan. Wij zijn als PvdA opgekomen voor het programma Ruimte voor de Rivier. En de hele Kamer is daarin meegegaan. Inmiddels is een uitvoerig rapport verschenen dat de veiligheid van Nederland in kaart brengt. Op een groot aantal plekken blijken waterwerken niet in orde te zijn. Dat is niet de schuld van de waterschappen, dat is ook inzicht dat ontstaat door het toepassen van nieuwe inspectietechnieken.”

Kunt u voorbeelden noemen? “Bijvoorbeeld de manier waarop leidingen dijken kruisen. Als daarbij zand als ondergrond is gebruikt, kan dat zand bij lekkage of een breuk uitspoelen en de dijk ondergraven. Ook de aansluiting van kunstwerken op dijklichamen blijkt in sommige gevallen kwetsbaar te zijn.” “Door de zeespiegelrijzing nemen de spuimogelijkheden vanuit het IJsselmeer naar de Waddenzee af en moet de Afsluitdijk verhoogd worden om voldoende veiligheid te kunnen bieden, evenals trouwens de IJsselmeerdijken. Voor al die maatregelen is 1,6 miljard euro nodig. Het is misschien een

beetje flauw om te zeggen, maar de aanwezigheid van waterschappen heeft deze problemen in ieder geval niet voorkomen. En in dit rapport zijn geen redenen te vinden die het existentiële belang van het bestaan ervan onderstrepen. We hebben trouwens ook grote kansen laten liggen.”

Zoals? “Als 25 jaar geleden bij de aanleg van de A59, de snelweg van Breda naar Den Bosch, gekozen was voor aanleg op een kade van bijvoorbeeld vijf meter hoogte, was dat een perfecte bescherming geweest van NoordBrabant tegen overstromingen. De strook ten noorden van deze weg had dan als overloopgebied kunnen worden ingericht. Het HSL-tracé in Zuid-Holland ligt nu op maaiveldhoogte en deels in een tunnel. Ook daar was compartimentering van gebieden mogelijk geweest, evenals bij de aanleg van de Betuwelijn. We zijn vreselijk achtergebleven in ons veiligheidsdenken.”

Is dit denken, ook over vluchtwegen, niet een ‘New Orleans’-effect? “In New Orleans werd inderdaad zichtbaar hoe moeilijk het is om grote aantallen mensen gelijktijdig te evacueren. Maar het belang van compartimentering en van vluchtwegen was al veel eerder bekend. Toch maken we op vele plekken aquaducten in plaats van bruggen. En bij de discussie over het oplossen van de files tussen Almere en Amsterdam was ook weer een tunnel in beeld. Het denken over veiligheid is zeker geen prerogatief van de waterschappen. Uit die hoek zijn nooit signalen gekomen. Hun existentiële rol is niet herkenbaar.”

aan de Universiteit Tilburg. Mijn vak was psychofysiologie. Ik bestudeerde de aansturing van gelaatsspieren vanuit de lagere delen van de hersenen, grotendeels onbewuste processen. Die kennis wordt toegepast bij leugendetectie, maar ook bij de evaluatie van het effect van therapieën voor de behandeling van posttraumatische stresssyndromen. Het is het overgangsgebied tussen de studies medicijnen en psychologie. Dat heb ik 25 jaar gedaan. Op dat onderzoek ben ik ook gepromoveerd, in 1984 in Tilburg nadat ik in Groningen was afgestudeerd in de psychologie.” “Ik ben geboren in 1950 in Tjimahi bij Bandung op Java. Min of meer bij toeval ben ik in 1995 op de lijst voor de Provinciale Staten van Brabant terechtgekomen. In 1997 werd ik bij een tussentijdse opvolging statenlid en in 1999 werd ik voor de functie van gedeputeerde gevraagd. Ik heb toen al mijn universitaire werk uit mijn handen laten vallen en ben volledig in het politieke bestuur gestapt. Ik had een brede portefeuille: water en waterschappen, openbaar vervoer, personeel en organisatie, bestuurlijke vernieuwing, financieel toezicht op de gemeenten. Ik heb de reorganisatie van de waterschappen in Noord-Brabant (de fusie

“De bestuurlijke drukte moet verminderen”

Dijkgraven spreken in interviews over voorfinanciering van investeringen van het Rijk. “Ja, ik heb ook wel zorgen over de financiële ruimte in de begroting 2007 voor de voorzieningen die nodig zijn voor onze veiligheid. In totaal is 1,6 miljard euro nodig en slechts 400 miljoen beschikbaar gesteld. Dat is een belangrijk punt van aandacht. Ook de provincies kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Over al die maatregelen voor ‘Ruimte voor de Rivier’ is in Noord-Brabant en Gelderland overeenstemming bereikt dankzij een grote inzet van de provinciale politiek. Dat komt wellicht ook door de ervaringen in 1995. Toen is het in die provincies maar net goed gegaan, omdat er geen noordwestenwind stond waardoor spuien vanuit het Hollands Diep mogelijk bleef. Anders was de dijk van de Bommelerwaard doorgestoken. Die polder was geëvacueerd en daar was de minste schade aangericht. Een draconische keuze, maar die moet je als bestuurder in zulke noodsituaties nemen.”

Hebt u vroeger ook in de watersector gewerkt? “Neen, tot 1999 was ik op persoonlijke titel als universitair hoofddocent verbonden

van negen naar drie) gerealiseerd. In 2003 werd ik lid van de Tweede Kamer.” “Water zit wel in mijn genen. Mijn grootvader ‘Rode Kees’ exploiteerde eind 19e eeuw (wilge)teengronden bij HardinxveldGiessendam en maakte zinkstukken. Een oom van mij was directeur van één van de waterleidingbedrijven in Zuid-Kennemerland. Ik sta nu als nummer 43 op de lijst van de PvdA. De verkiezingsuitslag bepaalt of ik terugkom. Waterkennis in de fracties is wel een punt van aandacht. Niet alleen bij de PvdA.”

Is vermindering van het aantal provincies niet ook een belangrijk onderwerp? “Samengaan of samenvoegen van provincies zou heel welkom zijn. Als de ontwikkeling van de regio’s in Noord-Brabant verder gaat zoals nu het geval is, hebben we binnenkort drie miniprovincies. Zulke processen vinden ook elders in het land plaats. Dat vraagt om bundeling van provincies, bijvoorbeeld Noord-Brabant en Limburg, Groningen, Friesland en Drenthe én Overijssel en Gelderland. Ook in de Randstad is de discussie gaande. Nieuwe grote provincies krijgen dan een duidelijke rol, waarin de zorg voor het water uitstekend past. Maar het is veruit te prefereren als dit soort initiatieven van onderop komt en niet van bovenaf hoeft te worden opgelegd.” Maarten Gast

H2O / 22 - 2006

9


Dividenduitkering door drinkwaterbedrijven In het openingsartikel in H2O nr. 20 ‘Reacties drinkwaterbedrijven op kritiek op dividenduitkering’ kiest u positie in de strijdvraag of klanten van waterbedrijven zonder winstoogmerk beter af zijn dan klanten van waterbedrijven die dividend uitkeren. U vindt, de argumenten van onder andere Evides gehoord hebbende, van niet. Hoofdredacteur Peter Bielars neemt in zijn commentaar een soortgelijk standpunt in. Iets algemener en scherper gesteld is uw mening: een monopoliebedrijf met winstoogmerk is niet slecht voor de klant. Economen schijnen het daar in zijn algemeenheid niet mee eens te zijn. Voor de waterbedrijven klopt het ook niet, zoals ik hieronder nader uitwerk.

U

gaat er ten onrechte van uit dat een dividenduitkering iets nieuws is voor de waterbedrijven. Ruim tien jaar geleden hadden bijna alle waterbedrijven in NV-vorm in hun statuten staan dat dividend uitgekeerd kon worden over het door de aandeelhouders gestorte kapitaal. Daarbij was het dividend gemaximeerd en wel op een rentepercentage dat een fractie hoger was dan het rendement van de lopende staatsobligaties. Het lijkt me een heel fatsoenlijk rendement voor een belegging die niet meer risico heeft dan een staatsobligatie. De aandeelhouders ontvangen dus geen dividend over de in de loop van de jaren ingehouden winsten. Deze ingehouden winsten waarover geen rente wordt betaald noch aan de aandeelhouders noch aan de bank, leiden tot lagere financieringslasten en daarmee tot lagere tarieven voor de klanten. De klant financiert het bedrijf maar plukt zelf daarvan de vruchten. Bovengenoemde bepaling in de statuten is te beschouwen als de juridische vastlegging van het not-forprofit karakter van het nutsbedrijf. Evides zou bij deze statutaire bepaling ongeveer vijf procent uitgekeerd hebben over 200.000 euro (de nominale waarde van de aandelen). Dat is het verwaarloosbare bedrag van 10.000 euro. Dit is de situatie bij de meeste bedrijven. Meestal wordt daarom geen dividend uitgekeerd of het dividend wordt aan een goed doel gegeven, zoals bij Oasen.

10

H2O / 22 - 2006

Verdroging veelal systematisch overschat De recent ontstane grote fusiebedrijven hebben hun aandeelhouders een ander dividendbeleid toegezegd. Ze bieden een rendement gerelateerd aan het eigen vermogen. De ingehouden winst leidt via de toename van het eigen vermogen tot hogere toekomstige dividenden. De totale, zowel uitgekeerde als ingehouden, jaarwinst komt daarmee ten goede aan de aandeelhouders. De winst bij een monopoliebedrijf is echter geen ondernemersprestatie maar een in de kostenbegroting opgenomen post die door de aandeelhouders samen met de daarbij behorende dekking (de tarieven) in de aandeelhoudersvergadering goedgekeurd is. De winst is dus niet ‘verdiend’, zoals bijvoorbeeld door Albert Heijn in concurrentie met Laurus, maar door de aandeelhouders van het waterbedrijf aan de gebonden klant dwingend opgelegd. De aandeelhouders van Evides hebben voor het jaar 2005 een winst van 68 miljoen euro (een kwart van de omzet) in de tarieven verwerkt. Dat is een rendement van 17 procent op het eigen vermogen. Welke particuliere belegger droomt er niet van een paar van dergelijke aandelen te bezitten in een bedrijf dat niet failliet kan gaan? Als Evides de bovengenoemde ‘not-for-profitbepaling’ in de statuten had staan, was de begroting 34 miljoen euro ofwel 12,5 procent lager uitgevallen. Daarmee hadden de klanten een 12,5 procent lager tarief betaald, terwijl al die verstandige zaken als nieuwe technieken en andere innovaties gewoon doorgang zouden hebben gevonden. In tegenstelling tot de redactie van H2O ben ik daarom van mening dat monopoliebedrijven met winstoogmerk slecht zijn voor de klanten. Het is terecht dat de overheid wettelijke grenzen stelt aan het uit te keren dividend. Daarbij is de oude not-for-profit-bepaling zeker het overwegen waard. De zelffinanciering van de verdere ontwikkeling van het waterbedrijf wordt er door gestimuleerd zonder dat klanten of aandeelhouders daarvan de dupe worden. J. Koelink (oud-directeur Waterbedrijf Groningen) Naschrift redactie: In het openingsartikel wordt door de redactie geen positie ingenomen, maar zuiver een overzicht gegeven van voor- en tegenstanders van dividenduitkering.

De Platformbijdrage ‘Verdroging veelal systematisch overschat’ van Jacco van der Gaast e.a. (H2O nr. 21, pag. 39) is een goed artikel. Het verschijnsel was bekend, doch het verband met de verdroging heb ik zelf nooit gelegd. Dit artikel zal een spin-off vinden in de bodemsanering, onderzoek naar gedrag van bestrijdingsmiddelen, nitraat, stedenbouw, etc., aldus Maria Juhasz-Holterman, specialist hydrologie bij Waterleiding Maatschappij Limburg.

N

og een kleine aanvulling. Voorgesteld wordt de bovenkant van het filter en van de piëzometer direct onder de grondwaterstand te stellen. Willen we echter de verticale flux en de anisotropie boven de grondwaterstand kennen, dan is het aan te bevelen het eerste filter te plaatsen daar waar de grond in het profiel vochtig wordt. Dit kan vooral bij wat diepere grondwaterstanden in nattere perioden en maanden een verhelderend beeld opleveren. Na nattere perioden zal er altijd water in dit peilbuisje staan. Zeer ondiepe peilbuisjes boven een laagje met een lagere k-waarde zijn een handig instrument bij bodemverontreinigingen die nog niet het grondwater hebben bereikt, daar het veel eenvoudiger is polaire verontreinigingen in water vast te stellen dan in het bodemvocht. In Zuid-Limburg kan op deze wijze wateroverlast in onder andere kelders worden opgespoord op plaatsen welke hoog en droog boven de grondwaterstand op de löss of kleefaarde liggen. De toename van wateroverlast de laatste jaren is onder andere het gevolg van het zware bouwverkeer en te ondiep aangelegde grindkoffers voor regenwaterinfiltratie, waardoor de omgeving te kampen krijgt met wateroverlast. De plaatselijke afbraak van nitraat in sommige lössprofielen hangt hier mogelijk mee samen, daar de redoxpotentiaal (tijdelijk) kan wijzigen. M. Juhász-Holterman (Waterleiding Maatschappij Limburg)


reactie

Klimaatvoetafdruk van de Amsterdamse waterketen Met veel genoegen heb ik van de kanttekeningen van de heer Gast (H2O nr. 20, pag. 22) op mijn artikel over de klimaatvoetafdruk van de Amsterdamse waterketen kennis genomen. Ik kan niet anders concluderen dan dat zijn commentaar de doelstellingen van het opnemen van deze voetafdruk onderstreept. De heer Gast vertaalt het artikel correct naar een drietal conclusies, wat leidt tot een inhoudelijke discussie. Deze discussie zou niet gevoerd zijn als deze klimaatvoetafdruk niet eerst was gepubliceerd, wat het nut van de methodiek dus bevestigt. Uiteraard wil ik niet nalaten op deze inhoudelijke discussie in te gaan.

E

erst vooraf: wat betreft de methodiek sluit de klimaatvoetafdruk aan op internationale afspraken, waarmee de verantwoordelijkheden zoveel als mogelijk daar worden neergelegd waar ze horen en waar ze ook de grootste kansen bieden voor een succesvolle aanpak. De klimaatvoetafdruk brengt de broeikasgasemissie eenvoudig in beeld, geeft zicht op het effect van beleid- en planvorming en levert vooral ook een bijdrage om over de eigen grenzen heen te kijken. Scope 1emissies zijn de directe eigen verantwoordelijkheid, op scope 3-emissies kan men worden aangesproken (marktmechanisme) en scope 2 (het elektriciteitsverbruik) is vooral een gedeelde verantwoordelijkheid. Ik kom hierop later terug. De toepassing op de gehele waterketen illustreert de diverse mechanismen op een mooie manier. In de verbreding van de horizon van drinkwaterbedrijf tot waterketen zijn complementaire resultaten te constateren uit de besluiten uit het verleden, waarmee een halvering van de broeikasgasemissie uit de Amsterdamse waterketen wordt bereikt. Het is boeiend om deze besluiten uit het verleden met de toenmalige perceptie te vernemen. De aanvullende beschouwing van de heer Gast rondom het GWA-besluit tot de aankoop van 100 procent groene stroom is verhelderend. Ik deel de nasmaak die kleeft aan een vergaande reductie van de broeikasgasemissie door middel van enkel de inkoop van groene stroom. In dezelfde periode werd elders binnen de Amsterdamse waterketen het intiatief genomen tot verplaatsing van de rwzi Oost naar Amsterdam-West, een mega-

investering waarbij het argument van de samenwerking met het Afval Energie Bedrijf mede de doorslag gaf. Deze ‘toevallige optimale locatie’ vereiste wel het omgooien van het rioleringsstelsel (overigens met een investering die vanuit duurzaamheidsoogpunt zonder meer is gerechtvaardigd, waaronder een relatief laag energieverbruik van de boosters of de indirecte kooldioxideemissies op grond van de benodigde bouwmaterialen). Deze twee besluiten worden samengebracht in de gepubliceerde klimaatvoetafdruk, wat daarmee een duurzaamheidsweergave is van beleid- en planvorming over deze waterketen tot tien jaar terug. En hier valt uit te leren voor de komende tien jaar en verder, een periode die niet alleen door Al Gore c.s. al als kritisch wordt beschouwd, en waarbij de broeikasgasemissie veruit als de grootste bedreiging voor de toekomst wordt gezien. Op beide besluiten terugkijkend: vanuit de drinkwaterketen is het besluit genomen tot inkoop van groene stroom met de gedachte dat hiermee een bijdrage geleverd wordt aan het markmechanisme om in totaliteit meer groene stroom in het algemeen te produceren. Ik durf te beweren dat hierdoor wel degelijk windmolens zijn bijgebouwd, al is het niet bij het Haringvliet. Wat betreft het besluit binnen de afvalwaterketen: binnen deze tak is een kostbare energiebron voorhanden en deed zich de kans voor deze met een hoger rendement te benutten. Er wordt namelijk groene energie geproduceerd én geleverd aan het elektriciteitsnet, enerzijds door levering van biogas en anderzijds door het bijstoken van het slib. En om meteen op de laatste vraag (“waarom wordt niet álle stroom groen ingekocht?”) te antwoorden, wat is nu belangrijker? De productie van deze groene stroom of het terugkopen ervan? Ik verwijs liever naar onze scope 1-verantwoordelijkheid, namelijk het nagenoeg volledig reduceren van onze primaire fossiele kooldioxide-emissie ten gevolge van het aardgasverbruik. Naast de discussie omtrent deze scope 1- en scope 2-emissies geeft de klimaatvoetafdruk ook het belang aan van de scope 3-emissies. Uiteraard geldt hier een verantwoord omgaan met grondstoffen en middelen in het algemeen. En als het lastig is in de weergegeven waterketen verbeteringen aan te brengen, dan is er wederom het marktmechanisme: welke leverancier levert mij vanuit een duurzaam productieproces? Een extra

zwaar criterium in een duurzaam inkoopproces. Ik vat samen: ten aanzien van de scope 1-emissies geldt een eigen verantwoordelijkheid om met name in strategisch beleid en de meerjarige planvorming dit duurzaamheidscriterium te hanteren. Verbreding van drinkwater- naar waterketen levert de accenten waar de meeste winst valt te behalen. Een verdere verbreding, zoals de samenwerking met het Afval Energie Bedrijf, is onmisbaar in een optimale benutting van de energiebronnen en bijvoorbeeld restwarmte. Ten aanzien van de scope 2-emissies geldt de eigen verantwoordelijkheid van het reduceren van de elektriciteitsbehoefte en het samenwerken in het vergroten van de groene energieproductie. Ook hier bleek de kennis en kunde van het Afval Energie Bedrijf onmisbaar. Maar we moeten niet op de stoel van elektriciteitsproducenten willen gaan zitten. Een fraai voorbeeld is de huidige studie om windmolens op terreinen van de zuiveringslocaties te laten plaatsen. De kundigheid van specialisten in de ruimtelijke ordening is hier onmisbaar. Het zijn gedeelde verantwoordelijkheden. Ten aanzien van de scope 3-emissies geldt de eigen verantwoordelijkheid van het voorkomen van verspilling of vermijdbaar inzetten van energierijke grondstoffen en materialen. Maar waar ze onvermijdbaar zijn, zal het accent zwaarder op het marktmechanisme moeten worden gelegd. Concluderend mag worden gesteld dat de klimaatvoetafdruk leidt tot een scherper beeld van duurzaamheid in vooral de meerjarige planvorming. Naarmate vorderingen worden gemaakt, kunnen accenten worden verlegd naar verdere duurzaamheidsmaatregelen en kunnen onderzoeksprogramma’s worden geprioriteerd. Met de diverse scopes worden maatschappelijke verantwoordelijkheden beter afgebakend en wordt een stimulans gegeven in de samenwerking met derden of het aanspreken op de duurzame productie van de leveranciers. Theo Janse (Waternet)

H2O / 22 - 2006

11


Belangstelling voor lamellenafscheider

eerste door een scherm heen stroomt om vervolgens de lamellen te passeren en in het oppervlaktewater uit te komen. Het afgevangen vuil zinkt. Hollands Noorderkwartier vindt deze praktijktoetsing van groot belang, omdat

Van de in totaal 100 uitgenodigde gemeenten en waterschappen kwamen er op vorige maand 75 kijken naar een demonstratie van hoogrendement lamellenafscheiders, die de gemeente Bergen verzorgde samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en adviesbureau Tauw.

De compacte lamellenafscheider

voorgestelde maatregelen aan het riool vaak grote financiĂŤle investeringen vergen. Afhankelijk van de uitkomsten brengt het hoogheemraadschap de lamellenafscheider onder de aandacht van de ruim 40 gemeenten in Hollands Noorderkwartier.

D

e compacte lamellenafscheider (45 m3) wordt in het Noord-Hollandse Bergen gebruikt als alternatief voor een groot bergbezinkbassin (300 m3). De gemeente bespaart hierdoor op de benodigde ruimte ĂŠn op geld. De lamellenafscheider kost circa 300.000 euro, een flink bergbezinkbassin 600.000 euro. Volgens Tauw kan de nieuwe voorziening ook werken in de riolering. Van oorsprong is de lamellenafscheider gemaakt voor de olie- en gasindustrie. Ongeveer een half jaar wordt nu getest met minimaal vijf overstorten. Door zijn kleinere omvang zou het rendement lager moeten uitvallen, maar de lamellen compenseren dit doordat ze een pakket vormen. Het water komt vanuit het hoofdriool in de afscheider, waar het

Wavin en Aqua for All steunen Unicef Directeur Sjef Ernes van Aqua for All naast Wavin-topman Philip Houben (midden) en Aloys van Rest van Unicef Nederland na het tekenen van de samenwerkingsovereenkomst.

Wavin, marktleider op het gebied van kunststof leidingsystemen in Europa, gaat Unicef de komende drie jaar ondersteunen met kennis en geld. De donatie vertegenwoordigt een waarde van 200.000 euro per jaar. Aqua for All verdubbelt dit bedrag.

H

et geld en de kennis is bedoeld om de watervoorzieningen en sanitatie op scholen in Afrika te verbeteren. Vorig jaar schonk Wavin al 250.000 euro aan Unicef in het kader van het 50-jarig bestaan. Met dit geld werden 20.000 schoolkinderen in Mali geholpen. De resultaten van de gesponsorde projecten zijn zo positief dat Wavin besloten heeft een meer structurele samenwerking aan te gaan met Unicef en Aqua for All. Nog dit jaar profiteren 15 scholen in de afgelegen gebieden van de regio Gao in Mali van deze samenwerking. Bovendien worden aanvullende plannen ontwikkeld voor drinkwater- en sanitatieprojecten in Mali en Papoea Nieuw Guinea.

12

H2O / 22 - 2006


actualiteit BOS-kadebreuk Studenten TU wint MapGallery Delft winnen 2006 Deltacompetitie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en adviesbureau Nelen & Schuurmans hebben tijdens de GIS Conferentie eind september in Rotterdam de MapGallery-prijs gewonnen met hun beslissingsondersteunend systeem op het gebied van kadebreuken (BOS-kadebreuk). Het visualiseert in vijf stappen het inundatiebeeld bij een kadebreuk.

H

et BOS is door de hoogheemraadschappen Hollands Noorderkwartier en Delfland samen met Nelen & Schuurmans ontwikkeld. Het systeem leidt de gebruiker stap voor stap naar het eindresultaat zonder dat hij of zij kennis hoeft te hebben van de ingewikkelde achterliggende hydraulische boezem- en overstromingsmodellen. In het BOS is het ook mogelijk om noodmaatregelen, zoals de inzet van noodwaterkeringen, te evalueren. Naast het inundatiebeeld worden de waterstanden en stroomsnelheden op de boezem in de tijd gepresenteerd. Het BOS is voor het hele beheergebied van Hollands Noorderkwartier en Delfland ingericht, maar is ook te gebruiken voor andere waterschappen. De winnende kaart liet voor de polder De Purmer in Noord-Holland het inundatiebeeld zien. De vakjury vond het systeem de beste inzending, omdat deze “zeer doordacht is opgemaakt, uitnodigt tot nadenken en de ernst van de situatie in een oogopslag toont.”

EEP-prijzen voor waterinnovaties Twee van de drie prijzen van de European Environmental Press voor Nederland zijn op 2 november gewonnen door uitvindingen op watergebied: de Anammox waterzuiveringstechnologie van Paques en het anti-legionellalint LegioFreeWater van Hans Korstanje.

J

aarlijks worden de EEP-prijzen uitgereikt voor bedrijven die op het gebied van milieutechnologie innovatieve concepten hebben ontwikkeld en op de markt gezet. De criteria daarvoor zijn buiten het innovatieve karakter de relevantie voor het milieu en de kosteneffectiviteit. Extra punten zijn te verdienen voor originaliteit. De prijs is een initiatief van de European Environmental Press, een netwerk van 16 Europese milieuvakbladen. De drie Nederlandse prijswinnaars zijn ook meteen kandidaat voor de Europese EEP Award. Die wordt op 29 november bekendgemaakt tijdens de beurs Pollutec in Lyon.

De Royal Haskoning Deltacompetition, een wedstrijd ter ere van het 125-jarig bestaan van het ingenieursbureau, is gewonnen door een team studenten van de TU Delft. Zij hebben een voorzet gegeven voor een drijvende stad in het IJmeer.

H

et ingenieursbureau wil met deze prijsvraag het nadenken over innovatieve oplossingen voor problemen in deltagebieden stimuleren. Het prijswinnende voorstel, ‘Floating city IJmeer - accelerator for delta technology’ handelt over de mogelijkheid van een drijvende stad in het IJmeer en de ontwikkelingsvoordelen die zo’n technologisch uitdagend project biedt. Het winnende team Deltasync 04 bestaat uit Rutger de Graaf, Michiel Fremouw, Bart van Bueren, Karina Czapiewska en Maarten Kuijper. Zij ontvingen een bedrag van 10.000 euro. Ook de tweede prijs is gewonnen door een team uit Delft: DeltaSync 02. Hun plan ‘Sustainable growth in urbanised delta areas the opportunities of a geographical approach to the Pearl River delta’ won 5.000 euro. De derde prijs, een geldbedrag van 2.500 euro, werd gewonnen door ‘All you need is space - long-term and large-scale development in delta areas’ van een team met studenten van de Universiteit Twente en de TU Delft. Daarnaast waren er eervolle vermeldingen voor een idee van DeltaSync 03: ‘The flood house concept - a new approach in reducing flood vulnerability’ en voor ‘A hydrologic flood forecasting system for Mesoamerica - Mesoamerica sane and safe’ van studenten van de Universiteit van Louisiana. De drie prijswinnende plannen en de twee eervolle vermeldingen zijn opgenomen in het boek ‘Innovative solutions for the delta’. De ingezonden voorstellen zijn beoordeeld door een onafhankelijke jury onder leiding van prof. ir. Louis de Quelerij.

Nereda in de prijzen De afvalwaterzuiveringstechniek Nereda heeft tijdens de beurs Industrial Processing op 3 november zowel de vakprijs als de publieksprijs in ontvangst mogen nemen. De prijzen worden uitgereikt ter erkenning van innovatieve producten en oplossingen binnen de procesindustrie.

N

ereda maakt gebruik van aërobe slibkorrels. Deze bezinken veel sneller dan het gebruikelijke slib,

waardoor de zuiveringsinstallatie als geheel kleiner van opzet kan blijven. Ook financieel is Nereda aantrekkelijk door de lage investering en het lagere energieverbruik. Het idee is ontwikkeld door DHV en de TU Delft, met ondersteuning van STOWA en STW. De introductie van Nereda is niet onopgemerkt voorbijgegaan: vorig jaar won de technologie ook al de prijs ‘de Vernufteling’ voor het meest innovatieve project van Nederlandse ingenieursbureaus.

Innovatie Award Veiligheid naar VIKING Het hoogwaterproject VIKING is door de Innovatieraad uitgeroepen tot het meest innovatie veiligheidsproject van dit jaar. Dit gebeurde tijdens de slotconferentie van het Nationaal Congres Rampenbestrijding en Crisisbeheersing op 4 oktober in Rotterdam. Volgens de Innovatieraad zal VIKING leiden tot een aanzienlijke verbetering in de afhandeling van hoogwatersituaties in Gelderland.

V

IKING is een samenwerkingsproject van de provincie Gelderland en de Duitse deelstaat NordrheinWestfalen en ging begin 2005 van start met als doel de informatievoorziening bij grensoverschrijdende rampenbestrijding ten tijde van hoogwatersituaties te verbeteren voor zowel overheden als waterschappen en hulpverlenende instanties. Dankzij VIKING sluiten draaiboeken en communicatiesystemen voor rampenbestrijding beter op elkaar aan. Daarnaast kan door het uitwisselen van informatie met Duitsland en andere betrokken partijen voor dijkringen een overzicht worden gegeven van de mogelijke overstromingsscenario’s. Een evacuatiebesluit wordt hierdoor ondersteund door berekende voorspellingen. Wanneer een ramp zich daadwerkelijk voordoet, ondersteunt VIKING de bestrijding en de hulpverlening. In het kader van het project vonden in november 2005 en mei 2006 grote, landgrensoverschrijdende oefeningen plaats. Een belangrijke reden voor de Innovatieraad, een onafhankelijke raad van 15 prominenten uit de veiligheidssector, om de prijs toe te kennen aan VIKING is dat het project vertaald kan worden naar andere regio’s of (andere) multidisciplinaire toepassingen.

H2O / 22 - 2006

13


Oplossing voor verdroging Amsterdamse Waterleidingduinen komt dichterbij In de Amsterdamse Waterleidingduinen ten noordwesten van De Zilk wordt voorgezuiverd Rijnwater geïnfiltreerd en in combinatie met natuurlijk grondwater gewonnen. Door de winning van het duinwater is een groot deel van de oorspronkelijke natte natuur verdwenen. De provincies Noord- en ZuidHolland streven ernaar om de winning van natuurlijk duinwater te beperken en de vochtige en natte duinvalleien te herstellen. Waternet wil haar waterwinning bovendien duurzamer inrichten. De kwekers in de aangrenzende bollenvelden zijn minder enthousiast. Zij vrezen vernattingschade. Het afgelopen jaar is daarom hard gewerkt aan een oplossing.

I

n 2003 publiceerde H2O een artikel over de aanleg van peilvakken in de bollenvelden in De Zilk en omgeving. De peilvakken worden aangelegd om de toenemende vernatting van de bollenpercelen te bestrijden. In het artikel kwamen ook de plannen ter sprake om de waterwinning in de aangrenzende Amsterdamse Waterleidingduinen te verminderen. De auteurs concludeerden toen dat het watersysteem ingrijpend moest worden aangepast om dit mogelijk te maken. Gedacht werd aan het aanleggen van een hydrologische bufferzone tussen de duinen en de bollenvelden. De plannen voor de Waterleidingduinen zijn inmiddels klaar voor uitvoering. Op basis van een milieueffectrapportage en een uitgebreide modellering is gekozen voor een scenario waarbij de aanleg van een bufferzone tussen de duinen en de bollenvelden niet noodzakelijk is.

Zeldzaam landschap De Amsterdamse Waterleidingduinen maken onderdeel uit van een uitgestrekt, reliëfrijk en afwisselend duinlandschap. Het gehele scala aan duinlandschappen van kalkrijke jonge duinen tot het oude strandwallenlandschap is in het gebied aanwezig. Deze opbouw in landschapszones is nergens anders in Nederland zo regelmatig, continu en grootschalig ontwikkeld. Wel hebben de drinkwaterwinning en de landbouw hun sporen in het landschap achtergelaten. Sinds het begin van de drinkwaterwinning zijn in de duinen verschillende kanalen gegraven en zandstorten ingericht. Buiten de duinen is het oorspronkelijke landschap van strandwallen en strandvlakten ten behoeve van de bollenteelt omgevormd tot zanderijlandschap. De Amsterdamse Waterleidingduinen liggen in de ecologische hoofdstructuur en zijn bij de Europese Unie aangemeld als speciale beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn. De aanwezige vegetatietypen wisselen elkaar sterk af. Deze afwisseling hangt samen met verschillen in hoogteligging, waterhuishouding, bodemsamenstelling, ouderdom en afstand tot zee. Door deze verschillen vertegenwoordigen

14

H2O / 22 - 2006

de Waterleidingduinen een grote natuurwetenschappelijke waarde met een grote verscheidenheid aan standplaatsen voor planten en leefmilieus van dieren. Het gebied herbergt een paar honderd rode lijstsoorten en soorten uit de Habitatrichtlijn, zoals de groenknolorchis en de nauwe korfslak.

Maatwerk in waterbeheer De grondwaterstanden binnen en buiten de duinen verschillen behoorlijk. In de duinen worden de grondwaterstanden sterk beïnvloed door de waterpeilen in de voorraad- en infiltratiekanalen. Lokaal komen grondwaterstanden van NAP +5,00 m à +6,00 m voor. In het zuidwestelijk deel van de Waterleidingduinen ligt het Oosterkanaal. Dit kanaal heeft een oppervlaktewaterpeil van NAP -0,75 m. Aan de duinrand ligt de grondwaterstand globaal rond NAP. Buiten de duinen wordt de grondwaterstand bepaald door het waterpeil in de sloten en vaarten. Deze oppervlaktewaterpeilen zijn vaak gekoppeld aan het boezempeil van Hoogheemraadschap van Rijnland (in de zomer NAP -0,59 m en in de winter NAP -0,62 m). De sloten langs sommige bollenpercelen worden door bollenkwekers op een lager peil bemalen. De grondwaterstanden in dit achterland liggen gemiddeld zo rond NAP -0,60 tot -0,80 m, maar kunnen fluctueren afhankelijk van de weersomstandigheden. Vlak langs de duinrand treedt kwel op. Op grotere afstand is juist sprake van een infil-

tratiesituatie, waarbij grondwater wegzijgt naar de diepere ondergrond. In de richting van de Haarlemmermeerpolder neemt deze infiltratie toe. Aanvankelijk was het de bedoeling om de freatische waterwinning in het Oosterkanaal te beëindigen. In dat geval moest langs de rand van de duinen een bufferzone worden aangelegd. Deze zou kunnen bestaan uit een brede sloot met een natuurvriendelijke inrichting en waar nodig kwel- en onttrekkingsputten. Omdat de bewoners en ondernemers in het achterland grote vraagtekens zetten bij de uitkomsten van hydrologische modelberekeningen, besloten Waternet, de provincies Noord- en ZuidHolland en het Hoogheemraadschap van Rijnland om de ingreep te faseren. Daarbij is ervoor gekozen om op korte termijn alleen het middenduin (direct ten zuiden van het infiltratiegebied) te vernatten en de effecten hiervan te monitoren en te evalueren met de streek. Bij een positieve evaluatie is een verdergaande aanpassing van de drinkwaterwinning op langere termijn bespreekbaar. De streek stelt wel als harde randvoorwaarde dat een actieplan wordt opgesteld. Zo’n actieplan geeft de eisen aan die vanuit landbouw, wonen en andere vormen van grondgebruik worden gesteld aan de waterhuishouding. Het plan gaat ook in op de procedures voor het nemen van maatregelen als niet aan deze criteria wordt voldaan.

Schop in de grond Op 22 november geven Maarten van Poelgeest, verantwoordelijk wethouder van de gemeente Amsterdam en Leen van der Sar, de verantwoordelijk gedeputeerde van de Provincie ZuidHolland, het startsein voor het duinherstel in de Amsterdamse Waterleidingduinen. Deze winter worden de noodzakelijke aanpassingen aan het waterwinsysteem uitgevoerd en aan de duinvalleien die in de toekomst weer natter moeten raken. Het betreft het aanpassen van 30 diepe winputten, inclusief leidingwerk en regelkasten, het ophogen van twee kilometer schouwpad, het aanpassen van 13 dammen, het verzetten van 184.500 kubieke meter grond om het Van Limburg Stirumkanaal te dempen én het plaggen en spragelen van 100.000 vierkante meter duinvallei. De werkzaamheden moeten vóór de start van het broedseizoen in maart 2007 klaar zijn. Het project ontvangt een Europese INTERREG-subsidie en fungeert als demonstratieproject in het Europese samenwerkingsproject NEW! Delta.


achtergrond

Infiltratiegebied bij Zwarteveld

Voorkeursscenario Voor de aanpassing op korte termijn (tot 2010) is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Hierin zijn vijf inrichtingsscenario’s uitgewerkt. Dit MER ‘Korte termijn’ is opgesteld door een consortium bestaande uit Oranjewoud, Kiwa Water Research en het hydrologisch adviesbureau Artesia. Het consortium is begeleid door een projectgroep met vertegenwoordigers van Waternet, Hoogheemraadschap van Rijnland, provincie Zuid-Holland en provincie NoordHolland. Daarnaast heeft het consortium haar (tussen)rapporten besproken met een klankbordgroep, waarin naast de partijen uit de projectgroep ook regionale en lokale belangenorganisaties waren vertegenwoordigd. Tenslotte zijn informatiebijeenkomsten, workshops en inloopdagen voor de streek georganiseerd. De vijf inrichtingsscenario’s zijn beoordeeld op hun effecten binnen het plangebied en in de wijdere omgeving. Dit invloedsgebied strekt zich uit van de zeegrens in het westen tot de Haarlemmermeerpolder in het oosten en van Bloemendaal in het noorden tot Noordwijkerhout in het zuiden. Voor de effectbepaling is de huidige situatie met een aantal autonome ontwikkelingen als uitgangspunt genomen. Verder is onderscheid gemaakt tussen effecten op drinkwaterwinning, water, bodem,

natuur, landschap, archeologie, landbouw, wonen, recreatie, duurzaamheid en kosten. Ook is gekeken naar de mate waarin aan de doelstellingen wordt voldaan (het doelbereik). Het voorkeursscenario bestaat uit het opzetten van waterpeilen in het Nieuwkanaal en het Kromme Schusterkanaal, het herinrichten van en aanpassen van het waterpeil in het Huppelkanaal en het dempen van het Van Limburg Stirumkanaal. Met deze maatregelen en enkele aanpassingen in de bedrijfsvoering van de waterwinning kan een bufferzone tussen de Amsterdamse Waterleidingduinen en het achterland achterwege blijven. Modelberekeningen tonen aan dat geen meetbare grondwaterstandverhogingen in De Zilk en omgeving zullen plaatsvinden.

Monitoringsplan Aansluitend op het MER ‘Korte termijn’ is in samenspraak met de streek een hydrologisch monitoringplan opgesteld. Dit plan moet meer gegevens over de huidige situatie opleveren. Betrokken partijen moeten het hydrologische systeem en veranderingen in het hydrologisch regime volgen, verbanden leggen tussen oorzaken en deze veranderingen en het grondwatermodel waar nodig toetsen. Veranderingen in het hydrologisch regime kunnen ontstaan door het verhogen

of verlagen van oppervlaktewaterpeilen, het instellen van peilvakken en/of het ontstaan van duinrellen. Het monitoringsplan is uitgewerkt voor de duinen, waar de voorspelde duinvernatting zal worden getoetst, en het achterland, waar zich effecten van het instellen van de peilvakken voordoen. Het MER ‘Korte termijn’ heeft afgelopen zomer ter inzage gelegen. Naast inhoudelijke kritiek is door de belanghebbenden ook waardering uitgesproken voor de wijze waarop het MER tot stand is gekomen. Zowel de bijeenkomsten van de klankbordgroep als de inloopavonden hebben geleid tot meer begrip bij bollenkwekers en bewoners. Voor de lange termijn (ná 2010) wordt later een apart MER opgesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de reacties uit de streek op het MER ‘Korte termijn’ en de toetsing van de Commissie voor de milieueffectrapportage op het MER ‘Korte termijn’. Ook worden de resultaten van de monitoring en evaluatie van de maatregelen die op korte termijn worden getroffen meegenomen. Op grond van het MER ‘Eindfase’ kan het bevoegd gezag een besluit nemen over wijziging van de grondwaterwetvergunning. Renier Koenraadt (Oranjewoud) Luc Geelen (Waternet) Willie Cornelissen (Provincie Zuid-Holland)

H2O / 22 - 2006

15


GGOR ALS BASIS VOOR BEEKHERSTEL

Middenloop Vledder Aa mag weer meanderen In het beekdal van de Vledder Aa in Drenthe zijn gronden aangewezen als reservaat- of natuurontwikkelingsgebied. De middenloop van de Vledder Aa krijgt een natuurfunctie, maar is in de huidige situatie afgestemd op landbouwkundig gebruik. In opdracht van het Waterschap Reest en Wieden ondersteunde Witteveen+Bos het beekherstel met een geohydrologische studie naar het voor natuurontwikkeling gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). Bij dit GGOR kunnen dotterbloemhooilanden, bloemrijke graslanden en natte heide zich optimaal ontwikkelen. Het GGOR is vervolgens verder uitgewerkt tot een ontwerp van het beekdal, waarin de meanders van de beek van voor de normalisatie in de jaren vijftig hersteld zijn.

Afb. 1: Ligging van het beekdal

D

e middenloop van de Vledder Aa is nu waterhuishoudkundig ingericht op de omringende landbouwgebieden. Het beekdal van de middenloop is 330 hectare groot en heeft een open landschappelijk agrarisch karakter met zowel bos als heidevelden op de flanken (zie afbeelding 1). De middenloop zelf heeft een lengte van circa vijf kilometer. De provincie Drenthe heeft in het provinciaal beleid de gronden in het beekdal aangewezen als reservaat- of natuurontwikkelingsgebied. In overleg met het Waterschap Reest en Wieden is gekozen voor een gefaseerde aanpak van het beekherstel, vanwege de eigendomssituatie. De afgelopen jaren werd het brongebied van de Vledder Aa al hersteld, nu volgt de middenloop. De middenloop is nu een overgedimensioneerde beek met vijf beweegbare stuwen. De beek heeft een breedte op de waterlijn van circa vijf meter, een drooglegging van circa 1,1 meter beneden het laagste maaiveld en een gemiddeld debiet van ongeveer een halve kubieke meter per seconde. De middenloop wordt gevoed door de bovenloop, het beekdal zelf en het landbouwkundig gebied buiten het beekdal. Zowel voor de beek zelf als het beekdal

16

H2O / 22 - 2006

zijn doelstellingen geformuleerd. Een belangrijke voorwaarde bij het bereiken van deze doelstellingen is dat er geen negatieve hydrologische effecten op gebouwen, wegen en landbouwkundige gebieden buiten het beekdal mogen optreden. Voor de Vledder Aa zelf gelden als doelen: hermeandering overeenkomstig de situatie van rond 1950, streven naar een halfnatuurlijke laaglandbeek met variatie in stroomsnelheid en inrichting en een goede ecologische toestand. Voor het beekdal gelden twee andere doelen: aanpak van de verdroging om natuurontwikkeling te stimuleren door het creëren van hydrologische condities voor de natuurdoeltypen (in volgorde van gewenstheid) dotterbloemhooiland, bloemrijk grasland en natte heide middels verhoging van het waterpeil in de Vledder Aa én een herstel van de overstromingsdynamiek (anticiperen op klimaatsverandering in combinatie met waterberging).

Werkwijze Ten eerste is een integraal modelinstrumentarium ontwikkeld dat bestaat uit een nietstationair grond- en oppervlaktewatermodel. Het modelgebied omvat een oppervlak van

350 km2. Beide modellen zijn zeer uitgebreid en gedetailleerd. Bijzonder aan het modelinstrumentarium is de koppeling tussen het grond- en oppervlaktewatermodel. Zo is de (snelle) oppervlakkige afstroming bij een neerslaggebeurtenis naar het oppervlaktewater afhankelijk van de bergingsmogelijkheden in de onverzadigde zone van de bodem. De mogelijke berging in de onverzadigde zone wordt berekend op basis van de gemiddelde hoogste grondwaterstand en het bodemtype met bijbehorende vochtkarakteristiek. De modellen zijn gekalibreerd met veldgegevens (boorbeschrijvingen, grondwaterstandsmetingen en de afvoer). Met behulp van het modelinstrumentarium is eerst het actuele grond- en oppervlaktewaterregime (AGOR) berekend. Ten tweede vond vervolgens een aantal scenarioberekeningen plaats met variatie in het beekpeil. Ten derde zijn de scenarioberekeningen middels het programma Waternood vertaald in een doelrealisatiescore van de drie gewenste natuurdoeltypen in het beekdal en in een doelrealisatiescore voor de landbouw buiten het beekdal. Met de terreinbeheerders is intensief overleg geweest over de gewenste natuurdoeltypen, zoals door het waterschap is vastgelegd in het GGOR-proces. De resultaten die voortvloeien uit het Waternood-programma hebben hierbij als handvat gediend, zodat consequent en efficiënt kon worden besloten over de gewenste natuurdoeltypen. Op basis van de variantenstudie is een aanbeveling gedaan voor het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) voor het beekdal. In het GGOR zijn de kansen voor natuurontwikkeling optimaal en de negatieve neveneffecten op landbouw, bebouwing en infrastructuur buiten het beekdal minimaal.

GGOR In het GGOR ligt het peil in de beek op 40 cm beneden maaiveld, voor een situatie die circa 40 tot 80 dagen per jaar voorkomt (voornamelijk in het voorjaar). Dit betekent een peilverhoging van circa 70 cm ten opzichte van de huidige situatie. De berekeningen, uitgevoerd met Waternood, wijzen uit dat met dit beekpeil optimale grondwatercondities ontstaan voor de ontwikkeling van de gewenste natuurdoeltypen (zie afbeelding 2).


achtergrond

Afb. 2: Gewogen doelrealisatiescore voor de drie natuurdoeltypen

Uit afbeelding 2 blijkt dat de scores voor de natuurdoeltypen dotterbloemhooiland en natte heide zeer gevoelig zijn voor het waterpeil in de beek. Een beekpeil van 40 cm beneden maaiveld geeft voor deze twee natuurdoeltypen een optimaal resultaat. De doelrealisatie voor bloemrijk grasland neemt wel iets af bij nattere omstandigheden, maar is met 95 procent nog altijd optimaal. Deze variant is als GGOR dus aan te bevelen, omdat bij dit waterpeil voor de drie gewenste natuurdoeltypen een minimaal vereiste score van 75 procent bereikt wordt (zie afbeelding 3). Het peil komt bovendien overeen met het historische waterpeil. Het

peil past ook binnen de doelstelling van de halfnatuurlijke laaglandbeek (20-70 cm-mv). En een hoger peil leidt tot meer ongewenste neveneffecten buiten het beekdal op ontwatering bij gebouwen en wegen en landbouwkundige opbrengst (zie verderop). Met behulp van Waternood zijn voor elke variant ook doelrealisatiekaarten voor de landbouw vervaardigd. Hiermee kon worden aangetoond dat de totale gewogen doelrealisatiescore voor de landbouw (buiten het beekdal) door het beekherstel niet wordt beĂŻnvloed (blijft 79%). Wel zijn lokaal maatregelen nodig om natschade aan landbouwgewassen te voorkomen. Ook uit

Afb. 3: Doelrealisatie gewenste natuurdoeltypen in het beekdal >75% In het benedenstroomse deel van het beekdal ontstaat rond de beekloop een grote potentie voor het natuurdoeltype dotterbloemhooiland, vanwege de kwel die tot in het maaiveld kan komen. Op de rand van het beekdal kan bloemrijk grasland en natte heide zich gaan ontwikkelen, evenals in het bovenstroomse deel van het beekdal.

een toetsing van de varianten op wateroverlast bij bebouwing en wegen kwamen aandachtspunten naar voren, welke met maatregelen goed zijn op te lossen. Een peilverlaging naar bijvoorbeeld 55 cm-mv leidde niet tot oplossing van de aandachtspunten, terwijl de doelrealisatie voor dotterbloemhooiland aanzienlijk verminderde.

Resultaat ontwerp beek Op basis van het GGOR is vervolgens een ontwerp van de beek gemaakt, waarbij niet meer wordt afgevoerd dan in de huidige situatie (zie afbeelding 4). Het beekherstel van de middenloop omvat over een lengte van vijf kilometer de volgende hoofdmaatregelen: demping van de oude loop en overige sloten in het beekdal, verwijdering van de vijf landbouwkundige stuwen in de middenloop, hermeandering door het graven van de oorspronkelijke loop en aansluiting de op bovenloop, het terugbrengen naar het oorspronkelijk profiel door verondieping en versmalling van het dwarsprofiel, het verhogen van het waterpeil met gemiddeld

Afb. 4: Eindbeeld beekherstel op basis van afbeelding 3

H2O / 22 - 2006

17


het waterschap vastgestelde procedure voor een waterbesluit. Tussen ontwerp en vaststelling door het algemeen bestuur worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om op het plan te reageren. Ook zal het plan in het gebied worden gepresenteerd tijdens een voorlichtingsavond. Om draagvlak voor het ontwerp van het herstel van de middenloop te verkrijgen, zijn de tussentijdse resultaten voorgelegd aan een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers van diverse belangenorganisaties.

Monitoring Afb. 5: Inundatie beekdal in een natte situatie (T=10)

circa 70 cm tot 40 cm beneden maaiveld, inundatie van het beekdal vanuit de beek (meestromende berging), het afgraven van de toplaag met ongeveer 20 cm over een gebied van in totaal circa 62 hectare én het realiseren van een vispasseerbaar kunstwerk op de overgang van de middenloop naar de benedenloop. Dit kunstwerk bestaat uit een V-vormige bekkentrap met zes trappen achter elkaar zodat de vissen het peilverschil (15 cm per trap) kunnen overwinnen. Het ontwerp bevat ook maatregelen om ongewenste neveneffecten op gebouwen, wegen, landbouw en waterhuishouding in het beekdal en de omgeving te voorkomen. Voorbeelden van die maatregelen zijn het herprofileren van een bermsloot langs de weg, het ophogen van het maaiveld in enkele landbouwpercelen of drainage, het aanbrengen van natuurlijke kaden en drainage of ophogen rond woningen en het verleggen of herprofileren van zijwatergangen.

Waterberging en natuur Waterschap Reest en Wieden werkt van grof naar fijn bij de inpassing van de wateropgave. De studie ‘Van visie naar maatregel’ is uitgevoerd om op hoofdlijnen kaders te geven voor de inpassing van het Waterbeheer 21e eeuw in het hele stroomgebied van Reest en Wieden, inclusief een

18

H2O / 22 - 2006

specifieke wateropgave voor dit beekdal. De dwarsprofielen voor de middenloop zijn zo ontworpen dat bij hoge afvoeren en natte omstandigheden het bestaande maaiveld in het beekdal fungeert als meestromende berging. Hierbij is rekening gehouden met een toename van de neerslag vanwege klimaatsontwikkeling in de toekomst. Inundatie is vanuit de natuurfunctie gewenst. Op een aantal plaatsen (totaal circa 62 ha) wordt de waterberging vergroot door het maaiveld te verlagen met circa 0,2 meter. Een impressie tijdens een natte situatie (eens in de tien jaar) voor een deel van het beekdal is in afbeelding 5 weergegeven. Hiermee voldoet het gebied na uitvoering aan de normering van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het beekherstel draagt bij aan het bereiken van de goede ecologische toestand die hoort bij een halfnatuurlijke laaglandbeek. Naar verwachting valt de beek in gemiddelde situaties niet droog in de zomer en zal de waterkwaliteit door de functieverandering van landbouw naar natuur en de natuurvriendelijke inrichting van het beekdal in de toekomst verbeteren.

Procedure en communicatie Het project is gestart op basis van afspraken tussen het waterschap en de inmiddels opgeheven Gebiedscommissie Vledder en Wapserveense Aa. Het project volgt de door

In opdracht van het waterschap zijn in juni 2004 20 peilbuizen geplaatst in en buiten het beekdal en in de directe omgeving van laaggelegen woningen. Deze peilbuizen zijn voorzien van automatische meetapparatuur, waarmee de grondwaterstand elk uur digitaal wordt gemeten. Hiermee wordt de nulsituatie vastgelegd. Met deze peilbuizen (en de reeds aanwezige peilbuizen in de natuurgebieden van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer) wordt ook het effect van de herinrichting van de middenloop op de grondwaterstanden in de omgeving en in het beekdal gemonitord.

Huidige stand van zaken Het ontwerp is gereed voor de inspraak, die de komende winter zal plaatsvinden. De uitvoering is afhankelijk van het vrijkomen van de benodigde gronden. Het gebied is door de provincie begrensd en op vrijwillige basis worden de gronden door Bureau Beheer Landbouwgronden aangekocht. Het plan is op dit moment nog niet obstakelvrij. Er is voor gekozen om een goed doordacht ontwerp te maken met aandacht voor het effect van de maatregelen op de omgeving. Wanneer een fase obstakelvrij is, kan begonnen worden met het herstel van de middenloop. Leo van Wee en Amber Kreleger (Witteveen+Bos) Inez Hamel, Zwannie Visser, Jacques Esenkbrink en Joop Haverkort (Waterschap Reest en Wieden)


ALTIJD ZUIVER DRINKWATER

Þ >-> `Á\Ê iÌÊi }iÊ iV ÌiÊV Ì ÕÊâ> `v ÌiÀ

À` VÊ7>ÌiÀÊ i i ÕÝÊ 6 * ÃÌLÕÃÊxÓÓ £ {äÊ ÊÊ iÛiÀÜ /ʳΣ­ä®Óx£ÊÓ£ää£Ó Ê ³Î£­ä®Óx£ÊÓÓ{ä£Ç ÜÜÜ° À` VÜ>ÌiÀ° v J À` VÜ>ÌiÀ°

HET REVOLUTIONAIRE AIR COMPREX SPOELSYSTEEM Reiniging van transport- en distributieleidingen m.b.v. luchtcompressie en -expansie bij lage watersnelheden? Het Aquador Air Comprex Spoelsysteem staat garant voor een ongekend goed reinigingsresultaat!

Ê7 Ê iÀi `Ü `Êâ ÊiÀÊ> Ê iiÀÊ`> ÊÓä°äääÊÕ ÌÃÊ}i« >>ÌÃÌ° Ê Ì ÕÊâ> `v ÌiÀÊÛ À Ê`À Ü>ÌiÀ Ê«À ViÃÜ>ÌiÀ]Ê i Ü>ÌiÀ Ê ««iÀÛ > ÌiÜ>ÌiÀ Ê>vÛ> Ü>ÌiÀ Ê}À `Ü>ÌiÀ Êivv Õi ÌÊ« à }

Ê } ÃV Êv ÌiÀÊÛ À Ê ÌÀ v V>Ì i Ê`i ÌÀ v V>Ì iÊ

B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E

Grontmij past bij jouw toekomst

Adviezen op het gebied van milieu, ruimte en water vormen een belangrijk onderdeel van de diensten van Grontmij. Wij werken voor de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen en voor het (internationale) bedrijfsleven. Daarbij is steeds meer sprake van een integrale benadering waarbij veel partijen betrokken zijn. Momenteel zijn wij voor ons kantoor in Houten op zoek naar diverse nieuwe medewerkers, waaronder een adviseur waterbodems, een senior adviseur waterbodems en (junior) adviseurs riolering. Informatie over Grontmij en onze vacatures vind je op www.grontmij.nl

Grontmij is een multidisciplinair advies- en ingenieursbureau voor bouw, infrastructuur en milieu. Gericht op advies, ontwerp, engineering, management en turnkey-realisatie van projecten. Met zo’n 7.000 medewerkers actief in Europa. Wij ontwerpen en realiseren plannen voor de toekomst door mensen en partijen in regio’s bij elkaar te brengen en met elkaar te verbinden. Wij doen dat met respect voor de omgeving, voor onze klanten en … voor elkaar.


Watermanagers IJsselmeergebied bezoeken referentiegebied Lake Peipsi Nederland moet ruimte bieden aan het water. Een opgave die prima te koppelen is aan de natuuropgave waarvoor we staan. Waar dat uiteindelijk toe kan leiden, is te zien in Estland en Rusland. Lake Peipsi en haar omgeving biedt een geweldige inspiratiebron. Hier is te zien hoe het landschap eruit ziet als water en natuur de ruimte hebben.

O

p de grens van Estland en Rusland ligt Lake Peipsi, het op drie na grootste meer van Europa. De ligging en de abiotische omstandigheden zijn, met uitzondering van de winterperiode, vergelijkbaar met het IJsselmeergebied. Beide meren behoren tot de grote, aaneengeschakelde, ondiepe laaglandmeren. Nederland, Estland en Rusland werken in het PeipsiIJsselmeer-project samen op het gebied van het beheer en de ontwikkeling van grote ondiepe meren. Het halfnatuurlijke Lake Peipsi dient daarbij als referentie voor het IJsselmeer met betrekking tot de Kaderrichtlijn Water, Natura 2000 en ruimtelijke projecten (waaronder natuurontwikkeling). Anderzijds levert het IJsselmeergebied veel informatie over de gevolgen en de mogelijke oplossingen van een toenemend menselijk gebruik (recreatie, visserij, watervoorziening) voor het waterbeheer van Lake Peipsi. Wederzijds leren van elkaars ervaringen draagt bij aan het ecologisch en economisch duurzaam beheren en ontwikkelen van deze meren. Onderdeel van het leerproces zijn bezoeken aan elkaars gebieden. Afgelopen zomer bezocht een Nederlandse delegatie Estland en Rusland. Het betrof een vertegenwoordiging van diverse instanties die direct betrokken zijn bij het water en de natuur in en om het IJsselmeer. Tijdens het bezoek zijn veldbezoeken afgewisseld met discussiebijeenkomsten met organisaties uit Rusland en Estland. Het doel van de missie

diepte (m) oppervlakte (km2) verblijftijd (jaar) fosfaatbelasting (kg/km2) stikstofbelasting (kg/km2) peilbeheer land-waterovergangen commerciële vissoorten watervogels

20

H2O / 22 - 2006

was drieledig: uitwisseling van ervaring met betrekking tot het water- en natuurbeheer van grote, ondiepe meren, kennismaking met Lake Peipsi als natuurlijke referentie voor het IJsselmeergebied én versterking van de onderlinge contacten tussen de direct betrokkenen bij het beheer en de ontwikkeling van het IJsselmeer. Tijdens de discussiebijeenkomsten is informatie over beide merengebieden uitgewisseld door middel van presentaties en afsluitende rondetafelgesprekken. Hoewel de maatschappelijke context van beide gebieden sterk verschilt, blijken veel raakvlakken te bestaan. Zo vertonen de grensoverschrijdende waterkwaliteitsproblemen van het Peipsi-meer veel parallellen met de ontwikkelingen in het Rijnstroomgebied. Ook de verandering in vissamenstelling als gevolg van de hoge visserijdruk, ontwikkelingen in nutriëntenconcentraties en klimaatverandering blijkt een duidelijk gemeenschappelijk aandachtspunt. De manier waarop de Nederlandse water- en natuurbeheerders steeds meer in gemeenschappelijkheid tot oplossingen proberen te komen, heeft de interesse van de Estse en Russische gesprekspartners. Andere ‘Nederlandse’ thema’s, zoals stedelijke uitbreiding richting het water en veiligheid tegen overstroming, zijn voor Lake Peipsi minder van belang. De Russen en Esten tonen veel interesse in de bestuurlijke en organisatorische aanpak van het water- en natuurbeheer in Nederland:

IJsselmeer (incl. Markermeer)

Lake Peipsi

4,5 1.800 0,33 2.600 70.000 sterk gereguleerd zeer uniform met scherpe overgangen paling, snoekbaars, baars, spiering kleine zwaan, smient, kuifeend, tafeleend, topper, zwarte stern

7,1 3.550 1 327 15.570 min of meer natuurlijk peilverloop zeer gevarieerd en veel brede rietzones spiering, baars, brasem, snoek, kwabaal, snoekbaars kleine zwaan, kraanvogel, smient, topper, kuifeend

de Esten vooral vanwege de Europese richtlijnen en de toenemende (toeristische en economische) druk op het gebied, de Russen vooral vanuit de noodzaak om de financiering en de handhaving van de waterzuivering, het natuurbeheer en de visserij beter georganiseerd te krijgen. De veldbezoeken leverden een beeld op van het nieuwe waterbeleidsprincipe ‘vasthouden, bergen en afvoeren’. Ze startten in het hoogveen waar de sponswerking wel zeer letterlijk zichtbaar was. Daarna volgden de overstromingsvlaktes van beken en rivieren. Vervolgens gingen de veldbezoeken stroomafwaarts richting het Peipsi-meer, waar het waterpeil meebeweegt met de seizoenswisselingen. Daarnaast inspireerden de veldbezoeken vooral met betrekking tot de ecologische compleetheid. Hoewel de invloed van het menselijk gebruik op het systeem ook daar groot is, functioneert het Peipsi-gebied voor vrijwel alle dier- en plantensoorten nog als een intact leefgebied. Omdat de landschapsvormende processen, zoals inundatie, meandering, veenvorming, erosie en sedimentatie, nog volop de ruimte krijgen, is de instandhouding van de natuurlijke habitats van dieren en planten gegarandeerd. In een dergelijk compleet systeem vinden de grotere diersoorten (waaronder vogels en zoogdieren) alle biotopen die ze nodig hebben. Zoogdieren als bevers en herten


achtergrond

False-colour satellietbeeld (IKONOS) van de delta van de Velikaya rivier (bron: Rijkswaterstaat RIZA).

komen in dermate grote aantallen voor, dat ze sterk van invloed zijn op de vegetatiestructuur van de oevers van het meer en van de wateren die daarin uitstromen. De fluctuerende gradiënten in voedselrijkdom, diepte en helderheid van het meer maken dat vele soorten vissen en vogels telkens weer hun eigen niche aantreffen. De moerassen van benedenlopen van beken en rivieren zijn geschikte paaiplaatsen voor de vissen van het meer. De schaal van het landschap maakt dat predatoren zoals arenden, otter en snoek in grote dichtheid aanwezig zijn. Om de diversiteit te behouden, speelt ook in het Peipsi-gebied het probleem dat voor diverse habitats (met name de grazige overstromingsvlaktes van rivieren en beken) een vorm van beheer nodig is. Door een teruggang in landbouwkundig gebruik dreigt een (te groot) deel van die overstromingsvlaktes te verbossen met wilg. Inmiddels proberen natuurbeheerorganisaties plaatselijk het beheer over te nemen van de agrariërs. Tijdens de veldbezoeken in Estland is een polder bezocht (Räpina). Deze polder (voor Estland een zeldzaam fenomeen) is in de periode 1960-1970 drooggelegd en heeft enkele decennia primair een landbouwfunctie gekend. Met de val van de Sovjet-Unie stagneerde het landbouwkundig gebruik, waardoor een deel van de polder sterk vernat is. Hierdoor zijn de natuurwaarden (waaronder zeearend, dwergmeeuw, kwartelkoning en kraanvogel) sterk toegenomen en is het gebied aangewezen als Natura 2000-gebied. Een duidelijke parallel met de vernattingsplannen

De waterzuiveringsinstallatie van Pskov (foto: Ton Swanenberg)

in tal van natuurontwikkelingsgebieden rondom het IJsselmeer. In het Russische deel is met name het veldbezoek aan de delta van de Velikaya rivier (nabij de stad Pskov) indrukwekkend. De erosie- en sedimentatieprocessen hebben gezorgd voor een prachtig uitwaaierende delta. Een perfect referentiebeeld voor bijvoorbeeld de (natuurontwikkelingsplannen van de) IJsseldelta. Met een kleine vertaalslag in het hoofd qua schaal kwam de totale Rijndelta (van Lobith tot IJsselmeer) in haar natuurlijke hoedanigheid voorbij. Het bezoek aan de waterzuiveringsinstallatie van Pskov was vanuit meerdere gezichtspunten interessant. Deze installatie is volgens de Russen één van de grootste en beste in het noordwesten van Rusland. Duidelijk is dat deze installatie nog sterk voor verbetering vatbaar is. Nabij de installatie ligt een slibdepot met zwaar verontreinigd slib dat slechts tegengehouden wordt door een dam waarvan de stevigheid door de Russen zeer in twijfel wordt getrokken. Dit levert een dreigend, ernstig milieurisico op voor de Velikaya-delta en het Peipsi-meer. Het bezoek doet de Nederlanders weer beseffen hoe cruciaal een goede waterzuivering is. De economische situatie in Rusland maakt het moeilijk om de waterzuivering goed draaiende te houden. Om de installatie te verbeteren en te onderhouden, wordt getracht geld uit Moskou of vanuit het buitenland binnen te halen. Door de Nederlanders wordt aangegeven dat onze ervaring is dat het uiteindelijk het beste is dat de waterzuivering bekostigd wordt door de inwoners en de bedrijven van de stad zelf.

De lessen vanuit Lake Peipsi Nederland is groot geworden door de uitvoering van waterstaatkundige werken. Veelal technologische hoogstandjes, waaraan we een belangrijk deel van onze faam en bestaan te danken hebben. Maar het roer moet om. We zullen het water meer de ruimte moeten geven. Lessen die vanuit Lake Peipsi zijn meegenomen: • We moeten in Nederland nog meer gaan kijken naar het totale systeem en minder naar de losse componenten, meer naar gehele stroomgebieden in plaats van losse beken, meren of rivieren; • Bekijk de opgave en de problemen van het IJsselmeergebied op een hoger ruimtelijk schaalniveau en dus over de grenzen van ieders beheergebied heen. Het eigen terrein is niet het middelpunt van de omgeving: de stroomgebiedsbenadering; • Vooral de sponswerking van het landschap voor water viel op. Voor projecten die herstel van natuurlijke systemen als doel hebben, bevat Lake Peipsi veel goede referenties. Hoe ga je organisatorisch verder met het IJsselmeergebied? Afstemming met de omgeving vraagt veel bestuurlijke en ambtelijke inspanning. Een gezamenlijk veldbezoek, zoals aan het Peipsi-gebied, werkt goed om een gemeenschappelijk doel voor ogen te krijgen en om in een informele sfeer elkaars ideeën en aandachtspunten uit te wisselen. IJsbrand Zwart (RWS IJsselmeergebied) Luc Jans (RWS RIZA) Voor meer informatie: (0320) 29 74 38 of (0320) 29 83 94

H2O / 22 - 2006

21


Varsseveld spil in de nationale MBR-ontwikkeling Dat de toepassing van de membraanbioreactortechnologie wereldwijd zo’n grote vlucht zou nemen, kon niemand aan het begin van deze eeuw bevroeden. Dat Nederland daarin een belangrijke rol zou spelen evenmin. Vanuit het buitenland wordt met aandacht gekeken naar de ontwikkelingen die in Nederland op dit gebied in korte tijd tot stand zijn gebracht. bureau BRCC en de membraanleverancier Zenon in 2005 en 2006 het onderzoek uitgevoerd om de consequenties van de opschaling goed in beeld te brengen.

Resultaten MBR Varsseveld

De officiële opening van de MBR Varsseveld door kroonprins Willem-Alexander.

V

eel bekendheid bracht het onderzoek dat van 2000 tot 2004 plaatsvond op de rioolwaterzuivering van Beverwijk. Dit onderzoek gaf inzicht in de samenhang van de verschillende processen die binnen een MBR-installatie plaatsvinden. De aandacht spitste zich toe op het functioneren van membranen én het belang van een goede voorbehandeling en biologische slibkwaliteit. Samen met membraanleveranciers werden nieuwe modules en (reinigings)concepten ontwikkeld. De technologie werd aangepast naar de specifieke omstandigheden die in Nederland gelden. Dit resultaat was niet tot stand gekomen zonder een bundeling van krachten. Al snel na de aanvang van het onderzoek werd beseft dat alleen gezamenlijk een nieuwe technologie kon worden ontwikkeld. De aan deze ontwikkeling verbonden technische risico’s en extra kosten konden namelijk door geen enkele partij alleen worden gedragen. Korte tijd daarna kwam dan ook het STOWA-innovatiefonds tot stand, waarmee extra kosten ten opzichte van traditionele oplossingsrichtingen gezamenlijk door de Nederlandse waterbeheerders konden worden opgebracht. Dit initiatief heeft de nationale MBR-ontwikkeling sterk ondersteund. Nieuwe MBR-projecten op de rwzi’s Maasbommel, Hilversum en Leeuwarden werden ontplooid en wierpen onder

22

H2O / 22 - 2006

meer licht op de mogelijkheden van de technologie op het vlak van verdergaande effluenteisen (MTR). Tevens kon een eerste vergelijking worden gemaakt tussen een MBR-installatie en een traditioneel actiefslibsysteem met nageschakelde zandfiltratie, een keuze die meerdere waterbeheerders reeds verkenden om in te spelen op toekomstige effluenteisen. Op grond van de resultaten van de eerste fase uit het nationale MBR-ontwikkelingsprogramma en gesteund door financiële bijdragen van de Europese Unie en het STOWA-innovatiefonds, besloot Waterschap Rijn en IJssel tot de realisatie van een demonstratie-installatie op praktijkschaal: de MBR in Varsseveld werd eind december 2004 in bedrijf genomen. De officiële opening in mei 2005 werd verricht door kroonprins WillemAlexander. Gezien het belang van deze installatie zijn Waterschap Rijn en IJssel, STOWA en DHV aan een uitgebreid onderzoek begonnen dat antwoord moet geven op de vraag of de MBR-technologie op grote schaal toepasbaar is voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater in Nederland. Dit betekent onder meer dat de effluenteisen die in Nederland worden nagestreefd, onder stabiele condities en tegen redelijke kosten moeten kunnen worden bereikt. De drie genoemde partijen hebben samen met TNO, TU Delft, Wetsus, Aquasense/Grontmij, onderzoeksadvies-

De intensieve samenwerking van betrokken partijen heeft de afgelopen anderhalf jaar een schat aan ervaringen opgeleverd die verwerkt zijn in twee STOWA-rapporten. Uit die rapportages kan worden afgeleid dat de effluenteisen voor stikstof en fosfaat van respectievelijk 5 mg N/l en 0,15 mg P/l ruimschoots haalbaar blijken. De mogelijkheden voor het bereiken van de MTR-kwaliteit (2,2 mg N/l en 0,15 mg P/l) zijn nadrukkelijk in beeld gekomen. De membraaninstallatie heeft onder alle omstandigheden de afvalwateraanvoer uitstekend kunnen verwerken. De scherpe ontwerpgrondslagen vanuit onderzoek op de rwzi Beverwijk zijn in de praktijk van de rwzi Varsseveld aangetoond. Verdere optimalisaties worden mogelijk geacht indien de relatie tussen slibkwaliteit en filtreerbaarheid fundamenteel wetenschappelijk inzichtelijk worden gemaakt. De (tijdelijke en onvoorziene) lozing van een industrieel polymeer toonde aan dat de gevoeligheid van membranen voor specifieke componenten in afvalwater tijdens het ontwerp van een MBR-installatie nadrukkelijk in beschouwing moet worden genomen. Ook bleek dat de voorbehandeling van een MBR-installatie meer aandacht vergt. Met name een betrouwbare werking van de microzeven, procesonderdelen die op conventionele installaties niet worden toegepast, blijft vooralsnog een belangrijk aandachtspunt. Op de rwzi Varsseveld zijn significante verbeteringen bereikt met betrekking tot het energie- en chemicaliënverbruik. In vergelijking met een conventioneel actiefslibsysteem met aanvullende zandfiltratie ligt het energieverbruik van een geoptimaliseerde MBR-installatie nog slechts 15 procent hoger. Enkele jaren terug lag dit verbruik meer dan tweemaal zo hoog.

Kosten De stichtingskosten van de MBR Varsseveld bedragen 11.200.000 euro. Voor de bepaling van de stichtingskosten van de referentievariant is gebruik gemaakt van de haalbaarheidsstudie voor de MBR Varsseveld en de kostenvergelijking die voor het onderzoek op de MBR Maasbommel is opgesteld. Op


achtergrond

basis van beide studies blijkt dat voor een installatie van 10.000 tot 50.000 i.e. de kosten voor een MBR-installatie en een actiefslibinstallatie met nageschakelde zandfiltratie nagenoeg gelijk zijn. Zoals in tabel 1 is weergegeven, verschilt de procentuele opdeling van de stichtingskosten echter sterk. In de raming van de exploitatiekosten zijn het verbruik van hulpmiddelen (energie, chemicaliën), de kosten voor slibafzet, onderhoud en de bemensing van de installatie meegenomen. Daarnaast zijn ook de kapitaalslasten in de vergelijking betrokken (zie tabel 2). De exploitatiekosten van de MBR Varsseveld liggen 17 procent hoger dan die van de referentievariant. Hiervan komt 60 procent

voor rekening van de afschrijving van de installatie en de membranen (levensduur acht jaar). Van de bedrijfsvoeringskosten komt 40 procent voor rekening van de slibafzet, terwijl de kosten voor de membraanreiniging nog geen twee procent hiervan bedragen. Op grond van toekomstige ontwikkelingen (lager energieverbruik, lagere membraanprijzen en optimalisatie van de voorbehandeling) wordt verwacht dat de exploitatiekosten van een MBR-installatie significant zullen dalen. Een andere mogelijkheid om de kosten van een MBR-installatie te laten dalen, kan worden gevonden in de realisatie van een hybride installatie, waarin op ingenieuze en economisch aantrekkelijke wijze de MBR-installatie wordt gekoppeld aan een bestaande rwzi. Het benodigde membraan-

Tabel 1. Stichtingskosten MBR Varsseveld en referentievariant

kostenpost

bouwkosten

MBR Varsseveld

referentievariant

25% 15% 12%

47% 14% 13%

22%

0%

26%

26%

11.200.000

11.200.000

civiel werktuigbouw elektrotechniek / meet- en regeltechniek membraansysteem*

startkosten** stichtingskosten

* inclusief permeaatpompen, blowers, leidingwerk e.d. ** personeelskosten, advieskosten, bouwtoezicht en btw

Tabel 2. Overzicht exploitatiekosten MBR Varsseveld en referentievariant (in euro’s).

kostenpost

MBR Varsseveld

referentievariant

1.640.000

1.400.000

exploitatiekosten

totaal

bedrijfsvoering

totaal energie chemicaliën slibafzet personeel onderhoud btw

658.000 104.000 36.000 273.000 36.000 110.000 99.000

590.000 77.000 26.000 281.000 24.000 92.000 90.000

kapitaalslasten

totaal afschrijving installaties afschrijving membranen

984.000 801.000 183.000

811.000 811.000 -

oppervlak neemt hierdoor significant af, terwijl de bestaande procesonderdelen optimaal worden gebruikt. In Nederland heeft Waterschap Hollandse Delta een demonstratie-installatie op de rwzi Heenvliet gerealiseerd die dit jaar in bedrijf is genomen. Ook Waterschap Regge en Dinkel bouwt zo’n hybride installatie op de rwzi Ootmarsum. Deze installatie zal begin 2007 in bedrijf worden genomen. Interessant gegeven is dat op beide hybride installaties en de MBR Varsseveld verschillende type membraansystemen worden toegepast. Het betreft hier zowel een holle vezel- (Zenon) als een plaat- (Toray) en een tubular- (X-Flow) membraansysteem. Dit geeft een goed beeld van de verschillende mogelijkheden op praktijkschaal.

Toekomstperspectief Op grond van de resultaten van het onderzoek op de rwzi Varsseveld is nu duidelijk op welk gebied verdere ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De verdere toekomst van de MBR-technologie hangt af van vele factoren. De kosten zullen hierin natuurlijk een belangrijke rol spelen. In sommige situaties valt inmiddels een kostenvergelijking in het voordeel van de MBR-technologie uit. Eén en ander is wel sterk lokaal bepaald en hangt mede samen met specifieke invloedsfactoren, zoals ruimtegebrek en lozing op gevoelig oppervlaktewater. Toekomstige (Europese) eisen, de noodzaak tot innovatie in samenhang met economische perspectieven en mogelijkheden om kostbare bouwgrond vrij te maken, kunnen andere argumenten zijn om de technologie in hoog tempo verder te ontwikkelen. Inmiddels is, na de voltooiing van de eerste fase op de rwzi Beverwijk en de succesvolle introductie van de demonstratie-installatie te Varsseveld tijdens de tweede fase van het ontwikkelingsprogramma, de derde fase aangebroken met het ontwerp van een aantal grotere MBR-installaties. Waternet heeft een belangrijke trend gezet met de MBR Hilversum, waarin naast de hoge effluenteisen ook de ruimtebesparing van de MBR-technologie wordt benut. In een oude deponie wordt een nieuwe installatie gerealiseerd met een capaciteit van 1.500 kubieke meter per uur en 91.000 i.e. Met de nieuwe installatie wordt ruimte gecreëerd op de locatie van de bestaande rwzi, die op haar beurt kan worden gebruikt voor stedelijke bebouwing. Het gezuiverde water

H2O / 22 - 2006

23


De MBR-technologie leent zich hiervoor: een MBR-installatie kan goed worden gecombineerd met binnenstedelijke vernieuwingsprojecten. Innovatieve combinaties op het vlak van waterhergebruik en energiebesparing blijkt wel nodig te zijn.

Kennisuitwisseling

Artist impression van de toekomstige MBR Alkmaar (de Schoonwaterfabriek), waar de MBR tevens dienst doet als geluidswal (bron: GroupA).

van de nieuwe MBR-installatie wordt volledig hergebruikt voor ecologische doeleinden. Het benutten van de combinatie van effluentkwaliteit en ruimtebesparing is op twee andere locaties in Nederland opgepakt. Zo bestuderen de hoogheemraadschappen De

Stichtse Rijnlanden en Hollands Noorderkwartier de mogelijkheid om de bestaande rwzi’s in Utrecht en Alkmaar te amoveren en door realisatie van een nieuwe MBRinstallatie de vrijkomende grond in het centrum van beide steden te hergebruiken.

Kennisuitwisseling in een Duitse MBR Arbeitsgruppe op de MBR Varsseveld.

Eén van de belangrijkste succesfactoren voor de snelle en succesvolle ontwikkeling van de MBR-technologie in Nederland is de goede samenwerking binnen de watersector. Alle activiteiten binnen het MBR-ontwikkelingsprogramma worden gecoördineerd door STOWA. Met een stuurgroep, verschillende begeleidingscommissies en inhoudelijke platformbijeenkomsten wordt getracht om met alle betrokken partijen te komen tot een optimale uitwisseling van verkregen kennis en afstemming van (nieuwe) onderzoeken c.q. projecten. Daarmee is de ontwikkeling van de MBR-technologie een schoolvoorbeeld geworden van een branchebrede samenwerking met een groot commitment vanuit politiek-bestuurlijke zijde. Wereldwijd wordt dit door velen gezien en gewaardeerd. In dit verband kan ook de bijdrage worden genoemd van Nederlandse partijen die betrokken zijn bij de Europese MBR-ontwikkelingstrajecten AMEDEUS en EUROMBRA. Met het oog op de grote bijdrage die vanuit Nederland is geleverd aan de ontwikkeling van de MBR-technologie, wordt het voorbeeld van samenwerking inmiddels ook door anderen gevolgd. Zo is recent naar Nederlands voorbeeld (Beverwijk) een internationaal opleidings- c.q. onderzoekscentrum voor MBR-technologie te Seelscheid in de deelstaat Nordrhein-Westfalen (D) opgezet. De watersector daar heeft met ondersteuning van onder meer het Umweltministerium hiermee internationaal aandacht naar zich toe getrokken. Helle van der Roest (DHV) Cor Roos (Waterschap Rijn en IJssel) Jacques Leenen (STOWA)

24

H2O / 22 - 2006


achtergrond

MBR Varsseveld: van effluent naar permeaat Sinds december 2004 draait de eerste fullscale membraanbioreactor (MBR) van Nederland op de rwzi Varsseveld. De overgang van conventioneel naar MBR bracht veel veranderingen voor de bedrijfsvoering met zich mee. Gebruikte men voor januari 2005 nog de vertrouwde kreten nabezinker, oppervlaktebelasting en draaikrans, nu zijn permeabiliteit, flux en transmembraandruk de dagelijks gebruikte termen. Desondanks functioneert de installatie naar tevredenheid; de behaalde effluentkwaliteit verbeterde sterk.

D

e membraanbioreactor van rwzi Varsseveld verschilt in een groot aantal opzichten van zijn voorganger, een conventionele actiefslibinstallatie.

De installatie De voorbehandeling van de oude installatie bestond slechts uit een zandvanger, waarin alle grove bestanddelen verwijderd dienden te worden. Eventueel drijvend materiaal werd pas door het duikschot in de nabezinktank tegengehouden. De voorbehandeling van de MBR is veel uitgebreider en bestaat achtereenvolgens uit een fijnrooster (6 mm), een beluchte zand/vetvanger en microzeven (0,8 mm). De fijnroosters en microzeven zijn compleet redundant uitgevoerd, zodat onder alle omstandigheden verwijdering van vaste bestanddelen en zelfs haren plaatsvindt. Bypass van deze onderdelen is niet mogelijk, zodat de membranen te allen tijde maximaal beschermd worden. De beluchtingstank van de oude installatie bestond uit een hoogbelast systeem met puntbeluchters. De biologie van de MBR is laagbelast en de zuurstofinbreng vindt plaats door middel van bellenbeluchting. De biologische processen zijn in principe in beide systemen hetzelfde. Doordat echter een hoger drogestofgehalte toegepast kan worden, is de installatie veel compacter gebouwd. In beide gevallen vindt/vond chemische fosfaatverwijdering plaats. Vanwege de relatief korte hydraulische verblijftijd (HRT) in de MBR en de hoge

zuurstofconcentratie in de membraantanks dient de sturing van de biologische processen anders te verlopen. Daartoe is de beluchtingstank als een omloopsysteem (met hoge recirculatie) met een separate voordenitrificatietank uitgevoerd. Voor de beluchtingsregeling wordt gebruik gemaakt van een online ammonium- en nitraatmeting. De scheiding van het gezuiverde water uit het slib vindt plaats in de membraantanks. Het totale membraanoppervlak bedraagt 20.160 m2, verdeeld over vier straten. De aansturing van de straten vindt plaats op basis van het niveau in de beluchtingstank. Onder DWA-omstandigheden zijn maximaal twee straten in bedrijf. Om het drogestofgehalte in de membraantanks niet te veel op te laten lopen, wordt vanuit de beluchtingstank slib gerecirculeerd over de membraantank. Om aanhechting van slibdeeltjes aan de membranen te voorkomen, wordt turbulentie rond de membranen gecreëerd middels grove bellenbeluchting. Tevens wordt tijdens de onttrekking regelmatig permeaat met een hoger debiet teruggespoeld om de poriën schoon te spoelen. De grootste verschillen tussen de oude en nieuwe installatie zijn samengevat in tabel 1.

Resultaten De resultaten van de eerste 20 maanden bedrijfsvoering van de membraanbioreactor op rwzi Varsseveld zijn erg bevredigend. De installatie heeft, voor zowel de effluentkwaliteit als de algemene werking van de

installatie, naar tevredenheid gefunctioneerd. Effluentkwaliteit

In tabel 2 zijn de jaargemiddelden van de effluentkwaliteit van rwzi Varsseveld weergegeven. Hieruit wordt duidelijk dat het effluent aanzienlijk verbeterde sinds de inbedrijfname van de MBR in december 2004. De streefwaarde van 5 mg Ntotaal/l in het effluent wordt in de zomer ruimschoots gehaald. Ook in de winter wordt deze waarde nauwelijks overschreden. Het gemiddelde stikstofgehalte in de maanden mei t/m augustus 2006 bedroeg slechts 2,2 mg/l, waarmee gedurende deze vier maanden aan de MTR-norm is voldaan. Het eerste halfjaar na de opstart van de MBR is onderzocht in welke mate biologische fosfaatverwijdering plaatsvindt. Hoewel de installatie geen aparte anaërobe zone heeft, is aangetoond dat toch biologische fosfaatverwijdering optreedt. Het verloop van de effluentconcentratie van Ptotaal is weergegeven in afbeelding 1. Het relatief hoge influent fosfaatgehalte van de rwzi (16 mg/l) leidde zonder ijzerdosering in de eerste maanden na opstart tot een gemiddelde concentratie Ptotaal in het effluent van 4-5 mg/l. Na een half jaar is begonnen met het doseren van ijzerzout. De dosering is langzaam opgevoerd naar uiteindelijk 1,2 mol Fe/mol Pinfluent waarmee de streefwaarde van 0,15 mg Ptotaal/l behaald wordt.

Tabel 1. Verschillen tussen oude en nieuwe installatie

conventioneel

MBR

voorbehandeling

zandvang

- fijnroosters (6mm) - beluchte zand/vetvang - microzeven (0,8 mm)

biologie - volume (m3) - slibbelasting (kg BZV/(kg ds.d)) - HRT (h) (DWA/RWA) - slibgehalte (kg/m3)

3.500 0,08 23/6 3,5

3.000 0,03 18/5 10

scheiding slib/water - volume totaal (m3) - grondoppervlak (m2)

nabezinktank 1.050 615

membraantanks 680 200

Tabel 2. Effluentkwaliteit MBR Varsseveld (in mg/l)

conventioneel 2004

CZV BZV NH4-N NKj NO3-N Ntotaal Ptotaal Portho zwevende stof

42 4,9 12,0 4,2 16,2 1,4 7,8

MBR-installatie 2005 2006 (t/m oktober)

23 1,2 0,2 0,9 2,8 3,7 2,9 2,7 0

21 1,1 0,3 1,0 2,0 3,0 0,18 0,15 0

H2O / 22 - 2006

25


Permeabiliteit

In afbeelding 2 is het verloop van de netto flux, de permeabiliteit en de procestemperatuur voor één van de membraanstraten weergegeven. Alle straten kennen een dergelijk verloop. Een opvallende periode betreft de maanden februari en maart 2005. Vlak na opstart van de MBR daalde de permeabiliteit relatief snel. De oorzaak hiervan was de aanwezigheid van een industrieel polymeer in het afvalwater, welke verkleving van de membranen veroorzaakte. Na intensieve reiniging van de membranen in april 2005 en het separaat afvoeren van deze influentcomponent is de permeabiliteit gestegen tot het beginniveau. Sindsdien is de (temperatuurgecorrigeerde) permeabiliteit relatief stabiel gebleven. Een daling van de permeabiliteit trad voornamelijk op bij hoge fluxen en lage procestemperaturen (<10°C), maar ook tijdens de droge zomer van 2006 met lage influentdebieten en hoge procestemperaturen lijkt de permeabiliteit op een lager niveau te liggen. De gemeten permeabiliteit is echter niet alleen een maat voor de membraanweerstand, maar voor de weerstand in het gehele permeaatsysteem. Met name luchtinsluiting in de permeaatleiding heeft invloed op deze weerstand. Ontluchting van de permeaatleiding functioneert het beste bij hoge debieten. Aangezien hoge debieten nauwelijks voorkwamen in deze zomerperiode, lijkt accumulatie van lucht in de permeaatleiding de oorzaak van de schijnbare permeabiliteitsdaling. Onder invloed van hogere debieten kwam de permeabiliteit na de droge periode weer terug tot een hoger niveau. Om accumulatie van lucht in de permeaatleiding te voorkomen, is afgelopen september de ontluchting van het systeem geoptimaliseerd. Nadat de ijzerdosering langzaam opgevoerd werd, begon de anorganische vervuiling van de membranen toe te nemen. Hiertoe is de reinigingsprocedure aangepast, waardoor de soort en intensiteit van de reiniging beter afgestemd kunnen worden op de soort vervuiling. Door optimale procesomstandigheden en het wekelijks uitvoeren van een onderhoudsreiniging is de permeabiliteit door deze optimalisaties na anderhalf jaar zonder intensieve reiniging nog steeds stabiel tussen 300 en 400 l/(m2.h.bar).

Bedrijfservaringen Een membraanbioreactor brengt andere bedrijfsvoeringsproblemen met zich mee dan een conventioneel actiefslibsysteem. Zo geeft het rioolwater bij een hevige regenbui de grootste zorgen. Vooral aan het begin bevat het rioolwater dan zoveel grove vervuiling dat de fijnroosters, de vetafscheider en met name de microzeven het zwaar te verduren krijgen. Ook aan het eind

26

H2O / 22 - 2006

Afb. 1: Verloop concentratie Ptotaal in het effluent

Afb. 2: Permeabiliteitsverloop van één van de membraanstraten

van de regenbui, wanneer de buffer van het gemaal leeggepompt wordt, kan bezonken materiaal op de bodem tot problemen leiden. Hiertoe zijn verschillende optimalisaties aan de voorbehandeling doorgevoerd, zodat ook tijdens deze pieksituaties de voorbehandeling zonder problemen blijft functioneren. Een juiste afstemming tussen de werking van de roostergoedinstallatie en de microzeven bleek hierbij noodzakelijk. De zevende werking van het roostergoed op het stappenrooster draagt in grote mate bij aan de ontlasting van de microzeven. In eerste instantie was de procesregeling van de fijnroosters net zoals bij veel conventionele rwzi’s, dat wil zeggen dat bij het bereiken van een inschakelniveau het rooster één stap maakte. Indien het waterniveau voor het rooster vervolgens verder steeg tot het hoge niveau, werd het rooster compleet schoongedraaid. Door de zeer grote influentfluctuaties op de rwzi Varsseveld kwam dit regelmatig

voor, waardoor de microzeven onnodig zwaar belast werden met extra onopgeloste stoffen. Na aanpassing van de regeling, waardoor de stappen van het fijnrooster geleidelijker verlopen, wordt deze zwaardere belasting nu zoveel mogelijk voorkomen. Tevens is de werking van de microzeven geoptimaliseerd. Er zijn twee straten van verschillende typen microzeven aanwezig: een compact draaiende trommelzeef en een stationaire zeef waarbij het zeefgoed met borstels uit de zeef verwijderd wordt. Vergroting van het zeefoppervlak en toepassing van een sproeisysteem en een schroef in de zeefgoedafvoerleiding hebben de werking van de trommelzeef verbeterd. Bij de stationaire zeef is een noodoverloop naar de terreinriolering op de zeefgoedafvoerleiding aangebracht om de afvoer van zeefgoed uit de zeef zeker te stellen. Ook zijn de borstels van deze zeef vervangen door een ander type om de waterafvoer met het zeefgoed te verminderen.


achtergrond

is dat bij een conventionele installatie het water altijd via de nabezinktank afgevoerd kan worden, ongeacht de kwaliteit. Bij een membraanbioreactor daarentegen moet al het afvalwater door de membranen de zuivering verlaten. Dit gaat echter niet zonder meer vanzelf. Een optimale procesvoering is hierbij van belang. Daarentegen is het effluent te allen tijde van goede kwaliteit.

De rioolwaterzuiveringsinstallatie van Varsseveld

Al deze aanpassingen hebben geresulteerd in een stabielere voorbehandeling van het afvalwater. Desondanks is de als reserve geplaatste microzeefcapaciteit hard nodig tijdens pieksituaties. In de praktijk wordt bij regen de reservestelling van zowel de fijnroosters als de microzeven gebruikt en is dus geen redundantie meer aanwezig. De biologie heeft over het algemeen zeer goed gepresteerd. De effluenteisen voor stikstof zijn ruimschoots gehaald en de fosfaatverwijdering is conform planning geleidelijk naar het gewenste niveau gebracht. Het ijzerdoseerpunt is echter in maart van dit jaar verplaatst naar aanleiding van een toename van anorganische vervuiling op de membranen. Het ijzer wordt sindsdien gedoseerd in de uitstroming van de membraantanks. Hier vindt de meeste menging plaats en dit is tevens het punt dat het verst van de membranen is verwijderd. Een MBR is gevoeliger voor de vorming van een drijflaag (vettig materiaal, licht slib) dan een conventioneel systeem. Deze drijflaag kan tot grote problemen leiden in de bedrijfsvoering. Doordat de online analysers op deze drijflaag blijven drijven, kunnen deze niet meer goed functioneren, waardoor de beluchterregeling ontregeld raakt. Naast een verslechterde effluentkwaliteit stimuleert een ontregelde beluchting verdere toename van de drijflaag. De drijflaagvorming dient daarom voorkomen te worden. Hiervoor is een drijflaagruimer in de beluchtingstank aanwezig. Desondanks is tot drie keer toe een forse drijflaag (van meer dan een meter) ontstaan die over de rand van de beluchtingstank stroomde. Om dit probleem te voorkomen zijn in oktober 2005 sproeiopstellingen geïnstalleerd waarmee de drijflaag kan worden bestreden. De drijflaagvorming blijft echter een belangrijk punt van aandacht bij de bedrijfsvoering van een MBR.

Ook de membraaninstallatie functioneert goed. Een optimale bedrijfsvoering is hier echter wel bij van belang. Doordat echter elke dag vier megabites aan data wordt verzameld, worden de prestaties van de complete installatie nauwkeurig vastgelegd. Aan de hand hiervan kan de besturing worden aangepast zodat een zo optimaal mogelijke werking van de installatie wordt verkregen. De optimum flux kan bijvoorbeeld verhoogd of verlaagd worden naar aanleiding van het permeabiliteitsverloop. Een hogere optimum flux is gunstig voor het energieverbuik. De werking van de membranen dient hier echter niet negatief door beïnvloed te worden. De membranen dienen belucht te worden wanneer de membraanstraat in bedrijf is om turbulentie in het systeem te creëren. Hierdoor wordt slibophoping tussen de membranen voorkomen. Deze beluchting kan op twee verschillende manieren uitgevoerd worden: via aircycling of sequentiële beluchting. Bij aircycling vindt wisseling van de luchtinbreng plaats tussen de cassettes onderling, bij sequentiële beluchting binnen één cassette. Aircycling zorgt voor grotere turbulentie binnen de cassette, maar draagt daardoor ook bij aan grotere krachten op de membraancassettes. Door de toepassing van aircycling zijn lekkages ontstaan in de membraanophanging. Om deze lekkages te voorkomen, is er vooralsnog voor gekozen sequentiële beluchting toe te passen. Tevens is de ophanging van de membraanmodules verstevigd. Er zullen testen worden uitgevoerd om te bepalen of door middel van deze versteviging alsnog aircycling kan worden toegepast.

Na de hectische opstartperiode zijn sinds een paar maanden de werkzaamheden weer tot normale proporties teruggekeerd. De werkzaamheden zijn echter wel intensiever in vergelijking met een conventionele installatie. Vooral de analyse van gegevens van verscheidene procesonderdelen, de uitgebreide voorbehandeling en de inspectie en reiniging van de membranen dragen bij aan de extra tijdsbesteding. Tevens vraagt het opslaan en verpompen van de verschillende chemicaliën meer aandacht. Om een reëel beeld te kunnen geven van de personeelsinzet ten opzichte van een installatie met vergelijkbare effluentkwaliteit is een vergelijking gemaakt tussen rwzi Varsseveld en rwzi Ruurlo, die bestaat uit een conventionele zuivering met nageschakelde zandfilters. Uit deze vergelijking kwam naar voren dat de extra personeelsinzet op de MBR Varsseveld maximaal 50 procent bedraagt. Naast de dagelijkse werkzaamheden wordt ook veel tijd besteed aan het ontvangen en rondleiden van vele geïnteresseerden. In het eerste jaar hebben meer dan 2.500 mensen vanuit een groot aantal verschillende landen een bezoek gebracht aan de rwzi en aanvragen voor bezichtiging komen nog steeds regelmatig binnen. Op deze manier worden de ervaringen op de MBR Varsseveld gedeeld en is het een echte demonstratieinstallatie. Niels Nijman (DHV) Jacques van Someren, Huib Lammers, Frank Jansen en Ellen Hanzens (Waterschap Rijn en IJssel)

Evaluatie Een belangrijk verschil tussen een membraanbioreactor en een conventionele installatie

H2O / 22 - 2006

27


verenigingsnieuws •

WATERCOLUMN •

De watertoren van Babel

• • • •

Op bijeenkomsten van onze verenigingen ontvang ik nog vaak de subtiele vraag wat een industriepersoon in deze fora vindt of zoekt. Het antwoord is: “we zijn als leden niet geïnteresseerd in belang doch in thema”. Ik geef toe, als industrievertegenwoordiger is het lastig opereren in een club die door overheidsdienaren wordt gedomineerd. In andere (industrie)fora worden NVA en KVWN toch beschouwd als ambtenarenclubjes. Dat is jammer, van beide zijden. Er is veel te winnen door samen op te trekken, niet alleen tussen de algemeen bekende ketenpartners maar ook verder. Een taak voor onze verenigingen om dat te faciliteren. Het is goed om als belanghebbenden een forum te bezitten waar we elkaar persoonlijk ontmoeten. Juist dat verkleint de drempel tot leren, van en over elkaar. Toch ben ik niet bijster enthousiast over wat nu plaatsvindt. Er wordt helaas nog te sectoraal gedacht. En zeker industrie en land- en tuinbouw worden vaak als opponenten beschouwd, zoals in de relatie tussen vergunninghouder en -verlener. Samenwerking is dan niet eenvoudig. En juist met deze categorieën is door (keten)samenwerking veel te bereiken. Hoe zetten we dat in werking? Onlangs verzorgde de gezamenlijke programmacommissie waterketen een congres over samenwerking. Ten eerste viel me op dat veel marktgeoriënteerd vocabulaire werd gebruikt en dat is tenminste opmerkelijk voor overheidsgedreven organisaties. Juist als het op personele bezetting aankomt, zou de overheid toch een reciproque gedrag moeten vertonen met marktgedreven organisaties, althans dat is mijn persoonlijk gevoel. Daarnaast verlopen ketenactiviteiten schoorvoetend; over de resultaten wordt wisselend gedacht. Helaas wordt vaak een andere taal gesproken door gedreven personen van verschillende organisaties. Het betreurde mij natuurlijk dat de industrie volledig buiten beeld was. Oké, het was niet het onderwerp van onderhavige studies, maar waar horen we het dan wel en hoe initiëren we dat? Op de terugweg denk je over deze zaken na. Een suggestie: jobrotation, verplaatsing van watergedreven personen tussen schakels van de keten, van rioolwater naar drinkwater, riolering, watersysteem en industrie. Dus naast verticale ook horizontale migratie. Dat is een impuls om elkaars taal te leren en te begrijpen. Daarmee wordt waarschijnlijk in de keten voordeel behaald, niet primair financieel.

Inleidingen

Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda moet ingeleverd worden bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78.

21 november bijeenkomst van de PICT over informatiebeveiliging Amsterdam

24 november gemeenschappelijke najaarsvergadering NVA en KVWN Amsterdam

14 december workshop van KVWN over internationale activiteiten van de waterleidingbedrijven Nieuwegein

19 december bijeenkomst van de KVWN/NVA-contactgroep Emissiebeheer en NVA-programmagroep 4 (oppervlaktewater) over regionale stofstroomanalyses Utrecht

Najaarsvergaderingen en Het WaterSymposium Op 24 november vinden de beide najaarsvergaderingen van NVA en KVWN plaats. Ze worden gevolgd door Het WaterSymposium, dat dit jaar in het teken staat van verkiezingen, verandering en innovatie. De titel luidt: ‘Blauw regeert Nederland - ruimte voor innovatie’. De besturen van NVA en KVWN willen met de leden, zo vlak na de verkiezingen, een advies aan de kabinetsformateur meegeven. De locatie is planetarium Gaasperplas, Amsterdam Zuid-Oost, Kromwijkdreef 11.

Programma • •

• • •

Johan Raap (NVA)

28

H2O / 22 - 2006

11.55 uur: lezing ‘Gooien we onze toekomst in het water?’ door Jaap Peters (Universiteit Nyenrode) 12.35 uur: intermezzo 12.50 uur: lunch 14.00 uur: workshops 16.00 uur: inspirerende afsluiting 16.30 uur: happy 1,5 hour

09.00 uur: ontvangst 09.45 uur: ledenraadpleging NVA / najaarsvergadering KVWN 10.30 uur: ontvangst WaterSymposium 11.00 uur: opening WaterSymposium 11.10 uur: uitreiking NVA/KVWN Scriptieprijs 11.20 uur: lezing ‘Wie niet innoveert, heeft geen toekomst’ door Mathieu Weggeman (TU Eindhoven)

In het Global Casino van vandaag is elk bedrijf er op uit de kennis van de ander zo snel mogelijk overbodig te maken door innovatieve producten of diensten te ontwikkelen die de bestaande uit de markt drukken omdat ze beter zijn, sneller, goedkoper, mooier, flexibeler, effectiever, schoner, ergonomischer, etc. De levenscycli van producten en diensten worden door die praktijk steeds korter. Daarom kan geen enkele moderne organisatie zonder innovatiestrategie, ondernemerschap en new business development. Het is duidelijk dat de concurrentie in de advanced economies zich af zal spelen op het gebied van kennis, creativiteit, innovatievermogen en time-toeverything. Dat vereist een cultuur waarin horizontale kennisdeling in de keten en in netwerken de gewoonste zaak van de wereld is geworden. Want zonder grensoverschrijdende kennisdeling, geen nieuwe combinaties en zonder Neue Kombinationen, geen innovatie. Prof. dr. ir. Weggeman is hoogleraar Organisatiekunde aan de TU Eindhoven en Chef Innovatie bij De Baak Managementcentrum. Jaap Peters is oprichter van het Chaosforum in Nederland. Vorig jaar verscheen zijn derde boek: Intensieve Menshouderij (hoe kwaliteit oplost in rationaliteit). Inmiddels een bestseller. Dit boek handelt over de toepassing van Amerikaanse managementmethoden en -technieken op Europese organisaties. In het dagelijks leven werkt hij bij Overmars Organisatie Adviseurs. Als organisatieactivist houdt hij graag pleidooien voor meer aandacht voor inhoud, vakmanschap en diversiteit en minder voor vorm. De Amerikaanse managementmethoden- en technieken lijken er voor gemaakt inhoud te verwaarlozen. McDonald’s is het grootste restaurant ter wereld, maar er werkt geen enkele kok. Eet smakelijk! In zijn lezing ‘Gooien we onze toekomst in het water?’ zal hij kort stilstaan bij de essentie van de chaos- en complexiteitstheorie en wat dat betekent voor veranderen, strategieën, leidinggeven en innoveren. Misschien bent u niet geïnteresseerd in de chaos, maar de chaos is dat altijd wel in u. Even voor de zekerheid: chaos is gratis orde die je nog niet begrijpt. Misschien is het wel beter en makkelijker dat niet blauw, maar wit reageert. Drs. Jaap Peters is bedrijfskundige, partner bij bureau Overmars Organisatie Adviseurs en docent aan Universiteit Nyenrode.

Workshops Het openbaar bestuur op het gebied van water kent een groot aantal organisaties: vier ministeries, twaalf provincies, 27 waterschappen, 458 gemeenten en elf drinkwaterbedrijven. Deze versnippering vraagt om veel


verenigingsnieuws overleg en dat komt de daadkracht niet ten goede. Welk advies zou u de kabinetsformateur willen meegeven? In deze workshop heeft u de kans om de waterorganisatie van Nederland te herzien. U wordt uitgedaagd door Wim Drossaert (directeur Syncera, mede-initiatiefnemer brandbrief) en Ruud Stevers (Bureau Adviseurs, Rijkswaterstaat Corporate Dienst) om een optimale waterorganisatiestructuur te schetsen, uitgaande van een nulsituatie. Het laatste jaar buitelen de ontwikkelingen en bijbehorende miljoenen ten aanzien van innovatie en kennisinfrastructuur in het waterveld haast over elkaar heen: Het Delta Instituut, een TTI Watertechnologie, de subsidieregeling InnoWator, Susprise, etc. Wat minder woorden zijn er gewijd aan het wat en waarom. En gaat het om de technologie zelf of meer om vernieuwing van de overkoepelende concepten voor waterbeheer en waterkwaliteit? En gericht op de Nederlandse situatie en/of het mondiale waterprobleem? Deze en waarschijnlijk vele andere vragen en antwoorden zijn de bouwstenen voor een advies rondom het thema Onderzoek en Kennisontwikkeling. Jacques Leenen (STOWA) en Frans Schulting (GWRC) zijn paraat om samen met u deze discussie in constructieve banen leiden. Rondom het Nederlandse waterveld bestaat een uitgebreide set van beleid en wetgeving. Maar ontbreken er nog wezenlijke aspecten in dit palet van wet- en regelgeving? Zijn wij waterketen- of klimaatsveranderingproof? Of hebben we misschien te veel regels en beleid en zo ja: wat zouden we dan graag in de prullenbak zien verdwijnen? Hebben we als Nederland nog wel voldoende eigen speelruimte of zet Brussel de toon, punt en komma? Of is het nu slechts zaak te implementeren wat we hebben afgesproken? Hoe dan ook: nu is er de kans om onder leiding van Rein van der Kluit (Unie van Waterschappen) en Theo Schmitz (VEWIN) de ideeën en wensen bij elkaar te brengen in een advies aan de kabinetsformateur. Innoveren en systematisch denken lijkt op het eerste gezicht een schijnbare tegenspraak. Maar het blijkt dat 70 procent van de succesvolle innovaties uit het verleden is te herleiden tot een vijftal vaste denkpatronen. SIT (Systematic Inventive Thinking) vertaalt deze denkpatronen naar een gestructureerde en zeer effectieve innovatietechniek, waardoor in zeer korte tijd succesvolle ideeën geforceerd kunnen worden. Wereldwijd hebben multinationals als Intel, Philips en ABN/AMRO SIT ontdekt. Willem Koerselman (senior adviseur Kennismanagement Kiwa Water Research) en Ingrid Schröders (opleidingscoördinator Wateropleidingen) vertellen over deze methodiek waarna de aanwezigen die toe kunnen passen op een onderwerp uit de waterketen. Veel innovatieve ideeën blijven in de planfase hangen en komen nooit tot uitvoering. De oorzaken hiervoor liggen vaak niet bij de technische aspecten, maar op het persoonlijke vlak. Mensen praten langs elkaar heen en soms lijkt het alsof ze een andere taal spreken. De één werkt aan een optimale

oplossing, de ander is vooral bezig zijn of haar machtspositie te versterken. In deze workshop behandelen we ‘Spiral Dynamics’, een instrument om op individueel niveau en groepsniveau wijzen van denken in kaart te brengen. Het geeft inzicht in persoonlijke drijfveren, overtuigingen en gedrag in tijden van verandering en vernieuwing. Hiermee is het mogelijk om het succes van een organisatie te vergroten bij innovaties. Deze workshop wordt geleid door Govert Geldof (Tauw), Arike Tomson (RIZA) en Miep van Gijsen (programmagroep 1 NVA).

Samenwerken in de Waterketen Op 2 november vond een succesvol congres plaats van de NVA- en KVWN-programmacommissie Waterketen (zie het verslag voorin deze uitgave). Tijdens het congres vond ook de formele lancering plaats van de nieuwe internetpagina over ‘best practices in de waterketen’ met een beschrijving van meer dan honderd samenwerkingsverbanden. De deelnemers ontvingen een themanummer ‘Samenwerken aan water’ van de Unie van Waterschappen, VNG en VEWIN met voorbeelden van succesvolle samenwerkingsinitiatieven. De publicatie moet partijen in Nederland die samenwerkingsinitiatieven overwegen tot inspiratie dienen. U kunt de publicatie aanvragen bij mevrouw Beaumont van de VEWIN: beaumont@vewin.nl.

Contributiefacturen De besturen van NVA en KVWN hebben enkele jaren geleden besloten de contributienota’s aan de leden persoonlijk te sturen en niet (meer) aan de werkgever van het betreffende lid. Het bureau kan dus ook niet ingaan op verzoeken om een kopie van de factuur voor de contributie over een bepaald jaar, die gericht wordt aan een werkgever. Leden die hun contributie vergoed krijgen door hun werkgever, dienen zelf voor declaratie bij hun werkgever te zorgen.

Workshop over rol van de Nederlandse drinkwaterbedrijfstak in het werelddrinkwatervraagstuk Op 14 december vindt in Nieuwegein een workshop plaats met de titel ‘Drinkwater voor de gehele wereldbevolking: ons een zorg?’. Daar zullen uiteenlopende voorbeelden van reeds lopende internationale activiteiten worden toegelicht. Waarom en hoe ontplooien wij deze activiteiten en wat zijn de plannen voor de komende jaren? In vragensessies en gedurende de pauzes zal volop gelegenheid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Internationalisering is een actueel onderwerp in de bedrijfstak. Uiteenlopende invalshoeken zullen volop stof voor discussie leveren. De workshop beoogt daarbij de verschillende invalshoeken naast elkaar te zetten. De organisatie ligt in handen van de KVWN-commissie Watervoorziening. Aanmelden kan dan ook bij de KVWN.

Contactgroep emissiebeheer Op 19 december verzorgen de Contactgroep Emissiebeheer en programmagroep 4 (Oppervlaktewater) een bijeenkomst over regionale stofstroomanalyses in De Poort van Kleef in Utrecht. De implementatie van de KRW vraagt om stroomgebiedsgerichte inventarisaties van verontreinigende punt- en diffuse bronnen, met de bijbehorende emissieroutes. Daar hebben waterbeheerders al veel inzet op geleverd. Bij de vervolgstappen naar KRWmaatregelen zijn betrouwbare en gedetailleerde stofstroomanalyses essentieel om efficiënte en haalbare emissiereducerende maatregelen te identificeren en hiervan het effect te bepalen. Al jarenlang worden op regionaal niveau stofstroomanalyses uitgevoerd. Dit zijn uitdagingen voor echte doordouwers, die hebben leren leven met het vallen en opstaan met ER (data EmissieRegistratie), onlogische afwateringseenheden, niet beschikbare STONE-data, gebiedseigen emissiefactoren, etc. Vergelijken of optellen met stofstroomanalyses in andere gebieden was lastig, vooral door de wisselende indelingen in bronnen, andere emissiefactoren en wisselende jaren waarop ze betrekking hadden. En wat te doen met nieuwe onderzoeken die een geheel ander licht werpen op emissies, bronnen en risico’s? Voor meer inhoudelijke informatie kunt u contact opnemen met Peter Schipper van Grontmij (030) 634 48 77 of Rob van den Boomen van Witteveen+Bos (0570) 69 74 27. Aanmelden kan tot 13 december (via www.nva.net of www.kvwn.nl). Het aantal deelnemers bedraagt 65. De bijeenkomst begint om 13.30 uur en eindigt om 16.45 uur.

H2O / 22 - 2006

29


e+WATER

L

Een intelligente en nauwkeurige sensor voor het duurzaam meten en registreren van niveau’s en temperaturen van oppervlaktewater • meet en registreert niveau en temperatuur • interne compensatie voor luchtdruk- en temperatuurvariaties • stand-alone sensor of met telemetrie • alarmering bij grenswaardeoverschrijding mogelijk • unieke vorstbescherming • optioneel, robuust en functioneel montagesysteem verkrijgbaar

Nijverheidsstraat 30, 6987 EM Giesbeek, Nederland

Onze nieuwe catalogus is nu verkrijgbaar! T +31 313 88 02 00 F +31 313 88 02 99

E info@eijkelkamp.com I www.eijkelkamp.com


platform

André van Bentem, DHV Philip Schyns, Waterschap Rijn en IJssel Coert Petri, Waterschap Rijn en IJssel Cora Uijterlinde, STOWA

Demonstratie MBR Varsseveld geslaagd De rioolwaterzuiveringsinstallatie Varsseveld is de eerste huishoudelijke membraanbioreactor op praktijkschaal in Nederland. In december 2004 is de membraanbioreactor in bedrijf genomen. In 2005 heeft een projectteam, aangevoerd door Waterschap Rijn en IJssel, DHV en de STOWA, een uitgebreid onderzoeksprogramma uitgevoerd. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de membraanbioreactortechnologie toepasbaar is voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater in Nederland. De kennis en ervaring die hierbij is opgedaan, kan worden toegepast bij het ontwerp van nieuwe MBR-installaties.

D

e toepassing van de membraanbioreactor (MBR) kan een belangrijke vooruitgang betekenen voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater. In vergelijking tot de traditionele zuiveringstechnieken wordt op een aanzienlijk geringer oppervlak een betere effluentkwaliteit verkregen. In Nederland is de laatste jaren door middel van pilotonderzoek op verschillende lokaties (rwzi’s van Beverwijk1),2), Maasbommel3), Hilversum4) en Leeuwarden) ervaring opgedaan met de MBR-technologie. De onderzoeksresultaten hebben geleid tot het besluit een MBRdemonstratie-installatie te bouwen op de rwzi Varsseveld van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze eerste MBR op praktijkschaal in Nederland is in december 2004 in bedrijf genomen5). In dit artikel zijn de resultaten van het hieraan gekoppelde onderzoeksprogramma beschreven.

Onderzoeksprogramma De MBR Varsseveld heeft als demonstratieinstallatie tot doel om aan te tonen dat de MBR-technologie toepasbaar is voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater in Nederland. Dit betekent dat de MBR vergaande effluenteisen moet kunnen halen onder stabiele condities en tegen redelijke kosten. Vanuit deze gedachte zijn de volgende doelstellingen voor het onderzoek geformuleerd: vaststellen van de technologische resultaten, optimaliseren van de procesvoering en aantonen van een stabiele bedrijfsvoering, evalueren van het ontwerp en vaststellen van de noodzaak van redundantie, vergelijken van de kosten van

de MBR versus een conventionele rwzi én aantonen van de technische haalbaarheid van de opschaling. Het onderzoeksprogramma bestond uit een achttal deelstudies, die betrekking hadden op de voorbehandeling, de biologie en de membranen. Deze drie onderdelen van de MBR zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een belangrijke rol in het onderzoek was weggelegd voor de simulatie-unit, een schaalmodel van de grote installatie waarmee al vanaf een half jaar voor de opstart onderzoek is gedaan. De besturingssoftware van de MBR Varsseveld is voor een groot deel op de simulatie-unit getest. Ook tijdens de bedrijfsvoering van de MBR is de simulatie-unit regelmatig gebruikt, bijvoorbeeld om de keuze voor bepaalde chemicaliën te onderbouwen of om de invloed van verontreinigingen op de permeabiliteit te testen. Bij de uitvoering van de deelstudies zijn naast de STOWA, Waterschap Rijn en IJssel en DHV, ook TNO, TU Delft, Wetsus, BRCC, Aquasense/Grontmij en Zenon betrokken geweest. Het onderzoek is, zoals elk onderzoek dat onder de STOWA-vlag wordt uitgevoerd, kritisch begeleid door een begeleidingscommissie waarin deskundigen van verschillende waterschappen zitting hadden. De MBR-installatie en het onderzoeksproject zijn financieel ondersteund door de Europese Gemeenschap (via een LIFE-subsidie), het STOWA-innovatiefonds en door het ministerie van Economische Zaken (EINP-subsidie). Het resultaat van het onderzoek is op hoofdlijnen beschreven in het hoofdrapport6). De details van de

verschillende deelstudies zijn terug te vinden in het deelstudierapport7). In het vervolg van dit artikel zijn een aantal interessante onderdelen van het onderzoeksprogramma uitgelicht. Dit betreft achtereenvolgens de slibkwaliteit, de zuurstofbalans, de membraanfiltratie en het energieverbruik.

Slibkwaliteit De MBR Varsseveld is opgestart met slib uit de bestaande hoogbelaste conventionele rwzi. Alvorens het slib in de MBR werd toegelaten, werd het over de microzeven gevoerd, zodat de MBR met schoon slib kon opstarten. De opstartconcentratie was slechts twee gram per liter. In circa zes weken tijd is het slib in de MBR aangegroeid tot het gewenste niveau van tien gram per liter. De procesvoering van de oude conventionele installatie en de MBR verschillen sterk. De oude installatie was hoogbelast en uitgerust met puntbeluchting en (uiteraard) een nabezinktank. De MBR is laag belast, uitgerust met bellenbeluchting en houdt alle slibdeeltjes in het systeem. Desondanks was het effect van de omschakeling van conventioneel naar MBR op het microscopisch beeld van het slib opvallend klein. Het type micro-organismen dat aanwezig was in het slib, veranderde nauwelijks. De opvallendste verandering betrof de structuur van de slibvlokken. De slibvlokken werden in de loop der tijd geleidelijk aan kleiner en meer open van structuur. De slibvolume-index bedraagt 70 à 80 ml/g. In het onderzoeksproject is getracht om het inzicht in de relaties tussen de slibeigen-

H2O / 22 - 2006

31


Afb. 2: Schematische weergave van een membraantank.

Afb. 1: Zuurstofbalans van de MBR Varsseveld

schappen en de filtreerbaarheid van het slib te vergroten. Nieuwe kennis hieromtrent kan richting geven aan een verbeterde procesvoering van het biologische zuiveringsproces, met als doel membraanvervuiling te reduceren. Van slib- en afvalwatermonsters van de MBR Varsseveld zijn de filtreerbaarheid en verschillende fysische en chemische parameters bepaald en vervolgens met elkaar vergeleken. De slibmonsters vertoonden echter een grote variatie voor alle gemeten parameters. De lozing van een industrieel polymeer, welke de eerste maanden na de opstart heeft plaatsgevonden5), is hiervoor mede verantwoordelijk. Filtratietesten lieten duidelijk zien dat de filtreerbaarheid van het slib in de periode na het stoppen van deze lozing aanzienlijk verbeterde. Voor een aantal slibeigenschappen werd een sterke relatie met de filtreerbaarheid gevonden. Dit geldt met name voor polysachariden (koolhydraten), die onder stress door micro-organismen wordt uitgescheiden. Daarnaast nam de filtreerbaarheid van het slib toe toen het slib hydrofober werd en had ook de dosering van ijzerzouten een positief effect op de filtreerbaarheid. De resultaten van deze metingen hebben weliswaar geen directe optimalisatiemogelijkheden voor de MBR Varsseveld opgeleverd, maar helpen de TU Delft en Wetsus verder richting te geven aan het onderzoek naar dit belangrijke onderwerp. In 2005 heeft zich op de beluchtingsruimte van de MBR Varsseveld driemaal een significante drijflaag gevormd. De drijflaagvorming kon maar ten dele worden toegeschreven aan de aanwezigheid van draadvormende micro-organismen. Waarschijnlijk heeft een (tijdelijke) toename van de concentratie hydrofobe verbindingen in het influent hierbij een rol gespeeld. Doordat de membranen dergelijke stoffen tegenhouden, kunnen deze in het slib accumuleren. Dit kan leiden tot een slib dat hydrofober is dan ‘gemiddeld’ actiefslib uit een conventionele installatie. Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat een MBR daardoor gevoeliger is voor drijflaagvorming dan een conventioneel systeem. Dit effect wordt versterkt door

32

H2O / 22 - 2006

het hoge drogestofgehalte en de relatief grote hoeveelheid lucht welke in zowel het omloopsysteem als de membraantanks wordt ingebracht.

Zuurstofbalans De zuurstofhuishouding van een MBR wijkt sterk af van die van een conventionele rwzi. Door het hoge drogestofgehalte is de zuurstofoverdracht slechter, terwijl meer zuurstof in een kleiner volume moet worden ingebracht. Daarnaast wordt ook in de membraantanks een grote hoeveelheid lucht ingebracht. In een MBR vinden de biologische omzettingsprocessen niet alleen in de beluchtingstank, maar ook in de membraantank plaats. Ten behoeve van het ontwerp van een MBR is het interessant om te weten welk deel van de zuurstofinbreng en welk deel van de biologische omzettingen in de membraantanks plaatsvindt. Hiertoe is voor de MBR Varsseveld getracht een zuurstofbalans op te stellen. Om de zuurstofbalans in een MBR te kunnen vaststellen zijn de volgende metingen uitgevoerd: OC-metingen in de beluchtingstank onder verschillende omstandigheden, OC-metingen in de membraantank onder verschillende omstandigheden, α-factor-metingen in de beluchtingstank, bepaling van het verwijderingsrendement van de voorbehandeling én metingen van de influent- en permeaatkwaliteit. Op basis van de resultaten van deze metingen kan een theoretische massabalans over de hele MBR worden opgesteld. De resultaten van de zuurstofbalans zijn schematisch weergegeven in afbeelding 1. Hierbij is aangegeven (op basis van het percentage van het totaal) waar de zuurstof wordt ingebracht, waar het wordt verbruikt en hoe het door de installatie wordt getransporteerd. Hoewel in de membraantanks ruim drie maal zoveel lucht wordt ingeblazen als in de beluchtingstank, is de bijdrage van de membraanbeluchting aan de zuurstofinbreng slechts een derde van het totaal. De

luchtbellen, die zorgen voor de turbulentie rondom de membranen, zijn namelijk veel groter en worden minder diep ingeblazen. In de beluchtingstank wordt circa driekwart van de ingebrachte zuurstof verbruikt. Met het retourslib vanuit de membraantank wordt circa tien procent van de zuurstof vanuit de membraantanks naar de beluchtingstank getransporteerd, waar deze bijdraagt aan de biologische omzettingen. In de membraantank wordt 23 procent van de zuurstof verbruikt; circa één procent wordt met het permeaat afgevoerd. Het zuurstofgehalte in het permeaat varieert van drie tot zes milligram per liter. De zuurstofbalans die is gepresenteerd, is specifiek voor de situatie van de MBR Varsseveld, waarbij vergaande stikstofverwijdering (< 5 mg Ntotaal/l) wordt nagestreefd. Indien de effluenteisen minder streng zijn, kan de slibbelasting van de MBR hoger zijn en zal een groter deel van de biologische afbraak in de membraantank plaatsvinden.

Membraanfiltratie De MBR Varsseveld wordt beschouwd als de demonstratie-installatie voor de MBRtechnologie in Nederland. De doelstelling van deze installatie is om de opschaling van de MBR van pilot- naar praktijkschaal mogelijk te maken. Hierbij is de ontwikkeling en evaluatie van een standaardontwerp voor de membraanfiltratietank een belangrijk onderdeel. Per membraantank zijn vier membraancassettes van het type Zenon ZW500d geplaatst (zie afbeelding 2). Bij het ontwerp van de membraantanks is de symmetrie van het systeem als uitgangspunt gehanteerd. Zowel de toevoer als de afvoer van het actiefslib wordt gelijkmatig over de gehele membraantank verdeeld, zodat de omstandigheden voor alle membraancassettes in een tank gelijk zijn (zie foto op pagina 33). Dit zou weer tot gevolg moeten hebben dat de flux en de permeabiliteit van deze cassettes gelijk is. Om de symmetrie van de membraantank te onderzoeken, zijn metingen uitgevoerd aan de filtratiebalans en de chemicaliëndistributie.


platform

Afb. 3: Hydraulische verdeling tussen de cassettes van twee membraantanks, vastgesteld op basis van verschillende meetmethoden.

Bij het vaststellen van de filtratiebalans is de werking van elke membraancassette onderzocht en zijn de verschillen tussen de cassettes beoordeeld. Tijdens de ingebruikneming van de membraaninstallatie is allereerst de permeabiliteit in schoon water (clean water permeability, CWP) van de

Afb. 4: Het energieverbruik van de MBR Varsseveld per procesonderdeel (AT = aëratietank, MT = membraantank).

verschillende cassettes bepaald. Hiermee is de uitgangssituatie vastgelegd. De gemiddelde CWP bedroeg 470 l/(m2.h.bar). Verschillen tussen de cassettes zijn toe te schrijven aan variaties in de productkwaliteit. Na circa tien maanden bedrijf is in september 2005 vervolgens dezelfde meting uitgevoerd,

Een cassette in een membraantank (met rechtsonder de toevoerleiding en linksboven de afvoergoot).

maar dan in actiefslib. De gemiddelde procespermeabiliteit bedroeg hierbij 390 l/(m2. h.bar), wat uitstekend is. De resultaten tonen aan dat verschillen bestaan tussen de membraantanks en de membraancassettes onderling. De overeenkomsten tussen de metingen in schoon water en in actiefslib zijn echter opvallend. De permeabiliteit na tien maanden bedrijf blijkt sterk gerelateerd te zijn aan de oorspronkelijke CWP-waarde van de membraancassettes. De tien maanden bedrijfsvoering lijken de verschillen tussen de membraancassettes niet te hebben beïnvloed. Dit toont indirect aan dat de membranen onder gelijke omstandigheden hebben gefunctioneerd en dat de symmetrie van de membraantank dus in orde is. Op de MBR Varsseveld wordt gebruik gemaakt van regelmatige onderhoudsreinigingen, chemische membraanreinigingen waarbij permeaat met een chemicaliënoplossing wordt teruggepompt naar de membranen. Van groot belang voor een stabiele werking van de membranen is een gelijkmatige verdeling van de reinigingschemicaliën over alle membraanelementen. Als dit niet het geval is, zal het ene element minder goed worden gereinigd dan het andere en kan de balans in de membraaninstallatie verstoord raken. Om dit te onderzoeken zijn metingen uitgevoerd naar de chemicaliëndistributie tussen de cassettes binnen één straat en tussen de elementen binnen één cassette. Hierbij kan worden waargenomen dat in het midden van de cassette relatief meer chemicaliën worden teruggespoeld dan aan de zijkanten. Deze verdeling is ongeveer gelijk voor alle cassettes; er zijn geen significante verschillen te zien tussen de eerste en de laatste cassette binnen een tank. In afbeelding 3 zijn de resultaten van de filtratietesten (CWP en filtratiebalans in actiefslib) en de chemicaliëndistributietesten uitgezet in één grafiek. Hieruit blijkt dat de hydraulische verdeling tijdens het terugspoelen sterk is gerelateerd aan de

H2O / 22 - 2006

33


kosten en energieverbruik zijn de verschillen niet groot meer. Er zijn echter twee belangrijke leerpunten opgedaan, waarmee rekening moet worden gehouden bij eventuele toekomstige MBR-installaties. Dat zijn de influentsamenstelling en de voorbehandeling5).

resultaten van de filtratiebalans. De verdeling van de chemicaliĂŤn tijdens terugspoeling is afhankelijk van de permeabiliteit van de betreffende cassettes. Tussen en binnen de cassettes is er dus geen volledige symmetrie. Vooralsnog lijkt dit de filtratiebalans echter niet te verstoren.

Energieverbruik Een belangrijke doelstelling van het eerste jaar van de bedrijfsvoering van de MBR Varsseveld was het verlagen van het energieverbruik. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het energieverbruik van de membraaninstallatie, aangezien deze het grootste deel van de energie verbruikt en bovendien de meeste mogelijkheden biedt tot optimalisatie. Uitgangspunt hierbij is altijd geweest dat het verlagen van het energieverbruik nooit ten koste mag gaan van de werking van de membranen. Met deze randvoorwaarde in gedachte is de bedrijfsvoering van de membranen stap voor stap gewijzigd van relatief veilig naar progressief. Hierdoor is het energieverbruik gedaald van circa 1,2 kWh per kubieke meter (of 59 kWh/i.e.jaar uitgaande van i.e.’s van 136 g TZV) in de eerste maanden na de opstart, tot 0,90 kWh per kubieke meter (of 53 kWh/i.e.jaar). De opdeling van het energieverbruik van de MBR Varsseveld bij deze geoptimaliseerde procesinstellingen is weergegeven in afbeelding 4. De verwachting is dat bij verdere optimalisatie het energieverbruik kan dalen tot

34

H2O / 22 - 2006

0,75 kWh per kubieke meter (of 44 kWh/i.e. jaar). Dit komt al aardig in de buurt van het energieverbruik van een conventionele rwzi inclusief zandfiltratie (0,65 kWh per kubieke meter of 38 kWh/i.e. jaar). De onderdelen waarop de beoogde energiebesparing kan plaatsvinden, zijn de membraanbeluchting (door in de zomermaanden minder te beluchten. Uit onderzoek op de simulatie-unit blijkt dat bij hogere temperaturen minder beluchting nodig is) en de membraantoervoerpompen (door de toevoerpompen uit te zetten als de betreffende membraantank niet in bedrijf is).

Conclusies Op basis van de resultaten van het onderzoek en de ervaringen van de eerste twee jaar bedrijfsvoering op de MBR Varsseveld kan worden geconcludeerd dat de MBRtechnologie toepasbaar is voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater in Nederland. Ook in de situatie met een gecombineerd rioolstelsel, waardoor een groot verschil tussen regenweer- en droogweeraanvoer bestaat. De resultaten van de installatie zijn over het algemeen zeer goed geweest. De streefwaarden voor de effluentkwaliteit (5 mg Ntotaal/l en 0,15 mg Ptotaal/l) zijn bereikt en de membranen functioneren (op enkele technische problemen na) uitstekend. De stichtingskosten van de MBR zijn inmiddels gelijkwaardig aan die van een conventionele installatie met zandfiltratie (beiden in groene weide) en ook op het gebied van jaarlijkse

In de eerste plaats dient meer inzicht te ontstaan in de gevoeligheid van de membranen voor de in het afvalwater aanwezige componenten. Bij het ontwerp van een nieuwe installatie moet van tevoren worden vastgesteld of in het afvalwater componenten aanwezig zijn die de werking van de membranen kunnen hinderen. Daarnaast dient een robuuste voorbehandeling te worden ontwikkeld. Met name dient aandacht te zijn voor de vetverwijdering en de ontwikkeling van een betrouwbare generatie microzeven. Vooralsnog moeten de machines ruim gedimensioneerd worden met 100 procent reservestelling. De (toekomstige) ervaringen op de installaties in Heenvliet, Ootmarsum en Hilversum zullen over beide punten meer inzicht kunnen gaan verschaffen. Literatuur 1) STOWA (2002). MBR for municipal wastewater treatment - Pilot plant research Beverwijk WWTP. Rapport 2002-11A. 2) STOWA (2002). MBR for municipal wastewater treatment - Pilot plant research Beverwijk WWTP. Side-studies. Rapport 2002-11B. 3) STOWA (2004). Vergelijkend onderzoek MBR en zandfiltratie rwzi Maasbommel. Rapport 2004-28. 4) STOWA (2006). MBR proefinstallatie rwzi Hilversum. Rapport 2006-16. 5) Nijman N., J. van Someren, H. Lammers, F. Jansen en E. Hanzens (2006). MBR Varsseveld: van effluent naar permeaat H2O nr. 22, pag. 25-27. 6) STOWA (2006). Onderzoek MBR Varsseveld - hoofdrapport. Rapport 2006-05. 7) STOWA (2006). Onderzoek MBR Varsseveld - deelstudierapport. Rapport 2006-06. 8) Roest H. van der, C. Roos en J. Leenen (2006). Varsseveld spil in nationale MBR-ontwikkeling H2O nr. 22, pag. 22-24.


platform

Ronald Loeve, FutureWater Theo Claassen, Wetterskip Fryslân, Peter Droogers, FutureWater

Klimaatverandering en waterkwaliteit Dat het klimaat in de afgelopen 100 jaar is veranderd, is een vaststaand feit. De zes warmste jaren sinds het KNMI begon met waarnemingen, vonden alle plaats in de afgelopen tien jaar4). Dit jaar waren juli en september de warmste maanden ooit en was de maand augustus de natste in 100 jaar. Klimaatverandering en waterkwantiteit genieten al veel belangstelling. De invloed van klimaatverandering op de waterkwaliteit werd tot nu toe echter amper belicht. Daarom heeft Wetterskip Fryslân een verkennende studie geïnitieerd. Een combinatie van analyse van metingen met de kans op voorkomen in de toekomst maakt het mogelijk om relaties tussen klimaat en waterkwaliteit af te leiden. Daarnaast is met behulp van multi-lineare regressie de relatie tussen klimaatparameters (temperatuur, neerslag en wind) en waterkwaliteit gekwantificeerd. Deze relatie, gekoppeld aan de KNMI’06-scenario’s, geven kwantitatieve verwachtingen voor de toekomst. op rivierafvoeren en zeewaterstanden is veel gepubliceerd. Het lijkt duidelijk dat door klimaatverandering rivierafvoeren in de zomer afnemen en in de winter groter zullen zijn. Ook de kansen op extreem hoge of lage afvoeren nemen toe. Ook is duidelijk dat door meer perioden met extreme neerslag de wateroverlast in steden zal toenemen en er door overstortingen vanuit het rioolstelsel meer afvalwater rechtstreeks op het oppervlaktewater zal komen.

Geringe aandacht voor waterkwaliteit Waterkwaliteitseffecten van klimaatverandering zijn tot op de dag van vandaag in de discussies over klimaatverandering onderbelicht gebleven. Er is nog weinig onderzoek verricht naar de effecten van klimaatverandering en ook op beleidsniveau bestaat nog weinig aandacht voor de effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit.

I

nternationaal wordt veel onderzoek verricht naar klimaatverandering, waarbij waarnemingen en modellen bijdragen aan een snel groeiend inzicht in processen die het klimaat doen veranderen. Belangrijk in de projecties voor het toekomstige klimaat zijn de klimaatmodellen, die gebruikt worden om op wereldschaal projecties voor het toekomstige klimaat te genereren. Het KNMI heeft deze mondiale projecties in 1998 en dit jaar vertaald naar de schaal van Nederland7). De eerste worden

aangeduid als de WB21-scenario’s, de laatste als de KNMI’06-scenario’s. Voor een analyse van de verschillen tussen beide klimaatscenario’s wordt verwezen naar het KNMI en Droogers en Van den Hurk1). De invloed van klimaatverandering op waterkwantiteit krijgt in Nederland de volle aandacht. Hierop wordt al geanticipeerd met het Waterbeleid 21ste eeuw (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Over de effecten van klimaatveranderingen

Dit nog onontgonnen terrein speelt op meerdere niveaus: •

Op Europees niveau, in het rapport van de European Environment Agency2) ‘Impacts of Europe’s changing climate: an indicatorbased assessment’, worden de woorden waterkwaliteit en aquatisch niet één keer genoemd. In de definitie van ‘goede ecologische toestand’ in de Kaderrichtlijn water lijkt klimaatverandering geen rol te spelen. Op den duur zou de definitie van ‘goede ecologische toestand’ kunnen gaan

H2O / 22 - 2006

35


Afb. 1. Chemische waterkwaliteitsparameters in enkele Friese ondiepe gebufferde plassen (M14) in 2000, 2003 en 2004.

verschuiven als gevolg van klimaatverandering3); •

Op nationaal niveau, in het hoofdrapport aan de Tweede Kamer ‘Klimaatverandering en klimaatbeleid: inzicht in keuzes voor de Tweede Kamer’6), worden waterkwaliteit en aquatische ecologie niet betrokken bij het overzicht van klimaateffecten. Recentelijk heeft de ministerraad ingestemd met het nationaal programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) met als doel het klimaatbestendig maken van de ruimtelijke inrichting van Nederland. In het initiële plan van aanpak worden waterkwaliteit en ecologie genegeerd. In een recente brief van het ministerie van VROM aan de deelnemende waterschappen wordt echter duidelijk gesteld dat de effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit tot nu toe onderbelicht zijn gebleven.

Deze geringe aandacht was voor Wetterskip Fryslân aanleiding om een verkennende studie te laten uitvoeren. Aspecten die daarbij beschouwd zijn, zijn de versterkende effecten op eutrofiëring, verstoring van aquatische levensgemeenschappen en voedselketens, vergrote kansen op exoten, ziekten en plagen en plaatselijke waterkwaliteitsverslechtering5). Het verkregen inzicht in de mogelijke effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit zal worden betrokken bij nieuwe beheerplannen, het formuleren van waterkwaliteitsdoelen, evaluatiestudies en (voor zover relevant) bij het reguliere beheer.

36

H2O / 22 - 2006

Gegevens en analyse Naast een uitgebreid literatuuronderzoek, waarin de effecten van klimaatverandering op verschillende waterkwaliteitsparameters worden beschreven, is een kwantitatieve analyse uitgevoerd met waterkwaliteitsgegevens van Wetterskip Fryslân5). Twee typen analyses zijn uitgevoerd: een innovatieve aanpak waarin is gekeken naar trends in het verleden en de kans op voorkomen in de toekomst is beschreven én een multi-lineaire regressieanalyse om de verbanden te onderzoeken tussen drie klimaatparameters (neerslag, luchttemperatuur en windsnelheid) en acht waterkwaliteitsparameters. De gevonden relaties zijn geëxtrapoleerd naar de toekomst. Hierbij is gebruik gemaakt van waterkwaliteitsgegevens van de Friese watersystemen in de periode januari 1999-juni 2006. In totaal 19 meetpunten zijn meegenomen die representatief geacht worden voor acht KRWwatertypen. Daarbij is gebruik gemaakt van een beperkt aantal parameters per watertype met een maandelijkse meetfrequentie. Trends uit het verleden

De jaren 2000, 2003 en 2004 zijn gekozen voor verdere analyse. Deze keuze was allereerst gebaseerd op de hoeveelheid neerslag in de betreffende jaren; het jaar 2000 is een gemiddeld jaar, 2003 een droog jaar en 2004 een nat jaar. Ook wat betreft temperatuur zijn deze jaren representatief. De zomer van 2003 was extreem warm. De zomer van 2000 komt goed overeen met het langjarig gemiddelde (1951-2005). Parameterwaarden per meetpunt en het gemiddelde per KRW-watertype zijn op

maandbasis voor de drie verschillende jaren geanalyseerd. Hoewel de meetpunten specifiek zijn gekozen als zijnde representatief voor het bepaalde watertype, is een aanzienlijke spreiding van de parameterwaarden binnen een KRW-watertype aanwezig. Toch is voor een aantal parameters een duidelijke trend aanwezig: • De watertemperatuur stijgt in alle KRWwatertypen als de luchttemperatuur stijgt; • Het elektrisch geleidingsvermogen (EGV) en de chlorideconcentraties stijgen in de warme en droge zomer van 2003 en blijven hoog in de herfst van 2003; • De zuurstofconcentratie daalt zoals verwacht bij hogere watertemperaturen in de zomer in alle KRW-watertypen. Voor een aantal watertypen is echter geen eenduidige trend gevonden. Andere factoren, zoals biologische processen, spelen hier ook een rol. Met de huidige meetgegevens en -frequentie is het niet mogelijk om de effecten van een hogere temperatuur en van biologische processen te onderscheiden; • De concentratie totaalstikstof daalt in de zomer. Het effect van de hogere temperaturen resulteert in een sterke denitrificatie en leidt in de zomer tot lagere stikstofconcentraties. Ook bestaat een correlatie tussen hogere seizoensneerslag en een hogere concentratie totaalstikstof, bijvoorbeeld in de herfst van 2000; • De concentratie totaalfosfaat vertoont over het algemeen geen eenduidige trend binnen en tussen de verschillende jaren. In een aantal KRW-watertypen is sprake van iets lagere concentraties in de zomer.


platform Voor het belangrijkste KRW-watertype in Friesland (ondiepe gebufferde plassen, M14) worden in afbeelding 1 de metingen weergegeven voor watertemperatuur, chloride, opgelost zuurstof en totaalstikstof. De gemiddelde watertemperatuur in de zomer (juni-augustus) ligt in 2003 circa 1,6°C hoger dan in 2000 en 2004. De chlorideconcentratie stijgt in de zomer van 2003 ook boven de waarden in de jaren 2000 en 2004 en blijven hoger de rest van het jaar. In de zomer van 2003 is de gemiddelde chlorideconcentratie slechts acht procent hoger dan het gemiddelde van 2000 en 2004; de extreme stijging van de concentratie vindt echter pas plaats in augustus. De gemiddelde chlorideconcentraties in de herfst en winter van 2003 zijn anderhalf keer zo hoog als in 2000 en 2004. De hoeveelheid opgelost zuurstof toont de verwachte trend: bij een hogere watertemperatuur daalt de hoeveelheid opgelost zuurstof. In de zomer is de zuurstofconcentratie lager dan in de winter en in 2003, met de warmste zomer is de gemiddelde hoeveelheid opgeloste zuurstof circa tien procent lager dan in de zomers van 2000 en 2004. De metingen van totaalstikstof tonen een duidelijke trend: voor alle jaren geldt dat de gemeten waarden in de zomer lager zijn dan in de winter. Het effect van de hogere temperaturen resulterend in een sterke denitrificatie leidt in de zomer tot lagere concentraties totaalstikstof. Ook algengroei draagt bij aan lagere zomerse nutriëntengehalten. Daarnaast speelt de winterse uitslag van overtollig polderwater op de boezem een belangrijke rol. Door de hoge stikstofgehalten van het uitgemalen polderwater vertoont het boezemwater maxima in de winter. In de gemeten zomerwaarden tussen de verschillende jaren is geen verschil te zien. De waarden in de herfst

van 2000 zijn hoger dan in 2003 en 2004. Dit is te verklaren door een aanzienlijk hogere neerslag in de herfst van 2000 ten opzichte van 2003 en 2004: bij hogere neerslag kunnen de stikstofvrachten toenemen door uitspoeling. Ook was de herfst van 2000 warmer dan de herfst van 2003 en 2004, resulterend in extra denitrificatie. De effecten van de warme zomer van 2003 zijn in detail geanalyseerd voor de verschillende watersystemen. Met behulp van de huidige meteorologische gegevens en de verschillende KNMI’06-klimaatscenario’s is het mogelijk om te berekenen hoe vaak een jaar of zomer, zoals 2003, in de toekomst zal voorkomen. Wordt gekeken naar de gemiddelde temperaturen, dan zien we dat: • In 2050 de winters in scenario’s G en G+ vergelijkbaar zijn met de zachte winter van 2004. Winters in de scenario’s W gaan lijken op de zachte winter van 2000, terwijl de winter in het scenario W+ nog warmer wordt dan de zachte winter van 2000; • De warme zomer van 2003 wordt in 2050 een standaardzomer in de klimaatscenario’s G+ en W. De zomers in het KNMI’06klimaatscenario’s G+ zijn warmer dan de warme zomer van 2003, terwijl alleen in het scenario G de gemiddelde zomertemperatuur iets lager (0,9°C) ligt dan de gemiddelde zomertemperatuur van 2003; • Als we kijken naar het aantal warme, zomerse en tropische dagen, dan blijkt dat in 2050 het jaar 2003 bijna een standaardjaar wordt in de KNMI’06scenario’s G+, W en W+. Het KNMI’06scenario G is iets koeler. De waterkwaliteitseffecten van de warme zomer van 2003 komen in een toekomst met klimaat-

Tabel 1. Temperatuurcoëfficiënt β uit multi-lineaire regressie neerslag, luchttemperatuur en windsnelheid voor Friese KRW watertypen.

KRW meet- tempe- elektrisch zuurwater- punt ratuur geledings graad typen water vermogen (in situ) (in situ) (in situ) [ref. T=25c] °C us cm pH

chloride opgelost zuurstof zuurstof verza(in situ) diging

mg l

mg l

11 37 147 M3 627 39 M7 106 33 M8 92 67 M14 34 105 75 M25 261 227 128 M30 15 136 3 R5 264

1.59 0.48 0.66 0.13 -5.28 2.78 0.84 0.45 -0.89 0.70 0.03 1.35 0.78 0.86 0.68 -19.08 19.02 11.88 0.30

-0.23 -0.09 -0.23 -0.24 -0.23 -0.19 -0.23 -0.22

M1

1.00 1.02 1.14 0.97 1.06 1.05 0.95 1.13 0.90 0.99 0.96 0.97 0.89 1.08 1.08 1.04 0.96 1.06 0.97

3.35 -2.25 3.88 2.47 -41.27 11.49 1.37 0.76 -7.03 1.54 0.05 4.50 3.78 0.76 5.51 -93.62 36.38 24.20 5.37

0.01 0.01 0.02 0.01 0.00 0.04 0.01 0.02 0.02 0.01 0.02 0.02 -0.01 0.00 0.01 0.00 0.00 0.01 0.02

Groen: significant p<0,05. Oranje: niet significant p>0,05.

-0.21 -0.23 -0.22 -0.33 -0.26 -0.30 -0.40 -0.69 -0.24 -0.19

totaal stikstof (als N) (UV)

totaal fosfaat (als P) (UV)

%

mg l

mg l

-0.86 0.54 -0.39 -0.63 -0.25 0.76 -0.20 0.15 0.29 0.22 0.17 0.13 -2.00 -0.55 -0.94 -1.77 -3.02 -0.04 -0.44

-0.10 -0.08 -0.03 -0.11 -0.17 -0.17 -0.17 -0.09 -0.11 -0.17 -0.07 -0.16 -0.04 0.00 -0.03 -0.10 0.02 -0.12 -0.10

0.00 0.00 0.00 0.00 0.01 0.00 -0.01 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.01 0.00 0.00 0.03 -0.01 0.01 0.00

verandering veelvuldig voor en zullen zelfs zeer gebruikelijk zijn in een toekomstige normale zomer.

Multi-lineaire regressie Om te onderzoeken of kwantitatieve verbanden bestaan tussen neerslag, luchttemperatuur en windsnelheid én waterkwaliteitsparameters is een multi-lineaire regressie uitgevoerd (zie tabel 1). Daarbij is gebruik gemaakt van de meteorologische gegevens van het KNMI-station Leeuwarden. Hierbij is aangenomen dat deze gegevens representatief zijn voor het hele beheergebied van Wetterskip Fryslân. De resultaten laten zien dat vooral de correlatiecoëfficiënt voor luchttemperatuur vaak statistisch significant is voor de verschillende waterkwaliteitsparameters. De correlatiecoëfficiënten voor neerslag zijn bijna allemaal niet significant. Mogelijk speelt het gebruik van de instantane meteorologische gegevens op de dag dat de waterkwaliteitsmeting is verricht hierbij een rol. De neerslag in de dagen voorafgaand aan de waterkwaliteitsmeting zal namelijk ook van invloed zijn op de verschillende geanalyseerde waterkwaliteitsparameters. Het gebruik van bijvoorbeeld de tiendaagse neerslagsom voorafgaande aan de waterkwaliteitsmeting zou mogelijk tot betere resultaten leiden. Ook voor de correlatiecoëfficiënt voor windsnelheid geldt dat ze zelden significant zijn voor de verschillende waterkwaliteitsparameters, behalve voor de watertemperatuur. Als voorbeeld zijn de resultaten van de multilineaire regressie voor de temperatuurcoëfficiënt gepresenteerd. Uit tabel 1 blijkt dat vooral de coëfficiënten voor watertemperatuur, opgelost zuurstof en totaalstikstof significant en consistent zijn. Zuurgraad en totaalfosfaat tonen een consistente reeks coëfficiënten, al zijn ze minder vaak significant. De correlatiecoëfficiënten voor EGV en chlorideconcentratie vertonen een range aan verschillende waarden. Waarschijnlijk zijn sommige gevonden relaties locatiespecifiek en zijn er mogelijkerwijs nog andere variabelen die niet zijn meegenomen in deze multi-lineaire regressie. Naast statistische significantie is ook de waarde van de correlatiecoëfficiënt van belang. Deze geeft aan hoe de waterkwaliteitsparameter reageert op een verandering van luchttemperatuur. Ten eerste is het teken van belang. Een positieve correlatiecoëfficiënt betekent een versterkend effect, een negatieve correlatiecoëfficiënt een afnemend effect. Ten tweede is de grootte van de correlatiecoëfficiënt van belang. Voor zuurgraad en totaalfosfaat zien we zeer lage coëfficiënten: een verandering in luchttemperatuur heeft nauwelijks effect op deze waterkwaliteitsparameters. Wat ook opvalt, is het geringe verschil in correlatiecoëfficiënten tussen de verschillende KRW-watertypen voor een aantal waterkwaliteitsparameters. Zo lijkt de watertemperatuur, zuurgraad en totaalfosfaat in alle KRW-watertypen ongeveer hetzelfde te reageren op de luchttemperatuur. Voor totaalstikstof zijn wel verschillen te ontdekken tussen de verschillende watertypen: ondiepe laagveenplassen

H2O / 22 - 2006

37


(M25) reageren het minst sterk (gemiddelde coëfficiënt: -0,02), terwijl grote diepe kanalen (M7) het sterkste reageren (gemiddelde coëfficiënt: -0,17). Hierbij moet worden opgetekend dat voor alle KRW-watertypen slechts een beperkt aantal meetpunten is gebruikt. De multi-lineaire regressie correlatiecoëfficiënten vermenigvuldigd met de verwachte gemiddelde temperatuurstijging in de KNMI’06-klimaatscenario’s geeft de verwachte waarden van waterkwaliteitsparameters. Tabel 2 geeft een voorbeeld voor de stijging van de watertemperatuur per watertype bij verschillende KNMI’06-klimaatscenario’s (zomer 2050). Het eenduidige effect van klimaatverandering (temperatuurstijging) op de verschillende watertypen is bijna gelijk.

Conclusies Hoewel de invloed van klimaatverandering op waterkwantiteit volop in de aandacht staat in Nederland, blijven de waterkwaliteitseffecten van klimaatverandering in de discussies onderbelicht. Dit is deels te wijten aan het feit dat nog weinig bekend is over de effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit. Wetterskip Fryslân heeft een eerste stap gezet om klimaatverandering

te betrekken bij analyses en beleid op het gebied van waterkwaliteit. Uit literatuur en ook de analyse van de effecten van klimaatverandering op enkele waterkwaliteitsparameters in Friesland blijkt dat de beïnvloeding door klimaatverandering het meest coherent is voor fysische parameters, bijvoorbeeld watertemperatuur. Verwachte veranderingen in het chemische regime (bijvoorbeeld versnelde eutrofiering, verlaagde zuurstofconcentratie) is minder coherent en is sterk afhankelijk van lokale condities. De effecten van klimaatverandering op nutriëntenvrachten zijn zeer gevoelig voor stroomgebiedkarakteristieken. Biologische veranderingen door klimaatverandering zijn door de complexe interacties moeilijk voorspelbaar. Kleine veranderingen in het klimaat kunnen dramatische effecten hebben. Ook hier geldt dat zonder een gedegen analyse van lokale waterkwaliteitsparameters geen specifieke uitspraken gedaan kunnen worden. Analyse van trends uit het verleden geven een goede eerste indicatie van de invloed van klimaatverandering op de waterkwaliteit. Deze analyse is echter meer beschrijvend en minder kwantitatief.

Tabel 2. Stijging watertemperatuur per KRW watertype bij verschillende KNMI’06 klimaatscenario’s voor 2050 (zomer).

KRW watertype

Gebufferde sloten Gebufferde (regionale) kanalen Grote diepe kanalen Gebufferde laagveensloten Ondiepe gebufferde plassen Ondiepe laagveenplassen Zwak brakke wateren Langzaam stromende rivier midden/benedenloop op zand

38

H2O / 22 - 2006

KRW code

gemiddelde correlatiecoëfficiënt Tlucht-Twater G

watertemperatuur stijging (°C)

G+

W

W+

M1 M3 M7 M8 M14 M25 M30

1,05 1,01 1,00 1,01 0,97 1,02 1,02

0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9

1,5 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4

1,8 1,7 1,7 1,7 1,6 1,7 1,7

2,9 2,8 2,8 2,8 2,7 2,9 2,9

R5

0,97

0,9

1,4

1,7

2,7

Multi-lineaire regressieanalyse van klimaaten waterkwaliteitsparameters gekoppeld aan KNMI-scenario’s geven bruikbare en kwantitatieve resultaten over de invloed van klimaatverandering op de waterkwaliteit. Deze methode is zeer geschikt als een eerste quick scan naar de invloed van klimaatverandering op de waterkwaliteit. In Friesland zijn alleen fysische en chemische waterkwaliteitsparameters geanalyseerd. De bruikbaarheid van deze methode voor biologische parameters is niet bekeken en kan, gezien de complexe interacties, mogelijk minder geschikt zijn. Voor uitgebreidere analyses en het begrijpen van de verschillende onderliggende processen zijn waterkwaliteitsmodellen de methode om de invloed van klimaatverandering op de waterkwaliteit te onderzoeken. Aanbevolen wordt om de relatie klimaatverandering en waterkwaliteit en de consequenties daarvan voor het waterbeheer in landelijk verband verder uit te diepen.

Literatuur 1) Droogers P. en B. van den Hurk (2006). Waterbeheer en de nieuwe KNMI-klimaatscenario’s. H2O nr. 12, pag. 25-28. 2) EEA (2004). Impacts of Europe’s changing climate: an indicator-based assessment. Rapport nr. 2. 3) Eisenreich S. (eds) (2005). Climate change and the European water dimension. A report to the European water directors. EU-rapport 21553. 4) KNMI (2003). De toekomst van het klimaat in Nederland. 5) Loeve R., P. Droogers en J. Veraart (2006). Klimaatverandering en waterkwaliteit. FutureWater. In opdracht van Wetterskip Fryslân. 6) Rooijers F., J. Verbeek, R. Hutjes, I. de Keizer, S. Slingerland, J. Faber, R. Wit, R. van Dorland, A. van Ulden, P. Kabat en E. van Ierland (2004). Klimaatverandering klimaatbeleid. Achtergrondrapport. Inzicht in keuzes voor de Tweede Kamer. CE in samenwerking met KNMI en Wageningen Universiteit. 7) Van den Hurk B., A. Klein Tank en J. Bessembinder (2006). Nieuwe klimaatscenario’s beter onderbouwd door het KNMI. H2O nr. 12, pag. 8-9.


platform

Gijsbert Cirkel, Kiwa Water Research Eric van Griensven, Brabant Water Eric Broers, Hydron Midden-Nederland, thans Grontmij

Klimaatverandering en grondwaterwinning Studies naar klimaatverandering en waterbeheer zijn tot op heden veelal gericht op oppervlaktewatersystemen. De effecten van klimaatverandering op het grondwatersysteem en de drinkwatervoorziening werden tot voor kort weinig belicht. Voldoende beschikbaar grondwater van goede kwaliteit is van groot belang voor de Nederlandse natuur en landbouw, maar maatschappelijk gezien ook voor de drinkwatervoorziening. Om te kunnen anticiperen op mogelijke veranderingen moet meer inzicht ontstaan in de effecten van klimaatverandering op het grondwatersysteem en de drinkwatervoorziening.

H

et klimaat is een belangrijke beïnvloedende factor bij zowel de dynamiek van het grondwater als het drinkwaterverbruik. Veranderingen in het klimaat zijn dan ook aanleiding tot een groot aantal vragen met betrekking tot de productie van drinkwater uit grondwater. In hoeverre zullen bijvoorbeeld warmere en drogere zomers leiden tot een toename van de drinkwatervraag bij de consument en daarmee tot een toename van de onttrekking? Is de huidige productie- en distributiecapaciteit toereikend? Wat zijn de effecten van een veranderend klimaat op de dynamiek van het ondiepe grondwater? Neemt deze sterk toe met als gevolg zowel

vernatting als verdroging? Zal een toename van onttrekking in de zomer als gevolg van klimaatverandering een significante bijdrage leveren aan de verandering van de grondwaterdynamiek? Om meer inzicht te krijgen in veranderingen van drinkwatervraag en grondwaterdynamiek heeft Kiwa Water Research in 2005 op initiatief van Hydron Midden-Nederland en Brabant Water een studie uitgevoerd om de effecten van klimaatverandering op zowel de drinkwatervraag als de grondwaterdynamiek in beeld te brengen1). De studie is uitgevoerd met de in het uiterste zuidoosten van Noord-Brabant gelegen grondwater-

winning Budel als studieobject. In het kader van de studie zijn cijfers over het drinkwaterverbruik, meteorologische gegevens en grondwaterstandsreeksen geanalyseerd. Met behulp van statistische technieken en het programma Menyanthes2) zijn relaties gelegd tussen meteorologische condities en drinkwaterverbruik (en daarmee met onttrekking) enerzijds en tussen meteorologische condities, onttrekking en grondwaterstanden anderzijds. Op basis van de ‘oude’* door het KNMI opgestelde klimaatscenario’s voor 20503) (zie tabel 1) en data van de meteostations Weert en Eindhoven zijn per scenario langjarige (voor de omgeving van Budel representa-

Tabel 1. KNMI-klimaatscenario’s voor 2050*3)

‘laag’

‘midden’

‘hoog’

‘droog’

temperatuur jaar zomer winter

+ 0.5°C + 0.5°C + 0.5°C

+ 1°C + 1°C + 1°C

+ 2°C + 2°C + 2°C

+ 2.3°C + 3.1°C + 2.0°C

neerslag jaar zomer winter

+ 1.5% + 0.7% + 3%

+ 3% + 1.4% + 6%

+ 6% + 2.8% + 12%

- 4% - 20% + 13%

verdamping jaar zomer winter

+ 1.9% + 1.7% + 2.8%

+ 3.9% + 3.3% + 5.6%

+ 7.8% + 6.6% + 11.2%

+ 18% + 24% + 8%

H2O / 22 - 2006

39


tieve) reeksen voor verdamping, neerslag en temperatuur gegenereerd. Met de gevonden relatie tussen meteorologie en drinkwaterverbruik is per klimaatscenario uitgerekend hoe het waterverbruik zal veranderen. Aan de hand van het veranderde drinkwaterverbruik en de effecten van de klimaatscenario’s op neerslag en verdamping zijn de effecten op de grondwaterdynamiek vastgesteld.

Waterverbruik Om de relatie tussen waterverbruik en meteorologische omstandigheden te bepalen zijn transfer-ruismodellen volgens de methode Box-Jenkins ontwikkeld voor het dagverbruik. Gekozen is voor een analyse op dagbasis, omdat op deze tijdschaal de meeste informatie beschikbaar is om de relatie te bepalen tussen meteorologie en waterverbruik. Als mogelijke invloedsfactoren zijn doordeweekse feestdagen en de meteorologische variabelen (zonuren, maximumtemperatuur, Makkink-verdamping en het potentieel neerslagoverschot) in de tijdreeksanalyse meegenomen. De vier meteorologische variabelen bleken wat betreft de verklaring van het dagverbruik slechts weinig voor elkaar onder te doen. Gezien de grote correlatie tussen de verschillende modellen is besloten het model met de maximumdagtemperatuur te gebruiken

Afb. 1: Gemeten en gemodelleerd waterverbruik Budel in de jaren 1999 t/m 20031)

Afb. 2: Prognose van de toename van het drinkwaterverbruik in het voorzieningsgebied Budel over het jaar per klimaatscenario

40

H2O / 22 - 2006

voor het opstellen van de verbruiksscenario’s. In afbeelding 1 is het gemeten en het berekende waterverbruik weergegeven. Uit de modellering blijkt dat het waterverbruik in het voorzieningsgebied Budel per graad Celsius overschrijding van 17°C stijgt met 1,8 procent. Het 95% betrouwbaarheidsinterval van het geschatte effect bedraagt 1,57 - 1,99 procent. Op basis van de vier klimaatscenario’s en de afgeleide relatie tussen temperatuur en drinkwaterverbruik zijn scenario’s voor het waterverbruik opgesteld. Voor het opstellen van de verbruiksscenario’s zijn een temperatuurreeks met een lengte van 60 jaar (referentiereeks) en vier hiervan afgeleide voor klimaatverandering aangepaste reeksen gebruikt. Bij het opstellen van de scenario’s is ervan uitgegaan dat de huidige relatie tussen meteorologie en waterverbruik kan worden geprojecteerd naar een toekomstig klimaat. In afbeelding 2 is de gemiddelde toename van het verbruik over het jaar voor de vier klimaatscenario’s weergegeven. Tot nu toe is de toename van het waterverbruik slechts in procenten weergegeven. Voor het bepalen van de effecten op de grondwaterstand en de productiecapaciteit zijn echter hoeveelheden nodig. Probleem

hierbij is dat de beschikbare huidige verbruikreeks relatief kort is (1983-2003), patroonveranderingen kent en tevens zeer grote trends vertoont. Besloten is om op basis van de statistische eigenschappen van het gemodelleerde laatste deel van de reeks (periode 1999-2003) een synthetische ‘huidige’ verbruikreeks te genereren. Door het percentage toename per dag (per scenario) toe te passen op de gegenereerde ‘huidige’verbruiksreeks kan per scenario een verbruiksreeks in kubieke meters per dag worden opgesteld. Voor de productiecapaciteit zijn vooral de extremen in het waterverbruik van belang. Een veel gebruikte maat voor de extremen is de maximale dagafzet en de piekfactor. De maximale dagafzet is gedefinieerd als de hoogste dagsom in een bepaald jaar. De piekfactor is gedefinieerd als de maximale waarde van de dagafzet gedeeld door de gemiddelde dagafzet over een jaar. In tabel 2 zijn de maximale dagafzet en de maximale piekfactor en de relatieve toename ten opzichte van de huidige situatie per klimaatscenario weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de maximale dagafzet stijgt met 4,3 procent in het scenario ‘hoog’ en met zes procent in het scenario ‘droog’. Voor alle scenario’s geldt dat extreem hoog drinkwaterverbruik vaker voor zal komen. De herhalingstijd van een waterverbruik


platform van 18.000 kubieke meter per dag neemt bijvoorbeeld af van 12,6 jaar in de ‘huidige’ situatie naar 5,3 jaar in het scenario ‘droog’. De infrastructuur (zowel productie als distributie) moet dus berekend zijn op hogere maar vooral vaker optredende pieken in de watervraag.

Grondwaterdynamiek Klimaatverandering beïnvloedt via veranderende neerslag, verdamping en via toename van het waterverbruik het grondwaterregime. Met behulp van het programma Menyanthes is voor 30 meetreeksen met zowel lineaire als niet-lineaire tijdreeksmodellen4) de relatie tussen de grondwaterstand en beïnvloedende factoren zoals neerslag, verdamping en onttrekking gemodelleerd. Met de opgestelde modellen zijn de vier klimaatscenario’s doorgerekend. De uitkomsten van de berekeningen met de scenario’s zijn vervolgens vergeleken met de huidige situatie. Uit de berekeningen blijkt dat bij de scenario’s ‘laag’, ‘midden’ en ‘hoog’ de grondwaterstanden in de winter en voorjaar zullen stijgen en in de zomer en najaar dalen ten opzichte van de huidige grondwaterstanden. De gemiddelde dalingen en stijgingen bevinden zich in de range van 0 tot 12,5 cm. In afzonderlijke perioden kunnen sterkere dalingen en stijgingen optreden (tot 20 cm

scenario:

‘huidig’ ‘laag’ ‘midden’ ‘hoog’ ‘droog’

maximale dagafzet (m3/d)

piekfactor

18.456 18.589 18.755 19.253 19.559

in het scenario ‘hoog’). Het scenario ‘droog’ heeft een zeer grote impact op het grondwatersysteem. Bij dit scenario bedraagt de gemiddelde daling ten opzichte van de huidige situatie in de zomer 25 tot 50 cm afhankelijk van de ligging van de peilbuis in het hydrologisch systeem. In afzonderlijke perioden kunnen de extra dalingen in de zomer oplopen tot 60 à 80 cm. In het scenario ‘droog’ vindt in de winter een met het scenario ‘hoog’ vergelijkbare toename van de neerslag plaats. Waar dit in het scenario ‘hoog’ nog resulteert in stijgingen van de grondwaterstand, kan in het scenario ‘droog’ de extra neerslag de sterke zomerdroogte onvoldoende compenseren. Er treedt dus een permanente verlaging van de grondwaterstand op in het droge scenario. Extreem lage grondwaterstanden zullen bij alle scenario’s vaker voor komen. Als een extreem lage grondwaterstand in de huidige situatie gemiddeld elke 15 jaar een keer optreedt, zal dit in het scenario ‘hoog’ gemiddeld elke elf jaar optreden en in het scenario ‘droog’ gemiddeld elke drie jaar.

Kooldioxide-effect In H2O nr. 5 van dit jaar is door Witte et al5) inzichtelijk gemaakt dat de stijging van de concentratie kooldioxide in de atmosfeer naast temperatuurstijging ook een reductie van de transpiratie van planten tot gevolg

(-)

toename maximale dagafzet (%)

toename piekfactor (%)

herhalingstijd 18.000 m3/d (jaar)

1.90 1.91 1.92 1.95 1.97

0.7 1.6 4.3 6.0

0.5 1.1 2.6 3.7

12.6 10.8 9.2 5.8 5.3

zal hebben. De verdamping zal hierdoor naar beneden bijgesteld moeten worden, waardoor Nederland minder droog wordt dan op grond van alleen temperatuurstijging werd verwacht. Als we peilbuis B57E0064_1 (zie afbeelding 3) als voorbeeld nemen, blijkt dat het effect van de temperatuurstijging op de grondwaterstand in de zomerperiode bij de scenario’s ‘laag’ en ‘midden’ volledig teniet wordt gedaan door de verdampingsreductie als gevolg van de toename van de concentratie kooldioxide. Bij het scenario ‘hoog’ wordt de maximale extra daling van de grondwaterstand in de zomerperiode gereduceerd tot gemiddeld drie centimeter bij een gemiddeld kooldioxide-effect. Zonder de correctie van de verdamping met dit effect bedroeg deze daling negen centimeter. Het scenario ‘droog’ laat de sterkste dalingen van de grondwaterstand zien. Bij peilbuis B57E0064_1 bedraagt de gemiddelde daling (temperatuureffect) van het grondwaterregime in de zomer maximaal 45 cm. Als rekening wordt gehouden met een gemiddeld effect op de kooldioxideconcentratie neemt deze daling af naar 35 cm (bandbreedte 30-42 cm).

Effect van de toenemende onttrekking In het voorafgaande is het totale effect van klimaatverandering op de grondwaterdy-

Tabel 2. Effecten van klimaatverandering op de productiecapaciteit

Afb. 3: Gemiddelde verandering (in meters) van het grondwaterregime voor de vier klimaatscenario’s op de op een halve kilometer van de winning gelegen peilbuis B57E0064_1

H2O / 22 - 2006

41


namiek gepresenteerd. Belangrijk voor de drinkwatersector is tevens het afzonderlijke effect van extra onttrekking als gevolg van door klimaatverandering toenemende drinkwatervraag. Deze vraag leidt tot een extra daling afhankelijk van de ligging van de peilbuis in het effectgebied van de winning Budel. In het hart van de winning wordt bij het scenario ‘hoog’ de maximale daling door klimaatverandering voor ongeveer de helft veroorzaakt door de toegenomen drinkwateronttrekking. Bij het scenario ‘droog’ bedraagt het klimaateffect via extra onttrekking slechts ongeveer 15 procent van de maximale daling in het hart van de winning. Het effect van de door klimaatverandering toegenomen drinkwatervraag op de grondwaterstand is een zeer lokaal fenomeen en neemt snel af met de afstand tot het pompstation. Op ongeveer één kilometer van het puttenveld is het aandeel van de extra onttrekking in het totale klimaateffect al gedaald naar ongeveer 18 procent in het scenario ‘hoog’ en naar drie procent in het scenario ‘droog’. Op 2,5 kilometer van het pompstation is de invloed van de extra onttrekking op de maximale daling niet meer significant aantoonbaar. In afbeelding 4 is de bijdrage van de extra onttrekking aan het totale klimaateffect (scenario ‘droog’) voor peilbuis B57E0064_1 weergegeven.

In perspectief Doel van het onderzoek was een nadere aanduiding van de noodzaak tot actie om de klimaatscenario’s door te vertalen naar consequenties voor de drinkwatervoorziening. Daarbij is primair gekeken naar de kwantitatieve effecten op de watervraag en de grondwaterdynamiek, vanuit de bestaande relaties tussen temperatuur en waterverbruik. Op deze wijze is een extrapolatie gemaakt voor vier klimaatscenario’s. Binnen dit onderzoek is geen doorvertaling meegenomen van verschuivingen in maatschappelijke patronen als gevolg van de klimaatsverandering (bijvoorbeeld bevol-

kingsmigratie, afname/groei (intensieve) landbouw, industrie en recreatie). Verder onderzoek naar de gevolgen van klimaatverandering voor de watervoorziening dient dan ook bij voorkeur vanuit een integrale benadering van de maatschappelijke impact plaats te vinden.

en hiermee gepaard gaande verzuring. Gezien de gevolgen hiervan voor ecologie en drinkwaterkwaliteit vormt dit een belangrijk thema voor vervolgonderzoek. Al met al is duidelijk dat een veranderend klimaat belangrijke gevolgen kan hebben op de winning van grondwater ten behoeve van drinkwater.

Conclusies en aanbevelingen Het veranderen van de watervraag als gevolg van klimaatverandering heeft direct invloed op beleidsbeslissingen op de middellange en lange termijn van de drinkwaterbedrijven. Deze studie indiceert dat klimaatverandering zowel de totale watervraag als het piekverbruik significant beïnvloedt. In beslissingen over waterverdeling, renovatie/nieuwbouw van productie- en distributiemiddelen en het omgaan met vergunningsruimte moet dan ook de invloed van klimaatverandering op het waterverbruik in het betreffende voorzieningsgebied worden meegenomen. Een mogelijke vorm van anticiperen zou het vergroten van de flexibiliteit van de drinkwatervoorziening bij piekverbruik kunnen zijn. Afhankelijk van welk van de onderzochte scenario’s werkelijkheid wordt, zal klimaatverandering beperkte tot grote gevolgen hebben voor de grondwaterdynamiek. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden dat in extreem droge perioden ook andere functies (bijvoorbeeld de landbouw) een extra beslag willen leggen op het beschikbare water. Veiligstellen van het beschikbare grondwater rond grondwaterwinningen is hiermee in de breedste zin een belangrijk thema binnen onderzoek op het gebied van waterbeheer. Naast de kwantiteit zal een toenemende dynamiek ook gevolgen hebben voor de grondwaterkwaliteit. Droge perioden kunnen de chemische samenstelling van het bovenste grondwater beïnvloeden door onder meer indikking en (versnelde) oxidatie van organische stof en pyriet, wat kan leiden tot verhoogde concentraties van respectievelijk nitraat en sulfaat in het grondwater

In het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de waterleidingbedrijven, Delft Cluster en Europese onderzoeksprojecten zal Kiwa Water Research de komende jaren naast de effecten op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater ook de effecten op onder meer ecologie en oppervlaktewaterkwaliteit nader gaan bestuderen.

Noten * Op 30 mei 2006 heeft het KNMI vier nieuwe klimaatscenario’s gepresenteerd die ten tijde van deze studie nog niet beschikbaar waren. In vervolgonderzoek zal wel van deze nieuwe scenario’s gebruik worden gemaakt. De in deze studie gebruikte scenario’s ‘midden’, ‘hoog’ en ‘droog’ zijn in grote lijnen vergelijkbaar met respectievelijk de nieuwe scenario’s G, W en W+. Literatuur 1) Cirkel D., P. Baggelaar en A. Doomen (2005). Klimaatverandering en drinkwaterproductie Kiwa Water Research. KWR 05.030. 2) Von Asmuth J., C. Maas en M. Knotters (2006). Menyanthes Manual version 1.5 (alpha). Kiwa Water Research. 3) Beersma J., T. Buishand en H. Buiteveld (2004). Droog, droger, droogst. KNMI/RIZA-bijdrage aan de tweede fase van de Droogtestudie Nederland. KNMI-publicatie 199-II. 4) Von Asmuth J. en M. Knotters (2004). Characterising groundwater dynamics based on a system identification approach. Journal of Hydrology nr. 296, 1-4, pag. 118-134. 5) Witte J-P., B. Kruijt, T. Kroon en K. Maas (2006). Verdamping planten vermindert door toename atmosferische kooldioxide. H2O nr. 5, pag. 27-29.

Afb. 4: Bijdrage van de door klimaatverandering toegenomen onttrekking (grijze arcering) aan de langjarig gemiddelde verandering van het grondwaterregime voor het scenario ‘droog’ op een halve kilometer van de winning gelegen peilbuis B57E0064_1

42

H2O / 22 - 2006


platform

Werenfried de Vet, Oasen Wilfred Burger, Oasen

Duurzame nitrificatie door dubbellaags droogfiltratie Oasen gebruikt op enkele zuiveringstations droge filtratie voor de verwijdering van methaan, ijzer, ammonium en mangaan uit het ruwe water. Dit is noodzakelijk om zuurstofloosheid vanwege de hoge ammoniumbelasting te voorkomen. Omdat het grondwater ook relatief veel ijzer bevat, worden van oudsher grove filtergrindfracties toegepast. De uitspoeling van ijzer blijkt tijdens de toegepaste spoeling met lucht en water vaak slecht te zijn, waardoor ijzer zich in het filterbed ophoopt. Dit leidt tot terugval in de nitrificatie. In 2004 zijn daarom proeven begonnen om in de bestaande filters met expansie van het filterbed te spoelen. Enkele droge voorfilters zijn voorzien van een dubbellaags bed (licht antraciet op fijn zand) en de spoelwatersnelheid is verhoogd. Voor een effectieve uitspoeling van het ijzer is een minimale expansie van tien procent van beide lagen noodzakelijk. Op het zuiveringsstation Reijerwaard wordt deze met de huidige dubbellaags filtermaterialen niet bereikt en zijn de resultaten niet onderscheidend van de normale enkellaags filtratie. Oasen is voornemens hier in 2007 te starten met fijnere filtermaterialen. Op zuiveringsstation Lekkerkerk is wèl voldoende expansie gerealiseerd en blijft de nitrificatie in het dubbellaags voorfilter na anderhalf jaar productie vrijwel volledig. Het ijzer wordt grotendeels in de antracietlaag afgevangen. Op deze locatie wordt momenteel een tweede droge dubbellaags filter ingevoerd.

H

et grondwater waaruit Oasen in het veenweidegebied van Zuid-Holland Oost drinkwater maakt, bevat hoge concentraties natuurlijke afbraakproducten van veen, zoals methaan en ammonium. Oasen heeft de twijfelachtige eer om voor ammonium met haar pompstations de eerste vier plekken van alle grondwaterwin-

ningen voor drinkwaterproductie in Nederland te bezetten (zie afbeelding 11)). De rode lijnen zijn de zuiveringstations van Oasen. Ammonium is ongewenst in drinkwater vanwege de kans op nitrietvorming en het bevorderen van nagroei tijdens distributie. De wettelijke norm is daarom streng (0,2 mg/l

Afb. 1: Ammoniumconcentratie in alle grondwaterwinningen voor drinkwaterproductie in Nederland

NH4). Ammoniumverwijdering geschiedt bij Oasen net als elders in Nederland langs biologische weg. Het ammonium wordt tijdens het nitrificatieproces in twee stappen door traag groeiende bacteriÍn in filters omgezet in nitraat. Op een aantal zuiveringstations kost het voortdurende inspanning om de nitrificatie op voldoende peil te houden. Een van de locaties is zuiveringsstation Lekkerkerk in Krimpen a/d Lek. Dit station heeft twee winvelden: Tiendweg en Schuwacht. Beide winvelden hebben een eigen zuivering met dubbele droge zandfiltratie. De waterstromen worden na deze filtratiestappen gemengd en na koolfiltratie en UV-desinfectie gedistribueerd. Op de zuivering Schuwacht wordt met succes ondergrondse beluchting toegepast om de nitrificatie gezond te houden (zie kader). Anders dan in de Schuwachtzuivering treden in de Tiendwegzuivering nog wèl nitrificatieproblemen op. Ondergronds beluchten is hier een optie, maar Oasen ontwikkelt en test op deze locatie alternatieve technieken om de nitrificatie te verduurzamen. De ammoniumverwijdering in de voorfilters van Tiendweg is doorgaans onvolledig, waardoor de tweede filtratiestap relatief veel ammonium moet omzetten en de nitrificatie

H2O / 22 - 2006

43


component

CH4

Fe

NH4

Mn

gemiddelde

0,84

5,7

5,3

0,59

* Analyseresultaten zijn gemiddelden van 1998 t/m 2000. Tabel 1. Ruwwaterkwaliteit Winveld Tiendweg (in mg/l)

soms tot in de koolfilters doorloopt. Zie voor de gemiddelde kwaliteit van het ruwe Tiendwegwater tabel 1. Over langere tijd bekeken volgt de nitrificatie in ieder Tiendweg voorfilter een vast patroon. De ontmanganing in deze filters vertoont geen terugval. De filters verwijderen nagenoeg alle ammonium gedurende een korte periode nadat ze met nieuw zand ingewerkt of extern gereinigd zijn. Na vier tot zes maanden productie vallen ze geleidelijk terug. Als illustratief voorbeeld staat in afbeelding 2 het ammoniumverloop in het filtraat van Tiendweg voorfilter 8. De schijnbaar versterkte terugval van de nitrificatie in april en mei 1999 is veroorzaakt door onderhoud aan een ander Tiendwegfilter, waardoor filter 8 meer water moest zuiveren. Langere tijd is verondersteld dat nitrificatieproblemen het gevolg zijn van bacteriegroei door de relatief hoge methaanbelasting. Uitgebreid onderzoek heeft echter aangetoond dat methaanverwijdering in droge voorfilters met voldoende doortrekventilatie vooral fysisch verloopt2). Voor de werkelijke oorzaak moet dus verder gezocht worden. Tijdens het langlopend onderzoek naar de nitrificatieproblemen is aangetoond dat de terugval gepaard gaat met toenemende filterbedvervuiling (zie afbeelding 3). De filters dienen vanwege vervuiling regelmatig extern gereinigd te worden. Bovendien leidt vervuiling met biomassa regelmatig tot hoge aantallen Aeromonas-bacteriën in het filtereffluent. Mogelijk wordt het korreloppervlak door het aangroeiende slib geseald en verplaatst de nitrificerende biomassa zich gedeeltelijk naar het slib. Direct na spoeling is een sterke terugval te zien van de nitrificatie.

Beheersing vervuiling filterbed De nitrificatie kan in de praktijk ook weer tijdelijk hersteld worden door extern reinigen. Bij deze gangbare onderhoudsmeAfb. 2: Terugval nitrificatie Tiendweg voorfilter

44

H2O / 22 - 2006

Ondergronds beluchten Bij ondergronds beluchten wordt periodiek een klein beetje zuurstofrijk drinkwater in het zuurstofloze watervoerende pakket gepompt. Daardoor start de oxidatie van het ijzer al in het water onder de grond. Uit praktijkonderzoek blijkt dat dit een gunstig effect heeft op de ammoniumverwijdering door bacteriën in de zandfilters uit het vervolgens opgepompte grondwater. Aangezien dit effect voor het eerst opgemerkt is in de zandfilters van zuiveringsstation de Put in Nieuw-Lekkerland, gaat dit fenomeen door het leven als ‘het wonder van Nieuw-Lekkerland’. In een promotieonderzoek aan de Universiteit Wageningen tussen 1998 en 2003 heeft Anke Wolthoorn aangetoond dat de bacteriën in het grindfilter beter ammonium uit het grondwater halen als er ijzercolloïden in het water zitten3). Die mobiele complexe ijzercolloïden ontstaan bij ondergrondse oxidatie. Wolthoorn slaagde erin deze ijzercolloïden in het laboratorium na te maken en het lukte haar ook om bacteriën daarmee tot grotere prestaties te bewegen. Het is haar echter niet gelukt deze succesvolle labtesten op te schalen naar een praktijkfilter. Daarvoor is nog te weinig bekend over het gedrag van de ijzercolloïden in het filter en hoe ze bacteriën stimuleren om beter werk te leveren. Afgelopen zomer begon de eerste auteur van dit artikel een nieuw promotieonderzoek aan de TU Delft om ‘het wonder van Nieuw-Lekkerland’ verder te ontrafelen. Het streven is gerichter de omzetting van ammonium in zandfilters te kunnen optimaliseren zonder de moeilijk beheersbare ondergrond te gebruiken. De centrale hypothese is dat de complexe ijzercolloïden in het ondergronds beluchte water de ijzeroxidatie in de bovengrondse zandfilters beïnvloeden, waardoor de aangroei op het filtermateriaal gunstiger wordt voor de vestiging en activiteit van nitrificerende micro-organismen. Door middel van batchproeven en kolomexperimenten zal onderzocht worden op welke wijze ijzercolloïden de ijzerverwijdering en resulterende aangroei beïnvloeden en wat de invloed van verschillende typen aangroei op de nitrificerende populatie en activiteit is. Zodra deze relatie voldoende duidelijk zijn, kunnen de procescondities gericht aangepast worden om de colloïdwerking te imiteren. De experimenten in deze tweede fase zullen zowel in proefkolommen als in praktijkfilters plaatsvinden. In 2010 wordt het onderzoek naar verwachting afgerond.

thode wordt het zand met kracht uit en weer in een filter gepompt, waarbij een deel van de aangroei verwijderd wordt. Op Tiendweg wordt ieder voorfilter om de twee jaar extern gereinigd. Extern reinigen is arbeidsintensief en het filter moet uit productie genomen worden. Het verdient dan ook sterk de voorkeur de vervuiling te beheersen door wijziging van de procesvoering en dan vooral het spoelprogramma. Tot voor kort hadden wijzigingen in het spoelprogramma nauwelijks effect op de nitrificatie. De reden daarvoor werd in 2003 duidelijk bij nitrificatieproblemen op zuiveringsstation De Laak in Lexmond. De Laak is één van de grootste zuiveringstations van Oasen (elf miljoen kubieke meter per jaar). In 2004 is dit station uitgebreid met actief kool en ontharding. Daarvoor bestond het hele zuiveringsproces uit plaatbeluchting en één filtratiestap. Sinds 1999 was het winveld en het zuiveringstation in twee helften geknipt als tijdelijke maatregel om het bestrijdingsmiddel bentazon tegen te houden. In het voorjaar van 2003 kampte één helft van het zuivering-

station onverwachts met ernstige nitrificatieen ontmanganingproblemen. Om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen, heeft Oasen - ondersteund door Kiwa Water Research - uitgebreid onderzoek verricht. Volgens één opzienbarende hypothese waren de problemen louter toe te schrijven aan marginale kwaliteitsverschillen in het ruwe water van beide straten. Bij de problematische straat komt dit dieper uit de polder waardoor het iets zuurder is en iets meer organisch materiaal bevat. Daardoor verloopt de ijzerverwijdering in de voorfilters van beide straten iets anders. De hypothese is bevestigd in een langlopende proef waarin de overige procescondities, zoals hydraulische belasting en spoelprogramma’s, in beide straten minutieus gelijk zijn gehouden. Binnen één jaar traden in dezelfde straat vergelijkbare nitrificatie- en ontmanganingproblemen op. Spoelwaterbezinkproeven bevestigen de verschillen in ontijzering tussen beide straten. Voor een beter begrip is verder onderzoek naar de interactie tussen ontijzering en de andere verwijderingprocessen nodig.

Afb. 3: Gelijktijdige terugval nitrificatie en toename aangroei in Tiendweg voorfilter


platform bestaand

enkellaags

nieuw dubbellaags

filtermaterialen

standaardfracties grind 1,7-2,5 mm

bedhoogte (m) spoeldebiet (m3/h) spoelsnelheid (m/h) expansie nieuw filtermateriaal (%) looptijd (h)

2m 500 28 48

standaardfracties: antraciet 1,4-2,5 mm op zand 0,8-1,25 mm 1 m antraciet op 1 m zand 800 44 antraciet 14%, zand 6% 96

Tabel 2. Opzet dubbellaags voorfilter 7 ZS Lekkerkerk

ZS Lekkerkerk FF07, A 1,4-2,5mm / Z 0,8-1, 25mm Aangegroeide dubbellaags filtermaterialen

Een andere hypothese –voorkoming van filterbed vervuiling door met voldoende expansie te spoelen- wordt in dit artikel geëvalueerd. Ten tijde van de nitrificatieproblemen op De Laak is uitgebreid onderzoek naar de vervuiling en spoeling van de filterbedden uitgevoerd. Uit profielbemonsteringen juist vóór en na spoelingen bleek dat gedurende de lucht/waterspoeling bovenin het filterbed afgevangen slib (vooral ijzer) dieper het bed in gevoerd werd. De watersnelheid in de naspoelfase was onvoldoende voor expansie van het filterbed en het opgehoopte slib blijft hangen tussen het niet gefluïdiseerde filtermateriaal. De ijzerverwijdering tijdens de oude spoeling (rode lijnen) was daardoor ineffectief, maar verloopt beter nadat een nieuw spoelprogramma met hogere watersnelheid in de naspoelfase (groene lijnen) is doorgevoerd, zoals blijkt uit de ontijzeringsprofielen in afbeelding 4. Toch heeft de verbeterde spoeling de zuiveringsproblemen in de slechte straat niet voorkomen. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in de nog te lage spoelsnelheid voor voldoende expansie. In de voorfilters van De Laak is de haalbare spoelwatersnelheid 33 m/h, waarbij de toplaag juist fluïdiseert. Voor een voldoende expansie van tien procent in het gehele bed is bij

de gebruikte fractie 1,0-1,6 mm echter een watersnelheid van ruim 60 m/h nodig. Het belang van voldoende expansie blijkt ook uit het vervolgonderzoek, waarop verderop in dit artikel wordt teruggekomen. Spoelen zonder expansie is bij Oasen wijdverbreid. Een belangrijke reden hiervoor is dat vanwege de grote vuillast van het grondwater grove zand- of zelfs grindfracties (tot 5 mm!) gebruikt worden. De benodigde hoge spoelsnelheden voor expansie van dit materiaal zijn niet haalbaar in de bestaande filters. Daarom is de stap gemaakt naar een lichter filtermateriaal: antraciet (type N). Om een groter korreloppervlak te creëren zonder in te boeten aan bergend vermogen, is voor dubbellaags filtratie gekozen. Deze filters zijn opgebouwd uit een fijne zandlaag onderin met een grovere laag antraciet daarbovenop (zie foto). Omdat antraciet lichter is dan zand, vertonen beide materialen - bij de juiste verhouding in korreldiameters - eenzelfde expansiegedrag tijdens terugspoelen van het filter. Spoelen met expansie is voor dubbellaags filters noodzakelijk om de gelaagdheid te behouden. Dubbellaags filters worden landelijk al veel toegepast in natte carry-over filters bij pelletontharding. Vitens gebruikt met succes natte dubbellaags voorfilters op onder andere Sint Jansklooster en experimenteert er momenteel mee op Spannenburg. De toepassing in droge voorfilters is echter nieuw. Uit theoretisch oogpunt kan afgevraagd worden of expansiespoelen in droge voorfilters wel tot voldoende uitspoeling van ijzervervuiling leidt. Waar ontijzering in natte filters nagenoeg volledig via vlokkingsfiltratie verloopt, vormt adsorptieve oxidatie het voornaamste mechanisme in droge filters4). Adsorptieve

Afb. 4: Minder ophoping van ijzerslib in filterbed door verbeterd spoelprogramma

oxidatie leidt tot een hardere en moeilijk uitspoelbare aangroei. Droge dubbellaags filters zijn bij Oasen vanaf augustus 2004 toegepast op zuiveringsstation Reijerwaard in Ridderkerk. Op Lekkerkerk Tiendweg is in februari 2005 het eerste dubbellaags voorfilter in productie genomen. In tabel 2 worden de specificaties van dit nieuwe dubbellaags filter vergeleken met de bestaande enkellaags filters op Tiendweg. Een hoger spoeldebiet dan 800 kubieke meter per uur is uit oogpunt van de sterkte van de filterbodem onverantwoord. Tijdens het eerste proefjaar is het dubbellaags voorfilter uitgebreid bewaakt met een intensief monsternameprogramma en continumetingen met ammoniumanalyse en pH-elektrode. De bewaking van de zuurgraad ter controle van de doortrekventilatie is essentieel, omdat de droge voorfilters van Tiendweg ongeveer 1 mg/l methaan door ontgassing moeten verwijderen. Periodiek is aanvullende onderzoek verricht door spoelwater-, carrousel- en steekbemonsteringen en het opstellen van luchtflow- en methaanbalansen. Het filtermateriaal werd telkens per laagdiepte geanalyseerd op onder andere aangroei en nitrificerende activiteit. Verder zijn expansiemetingen verricht en zeefkrommen bepaald op de nieuwe en aangroeide filtermaterialen. Zoals uit afbeelding 5 blijkt, werkt droge dubbellaags filtratie op zuiveringsstation Lekkerkerk Tiendweg effectief om de ammoniumverwijdering duurzaam op peil te houden. Na anderhalf jaar is deze nog steeds nagenoeg volledig. Dit is een significant onderscheid met het normale patroon van terugval na vier tot zes maanden. Aanvullende metingen tonen aan dat de

Afb. 5: Nitrificatie op peil door dubbellaags droogfilter

H2O / 22 - 2006

45


combinatie van dubbellaags filtratie en expansiespoeling ook bij droog filterbedrijf resulteert in een effectieve vertraging van de filterbedvervuiling. In het effluent van het dubbellaags filter worden nauwelijks Aeromonas-bacteriën aangetroffen. Uit steekbemonsteringen juist vóór en na spoelingen blijkt een effectieve verwijdering van slib (zie afbeelding 6). In afbeelding 6 staan de diepten als punt weergegeven, maar de feitelijke steken zijn uitgevoerd over de lagen 0-0,5 en 0,5-1,0 en 1,0-1,5 m diepte. De grens antraciet - zand ligt op één meter diepte. Uit de metingen vóór spoeling in deze grafiek blijkt echter ook dat de ontijzering gedurende een jaar steeds dieper in het filterbed plaatsvindt. Duidelijk is de slibuitspoeling uit het antraciet beter dan uit het zand, wellicht door de grotere expansie van het antraciet tijdens de waterfase. In een droogfilter zonder voorbeluchting zal de ontijzering door korte oxidatietijd voor een aanzienlijk deel via adsorptieve oxidatie aan het filtermateriaal plaatsvinden. Er vindt dus voortdurend aangroei plaats. Gezien de slibvorming blijkt ook een deel via vlokkingsfiltratie te worden afgevangen. Onvolledige slibverwijdering bij spoelingen leidt ook tot extra aangroei. In afbeelding 7 is te zien dat het filtermateriaal het sterkst aangroeit in de antracietlaag, maar dat de aangroei dieper in het bed en tot in de zandlaag toeneemt gedurende de standtijd. De aangroei op het zand bevat relatief meer mangaan en minder ijzer dan die op het antraciet. Vanwege de significante aangroei van het filtermateriaal zijn ter controle in een proefkolom expansiecurven van nieuw en in één jaar aangegroeid filtermateriaal bepaald (zie afbeelding 8). De aangroei leidt niet tot minder expansie. Dit geldt zowel voor antraciet als zand. De gemiddelde en mediaan korreldiameter neemt voor antraciet niet toe door voortdurende afschilfering ten gevolge van zijn zachte structuur. Daardoor neemt de uniformiteitcoëfficiënt wel toe en de werkzame korreldiameter af. Na een jaar standtijd bevat de antracietlaag ruim vijf procent fijn materiaal (<0,5 mm). De fijne antracietdeeltjes of andere filterbedvervuiling leiden vooralsnog niet tot versnelde verstopping van het filterbed of blokkade van de doortrekventilatie van het filter die essentieel is voor de methaanontgassing. Gezien de broze structuur van het antraciet blijft wel een belangrijke praktijkvraag of

antraciet extern gereinigd hoeft te worden en zo ja hoe dit dan uitgevoerd dient te worden. Het zand is slijtvaster en groeit wel aan in de tijd, waarbij de uniformiteitcoëfficiënt nagenoeg gelijk blijft. Uit de toegenomen expansie bij aangegroeid materiaal volgt dat de dichtheid van dit materiaal aanzienlijk lager is dan dat van zand. Dit werd ook door Sharma gevonden in onderzoek naar adsorptieve ontijzering4).

Belang van voldoende expansie Momenteel zijn op zuiveringsstation Reijerwaard drie van de zes voorfilters dubbellaags. De resultaten van twee jaar productie zijn bevredigend maar niet onderscheidend van de eerste jaren bij enkellaags filters. De verschillen in effectiviteit tussen Reijerwaard en Lekkerkerk Tiendweg zijn niet onvoorzien. Op Reijerwaard wordt het ruwe water over cascades gevoerd vóór de voorfiltratie. Op het zuiveringsstation Lekkerkerk wordt het ruwe water rechtstreeks op de voorfilters versproeid, wat een geheel andere ontijzering en dus ook een andere bedvervuiling tot gevolg heeft. Het grotere aandeel vlokkingsfiltratie op Reijerwaard leidt tot relatief minder snelle aangroei van het antraciet. De fracties in de voorfilters zijn echter grover en tijdens spoeling kan in de zandlaag slechts een beperkte expansie van enkele procenten worden bereikt. Dit blijkt onvoldoende te zijn voor een goede uitspoeling van vlokmateriaal, wat op zijn beurt leidt tot ophoping van slib tussen en een relatief snellere aangroei van het filtermateriaal. Om deze situatie te verbeteren, heeft Oasen het voornemen om in 2007 fijnere fracties te testen in een dubbellaags voorfilter op zuiveringsstation Reijerwaard.

Afb. 6: Slibgehalte voor en na spoeling gedurende één jaar standtijd ZS Lekkerkerk

46

H2O / 22 - 2006

Conclusies De nitrificatie bij de tot voorheen problematische Tiendwegzuivering van Lekkerkerk kan gedurende meer dan anderhalf jaar goed gehouden worden in droge dubbellaags voorfilters gecombineerd met expansiespoeling. Het meeste vuil (ijzer!) wordt dan in de bovenste antracietlaag afgevangen. De onderliggende zandlaag blijft relatief schoon. In het onderzoek zijn sterke aanwijzingen gevonden dat juist de ophoping van slib de nitrificatie verstoort. Voor een effectieve expansiespoeling met goede afvoer van slib is minimaal ongeveer tien procent expansie in zowel de antracietals zandlaag noodzakelijk. De vraag blijft wat de doorslaggevende factor in de verbetering is: de dubbellaags, expansiespoeling of het materiaal antraciet. Uitsluitsel over welke factor het zwaarste weegt, kan een parallel experiment bieden met enkellaags antraciet voorfilters, waarbij het ene mèt en het ander zonder expansie wordt gespoeld. De positieve ervaringen op zuiveringsstation Lekkerkerk Tiendweg zijn zo overtuigend dat momenteel een tweede voorfilter dubbellaags wordt ingericht. LITERATUUR 1) Ministerie van VROM (2003). REWAB (registratie opgaven van waterleidingbedrijven). 2) Vet W. de, W. Burger, A. en D. van der Woerdt D. (2002). Methaanbelasting irrelevant voor filterwerking. H2O nr. 1, pag. 26-29. 3) Wolthoorn A. (2003). Subsurface aeration of anaerobic groundwater - iron colloid formation and the nitrification process. Proefschrift Wageningen Universiteit. 4) Sharma S. (2001). Adsorptive iron removal from groundwater. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen / IHE Delft.

Afb. 7: Aangroei filtermateriaal gedurende één jaar standtijd ZS Lekkerkerk

Afb. 8: Expansiecurven van nieuw en aangegroeid filtermateriaal Tiendweg


continue (bio)filtratie

Biologische (de)nitrificatie en polijsting van afvalwater

• •

Kringloopsluiting Proceswaterbereiding uit oppervlaktewater

• •

Spoelwaterbehandeling in de drink- en preceswaterbereiding (Biologische) zijstroomfiltatie in koelwatercircuits

Paques bv P.O. Box 52 8560 AB Balk NL t 0514 · 60 85 00 f 0514 · 60 33 42 e info@paques.nl i www.paques.nl

www.paques.nl

E r

z i t

w e r k

i n

w a t e r

HERHAALDE OPROEP De helft van Nederland ligt onder de zeespiegel; in Nederland leven we met water. Het is overal: in rivieren en sloten, in de lucht en in ons huis. Het water hóórt bij ons. Dijken zorgen voor onze veiligheid. Sluizen, stuwen en gemalen regelen de waterstanden bij droogte of wateroverlast. Afvalwater wordt gezuiverd en het water in beken, sloten en rivieren blijft van goede kwaliteit. Dát is het werk van het waterschap. Klantgerichtheid, duidelijkheid en samenwerking zijn speerpunten van het waterschap. Als werkgever biedt het waterschap een aantrekkelijk pakket arbeidsvoorwaarden, o.a. flexibele werktijden, kinderopvangregeling en een structurele eindejaarsuitkering.

Senior medewerker integraal waterbeheer m/v 37 uur per week Hydraulisch adviseur met brede kijk op waterbeheer. Uitvoeringsgerichte gebiedstudies, beleidsondersteunend onderzoek en het oplossen van beheersvragen. WO-opleiding, hydraulische vakkennis en kennis van hydraulische modellen. Maximaal € 3.535,-- bruto per maand bij een volledig dienstverband, met een mogelijke uitloop naar € 4.041,-- bruto per maand. Het betreft vooralsnog een tijdelijke aanstelling voor de duur van 3 jaar. Een uitvoerige beschrijving vind je op onze website www.brabantsedelta.nl.

De sollicitatiegesprekken staan gepland op 8 december 2006, de uitnodigingen hiervoor worden op 4 december 2006 verstuurd. Reageren op deze vacature? Stuur je sollicitatie onder vermelding van vacaturenummer 06/41 vóór 4 december 2006 naar waterschap Brabantse Delta, t.a.v. Edwin van Ravenstein, Postbus 5520, 4801 DZ Breda of mail je brief naar sollicitaties@brabantsedelta.nl.

Acquisitie wordt niet op prijs gesteld.

Interesse? Voor meer informatie over de functie kun je contact opnemen met Guido Waajen, tel. (076) 564 15 10. Wa t e r k l e u r t h e t l e v e n


agenda 21-22 november, Scheveningen - Nationale conferentie waterbeheer negende jaarcongres over de stand van zaken in het waterbeheer, met op de eerste dag als thema de toekomst van de waterketen met als sprekers onder andere Cees Buisman, Theo Schmitz, Bert Palsma, Paul van Erkelens en een koninklijke afsluiting en op de tweede dag veel aandacht voor water en gebiedsontwikkeling met als sprekers onder andere Marleen van Rijswick, Sjoerd van Dijk en Johan Osinga. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Maayke Berndsen (040) 297 49 80.

28 november, Nieuwegein Ontwikkeling ATA-systeem symposium ter afsluiting van het project Ontwikkeling ATA-systeem over een verdere verbetering van de kwaliteit en veiligheid van het leidingwater, waarbij vooruitgekeken wordt naar het advies aan staatssecretaris Van Geel over de eventuele aanpassing van de huidige ministeriële regeling op dit gebied. Organisatie: Ministerie van VROM, VEWIN en Kiwa. Informatie: Lambert van Breemen (070) 414 46 45 en www.oas-eas.com.

28 november, Utrecht - Naar minder risico’s van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden symposium over het oplossen van de risico’s die bestrijdingsmiddelen (kunnen) vormen voor grondwater- en oeverwaterwinningen. Organisatie: IPO. Informatie: Sarie Buijze (073) 681 23 16.

29 november, Arnhem - Nieuw besluit bodemkwaliteit studiedag over het per 1 januari 2007 in werking tredende nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, waarin een splitsing is gemaakt tussen bouwstoffen en grond en bagger. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Mirella Freriks (040) 297 49 80.

29 november, Utrecht - Arsenic in groundwater - a world problem symposium over arseen in grondwater, dat kan leiden tot de langzame vergiftiging van grote groepen mensen, met name in Azië. Maar het probleem treedt wereldwijd op. Organisatie: IAH en NHV. Informatie: www.nhvsite.info.

30 november, Nijkerk IJsselmeer of -minder? symposium over de toekomstige inrichting van het IJsselmeergebied. Organisatie: Vereniging voor Waterstaat en Landinrichting en Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. Informatie: (079) 342 84 09.

48

H2O / 22 - 2006

30 november, Arnhem Nationale conferentie baggerspecie zesde editie van de conferentie over baggerspecie, met dit jaar aandacht voor het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, waterbodems in de Kaderrichtlijn Water, de financiering van het baggeren en de verwerking ervan en vier praktijkstudies, waarvan één uit België. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Piet Meeuwis (040) 297 48 09.

30 november, Den Haag - Dag van de Ruimte - Investeren in het Project Nederland de tweede jaarlijkse Dag van de Ruimte. Marktpartijen en overheid komen bij elkaar om over de toekomst én de inrichting van ‘Project Nederland’ te praten. Ook worden hier een ruimtelijke agenda en aanbevelingen voor het nieuwe kabinet opgesteld. Organisatie: NIROV. Informatie: www.dagvanderuimte.nl.

12 december, Den Haag Legionellapreventie actueel en ieders zorg slotakkoord van het Communicatieplatform Legionella over de kennis die de afgelopen jaren over Legionella is opgedaan. Organisatie: ISSO en Intech K&S. Informatie: www.isso.nl.

14 december, Nieuwegein Meten aan rioolstelsels, plicht of noodzaak? symposium over het belang van het meten aan rioolstelsels. Na de generieke maatregelen in het kader van de basisinspanning volgen nu lokale maatregelen die meer betrouwbare lokale gegevens vereisen over de werking van het rioleringssysteem. Vormen die lokale metingen onderdeel van de handhaving van de vergunningvoorwaarden of zijn ze noodzakelijk om de kennis van het stedelijke (afval)watersysteem te verzamelen? En moet er extra gemeten worden in verband met wateroverlast? Organisatie: HoLaPress Congresbureau. Informatie: Ton Rooijakkers (040) 208 60 60.

14 december, Delft - Recent advances in water resources colloquium met een bijdrage van Piotr Wolski met als titel ‘Variability and change in hydrology of a large flood-pulsed wetland, the Okavango Delta in Botswana’. Organisatie: TU Delft, faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. Informatie: Ed Veling (015) 278 50 80.

15 december, Meppel - Het nieuwe plassen. Is Nederland er klaar voor? middagsymposium over de sociaalmaatschappelijke context van een andere verwerking van het afvalwater en dan met name de inzameling van urine (het zogeheten nieuwe plassen). Tijdens de bijeenkomst wordt vanuit de wetenschap, de industrie, de woningbouw en de landelijke politiek ingegaan op de ontwikkelingen

op dit gebied. Vertegenwoordigers uit de waterwereld zullen reageren. Organisatie: STOWA in samenwerking met de Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie Systemen. Informatie: stowa@stowa.nl.

20 december, Vlaardingen Juridische update voor de watersector congres over de nieuwe en veranderde weten regelgeving in de waterwereld en het vergunningen- en normenstelsel. De dag is ook geschikt voor niet-juristen. Organisatie: SBO en Sterk Consulting. Informatie: (040) 297 49 80.

Buitenland

28 november-1 december, Lyon - Pollutec internationale vakbeurs voor milieutechnologie, met ook aandacht voor riolering en waterbehandeling en kustbescherming, en voor de eerste maal een Nederlands paviljoen. Informatie: Promosalons Nederland (020) 462 00 20.

30 november, Köln - 20 Jahre Sandoz, vom Desaster zur Chance symposium waarop teruggeblikt wordt op de ramp bij chemieconcern Sandoz, waardoor de Rijn 20 jaar geleden ernstig verontreinigd raakte, en de verbeteringen die sindsdien aangebracht zijn in de beveiliging van de drinkwatervoorziening langs de rivier. Organisatie: Internationalen Arbeitsgemeinschaft der Wasserwerke im Rheineinzugsgebiet (IAWR) en het Institüt für das Recht der Wasser- und Entsorgungswirtschaft an der Universität Bonn. Informatie: +49 221 178-29 91.

2007

12 januari, Delft 59e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en 26e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling jaarlijkse congres annex nieuwjaarsborrel van de watersector in Nederland met een overzicht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van zowel drinkwater als riolering en afvalwater. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.

16-19 januari, Rotterdam Infratech 2007 tweejaarlijkse vakbeurs voor grond-, wateren wegenbouw. Tijdens deze beurs wordt de prestigieuze InfraTech Innovatieprijs uitgereikt. Ook wordt de No-Dig vakbeurs voor sleufloze technieken gehouden. Tenslotte wordt het Nederlands kampioenschap straatmaken gehouden. Organisatie: Ahoy’ ECEM. Informatie: Johan Teunisse (010) 293 32 07 of Saskia Vernooij (010) 293 32 04.


handel & industrie Watermeter voor grote pieken Het Franse Actaris levert met de Flostar 150 een watermeter die geschikt is voor grote pieken in de waterstroom en ook op lange termijn accuraat blijft meten. De nieuwe meter heeft een diameter van 150 mm en bevat een semi-parabolische turbine. Hierdoor worden alle waterstromen nauwkeurig gemeten. Om te zorgen dat de meter dat ook na langere tijd blijft doen, is de turbine opgehangen met een gepatenteerde ballager van hoogwaardig materiaal. Verder kan de meter uitgerust worden met verschillende flenzen, waardoor de meter in vrijwel elke installatie horizontaal gemonteerd kan worden. Door de hoge kwaliteit koper en het minerale glas is de meter ook op lange termijn waterdicht en goed af te lezen. Door de toegepaste technologie is de meter klaar voor aflezen op afstand. Voor meer informatie: Lucile Montant +33 3 85 29 39 00 of www.actaris.com

HQD voor betrouwbare metingen HACH LANGE uit Tiel levert sinds kort de HQD-serie (High Quality Digital) voor elektrochemische parameters. Het meest bijzondere hieraan zijn de elektroden, die alle relevante gegevens opslaan en digitaal doorsturen naar de meter. De HQD-serie meet de pH, zuurstof, geleidbaarheid en redox. Bij de zuurstofbepaling maakt ze gebruik van driftvrije technologie, waarbij kalibraties, polarisatie en vervanging van elektrolyt overbodig zijn. De methode is gebaseerd op de lichtgevende straling die via een zuurstofgevoelige laag wordt teruggezonden. Het systeem heeft vrijwel geen onderhoud nodig: alleen de sensorkap moet eens per jaar worden vervangen. Het meest speciale aan de HQD zijn de INTELLICAL-elektroden. Als de sensor eenmaal gekalibreerd is, kunnen de elektroden op andere meters worden aangesloten zonder dat herkalibratie nodig is. De meter herkent de sensor en is meteen klaar voor gebruik. Doordat de elektroden alle relevante gegevens opslaan en digitaal naar de meter versturen, zijn lange kabellengtes mogelijk. Zelfs voor de pH-bepaling zijn kabellengten tot 30 meter mogelijk. Voor meer informatie: (0344) 63 62 86

Totaalpakket voor slibpompen ITT Flygt uit Dordrecht levert sinds enkele maanden de nieuwe Progressive Cavity (PC)pompen. Daarmee kan het bedrijf een totaalpakket aanbieden voor efficiënte en rendabele slibverwerking en -transport. Slib verandert snel tijdens het verwerkingsproces. Dit maakt het moeilijk een pomp te vinden die voldoet aan deze wisselende eisen. Slib pompen is met name moeilijk als de opvoerhoogtes variëren terwijl het slib door een leidingenstelsel wordt gepompt. Met de introductie van de PC-pompen en versnijders heeft Flygt nu voor elke toepassing de juiste pomp in huis. Eerder ontwikkelde het bedrijf de N-serie, die dankzij het ingenieuze waaierontwerp zeer verstoppingsbestendig is. De PC-pompen zijn bedoeld voor zwaardere toepassingen en hebben een helische schroef in plaats van een waaier. Deze schroef vormt een serie holtes waarin de vloeistof en eventuele vaste delen voorwaarts van het aanzuigpunt naar de uitlaat stromen. Dankzij het ontwerp van de pomp is de kans op verstopping vrijwel nihil en is de stroming zeer constant. Voor meer informatie: (078) 654 84 00

Eekels Pompen distribueert Pioneer Eekels Pompen is sinds enkele maanden de exclusieve distributeur van Pioneer pompen en pomponderdelen. De pompen van het Amerikaanse Pioneer worden wereldwijd toegepast voor zware toepassingen zoals ATEX-omstandigheden, grote volumestromen en/of hoge persdrukken abrassieve media of media met grove vaste delen. De Pioneer pompen zijn ontworpen om slijtvast en bedrijfs-

zeker te functioneren. Eekels Pompen, met vestigingen in Barendrecht, Amsterdam, Weert en Zele (B.), verhuurt of verkoopt de Pioneer pompen. Op dit moment beschikt het bedrijf over ruim 700 kleine en grote pompinstallaties voor allerlei toepassingen. Voor meer informatie: (0180) 69 69 69

Waterzuiveringsinstallatie van Kärcher Kärcher met vestigingen in Etten-Leur en Hoogstraten (B.) levert met de WTC 600 een waterzuiveringsinstallatie die automatisch drink-, douche-, spoelen water voor algemeen gebruik produceert. De zuivering werkt met nanofiltratie. De WTC 600 is bedoeld voor gebruik in de landbouw, industrie, scheepsbouw én particulieren. Het te zuiveren water wordt onder hoge druk door een membraanfilter gestuwd. Het grootste gedeelte van de verontreiniging blijft achter in het filter en wordt vervolgens weggespoeld. De zuivering is inmiddels toegepast in een cruiseschip dat over de Duitse rivieren vaart met gemiddeld 22 passagiers en vier bemanningsleden. Per uur wordt 650 liter water geproduceerd. Om de installatie te kunnen plaatsen, werd één watertank verwijderd. De andere twee watertanks kunnen nu gebruikt worden als extra afvalwatertanks. Het schip kan nu langere afstanden varen zonder toevoer- en opslagplaatsen aan te doen. Voor meer informatie: www.karcher.nl

Workshop PROFIBUS Op 6 en 7 december vindt de laatste workshop ‘PROFIBUS, troubleshooting & Maintenance’ van dit jaar plaats bij Endress+Hauser in Naarden. De workshop is geheel gericht op de praktijk.

Een pomp van het Amerikaanse merk Pioneer

De deelnemers krijgen informatie over hoe men een storing moet analyseren, lokaliseren en oplossen. De onderbouwing gebeurt aan de hand van theorie over bekabeling, afscherming, aarding en meetgereedschappen. Daarna toetst de deelnemer de opgedane kennis met een aantal praktijkoefeningen. De workshop beslaat een halve dag theorie en een hele dag praktijk. Endress+Hauser én PROCENTEC zijn verantwoordelijk voor de organisatie. Voor meer informatie: (035) 695 86 11

H2O / 22 - 2006

49


1LHW ]RPDDU HHQ EDDQ"

6HQLRU DGYLVHXU NXVWEHOHLG 5LMNVZDWHUVWDDW 5LMNVLQVWLWXXW YRRU .XVW HQ =HH GLUHFWLH .XVW HQ :DGGHQ 'HQ +DDJ

:HUN MH ELM KHW 5LMN GDQ ZHUN MH DDQ 1HGHUODQG +HW 5LMN LV GH YHU]DPHOQDDP YRRU DOOH PL QLVWHULHV HQ WLHQWDOOHQ GLHQVWHQ HQ RQGHUGHOHQ YHUVSUHLG RYHU KHW KHOH ODQG 'DDU ZHUNHQ ]RzQ PHQVHQ DDQ PDDWVFKDS SHOLMN EHODQJULMNH YUDDJVWXNNHQ HQ GH XLWYRHULQJ YDQ XLWHHQOR SHQGH SURMHFWHQ 9DQ RXGHUHQ ]RUJ HQ NLQGHURSYDQJ WRW DVLHO]RHNHUV 9DQ YRHGVHOYHLOLJ KHLG HQ (XURSHVH UHJHOJHYLQJ WRW EHODVWLQJKHUYRUPLQJHQ =DNHQ GLH RQV DOOHPDDO UDNHQ 'DW PDDNW KHW ZHUNHQ ELM KHW 5LMN ]R ELM]RQGHU 'HQN MH YHUGHU HQ ZLO MH YHUGHU" .LMN GDQ VQHO RI HU KLHUQDDVW LHWV YRRU MH ELM VWDDW 2I JD QDDU ZZZ ZHUNHQELMKHWULMN QO YRRU PHHU LQIRUPDWLH HQ DOOH DQ GHUH EDQHQ PHW LQKRXG

ZZZ ZHUNHQELMKHWULMN QO

'H RUJDQLVDWLH +HW 5LMNVLQVWLWXXW YRRU .XVW HQ =HH LV HHQ DGYLHVGLHQVW YDQ 5LMNVZDWHUVWDDW :LM OHYHUHQ LQIRUPDWLH GLHQVWHQ HQ DGYLH]HQ JH ULFKW RS GXXU]DDP JHEUXLN YDQ HVWXDULD NXVWHQ HQ ]HH›Q HQ RS GH EH VFKHUPLQJ WHJHQ RYHUVWURPLQJHQ GRRU GH ]HH 2Q]H DIGHOLQJ .XVWEHOHLG ]RUJW YRRU yGURJH YRHWHQz :LM ]LMQ DFWLHI EHWURNNHQ ELM GH RQWZLNNHOLQJ YDQ EHOHLGVRSWLHV YRRU GH NXVW HQ ELM GH PDQLHU ZDDURS ZH LQ 1HGHU ODQG ZLOOHQ RPJDDQ PHW ULVLFR V HQ GH EHKHHUVLQJ GDDUYDQ 'H IXQFWLH -H GUDDJW ELM DDQ GH YHUGHUH RQWZLNNHOLQJ HQ LPSOHPHQWDWLH YDQ DOOH RQGHUGHOHQ YDQ GH YHLOLJKHLGVNHWHQ YDQ SUHYHQWLH WRW QD]RUJ -H VODDW HHQ EUXJ WXVVHQ NHQQLV EHOHLG HQ XLWYRHULQJ (HQ JRHGH ZDWHU NHULQJV]RUJ LV HHQ HVVHQWL›OH YRRUZDDUGH YRRU YHLOLJ ZRQHQ HQ ZHUNHQ LQ HHQ ODDJJHOHJHQ GHOWD DOV 1HGHUODQG -H ZHUN KHHIW GRRUJDDQV GLUHFW DDQZLMVEDUH JURWH PDDWVFKDSSHOLMNH HQ ILQDQFL›OH JHYROJHQ )XQFWLH HLVHQ -H KHEW HHQ DFDGHPLVFK QLYHDX FLYLHOH WHFKQLHN I\VLVFKH JHRJUDILH HFRQRPLH -H EHQW EHNHQG PHW K\GUDXOLFD HQ PRUIRORJLH -H YRHOW GH PDDWVFKDSSHOLMNH FRQWH[W YDQ MH ZHUN DDQ -H VFKDNHOW JHPDN NHOLMN WXVVHQ EHOHLG EHKHHU HQ NHQQLV -H EHQW JRHG LQ RUJDQLVHUHQ HQ FRPPXQLFHUHQ -H ZHHW DQGHUHQ JRHG WH RYHUWXLJHQ $UEHLGVYRRUZDDUGHQ %UXWRPDDQGVDODULV PD[LPDDO ¼ . bij een 36-urige ZHUNZHHN 3DUWWLPH LV EHVSUHHNEDDU ,QIRUPDWLH ZZZ ZHUNHQELMKHWULMN QO 5:6 +2

6HQLRU DGYLVHXU 5LMNVZDWHUVWDDW 5LMNVLQVWLWXXW YRRU .XVW HQ =HH DIGHOLQJ .XVWEHOHLG 'HQ +DDJ 'H RUJDQLVDWLH +HW 5LMNVLQVWLWXXW YRRU .XVW HQ =HH LV HHQ DGYLHVGLHQVW YDQ 5LMNVZDWHUVWDDW :LM OHYHUHQ LQIRUPDWLH GLHQVWHQ HQ DGYLH]HQ JH ULFKW RS GXXU]DDP JHEUXLN YDQ HVWXDULD NXVWHQ HQ ]HH›Q HQ RS GH EH VFKHUPLQJ WHJHQ RYHUVWURPLQJHQ GRRU GH ]HH 2Q]H DIGHOLQJ .XVWEHOHLG ]RUJW YRRU yGURJH YRHWHQz :LM ]LMQ DFWLHI EHWURNNHQ ELM GH RQWZLNNHOLQJ YDQ EHOHLGVRSWLHV YRRU GH NXVW HQ RYHU GH PDQLHU ZDDURS ZH LQ 1HGHU ODQG ZLOOHQ RPJDDQ PHW ULVLFR V HQ GH EHKHHUVLQJ GDDUYDQ 'H IXQFWLH -H FR¤UGLQHHUW GH FRQWDFWHQ PHW RQ]H EXLWHQODQGVH HYHQNQLH ›Q -H OHJW FRQWDFWHQ PHW UHJLRQDOH GLHQVWHQ YDQ 5LMNVZDWHUVWDDW HQ PHW (XURSHVH SDUWQHUV -H NRSSHOW NHQQLV EHOHLG HQ XLWYRHULQJ HQ GUDDJW ELM DDQ GH EHOHLGVYRRUEHUHLGHQGH DFWLYLWHLWHQ YDQ GH DIGHOLQJ .XVWEHOHLG )XQFWLH HLVHQ -H KHEW HHQ DFDGHPLVFK QLYHDX FLYLHOH WHFKQLHN I\VLVFKH JHRJUDILH WHFKQLVFKH EHVWXXUVNXQGH -H KHEW PLQLPDDO YLMI MDDU HUYD ULQJ PHW KHW ZHUNHQ ELQQHQ PXOWLGLVFLSOLQDLUH SURMHFWWHDPV -H EHQW HHQ JRHGH RUJDQLVDWRU HQ MH FRPPXQLFHHUW KHOGHU RRN LQ GH (QJHOVH WDDO -H KHEW RRJ YRRU LQQRYDWLHYH RQWZLNNHOLQJHQ LQ KHW ZHUNYHOG HQ MH NXQW GH]H GRRUYHUWDOHQ QDDU MH HLJHQ ZHUNRPJHYLQJ -H ZHHW DQGHUHQ JRHG WH RYHUWXLJHQ $UEHLGVYRRUZDDUGHQ %UXWRPDDQGVDODULV PD[LPDDO ¼ . bij een 36-urige ZHUNZHHN ,QIRUPDWLH ZZZ ZHUNHQELMKHWULMN QO 5:6 +2


Inspiring people. Dat is de belofte die Amsterdam RAI doet. Aan bezoekers, exposanten, huurders, omwonenden en leveranciers. En ook aan de eigen medewerkers. We bieden iedereen een inspirerende omgeving om zijn of haar talenten maximaal te kunnen ontplooien. Binnen Amsterdam RAI B.V. opereert de divisie RAI Exhibitions, die bestaat uit twee Product Markt Combinaties (een PMC met Nationale Beurzen en een PMC met Internationale Beurzen). Binnen deze PMC’s is specifieke marketingexpertise gebundeld per bedrijfstak of per marktsegment (domeinen). Gebaseerd op de verkregen marktkennis wordt de plaats en de media bepaald zodat er een optimale marktplaats wordt gecreëerd om vraag en aanbod bijeen te brengen.

Voor het internationale domein Watertechnologie, voor de beurstitels Aquatech Amsterdam, WQA Aquatech USA, Aquatech Asia en Aquaterra, zoeken wij een enthousiaste en ondernemende:

Senior Product Manager m/v De functie: Als Senior Product Manager begeeft u zich in een complexe en dynamische omgeving waarbij u in samenwerking met diverse partijen verantwoordelijk bent voor de beurzen binnen het domein. -

-

U ontwikkelt, bouwt en exploiteert deze beursmerken (middelen en media) om vraag en aanbod (mensen en markten) bij elkaar te brengen. Dit impliceert het verwerven van opdrachten tot deelname, het realiseren van de projecten en het ontwikkelen van voorstellen voor innovatie en new business; U geeft hierbij coaching en sturing aan een beursteam van vijf enthousiaste medewerkers; U weet zich zeer goed te verplaatsen in de specifieke ontwikkelingen en problematiek van de branche en kent de markt. Hiervoor onderhoudt u contacten in de branche op management & directie niveau; U ontwikkelt en bewaakt de beursconcepten, stelt beursplannen op en verzorgt de briefings voor de marketing com municatieplannen. Kortom, u bent een gedreven internationaal marketeer. U bent financiëel eindverantwoordelijk voor de beurstitels binnen uw domein.

Uw profiel: HBO/universitair werk- en denkniveau; U bent een marketeer met minimaal 5 jaar werkervaring op het gebied van projectmanagement en/of accountmanagement; U heeft ruime ervaring in projectmatig werken en het leidinggeven aan een project team; Uw engelse taalvaardigheid is uitstekend, zowel in woord als geschrift; Affiniteit met watertechnologie en ervaring / kennis van deze sector is een pré. Uw competenties: U beschikt over een energieke, enthousiaste en alerte persoonlijkheid met doorzettingsvermogen; U enthousiasmeert anderen, u hebt senioriteit en bent een teamplayer; Uw communicatieve vaardigheden, probleem-oplossend vermogen en commerciële slagvaardigheid zijn uitstekend; Verder bent u besluitvaardig, resultaatgericht en behoudt u te allen tijde het overzicht; Wij bieden u: Een zelfstandige functie waarin u enorm veel contacten zult leggen en waar geen dag hetzelfde is binnen een dynamisch en collegiaal team. De salariëring en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn goed. De bonus is afhankelijk van uw inbreng en resultaten. Interesse? Stuur dan uw reactie met CV aan Amsterdam RAI B.V., Human Resources Management, postbus 77777, 1070 MS Amsterdam, t.a.v. Eric de Winkel, of (bij voorkeur) per e-mail aan hrm@rai.nl. Een assessment maakt onderdeel uit van de selectieprocedure. We kijken uit naar uw sollicitatie.



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.