H2o 2007 01

Page 1

nยบ

40ste jaargang / 12 januari 2007

Met index 2006

1/

2007

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

INTERVIEW MET WIM VAN VIERSSEN NEDERLANDERS BESCHERMEN OEKRAร NS DORP TEGEN OVERSTROMING DRAINEREN TEGEN VERDROGING EN VOOR EEN BETER MILIEU HERSTEL WATERKWALITEIT ONDIEPE MEREN BLIJVEND?


het is gedaan met de rust voor de waterbedrijven.* Ronald Teuthof, PricewaterhouseCoopers

Kijk voor meer meningen op www.pwc.nl/connectivity

*connectedthinking ©2006 PricewaterhouseCoopers. Alle rechten voorbehouden.

Assurance • Tax • Advisory


Platteland

O

p 1 januari is de nieuwe Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) van kracht geworden. Het Rijk heeft hiervoor 3,2 miljard euro uit verschillende regelingen bij elkaar gebracht, die een looptijd hebben tot 2014. Daarbovenop komt 4,3 miljard euro van de provincies, gemeenten, waterschappen en private partijen. Het doel van de nieuwe wet is meer vaart krijgen in de aanpak van het landelijk gebied, met name de totstandkoming van de ecologische hoofdstructuur. Dit gebeurt door de regie voor de werkzaamheden bij de provincies te leggen. Die moeten op hun beurt nauwer gaan samenwerken met de waterschappen en gemeenten. De belangrijkste reden voor de decentralisatie is dat door versnipperde regelgeving en verschillende subsidiestromen te weinig vooruitgang zat in de uitvoering van integrale plannen voor het

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o @ nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

landelijk gebied. Intussen neemt de druk op datzelfde platteland wel toe, onder meer omdat voor water meer ruimte vrijgemaakt moet worden. Maar vooral door de bouw van woonwijken en industrieterreinen versnippert de open ruimte van nederland de laatste jaren snel. Het Rijk neigt er nu naar daaraan een halt toe te roepen, hoewel niet erg overtuigend. De decentralisatie kan er wel voor zorgen dat waterschappen meer te zeggen krijgen, samen met de gemeenten en de provincies. Maar die samenwerking moet sowieso de komende jaren veel meer gaan betekenen. Het ligt dus binnenkort ook voor een deel aan de inzet van de waterschappen of het platteland in de nabije toekomst watervriendelijk ingericht gaat worden. Peter Bielars

inhoud nº 1 / 2007 / met index 2006 4

/ Marktkansen voor de watersector in Roemenië Raphaël van der Velde en Attie Kuiken

6

/ Interview met de nieuwe directeur van Kiwa Water Research: Wim van Vierssen Maarten Gast

8

/ ‘Definieer toelaatbaar infectierisico drinkwater in context totale volksgezondheid’

6

Gertjan Medema

10

/ Bezoek aan bijna grootste ultrafiltratiezuivering ter wereld Lotte Kuijer en Robert Kools

14 / Nederlandse ingenieurs beschermen Oekraïns dorp tegen overstromingen Edo Beerda

16 / Beleving en waardering van de

10

heringerichte Gamerensche Waard Alwin Gerritsen, Arjen Buijs en Maarten Jacobs

18 / Waarde van geohydrologische informatie in kaart gebracht Jan Piet Heederik

25 / Draineren tegen verdroging en voor een beter milieu: paradox of werkelijkheid?

36

Jan van Bakel, Jacques Peerboom en Lodewijk Stuyt

29 / Herstelmaatregelen in ondiepe meren: zijn de verbeteringen blijvend? Egbert van Nes, Eddy Lammens, Rudi Roijackers en Roelof Veeningen

33 / Geohydrologische aanpassingen in historisch perspectief, tussen de Veluwe en het IJsseldal Roel van der Veen, Karel Hanhart, André Jansen en Floris Verhagen

Index 2006 Traditiegetrouw bevat het eerste nummer van H2O van het jaar de index van het jaar daarvoor. Zo ook deze keer. In het midden van het blad vindt u de index. Hierin kunt u zoeken op onderwerp en op (hoofd) auteur. We hopen dat de index een bijdrage levert aan het gebruikersgemak van H2O.

Bij de omslagfoto: Het versterken van dijken langs de rivier de Borzjava is één van de maatregelen die het Arnhemse ingenieursbureau ARCADIS liet uitvoeren in de Oekraïne om overstromingen tegen te gaan (zie pagina 14 en 15) (foto: Ries van Wendel de Joode).


Marktkansen voor de watersector in Roemenië Een delegatie van zes Roemeense watermanagers en vertegenwoordigers van het Ministerie van Milieu en Watermanagement en de Romanian Water Association (de Roemeense tegenhanger van VEWIN) bezochten afgelopen december Nederland op uitnodiging van de EVD, het agentschap van Economische Zaken dat zich bezighoudt met internationale samenwerking. De kennisuitwisseling werd verzorgd door Witteveen+Bos, NWP, VEWIN en Waternet. Het doel was om inzicht te krijgen in de marktkansen voor de Nederlandse watersector in Roemenië. De uitwisseling vormde onderdeel van een EVD-project dat gericht is op rehabilitatie van de drinkwaterinfrastructuur in het stadje Sacele in de provincie Brasov. Een consortium van bedrijven onder leiding van Spaans Babcock voert dit project uit.

D

e eerste dag werd de delegatie ontvangen door Waterschap Hollandse Delta in de ondergrondse zuivering Dokhaven in Rotterdam. Men was onder de indruk van de snelle bouwtijd van 1,5 jaar van deze zuivering. Heemraad Dion Mouwen leidde de delegatie rond en beantwoordde de vele vragen die er waren op het vlak van de financiering van de waterschapstaken en het systeem om de belasting per industriecategorie te bepalen. Later diezelfde dag werd de drinkwaterzuivering Berenplaat van Evides bezocht. Directeur Ger Vogelensang benadrukte in zijn presentatie de wens om zaken met de Roemeense waterbedrijven te doen op het vlak van drinkwatervoorziening, maar ook op het terrein van afvalwaterbehandeling en industriewatervoorziening. Samen met Jan Hoffer van Vitens onthulde hij het voornemen om later die dag het nieuwe internationale

bedrijf Vitens Evides International op te richten (zie H2O nr. 24 van 2006). Dit bedrijf zou bij uitstek een partner van de Roemeense waterbedrijven kunnen zijn om gezamenlijk de watervoorziening en sanitatie in Roemenië te verbeteren. Tijdens een volgende bijeenkomst bij Kiwa in Rijswijk bood Arjen Frents van VEWIN aan om de Romanian Water Association te assisteren in het opzetten van een benchmark conform de Nederlandse aanpak en zelfs deel te nemen aan de benchmark van VEWIN. Directeur Vasile Ciosmos was geïnteresseerd in dit aanbod, maar gaf aan dat de Roemeense watersector ook al bezig is om een benchmark op te zetten, gebaseerd op een Europees model. Wennemar Cramer van het Ministerie van VROM presenteerde de belangrijkste punten in de huidige en nog door de Kamer goed

te keuren nieuwe Waterleidingwet. Regionalisatie vormt één van de belangrijkste factoren in de huidige wetgeving, waardoor de dienstverlening door de watersector sterk is verbeterd. In Roemenië is regionalisatie één van de sleutelfactoren om in staat te zijn in de nabije toekomst te voldoen aan de EU-richtlijnen. Algemeen directeur van Kiwa, Paul Hesselink, presenteerde de diensten die Kiwa kan bieden aan de Roemeense watersector op het vlak van certificering en onderzoek. Zijn collega’s Nellie Slaats en Luc Pollemans gingen in op de betrokkenheid van Kiwa in projecten in Roemenië gericht op standaardisatie en verbetering van de monitoring van waterkwaliteit en -kwantiteit. Op de tweede dag heette Jeroen van der Somme van het NWP de Roemeense gasten welkom in het gebouw dat wordt

Oost-Nederland stuurt waterexpertise De provincies Gelderland en Overijssel en vijf waterschappen gaan in de Roemeense provincie Teleorman hun expertise inzetten, met financiële steun van het programma Partners voor Water. In totaal is ruim een miljoen euro te besteden.

H

et betreft een demonstratieproject in het stroomgebied Calnistea en het benedenstroomse Giurgiu. De partijen gaan een handleiding opstellen voor (verbeterd) waterbeheer, waarin de rollen en verantwoordelijkheden van de diverse waterbeheerders in Roemenië worden uiteengezet. Royal Haskoning gaat via laserscanning hoogtelijnen bepalen en de Koninklijke Ten Cate gaat enkele dammen van sterk textiel aanleggen. Eind dit jaar volgt een nationaal watersymposium waarop de eerste resultaten van deze werkzaamheden centraal staan. De verwachting is dat ook elders in Roemenië van de ervaringen gebruik gemaakt kan gaan worden. Daarnaast wordt op basis van

4

H2O / 1 - 2007


actualiteit

gedeeld met IHE-UNESCO. Hij ging in op de samenwerking van de Nederlandse watersector in het NWP met als doel de export te bevorderen. Ellen Visser van EVD benadrukte dat haar dienst graag initiatieven van Roemeense en Nederlandse bedrijven ontvangt. Ze bood aan te assisteren in het uitwerken van ideeën. Water is één van de speerpunten als het gaat om financieringsinstrumenten van de EVD. In het programma Partners voor Water zit 49 miljoen euro voor de periode 2005-2009. Venera Vlad van het Roemeense Ministerie van Milieu en Watermanagement ging in op de enorme taak van de Roemeense overheid om te voldoen aan de EU-richtlijnen op het vlak van watervoorziening en sanitatie. Voor 2018 moeten 2346 agglomeraties met een afvalwateraanbod van 2.000 tot 10.000 i.e. en 263 agglomeraties met meer dan 10.000 i.e. zijn aangesloten op het afvalwatersysteem. Hiervoor zou een budget van 19 miljard euro vereist zijn. Zonder regionalisatie en additionele fondsen lijkt dit onmogelijk. Gedurende de dag werden ideeën ontwikkeld hoe samenwerking op het vlak van regionalisatie zou kunnen worden vormgegeven. Fred de Bruijn van Witteveen+Bos en Fred Geurts van Spaans Babcock presenteerden ervaringen met samenwerking met

Roemeense partijen. Hun boodschap is dat, wil de Nederlandse watersector kans maken op projecten in Roemenië, samenwerking gezocht moet worden met Roemeense partners. Daarbij is een probleem dat samenwerking vaak tijd kost en die tijd meestal niet gegeven is in de aangeboden projecten. Vasile Ciosmos en de zes algemeen directeuren van waterbedrijven uit ClujSalaj, Tulcea, Prahova, Brasov, Iasi en Oradea deden hun plannen uit de doeken voor de komende jaren. Aangezien waterbedrijven in Roemenië verantwoordelijk zijn voor de hele waterketen, betreffen het zowel projecten op het terrein van de watervoorziening als sanitatie. Op de derde dag liet Hans Kriele van Witteveen+Bos zien welke baten kunnen worden behaald door het toepassen van rioleringsmanagement. Hij deed dit door de eigen ervaringen van het ingenieursbureau met het in kaart brengen van het rioleringssysteem van Sibiu in Roemenië te presenteren. Enkele van de geïdentificeerde baten komen voort uit optimalisatie en prioritering van investeringen en reductie van onderhoudskosten.

op het punt van waterkwaliteitseisen voorlopig veel verder gaat dan wat het Roemeense ministerie van Milieu en Watermanagement voor ogen staat. Het laatste bezoek van de delegatie was aan de op één na grootste waterzuivering van Nederland in Amsterdam-West (1.2 miljoen i.e.) van Waternet, die samen met Witteveen+Bos is ontworpen en gerealiseerd. Hans Verhoeven en Otto Ferf Jentink beschreven de enorme operatie om de zuivering van Amsterdam-Oost en -Zuid te verplaatsen naar de nieuwe locatie. De Roemeense delegatie bleek zeer geïnteresseerd in de win-win-oplossingen die in Amsterdam-West zijn gerealiseerd op het vlak van energie en slib. Tenslotte nodigde de Roemeense delegatie Nederlandse bedrijven uit om naar Boekarest te komen en concrete projectvoorstellen te bespreken voor duurzame samenwerking op het vlak van regionalisatie van waterbedrijven en het versterken van de organisatiestructuur van de waterbedrijven ter plekke. Raphaël van der Velde (Witteveen+Bos) Attie Kuiken (NWP)

Op de KRW-onderzoeksinstallatie van Waternet op Horstermeer werden technieken als multimediafiltratie en actief koolfiltratie getoond. De conclusie luidde dat Nederland

Overstromingen in 2005

de resultaten een masterplan hoogwater opgesteld voor de gehele regio Teleorman en eventueel het aangrenzende Giurgiu, dat later uitgevoerd kan worden. Aanleiding voor de samenwerking vormt de overstroming in 2005 waarbij 35 dorpen onder water kwamen te staan, 100 bruggen vernield werden, oogsten verloren gingen en ook twee doden en vele gewonden te betreuren vielen. In Roemenië ontbreekt het grotendeels aan kennis op watergebied. Bovendien is er te weinig geld voor handen om overstromingen structureel tegen te gaan. Het land heeft regelmatig te maken met zware wateroverlast. Ook vorig jaar trad de Donau bijna buiten haar oevers. Omdat Roemenië evenals Nederland in een delta ligt, trekt het land de aandacht van meerdere Nederlandse partijen. Meerdere ingenieursbureaus zijn er actief en ook de Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat bezochten afgelopen jaren het Oost-Europese land.

H2O / 1 - 2007

5


WIM VAN VIERSSEN, DE NIEUWE DIRECTEUR VAN KIWA WATER RESEARCH:

“Nederland worstelt met de export van zijn waterkennis” In de loop van 2006 heeft H2O tweemaal bericht over de ontwikkelingen bij Kiwa. In het interview met Paul Hesselink (nummer 18) gaf deze uitvoerig de ontwikkelingen en overwegingen aan die geleid hebben tot de splitsing in het onderdeel Keuringen en Certificaties, dat inmiddels verkocht is aan ABN AMRO Participaties B.V. en Kiwa Water Research, dat eigendom van de waterleidingbedrijven is gebleven. In nummer 23 werd melding gemaakt van de benoeming van prof. dr. Wim van Vierssen tot directeur van Kiwa Water Research. Tevens stonden in dat nummer foto’s van het afscheid van de vertrekkende directeuren, Ron van Megen en Hans van Dijk. Wim van Vierssen bekleedde vanaf 2002 de functie van algemeen directeur van de Environmental Sciences Group: het samenwerkingsverband binnen Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR), het universiteitsdepartement Omgevingswetenschappen met de leerstoelgroepen én het DLO-onderzoeksinstituut Alterra. Een gesprek met deze nieuwe directeur van Kiwa Water Research, een nieuwe naam moet nog gekozen worden, aan het begin van deze volgende fase in zijn rijke loopbaan.

moment erg goed met Alterra, maar het is wel uit een diep dal gekomen. Zo’n dal is niet zo verwonderlijk als je heel verschillende instituten zoals het IBN, het RIN en het Staringinstituut samenvoegt tot één organisatie. Drie jaar geleden was er nog een verlies van drie miljoen euro per jaar, nu sluit het jaar 2006 af met een overschot van twee miljoen euro.” “In april 2007 komt een visitatiecommissie langs bij Alterra. De universiteit heeft zijn eigen systematiek voor de meting van het ‘resultaat’ van het universitaire onderzoek. Zo’n moment geeft de organisatie de vrijheid om het management te verplaatsen, maar het geeft mij als manager ook de mogelijkheid om te kijken wat ik verder zou willen doen. Ik heb vele instituten geleid en ik vind dat je vooral niet te lang op één plek moet blijven zitten. Ik laat nu iets goeds achter.”

Waarom voor Kiwa gekozen? “Door mijn vorige functies ben ik blijvend in de watersector geïnteresseerd geraakt. Ik zie ook hoe de sector worstelt, op twee punten. Het ene is de verhouding tussen publiek en privaat. Daar hebben we in Nederland onze opvattingen over, maar de rest van de wereld denkt daar vaak heel anders over. Die gaat anders met die verhoudingen om, vooral in de sfeer van het eigendom. Dat is typisch een probleem van de watersector. In de ecologie heb je dat niet. Bezit en beheer van ecologisch waardevolle gebieden is overal een taak van de overheid.” “Het andere punt is een worsteling met de export van onze kennis. Export van kennis die verpakt is in de technologie, proceskennis en producten, is nog hanteerbaar. Met kennis van dienstverlening hebben we het al moeilijker en het vermarkten van de wijze waarop wij het waterbeheer georganiseerd hebben, met drinkwaterbedrijven, waterschappen, rijksdiensten etc. is nog een slag moeilijker. Kennis vind ik een interessant werkterrein. Hoe ontwikkel je kennissystemen? Hoe kom je tot innovaties? Hoe verbeter je de kennisinfrastructuur? Dat zijn vragen die mij altijd ontzettend geboeid hebben.”

Hoe ben je met die vragen bezig geweest?

Prof. dr. Wim van Vierssen

Een opmerkelijke overstap. “Ja, zo reageren veel mensen. Waarschijnlijk omdat het een overstap van groot naar klein is, wat niet zo gebruikelijk is. Maar managementfuncties zijn de afgelopen jaren ingrijpend van karakter veranderd. In Wageningen bijvoorbeeld, krijg je een functiecontract voor een bepaalde tijd. Je bent wel in vaste dienst, maar je bent ook elders inzetbaar. Dat betekent vaak wisselen. Ik ben nu vijf jaar algemeen directeur van de

6

H2O / 1 - 2007

Environmental Sciences Group, waarin zowel Alterra als zo’n 25 leerstoelgroepen van de universiteit zijn samengevoegd: een groep met zo’n 950 à 1.000 medewerkers (800 fte’s). Het is één van de vijf Sciences Groups waarin Wageningen UR is opgedeeld, nadat besloten was om de onderzoeksinstituten van DLO en het onderwijs en onderzoek van Wageningen Universiteit in elkaar te schuiven. De andere zijn Animal-, Plant-, Food- en Social Sciences. Het gaat op dit

Als bestuurslid van het Rathenau Instituut ben ik betrokken geraakt bij het bestuderen van kennissystemen. In het kader van de regeling Fonds Economische Structuurversterking heb ik veel ervaring opgedaan met het opzetten van grote programma’s voor de versterking van de kennisinfrastructuur. In programma’s als ‘Ruimte voor geoinformatie’ en ‘Klimaat voor ruimte’ worden vele tientallen miljoenen euro’s geïnvesteerd. Investeringen die moeten renderen. Zo lopen er nu acht grote programma’s die op de één of andere manier met de ruimtelijke inrichting van Nederland hebben te maken. Veel van die programma’s hebben een geheel eigen structuur. Dit onderzoek wordt eigenlijk buiten de bestaande kennisinfra-


interview

En nu de overstap naar Kiwa.

cv 1951: geboren in Eindhoven 1976: afgestudeerd als bioloog aan de RU Nijmegen 1980: universitair hoofddocent aquatische ecologie aan de LU Wageningen, vakgroep Natuurbehoud en Natuurbeheer 1982: gepromoveerd op een proefschrift over het ecologisch functioneren van West-Europese kustwatersystemen 1987: hoogleraar aquatische ecologie aan het IHE 1992: directeur Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek 1998: rector van het IHE, later UNESCO-IHE 2002: algemeen directeur Environmental Sciences Group Wageningen Universiteit en Research Centrum 2007: directeur Kiwa Water Research

structuur om uitgevoerd en aangestuurd. Het toekennen van middelen - het gaat om honderden miljoenen euro’s - gebeurt na een beoordeling, waarin het Centraal Planbureau en een commissie van wijzen een belangrijke rol spelen. We moeten de signalen die van zo’n model uitgaan, goed verstaan. Blijkbaar wil de overheid liever ‘kennis op maat’ via gelegenheidsallianties dan het onderzoek aan gevestigde instituties uitbesteden. Dat signaal moeten we als kenniswereld oppakken.”

Waar gaat zo’n programma over? In het programma ‘Klimaat voor ruimte’ bijvoorbeeld, waarvoor 100 miljoen euro is aangevraagd, gaat het erom hoe we Nederland klimaatbestendig kunnen maken. Met de verschillende overheden, bedrijven en bijvoorbeeld de directie van Schiphol zijn de afgelopen maanden bijeenkomsten belegd. Er begint een gevoel van urgentie te ontstaan. Dat komt niet alleen door de veiligheidsaspecten die daarmee samenhangen, maar ook door de warme zomers, door iets als de blauwalgenproblematiek, die zich opeens overal voordoet. We kijken niet alleen naar de natte kant, het overstromingsgevaar, maar ook naar de droogtescenario’s en in dat verband niet alleen naar de steden, maar ook naar de natuur. In zo’n programma wordt zoveel mogelijk creativiteit en kennis gebundeld, waarbij kennisinstellingen, bedrijven, overheden en burgers zoveel mogelijk samen optrekken. De problemen zijn complex; die moet je integraal en samen met anderen aanpakken. Je moet het beste naar voren schuiven. Dan kun je er ook internationaal mee voor de dag komen. Pas dan ontstaan er in deze steeds competitiever wordende wereld zonder grenzen wellicht mogelijkheden om ons uitstekende onderzoek internationaal te kunnen vermarkten.”

“Water is belangrijk. Het kennisniveau in de Nederlandse watersector is, ook naar internationale maatstaven, hoog. De sector is bovendien zeer kennisintensief. Werken in de waterketen geeft meerwaarde, zowel in de kleine als in de grote waterketen. De sector wil blijkbaar iets met Kiwa. Alterra is heel breed, Kiwa is meer een nichespeler met een compact, hoogwaardig kennisaanbod. Er bestaat behoefte aan innovaties. Je kunt onze kennis niet zo maar zonder de context te kennen overal heen exporteren. Je moet de historische ontwikkeling kennen, weten waarom alles ontstaan is zoals het er nu is. Je moet je primaire doelstelling goed in de gaten blijven houden: de volksgezondheid, veilig drinkwater en het milieu, duurzaam gebruik van je bron. Je moet je gebruikers goed bevragen, je moet hun maatschappelijke en technologische systemen kunnen doorgronden. Je moet veel kennis in huis hebben, maar je moet ook voldoende ruimte voor creativiteit in je organisatie hebben. In die ideale mix ontstaan innovatieve ideeën. En die innovatieve ideeën zijn nodig als je een serieuze bijdrage wilt leveren aan de waterproblemen die overal op de wereld bestaan.”

Je bent aquatisch ecoloog? “Ja, ik heb in Nijmegen biologie gestudeerd, een kandidaats in de biofysica en een doctoraal examen bij onder anderen Cees den Hartog, bij wie ik de liefde voor dit vak en de aquatische ecologie heb opgedaan. Na mijn afstuderen in 1976 ben ik in 1982 gepromoveerd op een proefschrift over het functioneren van brakwaterecosystemen in West-Europa, zoet-zoutovergangen dus. Vanuit Wageningen heb ik vanaf 1980 meegewerkt aan de restauratie van de randmeren, met mensen van het RIZA, zoals Harry Hosper. Met maatregelen als defosfatering en vooral actief biologisch beheer is veel resultaat geboekt, wat ook internationaal goed in de etalage is gezet, dankzij inzicht in het systeem. Veranderingen in de waterkwaliteit bleken niet lineair te verlopen. Het zijn vaak trajecten met een duidelijk omslagpunt. In 1987 ben ik naar het IHE gegaan als hoogleraar aquatische ecologie. Ik heb daar een geweldige tijd gehad. Prachtig, dat werken met mensen uit de hele wereld. Zien hoe ze gedurende de studie veranderen, zelfverzekerder worden, zelfbewuster ook, problemen gaan aanpakken. Ik was in die tijd ook lid van de wetenschappelijke adviesraad van het Limnologisch Instituut in Nieuwersluis. Toen dit instituut met het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek in Yerseke en het Instituut voor Oecologisch Onderzoek in Heteren werd samengevoegd tot het Nederlands Instituut voor

Oecologisch Onderzoek, dat daarmee het grootste instituut van de KNAW werd, ben ik gevraagd daarvan directeur te worden. Een prachtige functie omdat alle kennis over ecosystemen in dat instituut bijeen was gebracht.” “Toen Wil Segeren, de rector van het IHE, in 1998 met pensioen ging, ben ik in zijn plaats benoemd en dus teruggegaan naar het IHE. Dat was de tijd waarin alle internationale onderwijsinstituten moesten worden ondergebracht bij een Nederlandse universiteit. In ons geval zou dat waarschijnlijk de TU Delft geweest zijn. Wij waren toentertijd bang dat daarmee de unieke positie van het IHE als internationaal wateropleidingsinstituut gericht op ontwikkelingslanden verloren zou gaan. We hebben toen de mogelijkheid van positionering als UNESCO-instituut onderzocht. Een soort jongensdroom, waar we dag en nacht mee bezig zijn geweest. Toen het zover was, ben ik naar Alterra gegaan. Ik vind dat je rollen moet scheiden. Ik had die wedstrijd gespeeld en moest niet daarna het instituut in zijn nieuwe constellatie gaan leiden.”

Wat wil je met Kiwa bereiken? “Wij zijn een klein land en willen we een Europese, of nog beter, een wereldspeler zijn, dan hebben we elkaar in dit land hard nodig. Dan is onze complementariteit van vitaal belang. We moeten in Nederland weg uit de sfeer van concurrentie, bijvoorbeeld tussen Delft en Wageningen of tussen Kiwa en Wetsus. De mensen en organisaties kennen elkaar goed, zij kunnen elkaar prima aanvullen in kennis en ervaring. Wat je moet doen, is functionele netwerken vormen als reactie op de alsmaar wisselende problematiek in de samenleving en de sector. We hebben bovendien het geluk dat we in Nederland, naast een aantal waterbedrijven, een relatief groot aantal andere zeer internationaal georiënterende bedrijven hebben, zoals ARCADIS, DHV, Grontmij, Royal Haskoning en WL|Delft Hydraulics. Het

“Water is een interessante niche” samenwerken met zulke bedrijven maakt het mogelijk om snel te kunnen schakelen van kennisontwikkeling naar het toepassen van kennis. Ik ben een netwerkspeler geworden door de jaren heen. Juist in zo’n netwerk voel ik me thuis. En dat netwerk hebben we als Kiwa hard nodig als we echt tot de top 5 van de wereld willen behoren.” Maarten Gast

H2O / 1 - 2007

7


‘Definieer toelaatbaar infectierisico drinkwater in context totale volksgezondheid’ De American Academy for Microbiology hield vorig jaar oktober een colloquium over acceptabele microbiologische risico’s voor drinkwater: ‘Clean water. Acceptable microbial risk’, gesponsord door de US Environmental Protection Agency, de American Water Works Association en de AWWA Research Foundation, de UK Drinking Water Inspectorate, het National Water Research Institute én Kiwa Water Research.

V

oor de laatste paste dit colloquium uitstekend in het onderzoek naar waterkwaliteitsdoelstellingen voor onberispelijk drinkwater. Nederland is het enige land dat een acceptabel risiconiveau in de drinkwaterwetgeving heeft geïmplementeerd (risico op infectie door ziekteverwekkers <10-4 per persoon per jaar). Dit colloquium was daarom extra relevant voor Nederland. Het werd bijgewoond door 35 experts, voornamelijk uit de VS. Nederland werd vertegenwoordigd door Peter Teunis van het RIVM en Gertjan Medema van Kiwa Water Research.

Betekenis voor de volksgezondheid De discussie startte met een analyse van de waarde van het 10-4-infectierisico. Deze waarde is gekozen in de jaren tachtig, toen een aantal uitbraken van Giardia plaatsvond. Het achtergrondniveau van Giardia-infecties lag op één geval van giardiasis op 10.000 personen en het idee was dat drinkwater dat risico niet mocht verhogen. Bij nadere analyse bleek het acceptabele sterfterisico per leven (10-6), dat voor onder andere mutagene stoffen wordt gehanteerd, in dezelfde grootteorde lag als het sterfterisico per leven als gevolg van virusinfecties bij een 10-4-infectierisico per jaar. Dit infectierisico wordt echter in de VS niet gebruikt in de regelgeving. Ook in de WHO Guidelines for Drinking Water Quality uit 2003 wordt het 10-4-infectierisico niet genoemd. Eén van de breedst gedragen en krachtigste aanbevelingen van het colloquium was om niet zonder meer het 10-4-infectierisico over te nemen, maar het microbiologische risico van drinkwater in de totale volksgezondheidscontext te plaatsen. Veel pathogenen kunnen via veel meer transmissieroutes worden overgedragen dan alleen drinkwater. Voor veel pathogenen zijn andere routes (zoals voedsel, persoon-persoontransmissie) belangrijker dan drinkwater. Het definiëren van een acceptabel risiconiveau voor drinkwater moet dus gezien worden in deze brede context, om te waarborgen dat de maatschappij haar geld besteedt daar waar de meeste gezondheidswinst te behalen valt. De richtlijn of eis voor een acceptabel (of liever: toelaatbaar) risico voor drinkwater moet dus ook in deze context worden afgeleid. Dat kan een risiconiveau zijn, maar ook daarvan afgeleide waterkwaliteitseisen of zuiveringsdoelstellingen.

pathogenen veroorzaken verschillende ziektebeelden, waarvan sommige beduidend ernstiger zijn dan andere; vergelijk bijvoorbeeld een norovirus-infectie van twee dagen heftig braken en diarree met een levensbedreigende Legionella-infectie, met maanden- tot jarenlange gevolgen. De WHO heeft om die reden gekozen voor Disability Adjusted Life Years, een risicomaat die de ernst van de ziekte en eventuele mortaliteit wel meeweegt. Ook de deelnemers aan het colloquium waren het er over eens dat deze risicomaat een beter instrument is om (de kosten van) maatregelen om risico’s te beperken af te wegen tegen de gezondheidswinst in de bevolking. Ook afweging tegen andere risico’s (bijvoorbeeld desinfectiebijproductvorming) wordt zo mogelijk. De gezondheidswinst van de totale bevolking, inclusief gevoelige subgroepen, moet het doel zijn van het stellen van een toelaatbaar risiconiveau van drinkwater, zo vonden de aanwezigen. Voor zeer kwetsbare groepen (zoals mensen met een sterk verminderde afweer) betekent dit dat het stellen van heel strenge risico-eisen (steriel drinkwater) moet worden afgewogen tegen de gezondheidswinst van veilig drinkwater tegen redelijke kosten voor de gehele bevolking.

Het gebruik van het infectierisico als eindpunt voor risicoanalyse wordt gezien als onvoldoende, omdat het de ernst van de ziekte niet meeneemt. Verschillende

8

H2O / 1 - 2007

Veel van de risicoanalyses tot nu toe hebben zich gericht op ruwwater en de zuivering. Een gebied dat nog veel te weinig aandacht heeft gekregen, zijn de risico’s die ontstaan in het distributienetwerk en binneninstallaties.

Aanbevelingen •

• V

Bij het opstellen van een toelaatbaar risiconiveau zijn niet alleen de wetenschappelijke berekeningen van belang, maar ook de risico- (of veiligheids)perceptie van de drinkwaterconsument. Die gaat ervan uit dat drinkwater een zeer veilig product is, ook voor de gevoelige groepen zoals zuigelingen, ouderen, zieken en zwangere vrouwen. Drinkwater heeft een beter veiligheidsimago dan bijvoorbeeld voedsel. Drinkwater wordt afgeleverd bij de consument thuis en de consument heeft geen keuze van welk waterbedrijf hij zijn drinkwater afneemt. Dat maakt dat de consument hogere eisen stelt aan de veiligheid. Op het colloquium waren geen experts op het gebied van risicoperceptie en risicocommunicatie aanwezig. Dat werd gemist; inbreng vanuit deze wetenschappen is van belang voor de combinatie van de kwantitatieve risicoanalyse en de risicoperceptie van de consument en voor goede communicatie over risico’s/ veiligheid van drinkwater.

Risicoanalyse Ernst van de ziekte meewegen

zekerheid suggereert die in werkelijkheid niet bestaat. Daarom moet de onzekerheid worden meegenomen en aannames expliciet worden aangegeven. Het gebruik van veiligheidsfactoren wordt afgeraden. Het instrumentarium is aanwezig om de bandbreedte van de risicoanalyse te laten zien. Die bandbreedte is juist van groot belang voor de beslissingen die risicomanagers moeten nemen op basis van de resultaten van de risicoanalyse. Bovendien blijkt in veel gevallen dat tijdens de normale bedrijfsvoering de risico’s goed onder controle zijn, maar dat ze juist hoog zijn tijdens piekverontreinigingen in de grondstof (zware regenval), het (gedeeltelijk) falen van één of meerdere zuiveringsstappen en/of tijdens besmettingsincidenten in het distributienet.

Een ander element dat breed gedragen werd op het colloquium, is dat risicoanalyses de inherente variatie en onzekerheid mee dienen te nemen. In het verleden is veel gewerkt met ‘point estimates’, wat een

Definieer een toelaatbaar risiconiveau in de context van de volksgezondheid (waar levert de inzet van euro’s van de maatschappij de meeste gezondheidswinst?); Gebruik een risicomaat die de ernst van de ziekte meeweegt; Weeg ook de perceptie van de consument over de veiligheid van drinkwater mee; Betrek risicoperceptie en communicatieexperts in het proces; Karakteriseer de onzekerheid in risicoanalyses, zodat de risicomanager dat in zijn afweging kan meenemen; Ga bij risicoanalyse uit van ‘best estimates’, niet van ‘worst case’ of veiligheidsfactoren; Betrek piekmomenten in de risicoanalyse; Verricht onderzoek naar de risico’s in het distributienetwerk; Koppel risicoanalyse altijd direct aan risicomanagement.

Betekenis voor Nederland De risicoanalyse die in het Waterleidingbesluit wordt vereist, is begin 2006 in de Inspectierichtlijn Analyse Microbiologische Veiligheid Drinkwater1) uitgewerkt. De drinkwaterbedrijven hebben inmiddels de voorlopige risicoanalyse uitgevoerd voor hun productielocaties. In het Waterleidingbesluit is aangegeven dat de infectierisico-eis van 10-4 een voorlopige grenswaarde is, die, afhankelijk van de ontwikkelingen bij de implementatie, kan worden bijgesteld. Zowel internationaal (VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO2)) als nationaal3) worden DALY’s steeds algemener gebruikt voor de afweging van het belang van interventies die de gezondheid van de bevolking moeten beschermen en verbeteren. In de evaluatie van de lopende implementatie van de risico-eis in het Waterleidingbesluit zou deze ontwikkeling moeten worden meegenomen. Kiwa Water Research verzorgt dit voorjaar een workshop voor de tussentijdse evaluatie van de implementatie van de risicoanalyse uit het Waterleidingbesluit.


verslag Om drinkwaterrisico’s in de volksgezondheidscontext te plaatsen, is naast informatie over de kans op verspreiding via drinkwater ook inzicht in de kans op verspreiding via andere routes nodig. Dergelijke brede afwegingen zijn nog maar beperkt gedaan. Een voorbeeld is de studie naar de risico’s van Campylobacter in Nederland4) en van E. coli O157 in Engeland5). Drinkwater had in beide studies maar een zeer gering aandeel. Dat maakt de vraag hoe veilig drinkwater moet zijn in de ogen van de consument nog relevanter. De workshop begin dit jaar zal discussie over dit onderwerp dan ook zeker op de agenda zetten.

Onderzoek naar het risico van besmettingen tijdens distributie loopt inmiddels via het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven in Nederland én via het EU-project Microrisk5). Daaruit blijkt dat het distributienet een niet te verwaarlozen bijdrage levert aan de veiligheid van het drinkwater dat bij de consument uit de kraan komt. Dat onderzoek wordt dus voortgezet. De consument zelf kan ook nog bijdragen aan de risico’s door de manier waarop hij of zij met drinkwater omgaat. Dat is geen directe verantwoordelijkheid van de waterbedrijven, maar wel van belang voor het gezondheidsrisico van drinkwater.

Het karakteriseren van de onzekerheid in de risicoanalyse, het gebruik van ‘best estimates’ en de aandacht voor piekmomenten zijn al opgenomen in de huidige inspectierichtlijn. Dat is het voordeel van de voorsprong die Nederland op dit terrein heeft. Wat nog wel moet verbeteren, zijn de methoden om piekmomenten te kunnen herkennen (sensoren, procesmonitoring, trendanalyse).

De Europese Unie evalueert nu de voors en tegens van de implementatie van Water Safety Plans6) in de EU-regelgeving. In Engeland worden de waterveiligheidsplannen dit jaar in de nieuwe drinkwaterregelgeving opgenomen. Een aantal Nederlandse waterbedrijven heeft al een Water Safety Plan opgesteld of is daar mee begonnen. In deze plannen is nog geen

expliciete koppeling gemaakt met de wettelijke risicoanalyse. Bij het opstellen van de risicoanalyses worden wel (waar nodig) verbeteringen in de zuivering(sbewaking of kennis) voorgesteld. Gertjan Medema (Kiwa Water Research) NOTEN 1) VROM-Inspectie (2006). Analyse microbiologische veiligheid drinkwater. Inspectierichtlijn. 2) WHO (2003). Guidelines for Drinking Water Quality. 3) Hollander A. de (2004). Assessing and evaluating the health impact of environmental exposure. Death, DALYs or dollars? Proefschrift Universiteit Utrecht. 4) Evers E. e.a. (2004). Het relatieve belang van Campylobacter transmissieroutes op basis van blootstellingschatting. RIVM. Rapport 25911003. 5) Stanfield G. e.a. (2005). Development of a risk assessment model for the different pathways of infection by E. coli O157. Water Research Centre-NSF Medmenham, Engeland. 6) Medema G.-J. e.a. (2006). Microrisk. Quantitative microbial risk assessment in the Water Safety Plan. Kiwa Water Research.

Zorgplicht legionellapreventie kan branchespecifiek Eén van de grootste knelpunten bij legionellapreventie is de opwarming van drinkwater tot boven 25°C. Uit in opdracht van UNETO-VNI door TNO uitgevoerde simulatieberekeningen blijkt dat een andere aanleg van leidingwaterinstallaties in de bouw noodzakelijk is. Alle partijen in de bouw zullen moeten meewerken om het ‘opwarmingsprobleem’ het hoofd te bieden, meent Paul Tersmette, vice-voorzitter van UNETO-VNI. Tijdens het slotsymposium van het CommunicatiePlatform Legionella (CPL) op 12 december in Den Haag zei Tersmette dat een watertechnisch installateur dat niet alleen kan, ook al denken sommige bouwpartners in de praktijk daar anders over.

D

e groei van de gevaarlijke Legionella pneumophila krijgt bovendien kans in slecht doorstroomde waterleidingen. De groei van de bacterie, die de veteranenziekte kan veroorzaken, wordt beperkt door handhaving van een watertemperatuur beneden 25°C of van 60°C of hoger. Bij temperaturen beneden 25°C groeit Legionella pneumophila traag en gaan andere legionellabacteriën overheersen, zoals Legionella anisa. Er zijn geen aanwijzingen dat deze legionellasoorten ziekteverwekkend zijn stelde microbioloog Dick van der Kooij van Kiwa Water Research. Beperking van de vorming van biofilm en sediment, en het voorkomen van stagnatie, dragen eveneens bij aan beheersing van groei van Legionella pneumophila in watersystemen. Gebruik van water en materialen met een geringe biofilmvormingspotentie dient, volgens Van der Kooij, onderdeel te vormen van een meervoudige barrière gericht op beperking van de groei van Legionella en andere ongewenste microorganismen in leidingwaterinstallaties. In situaties waarbij deze benadering voor collectieve leidingwaterinstallaties niet uitvoerbaar is, is toepassing van alternatieve beheerstechnieken nodig. VROM gaat zelfs het gebruik van koper/zilver-ionisatie en

anodische oxidatie in leidingwaterinstallaties toestaan voor situaties waarbij thermische en fysische beheersconcepten tekort schieten, aldus Frank Oesterholt van Kiwa. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van recent praktijkonderzoek. Oesterholt wijst er op dat de leveranciers met hun technieken wel aan een aantal wettelijke voorwaarden moeten voldoen.

Bronopsporing

Uitreiking van ISSO-rapport 553 en 554 ‘Zorglicht legionellapreventie overheidsgebouwen’ door DGMdirecteur VROM Kees Plug aan de heer E. Opperhuizen, directeur Beheer Rijksgebouwendienst (rechts) en aan de heer R. Tieskens, brigade-generaal DVD (links)

Eerste branchespecifieke publicatie een feit

Jaarlijks worden in Nederland 200 tot 300 gevallen van legionellose gemeld bij de GGD’s. Ongeveer de helft heeft de ziekte in het buitenland opgelopen. Bij besmettingen in Nederland wordt volgens de arts-microbioloog Ed IJzerman van het Streeklaboratorium Haarlem slechts in minder dan 30 procent van de gevallen een besmettingsbron gevonden.

Specifieke regelgeving voor legionellapreventie in leidingwater is in de achterliggende jaren aangepast en beperkt tot die soorten locaties die aantoonbaar hebben geleid tot besmetting van personen. Voor de overige locaties blijft wel een zorgplicht gelden. Het kennisinstituut ISSO heeft daarvoor in opdracht van UNETO-VNI een aparte handleiding uitgebracht en in opdracht van VROM is door BMT Consultants een onderzoek uitgevoerd om een visie op de zorgplicht te ontwikkelen. De Rijksgebouwendienst en de Dienst Vastgoed Defensie hebben als eerste in Nederland een branchespecifieke invulling gegeven aan de zorgplicht voor leidingwaterinstallaties op hun terreinen en in hun gebouwen.

H2O / 1 - 2007

9


Bezoek aan bijna grootste ultrafiltratiezuivering ter wereld Medewerkers van Vitens, PWN, Waterleiding Maatschappij Limburg en Witteveen+Bos die affiniteit hebben met de ultrafiltratietechniek, bezochten afgelopen november één van de grootste ultrafiltratiezuiveringen ter wereld en de grootste in Duitsland, namelijk de drinkwaterzuivering van Wassergewinnings- und aufbereitungsgesellschaft Nordeifel (WAG) in Roetgen (D.) Rode draad van de excursie vormden de nieuwe ultrafiltratiestappen in de hoofdzuivering en de nieuwe spoelwaterbehandeling. Het ingenieursbureau participeerde in het ontwerp met het Duitse ingenieursbureau Wetzel+Partner. Waterleiding Maatschappij Limburg ontvangt drinkwater van de zuivering in Roetgen.

D

e drinkwaterzuivering in Roetgen dateert van 1953. In 1971 is de oppervlaktewaterzuivering uitgebreid tot een productiecapaciteit van 6.000 kubieke meter per uur oftewel 28 miljoen kubieke meter per jaar. Het ruwwater wordt onttrokken uit de Dreilägerbachtalsperre. Om altijd te kunnen voorzien in voldoende drinkwater van een optimale, hygiënisch betrouwbare, kwaliteit is in 1995 besloten de bestaande zuivering uit te breiden. Naast uitbreiding met een conventionele zuivering is uitbreiding met ultrafiltratie overwogen. Vanwege de onbekendheid met deze techniek zijn langdurige testen met ultrafiltratiemembranen uitgevoerd met een positief resultaat als gevolg. In juli 2004 is daarom gestart met de bouw van de nieuwe zuiveringsonderdelen, welke in december 2005 zijn opgestart. In de nieuwe zuivering wordt het water na flocculatie direct op de capillaire ultrafiltratie De ultrafiltratie-installatie in Roetgen

10

H2O / 1 - 2007

geleid. Het filtraat wordt vervolgens nog opgehard, waarna het als drinkwater onder zwaartekracht naar de consument wordt geleid: pomen zijn gezien de hoogteligging overbodig. Naast ultrafiltratie in de hoofdzuivering wordt ook het spoelwater van de installatie behandeld met capillaire ultrafiltratie. De capaciteit van de spoelwaterbehandeling bedraagt 600 kubieke meter per uur. Hiermee wordt de waterbalans voor meer dan 99 procent gesloten. De noodzaak hiertoe is aanwezig vanuit de wetgeving: lozing in het lokale oppervlaktewater is slechts zeer beperkt mogelijk. De aanbesteding voor de zuivering was bijzonder: aannemers werd de vrijheid gelaten om zelf de soort membranen te kiezen, zodat de economisch beste oplossing eruit zou komen rollen. Hierbij mochten de membranen niet geleverd worden door de aannemer, om oneerlijke concurrentie

te voorkomen (membraanleveranciers zouden hogere prijzen vragen aan andere aannemers). Uiteindelijk is voor zowel de hoofdzuivering als de spoelwaterverwerking gekozen voor drukmembranen. Tijdens de excursie is ook een bezoek gebracht aan het pompgemaal aan de Obersee, waaruit het water afkomstig is dat in Roetgen wordt behandeld. Hier werd het Talsperrenmanagement uitgelegd: voorkoming van besmetting van de stuwmeren. Als voorbeeld werd genoemd het verbod op recreatie in en rondom de stuwmeren waaruit drinkwater wordt gewonnen. Lotte Kuijer en Robert Kools (Witteveen+Bos) Voor meer informatie: Robert Kools (010) 244 28 16


verslag / actualiteit Glastuinbouw gebruikt regelmatig niet-toelaatbare stoffen Uit monitoringsgegevens van waterschappen blijkt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw nog regelmatig leidt tot overschrijding van waterkwaliteitsdoelstellingen voor een groot aantal verschillende stoffen.

H

et zijn vooral de beheergebieden van Delfland, Rijnland, Schieland en Velt en Vecht waar voor veel stoffen, 15 of meer, een overschrijding van het maximaal toelaatbaar risico (MTR) wordt gemeten. Soms meten onderzoekers zelfs waarden van meer dan 1.000 maal het MTR. Volgens het RIZA steken glastuinbouwgebieden hiermee in negatieve zin af bij veel andere agrarische teelten. Het RIZA verrichtte in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat onderzoek naar de emissies van gewasbeschermingsmiddelen uit de glastuinbouw. Probleemstoffen die boven het MTR uitkomen, zijn carbendazim, imidacloprid, parathion-methyl (verboden sinds 2004) en pirimicarb. Pirimicarb is in alle glastuinbouwgebieden aangetoond. Imadacloprid en parathion-methyl zijn samen met dichloorvos (verboden per 1999) tevens in meerdere kassengebieden met een piekconcentratie van meer dan 100 maal het MTR gemeten. Het RIZA concludeert hieruit dat niet meer toegelaten middelen toch nog worden toegepast en dat hiervoor meer aandacht nodig is vanuit het oogpunt van handhaving. De genoemde gewasbeschermingsmiddelen komen in het oppervlaktewater terecht door het lozen van drainagewater bij grondteelten, de spui bij substraatteelten en de directe lozing van condenswater. Maar ook

afstromend water van het kasdek kan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen bevatten, aldus het RIZA.

kwaliteitsdoelen ongeschikt, omdat grote verschillen in aquatoxiciteit bestaan tussen de werkzame stoffen.

Het rijksinstituut wijst erop dat alhoewel de bijdrage van de glastuinbouw aan de totale hoeveelheid werkzame stoffen die de landbouw op het oppervlaktewater loost relatief klein is, de milieudruk ervan is aanzienlijk vanwege de aard van de gebruikte stoffen. Het RIZA concludeert verder dat bestaand beleid, zoals omschreven in het Besluit glastuinbouw en het convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI), onvoldoende leidt tot verbetering van de waterkwaliteit. Zo staat het Besluit glastuinbouw toe dat drainagewater geloosd wordt op oppervlaktewater of het riool, zonder dat gecontroleerd hoeft te worden op de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in dit afvalwater. Rwzi’s kunnen deze middelen niet uit het afvalwater krijgen. Verder blijkt dat de regels uit het Besluit slecht worden nageleefd. Slechts enkele glastuinbouwbedrijven weten hoe omgegaan moet worden met verschillende afvalstromen. De afspraken die in GLAMI zijn genomen om emissies van bestrijdingsmiddelen te beperken en die in de vorm van gebruiksnormen zijn vastgelegd in het Besluit glastuinbouw, zijn niet toereikend, zegt het RIZA. Dit komt doordat de afspraken zijn gemaakt op basis van totaal gebruikte kilo’s werkzame stof. Dit maakt sturing op water-

Om de situatie te verbeteren moet volgens het RIZA de beoordelingssystematiek bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen worden geoptimaliseerd, omdat deze nu ver van de werkelijkheid afstaat. Daarna kan worden bekeken of via de aanpassing in de gebruiksvoorschriften, emissieroutes te saneren zijn. Als dit niet mogelijk is, moet de toelating van de belangrijkste probleemstoffen opnieuw beoordeeld worden. Het RIZA beveelt aan om postregistratiemonitoring voor toegelaten middelen in te voeren. Ook het Besluit glastuinbouw en GLAMI bieden aanknopingspunten om de waterkwaliteit te verbeteren, denkt het RIZA. Volgens het rijksinstituut is het verstandig om een set emissiebeperkende maatregelen vast te stellen en deze op te nemen in het Besluit glastuinbouw. De doelstellingen in GLAMI moeten worden heroverwogen. Aanbevolen wordt om emissiebeperkende maatregelen als recirculatie en beperken watergift op te nemen in het Besluit glastuinbouw. Verder moet onderzocht worden onder welke bedrijfsomstandigheden emissies en lozingsfrequentie verder kunnen worden beperkt. Tenslotte adviseert het RIZA om de monitoring van de waterkwaliteit in glastuinbouwgebieden te optimaliseren.

Start project Kasza Eind vorig jaar is het project Kas zonder afvalwater (Kasza) van start gegaan. Het is gericht op de ontwikkeling en praktische toepassing van waterketensluiting in de glastuinbouw. Doel van het project is om al het afvalwater in bestaande en nieuwe glastuinbouwgebieden op te werken tot een uitstekende kwaliteit gietwater. Het streven daarbij is een nulemissie naar het oppervlaktewater tegen voor alle partijen aanvaardbare kosten. Witteveen+Bos voert het project uit, samen met het Praktijkonderzoek Plant en Omgeving van de Wageningen Universiteit, Waterschap Zuiderzeeland en LTO Noord Projecten, in opdracht van STOWA.

K

asza biedt voor de glastuinbouwsector en alle bij deze sector betrokken partijen mogelijkheden tot innovatie, zo verwacht STOWA. Het vermijden van afvalwater uit de glastuinbouw betekent voor de waterbeheerders een belangrijke zorg minder. Daarmee komen de doelen uit de Kaderrichtlijn Water een stap dichterbij.

het realiseren van nulemissie. Bij dit laatste punt vergen vooral de zoutvracht (brijn) en het energiegebruik extra aandacht. Het draagvlak in de glastuinbouw hangt af van de uiteindelijke integrale kostprijs van gietwater en afvalwaterbehandeling. Ook de mate waarin garanties gegeven kunnen worden voor een superieure gietwaterkwaliteit en leveringszekerheid spelen een rol.

De belangrijkste uitdagingen zijn het winnen van het vertrouwen van de glastuinbouwsector in de technologische toepassingen, een concurrerend kosten-batenoverzicht én

Communicatie met alle betrokken partijen is een belangrijke pijler binnen het project. Hiervoor worden bijeenkomsten georganiseerd met tuinders, vertegenwoordigers

van waterschappen en andere deskundigen. Ook kent het project een stuurgroep onder leiding van de STOWA, waarin zowel bestuurlijke vertegenwoordigers van de glastuinbouw als van de waterbeheerders en de provincie zitting hebben. Kasza zal zoveel mogelijk gepresenteerd worden op belangrijke evenementen. Komend voorjaar publiceert STOWA een rapport met de ontwikkelde concepten. Deze zullen vervolgens (in de loop van 2007 en 2008) op twee nader te bepalen glastuinbouwlocaties worden gedemonstreerd. Kasza wordt mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van de provincie Flevoland, STOWA, Waterschap Zuiderzeeland, Waterschap Groot Salland, Waterschap Velt en Vecht, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Rijnland en ‘Zuiver water in de Bommelerwaard’.

H2O / 1 - 2007

11


Noord-Holland pakt verdroging aan Miljoenen voor waterprojecten in Gelderland De provincie Noord-Holland heeft afgelopen december een nieuw pakket van maatregelen gepresenteerd om de verdroging te bestrijden. De maatregelen moeten ervoor zorgen dat het verdroogde gebied met 40 procent wordt teruggedrongen. De totale kosten van de maatregelen bedragen 50 miljoen euro. Dit bedrag wordt voor de helft opgebracht door het Rijk. De provincie, waterschappen en terreinbeheerders betalen de andere helft.

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben eind vorig jaar bijna 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor projecten op het platteland. Hiervan gaat bijna de helft naar aan water gerelateerde projecten: het saneren of aanpakken van overstorten.

Z

Parnassia wordt in Nederland wettelijk beschermd. De plant is vanwege verdroging vrij zeldzaam geworden.

H

et maatregelenpakket bestaat uit een aantal nieuwe projecten, gericht op drie typen landschap: de duinen, de veenweiden en het Vechtplassengebied. De projecten zijn onder andere verhoging van het waterpeil in de Horstermeerpolder, verplaatsing van een zweefvliegveld uit het Noord-Hollands Duinreservaat, het plaggen van duinvalleien en het aanleggen van infiltratievoorzieningen in het Gooi. Het afgelopen jaar is al begonnen met het stopzetten van grondwaterwinning in de Kennemerduinen en verhoging van het

waterpeil rond het Naarderweer. Veel gebieden in Noord-Holland lijden onder verdroging. Bijzondere en beschermde plantensoorten dreigen er te verdwijnen. De provincie ziet graag dat met de aanpak van de verdroging plantensoorten als parnassia en duizenguldenkruid zich in de natte duinvalleien verder uitbreiden. In de Vechtstreek moeten trilvenen en blauwgraslanden zich kunnen ontwikkelen. Ook wil de provincie de terugloop van vogels als de grutto en de kemphaan stoppen.

‘Natuurlijk’ dijkbeheer Groot Salland helpt roofvogels Het ‘natuurtechnisch’ dijkbeheer van Waterschap Groot Salland blijkt positief uit te pakken voor de populatie roofvogels in het gebied. Sinds januari 2005 zorgt het waterschap voor een stevige grasmat op de dijken en kruiden, die voedsel bieden voor haviken, sperwers, buizerds en torenvalken.

o krijgt de gemeente Wijchen 277.500 euro voor het saneren van een overstort, Rheden ruim 500.000 euro voor het afkoppelen van regenwater van het rioolstelsel en Epe 1,7 miljoen euro voor de sanering van vier overstorten. Waterschap Rivierenland ontvangt bijna twee ton subsidie voor de aanleg van 3,5 kilometer natuurvriendelijke oevers als ecologische verbindingszone.

Noodberging aan voet van de Hondsrug In de komende twee jaar legt Waterschap Hunze en Aa’s in de Onner- en Oostpolder een noodbergingsgebied aan. Langs particuliere huizen en landbouwbedrijven komen kaden te liggen. Ook de spoorbaan, het pompstation van Waterbedrijf Groningen en een palingrokerij krijgen een betere bescherming. Een waterinlaat in de kade van het Drents Diep maakt de inzet van het noodbergingsgebied in extreme situaties mogelijk. De kaden zijn een halve tot maximaal 2,5 meter hoog. Het gebied beslaat in totaal 1.320 hectare en kan 18 miljoen kubieke meter water bergen.

D

Torenvalk (foto: Werkgroep Roofvogels Nederland)

D

e nieuwe manier van beheer en onderhoud van de dijken zorgen voor een betere erosiebestendigheid. De stevige grasmat beschermt de dijken tegen golfslag bij hoogwater. De goed doorwortelde

12

H2O / 1 - 2007

grasmat houdt de grond stevig op haar plaats. Omdat voor verschillende soorten grassen en kruiden is gekozen, trekt dit insecten, vogels, muizen en konijnen aan, die op hun beurt het voedsel vormen van de roofvogels.

e Onner- en Oostpolder liggen aan de voet van de Hondsrug en grenzen aan de boezem. Omdat het gebied laag ligt, is het geschikt voor waterberging. Het gaat hier echter niet alleen om een natuurgebied, maar gedeeltelijk ook om landbouwgebied. Daarom is het geen regulier bergingsgebied, maar een noodbergingsgebied. De kans dat de overheden dit gebied moeten inzetten om bewoond gebied elders veilig te houden, komt gemiddeld hooguit eens in de honderd jaar voor. Met name de stad Groningen is gediend met dit bergingsgebied. Bij extreem hoog water kan het water uit het Winschoterdiep de polders inlopen. In de regio ten zuiden van Groningen is de Hunze hermeanderd, waardoor het water in hogere gebieden langer vastgehouden wordt.


actualiteit Provincie eist medewerking aan herstel Loosdrechtse Plassen De Provincie Noord-Holland eist dat de gemeente Wijdemeren mee gaat werken aan herstel van de waterkwaliteit van de Loosdrechtse Plassen. De benodigde werkzaamheden kunnen niet langer wachten, vindt de provincie.

D

e Loosdrechtse Plassen zijn vertroebeld door slib. Onderwaterplanten komen nauwelijks meer voor en de plassen zijn niet aantrekkelijk meer voor recreatie. Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht wil de oorspronkelijke waterkwaliteit herstellen en hiervoor op drie plaatsen de plassen verdiepen. Het slib kan dan beter bezinken.

gemeente heeft een alternatief plan, maar dat kost meer geld en is volgens de provincie

en het hoogheemraadschap technisch niet uitvoerbaar (zie ook pagina 29).

De Loosdrechtse Plassen

De gemeente Wijdemeren, waaronder de Loosdrechtse Plassen vallen, wil echter geen medewerking verlenen, ook niet na vele gesprekken in de afgelopen jaren. Omdat met de uitvoering van het herstelplan belangen gediend worden die boven die van de gemeente uitstijgen, hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland eind december het voornemen bekendgemaakt over te gaan tot een aanwijzing. De gemeente wordt dan gedwongen mee te werken. De gemeenteraad van Wijdemeren verzet zich tegen het plan, omdat de uitdieping van de Loosdrechtse Plassen niet effectief zou zijn en de kans bestaat op verzakkingen. De

‘IJzerscherm’ voorkomt verspreiding vervuild grondwater In Katwijk hebben Grontmij en NTP Milieu met een ‘ijzerscherm’ verspreiding van verontreinigd grondwater voorkomen. Het op deze wijze toepassen van een ‘ijzerscherm’ bij bodemsanering is uniek voor Nederland.

O

p het terrein bevond zich in het verleden een vatenspoelerij. Daardoor is het grondwater

verontreinigd met chloorkoolwaterstoffen. Deze pluim bedreigt een verderopgelegen volkstuinencomplex. Om het ‘ijzerscherm’ te

Het graven van de sleuf die volgestort wordt met zand en ijzergranulaat.

kunnen aanbrengen, werd met een kettingfreesmachine een sleuf gegraven van circa 5,5 meter diep en een breedte van 30 centimeter. Via een trechter werd de sleuf, gelijktijdig met het graven, gevuld met een mengsel van zand en ijzergranulaat. Dit ijzergranulaat is ijzer in pure vorm. Zodra de chloorkoolwaterstoffen in aanraking komen met het ijzer, ontstaat een reactie en worden de stoffen getransformeerd in onschadelijke stoffen. Op een diepte van 5,5 meter sluit het scherm aan op een slecht doorlatende kleilaag, waardoor het verontreinigde grondwater niet verder kan. Na de eenmalige installatie zijn de kosten om het systeem in stand te houden, nihil. De natuurlijke stroomsnelheid van het water vormt de drijvende kracht achter het systeem. In vergelijking met andere saneringsconcepten worden de kosten met 30 tot 50 procent gereduceerd. De techniek wordt onder licentie verstrekt door EnvironMetal Technologies uit Canada. Voor meer informatie: Willem Havermans van NTP Milieu (053) 461 49 05 of C. Soeter van Grontmij (030) 634 46 12

H2O / 1 - 2007

13


Nederlandse ingenieurs beschermen Oekraïns dorp tegen overstromingen Grensoverschrijdende overstromingsproblematiek verschaft ARCADIS Euroconsult in Oekraïne volop werk. De afgelopen drie jaar was het Arnhemse adviesbureau al actief in het zuidwesten en leidde de bouw van dijken, keerwanden en opvangreservoirs. Vergelijkbare projecten zijn opgestart in de grensgebieden met Rusland en Wit-Rusland.

E

en betonnen wand van enkele kilometers dwars door het dorpje Kvasovo is het meest tastbare bewijs van de werkzaamheden van ARCADIS Euroconsult in het afgelopen jaar. De 75 centimeter hoge keerwand moet ervoor zorgen dat water dat vanuit de rivier de Borzjava bij hoog water het dorp bedreigt, wordt weggevoerd uit het dorp. Aan de andere kant zorgt de wand ervoor dat water dat vooral in de lente vanuit bergbeken en vanaf de autoweg toestroomt, zich in het dorp bij het rivierwater kan voegen. “Of het werkt? Geen idee”, zegt een dorpeling die bij de pas opgeleverde muur staat te kijken. “We hebben nog geen hoog water gehad, dus het moet nog blijken.” Dat het snelstromende riviertje kan veranderen in een allesverwoestende muur van water weten de inwoners als geen ander. Kvasovo, gelegen op een uur rijden vanaf de Oekraïns-Slowaakse grensstad Uzhgorod, werd in november 1998 en maart 2001 getroffen door enorme overstromingen. Tientallen huizen gingen verloren

en landbouwgronden werden volledig overspoeld. Nog altijd zijn in het dorp ruïnes te zien van getroffen woningen. “Er komen hier een paar rivieren kolkend samen, waaronder de Tisza. En als die overstromen, heb je meteen een ernstig probleem”, vertelt Wim Verheugt, die het project namens ARCADIS leidde, in samenwerking met het Engelse ingenieursbureau Mott MacDonald en het Nederlandse bedrijf HKV Lijn in Water. Kvasovo vormde één van de drie demonstratieprojecten van ‘Flood Risk Assessment and Management’ waaraan ARCADIS werkte in het regionale bestuursgebied Zakarpatska. Van de Europese Unie ontvingen de Nederlandse ingenieurs 2,5 miljoen euro voor het uitvoeren van een studie naar risico op en het management van overstromingen. “Toen daarvan drie ton over was hebben we gevraagd of we dat mochten gebruiken voor maatregelen in het dorp”, vertelt Verheugt. Na uitvoerige discussies met de dorpelingen en het opstellen van hydraulische modellen, zorgde het Nederlandse ingenieursbureau er samen met lokale instanties voor dat de dijken langs de rivier werden opgehoogd en

een drainagesysteem werd aangelegd. Het zorgde voor de bestekken en aanbesteding; de uitvoering namen twee lokale aannemers voor hun rekening. De voetbalvelden en landbouwgronden die zich naast de verdedigingsmuur uitstrekken, zijn ingericht als overloopgebied. Ook kwam er een pompinstallatie om overtollig water weg te pompen en werd een brug verhoogd die in het verleden in de lentemaanden onbruikbaar was door het hoge water. De onthulling en inwijding van een gedenksteen vormde afgelopen herfst het sluitstuk van dit demonstratieproject. Dat gebeurde onder leiding van een priester en in aanwezigheid van alle dorpelingen. Vergulde handjes op de steen symboliseren de vele partijen die samenwerkten om het dorp te beschermen tegen overstromingen. “We hebben dit dorp nieuw leven ingeblazen”, stelt Verheugt, wiens hand ook op de gedenksteen prijkt. “Mensen durven nu weer te investeren in hun huizen en landbouwgronden, zonder bang te hoeven zijn dat alles weer verwoest wordt door een overstroming.”

De 75 centimeter hoge keerwand moet overstromingen van de Borzjava tegengaan.

Reservoir De maatregelen in het dorp worden gecompleteerd door ingrepen elders, bij twee andere demonstratieprojecten. “We hebben in het hele stroomgebied van de Tisza verbeteringen uitgevoerd om meer gebruik te kunnen maken van de natuurlijke capaciteit van het riviersysteem om water op te vangen”, vertelt Verheugt over het tweede demonstratieproject. “Veel van het stroomgebied is gebruikt voor urbane ontwikkelingen en dat is natuurlijk niet gunstig op deze plek.” Het gaat hierbij vooral om het inrichten van overloopgebieden. ARCADIS pleit ervoor dat het gebied op de internationale lijst voor wetlands terechtkomt (Ramsar) en heeft geholpen met de voorbereidingen daarvoor. Ook hebben de Nederlanders een beheerplan opgesteld zodat de ‘floodplain’ beter beheerd kan worden. Bij aanpak van de overstromingsproblematiek zal het daardoor eenvoudiger worden om aanspraak te maken op internationale fondsen.

14

H2O / 1 - 2007


achtergrond

Waterreservoirs moeten de watervloed uit de bergen in het voorjaar voor een deel opvangen.

Een derde demonstratieproject betreft de bouw van reservoirs in de bergen en enkele in het West-Oekraïense polderlandschap langs de Tisza. De waterreservoirs moeten ervoor zorgen dat veel meer water bovenstrooms wordt opgevangen. “Nu stort de watervloed zo de Hongaarse laagvlakte in, waar als gevolg daarvan ook geregeld problemen ontstaan”, legt Verheugt uit. Op basis van gegevens die in het verleden zijn verzameld, maakten de ingenieurs een inschatting over de gewenste inrichting van de reservoirs, met als doel om te komen tot een maximaal overstromingsrisico van éénmaal per honderd jaar. Bij het plaatsje Teresva, dieper de bergen van de Karpaten in, is een eerste reservoir gebouwd. OVG, de lokale tak van de Oekraïense Rijkswaterstaat, heeft inmiddels geld uitgetrokken om meer reservoirs te vormen in de komende decennia. De dijken langs de Borzjava zijn opgehoogd.

Satellietverbinding De drie demonstratieprojecten moesten elk een specifiek aspect illustreren van het voorgestelde overstromingsmanagement voor de regio Zakarpatska: een betere inschatting van het overstromingsrisico, vermindering van dat risico door fysieke ingrepen en het optuigen van een betere organisatie om overstromingsdreigingen het hoofd te kunnen bieden. ARCADIS werkte in Oekraïne vanaf de start van het project, eind 2003, aan verbetering van het monitoringsen waarschuwingssysteem voor overstromingen in het hele Tisza-gebied. In 2004 werd een begin gemaakt met de opbouw van geautomatiseerde watermeetstations. HKV Lijn in Water zorgde onder meer voor de gegevensverzameling, het hydraulisch modelleren en het genereren van overstromingskaarten. Nieuw voor de hele Tisza-regio

is, dat verzamelde hydrometeorologische data sinds vorig jaar per satellietverbinding met waterbeheerders in Hongarije, Roemenië en Slowakije worden uitgewisseld. De onderzoekers uit Arnhem wezen locaties aan voor mogelijke overloopgebieden en werkten ook aan een aantal voorlichtingscampagnes om de lokale bevolking te waarschuwen voor de telkens optredende overstromingsproblemen. Er werd een boekje verspreid op Oekraïense scholen onder de titel ‘Overstroming is een deel van de werking van de natuur’. Verschillende documentaires werden geproduceerd voor lokale televisiestations. Het publiciteitsoffensief moest ook bijdragen aan een groter besef bij het bredere publiek van de unieke ecologische waarden van het gebied. Het Oekraïense avontuur krijgt voor ARCADIS in ieder geval een vervolg. Het gaat hierbij vooral om verbetering van waterbeheer op stroomgebiedsniveau en van waterkwaliteit. Verheugt heeft net een eerste bijeenkomst achter de rug van een soortgelijk project in het stroomgebied van de rivier de Pripyat. In dit moerasachtige natuurgebied in het noordwesten van de Oekraïne gaat het ingenieursbureau samen met Mott MacDonald met lokale Oekraïense en WitRussische partijen aan tafel om iets te doen aan de overstromingen en het beheer van het natuurgebied. Er wordt een gezamenlijk actieprogramma geformuleerd en er staan trainingen en enkele demonstratieprojecten op het programma. Daarnaast is een Russisch-Oekraïense project in het stroomgebied van de Seversk Donetsk van start gegaan. Het ingenieursbureau is momenteel ook actief in het zuidwesten van de Oekraïne. Het bekijkt of het stroomgebiedbeheer van de Dnjester verbeterd kan worden. Ecologische maatregelen, zoals het treffen van voorbereidingen voor het instellen van een nationaal park voor een wetland in de Dnjesterdelta (in de buurt van Odessa), maken ook onderdeel uit van dit project. Tekst: Edo Beerda Foto’s: Ries van Wendel de Joode

H2O / 1 - 2007

15


Beleving en waardering van de heringerichte Gamerensche Waard In verband met het nieuwe beleid om rivieren meer ruimte te geven, worden de komende jaren voor veel gebieden langs de grote rivieren plannen voor herinrichting gemaakt. In de Gamerensche Waard is zo’n herinrichting reeds enkele jaren afgerond. Om te achterhalen wat betrokkenen hiervan vinden, zijn bewoners van het dorp Gameren geïnterviewd. Zij blijken tevreden over de nieuwe natuurwaarden, het toegenomen gevoel van veiligheid en de toegankelijkheid. Sommigen zijn kritisch en vinden de nieuwe natuur juist te ruig.

E

nkele decennia geleden domineerde agrarisch gebruik de uiterwaarden langs de grote rivieren. Met enige regelmaat stonden de uiterwaarden onder water; op andere momenten graasde er vee. Mede door het Plan Ooievaar begonnen het beleid en het publiek de uiterwaarden te beschouwen als een geschikte omgeving voor natuurontwikkeling. Op veel plaatsen, zoals de Millingerwaard, de ontpolderingen in de Biesbosch en de Blauwe Kamer bij Rhenen, hebben de uiterwaarden een natuurlijk aanzien gekregen. In deze projecten gaan een bijdrage aan natuur en een bijdrage aan veiligheid tegen overstromingen hand in hand. Als gevolg van ‘Ruimte voor de Rivier’ zullen de komende jaren veel van dergelijke projecten in gang worden gezet. Vanuit democratisch oogpunt, vanwege wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water) en om draagvlak voor het beleid te vergroten, neemt de aandacht voor publieke participatie in planning voor waterbeheer toe, waarin plaats is voor de belevingswerelden van betrokkenen. Een ingreep in het fysieke landschap is tevens een ingreep in het beleefde landschap van betrokkenen. Daarom is het niet verwonderlijk dat plannenmakers te maken krijgen met discussies en weerstand van burgers. Voorbeelden hiervan zijn legio, zoals de

WaterTekens is een vierjarig onderzoekstraject, dat deel uitmaakt van het onderzoeksprogramma Leven met Water. Binnen WaterTekens werken onderzoekers en waterbeheerders samen aan het ontwikkelen van kennis en vaardigheden over de beleving van water en landschap, de mogelijkheden binnen planprocessen rekening te houden met deze belevingswerelden én het zoeken naar bijpassende communicatiemethoden. Binnen lopende planprocessen voor veranderingen in waterbeheer wordt onderzoek gedaan naar beleving en communicatie. Binnen Watertekens wordt ook terug in de tijd gekeken: wat kunnen we leren van reeds afgeronde herinrichtingen voor waterbeheer? Dit artikel beschrijft een dergelijke referentiestudie.

16

H2O / 1 - 2007

Rosandepolder (bij Oosterbeek) en de geplande hoogwatergeul bij VeessenWapenveld. Plannenmakers wijzen op de voordelen van de nieuwe inrichting en proberen de visuele aantrekkelijkheden te laten zien met aansprekende sfeertekeningen. Maar betrokkenen voelen zich vaak verbonden met het gebied zoals dat er al jarenlang uitziet. In de Gamerensche Waard is in 1995 een herinrichtingsproject gestart, dat enkele jaren geleden is voltooid. Op deze plek is daarom goed te zien hoe bepaalde veranderingen, zoals natuurontwikkeling en maatregelen ten behoeve van de veiligheid, worden beleefd door omwonenden. Deze kennis kan van nut zijn voor de toekomstige rivierverruimingsprojecten. Open interviews zijn gehouden met mensen die minstens vanaf 1995 in het dorp Gameren wonen. De respondenten zijn ad random gekozen uit het telefoonboek en vervolgens schriftelijk en telefonisch benaderd. Deze studie maakt deel uit van het onderzoeksproject WaterTekens (zie kader).

De Gamerensche Waard De Gamerensche waard ligt bij het dorp Gameren (bij Zaltbommel) aan de Waal en is in de jaren negentig heringericht als een natuuruiterwaard. De steenfabriek is afgebroken, het agrarisch grondgebruik grotendeels verdwenen en overige bebouwing in de uiterwaard is verwijderd. In het gebied zijn geulen aangelegd die zijn aangetakt op de Waal. De rivierdynamiek is hierdoor direct merkbaar in de uiterwaard. In de oude uiterwaard ligt nu een nieuwe dijk. Het gebied tussen de nieuwe en de oude dijk heeft geen last meer van hoog water. Dit heeft geleid tot een sterke waardestijging van de dijkhuizen. De herinrichting van de Gamerensche Waard is snel na de bijna-overstroming van 1995 begonnen. De bewoners van Gameren moesten toen geeëvacueerd worden. Dat had een sterke invloed op hun veiligheidsbeleving. Zij wisten dat de dijk op sommige plekken zwak was. Over de noodzaak van de ingrepen was dan ook nauwelijks discussie: ofwel versterking van de bestaande dijk ofwel aanleg van een nieuwe, betere dijk. Aangezien men niet wilde dat de dijkhuizen gesloopt zouden worden, bleef ter hoogte

van het dorp alleen de nieuwe dijk over als optie. Hiermee bestond consensus over probleem en oplossing tussen planners en betrokkenen op het moment dat het verbeteren van de dijken hoog op de nationale politieke agenda stond. Bovendien bestond die jaren in Nederland, en feitelijk nog steeds, een relatief groot vertrouwen in de waterbeheerders1). De situatie was kortom ideaal om tot uitvoering van de plannen te komen. Er is dan ook nauwelijks sprake geweest van weerstanden tegen de plannen voor een nieuwe dijk en natuurontwikkeling (met geulen) in de Gamerensche Waard. Velen vonden juist dat het niet snel genoeg ging.

Ervaren winsten De meeste geïnterviewden vinden dat de heringerichte Gamerensche Waard een mooi en aantrekkelijk gebied geworden is. Zij voelen zich verbonden met het nieuwe gebied. De dynamiek van het water en de nevengeulen, de nabijheid van de Waal (en de schepen), het weidse en open karakter van het gebied, de wilde dieren en vogels en het ruige karakter van de natuur worden aantrekkelijk gevonden. Meermalen werd genoemd dat men niet verwacht had dat het zo mooi zou worden. Er bestond een zekere angst dat er een ‘rimboe’ tot stand zou komen. De meesten vinden het echter nu een net en ordelijk gebied. Ze vinden het gebied aantrekkelijker dan voorheen, omdat het afwisselender is. Ook waardeert men dat de dijkhuizen niet zijn gesloopt en de oude dijk hier niet is verzwaard, maar dat er een nieuwe dijk is aangelegd. De meesten vinden dat de uiterwaard beter toegankelijk is geworden dan vroeger. Toen waren grote delen ontoegankelijk, doordat het boerenland was en het gebied was afgezet met prikkeldraad. Bovendien waren delen alleen voor bepaalde groepen toegankelijk: de visclub had bijvoorbeeld het alleenrecht om op bepaalde plekken te vissen. Deze aantrekkelijkheid uit zich in het recreatief gebruik van de Gamerensche Waard. Soms komen mensen speciaal om te kijken naar vogels, planten en het water. De Waal met zijn strandjes heeft ook een grote aantrekkingskracht.


achtergrond

De Gamerensche Waard

Een belangrijke winst van de herinrichting in de ogen van de bewoners ligt op het vlak van de veiligheid tegen overstromingen. Bij veiligheid denkt men vooral aan deze dijk. Slechts enkelen vinden dat ook de geulen een rol spelen bij de bescherming tegen het hoge water.

Ervaren verliezen De herinrichting heeft echter ook nadelige kanten voor de bewoners. Kritische geluiden hebben betrekking op het soort natuur dat ontstaan is. Sommigen vinden dat er te veel onkruid staat. Zij willen meer beheer in het gebied. Niet iedereen vindt dus dat de uiterwaard aantrekkelijker geworden is. Uit de interviews blijkt dat vooral de mensen die voor de herinrichting een sterke binding met de uiterwaard hadden, geen sterke verbondenheid hebben ontwikkeld met het nieuwe gebied. Er wordt gesproken over verdwenen eigenschappen van de uiterwaard, bijvoorveeld de oude rivierlopen. Ook zou de beleving van de dynamiek van het water vanuit het dorp minder geworden zijn. Dit heeft te maken met de nieuwe dijk, die het uitzicht vanaf de oude dijk verminderd heeft. De nieuwe dijk heeft er ook voor gezorgd dat oude paden afgesloten zijn. Dit komt mede doordat nieuwe bewoners van de (sterk in waarde gestegen) dijkhuizen hekken zijn gaan plaatsen. Hierdoor is de toegankelijkheid vanuit de kern van het dorp verslechterd. Deze opvatting heerst vooral onder mensen die er vroeger regelmatig kwamen.

Ter lering Wat kunnen we van deze studie leren in de wetenschap dat in de nabije toekomst veel van dergelijke herinrichtingsprojecten rond de grote rivieren op stapel staan? Ten eerste is communicatie over de noodzaak van maatregelen voor veiligheid van groot belang. Niet overal zal dat even eenvoudig geaccepteerd worden, omdat de bijnaoverstroming van 1995 van het netvlies is verdwenen en de bewoners van de meeste plekken niet zijn geĂŤvacueerd. Ten tweede is planning van het fysieke landschap ook een vorm van sociale planning. Doordat in Gameren de dijkhuizen geen wateroverlast meer kennen, is de waarde drastisch gestegen en zijn er andere (rijkere) mensen komen wonen, waardoor de dorpsgemeenschap is veranderd. Ten derde is de verbondenheid met het gebied zeer belangrijk voor de bewoners2),3). Door burgers te laten participeren in de planvorming is het mogelijk aan deze verbondenheid recht te doen in de plannen. Ook binnen ecologische en hydrologische randvoorwaarden bestaan vele mogelijkheden om rekening te houden met de beleving van burgers. Water geeft krachtige betekenissen aan het landschap en biedt daarmee veel kansen voor sterke en bijzondere ervaringen voor omwonenden en recreanten. Door het ontwerpen van beleefbare uiterwaarden kan de waardering door burgers voor meer waterberging en natuurontwikkeling verder verbeterd worden.

Kiezen voor een vorm van participatieve planvorming maakt planprocessen in de regel complexer. Het doel van planning is echter niet het maken van plannen op zichzelf, maar het bijdragen aan een toekomst waarin problemen worden voorkomen en de wensen van mensen tot uiting komen. Alwin Gerritsen, Arjen Buijs en Maarten Jacobs (Alterra)

NOTEN 1) Wiering M. en B. Arts (2006). Discursive shifts in Dutch river management: ‘deep’ institutional change or adaptation strategy? In: Hydrobiologia nr. 565, pag. 327-338. 2) Buijs A., T. de Boer, A. Gerritsen, F. Langers, S. de Vries, M. Winsum-Westra en E. Ruijgrok (2004). Gevoelsrendement van natuurontwikkeling langs de rivieren. Alterra-rapport 868. 3) Buijs A. en D. van der Molen (2004). Groot draagvlak voor water en natuur in de uiterwaarden. H2O nr. 3, pag. 21-24.

H2O / 1 - 2007

17


Waarde van geohydrologische informatie in kaart gebracht Eén van de taken van TNO Bodem en Grondwater (voorheen TNO-NITG) is, geowetenschappelijke informatie ter beschikking te stellen aan geïnteresseerden. De overheid financiert deze activiteiten vrijwel volledig, voor zo’n 15 miljoen euro per jaar. Maar welke economische waarde vertegenwoordigen ze eigenlijk? In 2003 startte een onderzoek om erachter te komen of de Nederlandse maatschappij waar krijgt voor haar geld in doelfinanciering DINO en de kennisinvesteringen binnen TNO’s geo-informatiefunctie. Het onderzoek omvatte onder andere een inventarisatie van de beschikbare geo-informatie en de interne en externe verstrekking daarvan. Die gegevens werden gerelateerd aan vier verschillende economische invalshoeken.

Nederland geeft jaarlijks gemiddeld zo’n 3,4 miljard euro uit aan herstel van schade, veroorzaakt door onder andere overstromingen, bodemdaling en kusterosie.

D

e eerste betreft de economische waarde van de natuurlijke bestaansbronnen en de ondergrondse ruimte. Eerder werd de waarde van de Nederlandse ondergrond voor de maatschappij becijferd op ongeveer tien miljard euro per jaar. Bij dat bedrag zijn de economische waarde van natuurlijke bestaansbronnen, te weten aardolie en aardgas (7 miljard euro), industriële materialen (1,3 miljard euro) en grondwater (1,3 miljard euro) en de waarde van het gebruik van de ondergrondse ruimte (0,8 miljard euro) inbegrepen. Niet inbegrepen zijn de waarde van de bodem voor natuur en landbouw, de baten van ondergronds bouwen in termen van kwaliteit van de stedelijke ruimte en de intrinsieke geologische en culturele waarde. Tegenover de waarde van de ondergrond en de daarin optredende processen staat ook een negatieve economische waarde. Nederland geeft jaarlijks gemiddeld zo’n 3,4 miljard euro uit aan schadeherstel en risicobeperking. Dit bedrag gaat op aan natuurlijke en door de mens geïnduceerde geologische problemen zoals bodemdaling, aardbevingen, kusterosie, overstromingen en bodemvervuiling. De netto economische waarde van de Nederlandse ondergrond beloopt daarmee ongeveer 6,6 miljard euro per jaar. De verhouding tussen de jaarlijkse overheidsinvestering van 15 miljoen euro en de netto economische waarde van de Nederlandse ondergrond bedraagt circa twee promille (0,002), voor de grondwatersector respectievelijk 4 miljoen en 0,0031. Het oorspronkelijke onderzoek had betrekking op alle geo-informatie onderbeheer van TNO. Omdat in de uitkomsten van het onderzoek de geo-informatie met betrekking tot aardolie

18

H2O / 1 - 2007

en aardgas een dominante rol spelen, lijkt het zinvol om de waarde van de geohydrologische informatie afzonderlijk in kaart te brengen.

Waarde van beheerde data De tweede invalshoek om het rendement van de jaarlijkse overheidsinvestering in de geowetenschappelijke informatiefunctie van het instituut te berekenen, betreft een vergelijking: hoe verhouden de jaarlijkse overheidsinvesteringskosten gerelateerd aan geohydrologische informatie (circa vier miljoen euro per jaar) zich tot de opgetelde acquisitie- of vervangingswaarde van de beheerde geohydrologische data? De acquisitiewaarde van alle door het instituut beheerde geodata wordt geschat op minimaal 20 miljard euro. Meer dan negentig procent (18,5 miljard euro) hiervan is gerelateerd aan exploratie en exploitatie van natuurlijke bestaansbronnen (exclusief

grondwater). De overige 1,5 miljard euro hangt samen met grondwaterbeheer (1 miljard euro), bodemonderzoek (0,4 miljard euro) en milieu (0,1 miljard euro). Met de hoeveelheid beheerde gegevens neemt ook de waarde ervan allengs toe. Dat komt niet alleen door de continue productie van nieuwe geodata, maar ook door de overdracht van databestanden van bedrijven en (semi-)overheidsinstellingen. Bovendien vindt continu verrijking van de bestaande geowetenschappelijke data en informatie plaats dankzij kwaliteitscontroles, analyse en interpretatie. Een belangrijk deel van de 20 miljard euro is opgebracht door de Nederlandse maatschappij, vanwege de fiscale aftrekbaarheid van een aanzienlijk deel van deze kosten die bedrijven maken voor de acquisitie van geodata. Daarbij komen de kosten van metingen als onderdeel van overheidsprojecten, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur. De jaarlijkse overheidsinvestering van vier miljoen euro voor permanent hergebruik van eenmaal verzamelde geohydrologische informatie bedraagt circa vier duizendste, oftewel vier promille van de acquisitiewaarde van de beheerde geohydrologische informatie.

Kosten beheer, baten door gebruik De derde beoordelingsmogelijkheid is een kosten-batenanalyse. Daarbij staan de kosten van verstrekking en beheer van geodata aan één kant en de potentiële besparingen die de gebruiker met deze data behaalt aan de andere. Een directere methode om de economische haalbaarheid of relevantie van een investering te bepalen is er niet. Helaas blijkt het in de praktijk niet zo eenvoudig om

Tabel 1. Definitie afhankelijkheid van diensten en/of producten van het instituut als percentage van de toegevoegde waarde per bedrijfstak

definitie van afhankelijkheid

A. meer dan bovengemiddelde afhankelijkheid: zonder de TNO-gerelateerde producten en diensten zou de bedrijfstak niet in staat zijn haar producten te produceren B. bovengemiddelde afhankelijkheid: zonder de TNO-gerelateerde producten en diensten zou de bedrijfstak slechts in staat zijn een relatief klein deel van haar producten te produceren C. gemiddelde afhankelijkheid: ongeveer de helft van de producten van de bedrijfstak is afhankelijk van het gebruik van TNO-gerelateerde producten en diensten D. benedengemiddelde afhankelijkheid: een beperkt deel van de producten van de bedrijfstak wordt geproduceerd door gebruik te maken van TNO-gerelateerde producten en diensten E. minder dan benedengemiddelde afhankelijkheid: bijna de gehele productie van de bedrijfstak zou geproduceerd kunnen worden zonder gebruik te maken van TNO-gerelateerde producten en diensten

(%)

80-100

60-80 40-60

20-40

5-20


achtergrond de geowetenschappelijke informatiefunctie betrouwbaar te kwantificeren in kosten en baten. Dat is zowel het geval per maatschappelijk aandachtsgebied als voor specifieke projecten. Ook lopen de resultaten van een kosten-batenanalyse per project of aandachtsgebied sterk uiteen. Een voorbeeld: voor de financiering van de informatiefunctie voor olie en gas is jaarlijks drie miljoen euro beschikbaar. Dat geld heeft een hogere maatschappelijke en economische impact dan de middelen voor de overige informatietaken.

of waterkering. Tijdwinst is een derde baat: snellere afronding van een project betekent kostenbesparing. Verder profiteren gebruikers van geodata van een hogere slagingskans van exploratie-activiteiten. Tenslotte voorkomen beschikbaar gestelde geodata kosten die voortkomen uit verkeerde beslissingen. Afhankelijk van de bedrijfstak varieert de kosten-batenfactor van de verstrekking van geodata tussen één tiende (0,1) en minder dan één promille (0,001).

Toegevoegde waardebenadering Als vierde invalshoek is de geschatte bijdrage van de producten en diensten van TNO aan de bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak op jaarbasis bekeken. Deze methode is ontwikkeld in Groot-Brittannië door Oxford Economic Research Associates. Dit bedrijf deed dit ten behoeve van onderzoek naar de economische relevantie van onder meer de kadastrale en geowetenschappelijke informatiefunctie.

Ondanks de moeilijke kwantificeerbaarheid is voor een aantal aansprekende projecten toch geprobeerd de kosten en baten van de verstrekte geodata te bepalen. Daaruit kwamen vijf belangrijke baten voor de gebruikers van geodata naar voren. Ten eerste is er de besparing door de optimalisatie van het geodata-acquisitieplan. Een tweede baat vormen de besparingen op de geogerelateerde projectkosten, zoals fundering

Tabel 2. Bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak, gemiddelde ondergrens en bovengrens van de bijdrage van de geowetenschappelijke producten en/of diensten van het instituut aan de toegevoegde waarde per bedrijfstak

Tabel 2a. Gehele instituut

BNP alle bedrijfstakken (in euro) in 2002 419 x 109

%

106 euro

%

106 euro

afhankelijkheid (zie tabel 1)

relevante bedrijfstakken: landbouw, bosbouw en visserij delfstoffenwinning voedings- en genotmiddelenindustrie aardolie-industrie chemische basisproductenindustrie rubber- en kunststofindustrie basismetaalindustrie energie- en waterleidingbedrijven burgerlijke- en utiliteitsbouw grond-, water- en wegenbouw verzekeringswezen en pensioenfondsen speur- en ontwikkelingswerk architecten- en ingenieursbureaus overheidsbestuur en sociale verzekering defensie gesubsidieerd onderwijs milieudienstverlening

7 24 1 23 2 1 2 28 5 18 2 8 18 10 3 4 15

650 2.600 120 1.185 665 15 25 2.550 465 920 125 105 795 2.735 90 695 440

20 43 3 37 7 3 7 47 13 37 7 17 33 25 10 10 30

1.940 4.660 480 1.860 270 65 100 4.330 1.235 1.840 505 210 1.445 6.835 395 1.665 880

E D/C E D E E E D/C E E/D E E E/D E/D E E E/D

totale toegevoegde waarde in euro (2002) percentage van BNP

Tabel 2b. Geohydrologisch gerelateerde activiteiten

BNP

ondergrens

9.712 10.759 14.422 5.075 4.043 1.876 1.497 9.276 9.270 5.022 7.608 1.251 4.334 27.334 3.932 16.627 2.936

135 x 109 32%

BNP

14 x 109 7%

ondergrens

bovengrens

BNP alle bedrijfstakken (in euro) in 2002 419 x 10

%

relevante bedrijfstakken geohydrologische activiteiten: landbouw, bosbouw en visserij delfstoffenwinning waterleidingbedrijven grond-, water- en wegenbouw overheidsbestuur en sociale verzekering milieudienstverlening

6.475 10.759 4.600 5.022 27.334 2.936

5 5 20 20 5 20

325 540 920 1.004 1.370 590

totale toegevoegde waarde in euro (2002) percentage van BNP

57 x 109 14%

1%

%

106 euro

afhankelijkheid (zie tabel 1)

20 20 40 40 20 40

1.300 2.160 1.840 2.008 5.480 1.180

E E D D E D

5 x 109

De resultaten van deze exercitie vertoonden een opmerkelijke onderlinge consistentie. De toegevoegde waarde van de in tabel 2a en 2b genoemde Nederlandse bedrijfstakken waarvoor de geohydrologische informatiefunctie relevant is (waarden voor de geowetenschappelijke informatiefunctie van het gehele instituut -zie tabel 2a- tussen haakjes), bedraagt ongeveer 57 miljard euro (135 miljard euro) oftewel 14% (32%) van het BNP. De analyse geeft aan dat de jaarlijkse overheidsinvestering van 4 miljoen euro (15 miljoen euro) in de geohydrologische informatiefunctie binnen die sectoren bijdraagt aan een toegevoegde waarde van tussen de 5 en 14 miljard euro (14 en 29 miljard euro). Dat komt neer op één tot drie procent (3 tot 7%) van het BNP. De percentages voor de geowetenschappelijke informatiefunctie komen vrijwel overeen met de waarden van de British Geological Survey in relatie tot het Britse BNP. De verhouding tussen de jaarlijkse overheidsinvestering van 4 miljoen euro (15 miljoen euro) en de toegevoegde waarde varieert tussen maximaal 0,8 en 0,3 promille (één - en een half promille). Deze globale uitkomst impliceert geen rechtstreeks verband tussen het investeringsbedrag en de bijdrage aan het BNP, maar geeft wel de ‘benefits’ uit de geohydrologische (geowetenschappelijke) informatiefunctie aan. Het onderzoek heeft geresulteerd in nieuwe inzichten en beter onderbouwde gegevens over de economische relevantie van de geohydrologische (geowetenschappelijke) informatiefunctie van TNO.

29 x 109

3%

106 euro

9

bovengrens

De gegevens over de bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak, samen het bruto nationaal product over 2002, en de onderverdeling en benaming van de verschillende bedrijfstakken voor Nederland zijn ontleend aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor elke relevante bedrijfstak is de afhankelijkheid van informatieproducten en -diensten van het instituut voor de bedrijfsprocessen bepaald. Voor het opstellen van een eerste benadering zijn tien intensieve gebruikers van geowetenschappelijke data en informatie geraadpleegd. Zij gaven per bedrijfstak, onafhankelijk van elkaar, het belang van de geowetenschappelijke informatie aan voor hun eindproducten. In tabel 1 is die afhankelijkheid uitgedrukt als percentage van de toegevoegde waarde.

De uitkomsten van de analyse maken duidelijk, dat de jaarlijkse overheidsinvestering essentieel is voor de continuïteit van belangrijke economische activiteiten. Prominent daarbij is de exploratie en exploitatie van de natuurlijke bestaansbronnen. Verder draagt de overheidsinvestering in het verstrekken van geodata bij tot interessante besparingen voor zakelijke gebruikers. Tot slot is de investering essentieel voor diverse bedrijfstakken, die mede met behulp van de gehydrologische (geowetenschappelijke) data één tot drie procent (drie tot zeven procent) bijdragen aan het BNP.

14 x 109 3%

Jan Piet Heederik (Heederik Advies, voorheen TNO)

H2O / 1 - 2007

19


Dijkdeuvels uitvinding van 2006 De ID-NL Jaarprijs 2006 voor de beste uitvinding van het jaar is afgelopen maand toegekend aan Evert Huiden van BAM Grondtechniek voor de dijkdeuvels: een alternatief voor de traditionele werkwijze van dijkversterking.

Eilandkrib wint prijsvraag Royal Haskoning, de Radboud Universiteit Nijmegen, Bureau Stroming en Struiksma River Engineering zijn met hun inzending van de eilandkrib één van de vier winnaars van de prijsvraag ‘Kribben van de toekomst’ die Rijkswaterstaat samen met het Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) eind vorig jaar verzorgde. De prijzen zijn op 21 december uitgereikt.

D

e eilandkrib wijkt af van gewone kribben, doordat een deel van de huidige krib verlaagd is en aan de kop van de krib een soort eilandje wordt gemaakt. Door het verlaagde deel is het mogelijk om de afvoercapaciteit van de rivier bij hoogwater te vergroten. De krib geeft ook een betere stroomgeleiding, wat tot minder baggeren zal leiden. Volgens de inzenders gaat deze krib ook de autonome bodemdaling tegen. Door de vorm van de eilandkrib ontstaat een traag meestromende nevengeul tussen rivier en kribvak, wat gunstig is voor de vestiging van waterplanten. Met deze nieuwe vorm van een krib is volgens de genoemde partijen een optimum gevonden tussen veiligheid tegen hoogwater en verbetering van de vaarweg. De eilandkrib

D

ijkdeuvels zijn stalen buizen waaromheen een ontvouwbare kunststof hoes is aangebracht. Deze worden door het dijklichaam en de onderliggende zachte lagen tot in het draagkrachtige zand geplaatst. Door de deuvels in een waaiervorm te plaatsen, wordt de dijk versterkt op zijn zwakste plaats boven het draagkrachtige zand. Ze bieden ook veel weerstand tegen het eventueel afschuiven van de dijk. De buis wordt in een gat gedrukt dat eerst nagenoeg verticaal door de dijk is geboord.

Enige tijd later wordt de hoes volgepompt met een betonachtig materiaal, waardoor de hoes zich ontvouwt. De deuvels worden aangebracht vanaf de kruin van de dijk. Dit ‘vernagelen’ van de dijk versterkt volgens de jury de dijk zonder de omgeving aan te tasten. Dijkwoningen en begroeiing op het dijktalud zullen geen schade ondervinden. Voor de jaarprijs 2006 waren circa duizend uitvindingen ingediend. Daarvan werden uiteindelijk 18 door de jury genomineerd. Gelet werd vooral op creativiteit, de economische waarde en de marktkansen van het één en ander.

Nieuwe methode om draagkracht brug te meten In de gemeente Zuidhorn in Groningen is half december een nieuwe onderzoeksmethode uit Duitsland toegepast om de draagkracht van een monumentale brug te meten.

D

e gemetselde boogbrug is een rijksmonument en omstreeks 1800 gebouwd. De laatste jaren rijdt er steeds meer en steeds zwaarder verkeer over deze brug, die ten oosten van Aduard ligt. De gemeente Zuidhorn en het Waterschap Noorderzijlvest willen de brug (met de naam Steentil) restaureren. Het waterschap is eigenaar van de brug en de

20

H2O / 1 - 2007

pijlers, terwijl de zijvleugels in handen zijn van de gemeente. Het draagkrachtonderzoek is uitgevoerd met een vrachtwagencombinatie die de belasting van de brug nabootst. Het voertuig is 22,5 meter lang en kan uitgetrokken worden tot een lengte van 35,5 meter. Door middel van hydraulische stempels kan een deel van de massa van de combinatie gebruikt worden

voor een belastingstest. Sensoren in de brug registreren alle bewegingen in de muren van de brug. De geplande restauratie gaat ongeveer 1,5 miljoen euro kosten. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg overweegt subsidie te verlenen voor de opknapbeurt. Met de werkzaamheden kan dan in de loop van dit jaar begonnen worden.


actualiteit De Gouden Piramide 2007 De Gouden Piramide, de jaarlijkse rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap in de ruimtelijke ordening en infrastructuur, staat dit jaar in het teken van gebiedsontwikkeling.

I

n 2007 is de prijs met name interessant voor opdrachtgevers van ruimtelijke projecten: woonwijken, bedrijventerreinen of omvangrijke infrastructurele werken, maar ook transformaties van het landelijk gebied die betrekking hebben op de natuur, het landschap, landbouw of recreatie. De uitvoering van in te zenden projecten moet uiterlijk 1 januari jl. aangevangen zijn, maar mag tot vier jaar geleden begonnen zijn. Als een beoordeling van het eindresultaat maar te beoordelen valt. De inschrijving sluit op 9 maart. De projecten worden beoordeeld door een jury onder leiding van rijksbouwmeester Mels Crouwel. In de tweede helft van april zullen de minimaal drie of maximaal vijf genomineerden bekend worden gemaakt. De prijsuitreiking vindt plaats op 24 november. De prijs bestaat uit een trofee en een bedrag van 50.000 euro. Voor informatie over deelname kunt u contact opnemen met Architectuur Lokaal: (020) 530 40 00.

AGV Prijs 2007 voor watermanagement

Waterschappen innen samen belasting Afgelopen week vielen in OostNederland bijna één miljoen belastingaanslagen verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag van de waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht in de brievenbus. Voor het eerst kwamen die aanslagen van een gemeenschappelijk belastingkantoor van de vijf waterschappen: Lococensus, dat op 1 januari van start ging.

H

et bestuur van Lococensus bestaat uit bestuursleden van de deelnemende waterschappen. Ieder waterschap blijft daardoor nauw betrokken en houdt invloed op de manier waarop de belastingheffing en -inning wordt uitgevoerd. Het gemeenschappelijke belastingkantoor wil op den duur ook de de belasting gaan heffen en innen voor gemeenten.

Midden-Nederland De waterschappen Vallei & Eem, Veluwe en Zuiderzeeland willen ook gezamenlijk waterschapsbelastingen gaan opleggen en innen. Daartoe wordt medio dit jaar een nieuwe organisatie opgericht. Met de samenwerking willen de waterschappen geld besparen, de dienstverlening verbeteren en de kwetsbaarheid verminderen. De huidige organisaties zijn op termijn te klein om de belastingaanslag efficiënt te kunnen opleggen. Naar verwachting zal in dit geval zo’n 13 procent op de kosten bespaard kunnen worden. Die besparing zal in de loop van de tijd groter worden door de integratie van de automatiseringssystemen van de drie waterschappen.

De nieuwe organisatie krijgt ongeveer 60 formatieplaatsen, terwijl nu 75 formatieplaatsen bij de drie waterschappen bezig zijn met de belastingen. Omdat een gedeelte daarvan wordt ingevuld door inhuurkrachten, zullen de personele consequenties naar verwachting minimaal zijn. De nieuwe organisatie, die voorlopig Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn-Midden gaat heten, komt onder leiding te staan van zes bestuursleden. Ieder waterschap levert twee bestuursleden. In 2008 moet het kantoor de eerste belastingaanslagen opleggen. Uiteindelijk moet dit belastingkantoor ook de aanslagen voor gemeenten in het beheergebied kunnen opleggen.

Zuid-Nederland Tenslotte willen ook de waterschappen Aa en Maas en De Dommel de reeds bestaande samenwerking op het gebied van heffing en invordering gaan intensiveren. Beide waterschappen besteden een groot deel van de inning van de aanslagen verontreinigingsheffing uit aan Brabant Water. Enkele weken geleden besloten de waterschappen Aa en Maas en De Dommel ook de invordering van de belasting centraal te regelen op dezelfde locatie. De plannen van de waterschappen passen in de visie van de Unie van Waterschappen die vindt dat waterschappen en gemeenten zoveel mogelijk moeten gaan samenwerken om de kosten van de heffing en inning van de belastingen terug te dringen. Het streven is om deze kosten terug te brengen van gemiddeld 6,3 procent van de belastingopbrengsten nu naar 4 procent in 2010.

Afgelopen week zijn in het oosten van het land bijna één miljoen aanslagbiljetten voor de waterschapsbelastingen centraal verstuurd (foto: Freddy Schinkel).

Het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht gaat na het succes vorig jaar dit jaar opnieuw de AGV Prijs voor waterkwaliteit en -veiligheid uitreiken. Het thema luidt nu: ‘watermanagement op creatief topniveau’.

H

et hoogheemraadschap nodigt een ieder die bijdraagt aan voldoende en schoon drinkwater én de bescherming tegen water uit een project voor te dragen. Het moet om waardevolle initiatieven gaan in de regio Amstel, Gooi en Vecht. De jury bestaat uit onder andere de Commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht, de voorzitter van NWP en de burgemeester van Loenen aan de Vecht. De prijsuitreiking vindt plaats op 18 april. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het secretariaat: (030) 251 77 34.

H2O / 1 - 2007

21


Handboek gemeentelijke waterplannen Waterschap Hollandse Delta heeft een handboek voor stedelijke waterplannen samengesteld als een werkwijzer voor gemeenten en andere organisaties voor het opstellen van een (gemeentelijk) waterplan. Rode draad in het boek is dat op een goede manier omgaan met water in sloten, singels, grachten en plannen mogelijkheden biedt de woonongeving te verbeteren.

H

et handboek biedt houvast om alle (inter)nationale regelgeving te vertalen naar goede plannen op lokaal niveau. Het handboek beschrijft hoe de betrokken partijen stap voor stap alle beleid en waterbelangen kunnen ordenen en op elkaar afstemmen om tot een gezamenlijk gedragen waterplan te komen. Het boek geeft ook de noodzaak aan om burgers en belangenorganisaties bijtijds bij het opstellen te betrekken. Steeds vaker laat het waterschap een belevingsonderzoek onder de burgers uitvoeren. In de praktijk blijkt dat de uitkomsten extra mogelijkheden biedt in te spelen op de wensen van de bewoners en de leefomgeving te verbeteren. Voor meer informatie: Ronald Snoei (078) 639 72 66

Omgevingsvergunning Om waterschappen, provincies en gemeenten op weg te helpen met de nieuwe omgevingsvergunning verzorgt Stadswerk van 22 tot en met 26 januari de Week van de Wabo. Het gaat om vijf regionale bijeenkomsten: 22 januari in Breda, 23 januari in Venlo, 24 januari in Hoogeveen, 25 januari in Utrecht en 26 januari in Alkmaar. De omgevingsvergunning maakt deel uit van een pakket van maatregelen van het kabinet dat ertoe strekt de administratieve lasten voor de burgers en bedrijven substantieel te verminderen. In de in voorbereiding zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden daartoe circa 25 vergunning-, ontheffing- en andere toestemmingstelsels samengevoegd tot één omgevingsvergunning. Dit moet leiden tot een vermindering van het aantal vergunningen met 200.000 en een administratieve lastenreductie van ongeveer 33 miljoen euro. Voor meer informatie en/of aanmelding wordt verwezen naar internet: www.wabowijzer.nl.

22

H2O / 1 - 2007

Nieuwe norm voor toetsing vóórkomen bestrijdingsmiddelen NEN norm 6526, de norm die toetst of bestrijdingsmiddelen in water voorkomen, is verbeterd. De vernieuwde versie van deze norm uit 1987 is nu verkrijgbaar bij het centrum van normalisatie, NEN.

D

e verbeteringen betreffen onder meer de vervanging van aceton door methanol, de toepassing van een betere kwaliteit water en het achterwege laten van filtratie over een glasvezelfilter. Door deze verbeteringen is de betrouwbaarheid van de methode toegenomen. De norm NEN 6526 kan worden besteld bij de NEN klantenservice: (015) 269 03 91 of via internet: www. nen.nl. Hier is ook meer informatie te krijgen, of bij NEN Milieu: (015) 269 01 57, e-mail: milieu@nen.nl.

Cursussen Hogeschool Van Hall-Larenstein in Velp en de Wageningen Business School verzorgen in februari en maart cursussen over integraal waterbeheer en het GGOR.

V

an Hall-Larenstein geeft in Velp op de dinsdagen 6, 13 en 27 februari en 6, 13, 20 en 27 maart de cursus ‘Integraal waterbeheer’. Daarin krijgt de cursist een uiteenzetting te horen van het watersysteem, zowel op landelijk als stedelijk niveau. Aan de orde komen ecohydrologie, hydrologische systeemanalyse, waterverontreiniging, helofytenfilters, duurzaam stedelijk water en waterbeleid. De cursus omvat ook een excursie naar de wijk Eschmarke in Enschede. De kosten van deze cursus bedragen 1.565 euro. Aanmelden is mogelijk via het Transfercentrum: (026) 369 56 40 of bij cursusleider J. Spoelstra (026) 369 56 38.

De Wageningen Business School geeft op 6, 7 en 8 maart de cursus ‘GGOR: van kader tot opstelling’. Deze cursus geeft inzicht in de data en hulpmiddelen die nodig zijn bij het opstellen van het gemiddelde grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). Daarbij is er aandacht voor de kosten en baten van een modelmatige benadering om tot een GGOR te komen. De driedaagse cursus richt zich op hydrologen die in technische zin bezig zijn met het opstellen van een GGOR. De kosten van deze cursus bedragen 1.395 euro. Aanmelden is mogelijk tot 9 februari via internet: www.wbs.wur.nl. Een brochure is telefonisch op te vragen: (0317) 48 40 93

Hulpmiddel voor het trainen van dijkwachten GeoDelft heeft een trainingssimulator ontwikkeld voor dijkinspecties. Dijkwachten kunnen hiermee leren inspecteren en rapporteren. Ook kunnen ze er hun kennis van het gedrag van dijken en de verschillende faalmechanismen mee vergroten.

D

ijkwachten moeten tijdig de symptomen waarnemen van het naderende bezwijken van een waterkering. Het lastige is dat ze deze symptomen meestal in het echt nog niet eerder hebben gezien. Om te zorgen dat de dijkwachten toch goed zijn toegerust voor hun taak, ontwikkelde GeoDelft samen met de TU Delft, de hoogheemraadschappen Schieland en de Krimpenerwaard, Delfland en Hollands Noorderkwartier en de waterschappen Rivierenland en Hollandse Delta de Dijk Patrouille. Deze simulator genereert verschillende virtuele landschappen waarin dijken geïnspecteerd moeten worden tijdens maatgevende omstandigheden. Een training met de Dijk Patrouille lijkt sterk op een hedendaags computerspel. Een gebruiker kan kiezen uit twee virtuele omgevingen: één met primaire waterkeringen en één met regionale waterkeringen. Hij of zij kan de randvoorwaarden voor de training bepalen. Medewerkers van Delfland hebben de simulator inmiddels uitgetest. Voor televisiebeelden van de Dijk Patrouille, kunt u de volgende internetpagina raadplegen: www.delftgeosystems.nl/dijkpatrouille. Delft GeoAcademy biedt een cursus aan over de simulator (zie www.delftgeoacademy.nl). Voor meer informatie: Jos Maccabiani (015) 269 35 41


informatie/verenigingsnieuws Samen verder Cursussen van Stichting Wateropleidingen Stichting Wateropleidingen biedt binnenkort twee cursussen aan: één over procesbewaking door microscopisch slibonderzoek en één over membraanbioreactoren.

Programma 2007 Voor 2007 zijn de volgende activiteiten al bekend - noteert u ze vast in uw agenda! •

Op 12 april houdt programmagroep 6 van de NVA (grondwater en hydrologie) een themamiddag over waterberging. De datum is nog onder voorbehoud. De locatie is nog niet bekend. Op 20 april is de jaarlijkse Young Professionals Day - de dag van het KVWN/NVAJongerenplatform. Nadere bijzonderheden volgen zo spoedig mogelijk. Op 1 juni is het NVA-dag, gecombineerd met de Klaarmeesterdag. De locatie is ergens in Middelburg. De voorlopige titel luidt: ‘Zeeland werkt op/van/aan/met/in (het) water!’ Op 30 november tenslotte vindt Hét WaterSymposium, de gecombineerde KVWN/ NVA-najaarsvergadering plaats.

Procesbewaking door microscopisch slibonderzoek

Deze cursus kan interessant zijn voor procesoperators, adviseurs, klaarmeesters en zuiverings- en procestechnologen van communale en industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De cursus vindt plaats op 19, 20, 21, 22 en 23 maart bij TNO in Apeldoorn en kost 1.875 euro. Een adequate monitoring en goede procesbeheersing van (afval)waterzuiverin gsinstallaties zijn essentieel. Microscopisch slibonderzoek draagt hier aan bij en maakt het (vroeg)tijdig ingrijpen met passende maatregelen mogelijk, om problemen als bijvoorbeeld licht slib te voorkomen. Zo wordt tijdens de cursus geleerd hoe microscopische waarnemingen in procestechn(olog)ische maatregelen vertaald kunnen worden. Voor meer informatie: Jantine de Waal (030) 606 94 08 Membraanbioreactor: een nieuwe zuiveringstechnologie

Het voorjaarscongres van de KVWN vindt volgend jaar plaats op de eerste dag van het IWA-congres van 14 tot 16 juni in Maastricht. Het IWA-congres wordt in 2007 mede-georganiseerd door NVA en KVWN. Het staat in het teken van de klant. Zo komen onder meer aan de orde het toenemende claimgedrag van consumenten, de tarieven, veiligheid en gezondheid. Waterleidingmaatschappij Limburg is de gastheer.

Deze cursus over membraanbioreactoren is geschikt voor zuiveringstechnologen en bedrijfsvoerders van industriële en rioolwaterzuiveringsinstallaties. De cursus duurt twee dagen en kan in overleg op een bepaalde locatie gegeven worden, in company. De prijs is ook op aanvraag. De membraanbioreactor wordt wereldwijd gezien als een veelbelovende technologie om afvalwater te zuiveren. Na de succesvolle behandeling van industrieel afvalwater is uit recente studies gebleken dat de MBR ook voor het zuiveren van laag geconcentreerde afvalwaterstromen uitstekende mogelijkheden biedt. De cursus behandelt de technologie van de MBR in al zijn facetten. U krijgt inzicht in de werking van de MBR en kunt deze beoordelen op basis van meetcijfers. Ook leert u de kritische procesfactoren kennen en weet hoe u ze kunt controleren. Na deze cursus kunt u beredeneren of toepassing van MBR een alternatief is bij een nieuw te bouwen installatie of bij de uitbreiding van een bestaande installatie.

V

er achter ons ligt de tijd waarin elke gemeente fungeerde als waterketenbedrijf dat zorgde voor drinkwater, riolering en (indien nodig) zuivering. Inmiddels hebben drinkwaterbedrijven en waterschappen op regionale schaal de drink- en afvalwatertaken overgenomen en alleen de riolering bij de gemeenten overgelaten. De vergroting van de efficiëntie door krachtenbundeling in de breedte heeft zich in de drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering verder voortgezet. Ook tussen de verschillende schakels in de waterketen (drinkwater, riolering, zuivering) zijn diverse samenwerkingsprojecten op gang gekomen. Op www. samenwerkenaanwater.nl worden 289 samenwerkingsprojecten gepresenteerd, waarvan 265 ‘verticale’ tussen ketenpartners. Ondanks de vele initiatieven en gedeelde ervaringen blijft samenwerking in de waterketen een gevoelig onderwerp. Verschillen in cultuur, schaalgrootte en belangen bleken dikwijls te groot voor structurele samenwerking, vooral als daarbij eigen identiteit en/of zeggenschap moest worden ingeleverd. Volgens een recent WaterKIP-onderzoek zijn de financiële voordelen veel minder groot dan in 1998 werd verwacht. Samenwerking vergroot echter wel de doelmatigheid en het onderling begrip en legt een basis voor verdere winst (zie H2O nr. 21 uit 2006). Deze nuchtere constateringen van de onderzoekers leidden tot soms heftige reacties. Deze hebben als gemeenschappelijke boodschap dat samenwerking vooral moet doorgaan, waarbij kostenbesparing niet de (enige) drijfveer moet zijn. De samenwerking tussen NVA en KVWN heeft een parallel met bovenstaande ontwikkeling: de voordelen van samenwerking werden al in 2001 erkend en vertaald in een samenwerkingsmodel; de behoefte aan eigen identiteit was toen echter nog te sterk voor samensmelting. Inmiddels zijn beide organisaties naar elkaar toe gegroeid en dit najaar is besloten om in 2008 te fuseren (de houtskoolschets van de nieuwe organisatie is u pas gepresenteerd). Wij vertrouwen erop dat dit voorbeeld de samenwerking in de Nederlandse waterwereld sterk zal stimuleren. Ik wens u een gezamenlijk 2007. Peter de Jong (NVA)

Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06

H2O / 1 - 2007

23


8BUFSTDIBQ 1FFM F FO -JNCVSH WBO .PPL UPU 3PFSNP O .B OE O .JEE BTW 8F TUBBO WPPS EF O BMT CFIFFSEFS WBO SFHJPO SE F VJUEB BMMFJ JT TJOET /PP WPSN UF HFWF BMF XBUF S P P W Q H InU XBUFSTDIB SFO X JOH I FLFO FO WFOOFO EFXFSLFST XFSLFO JO C F N V F U T B F J T F V P F F FO BMT EF IVJE UI U JHF PSH CFIF JOUFHSBBM XBUFSCFIFFS WBO EF N FO BOJTBU FSEFS W VJ JF BO EF LBEFT MBOHT EF .BBT 3

8BUFSTDIBQ 1FFM FO .BBTWBMMFJ [FU JO PQ WFJMJHIFJE JO /PPSE FO .JEEFO -JNCVSH

81. ) 0

8BUFSTDIBQ 1FFM FO .BBTWBMMFJ IFFGU POMBOHT EF UBBL HFLSFHFO PN EF QSJNBJSF XBUFSLFSJOHFO JO /PPSE FO .JEEFO -JNCVSH UF CFIFSFO )FU CFUSFGU LJMPNFUFS XBUFSLFSJOH XBBSWBO POHFWFFS LJMPNFUFS EFNPOUBCFM JT 7FSEFS XJM IFU XBUFSTDIBQ FFO GPSTF JNQVMT HFWFO BBO EF WFJMJH IFJE JO EF SFHJP NFU CFUSFLLJOH UPU IBBS XBUFSUBLFO 0N EF[F UBBL HPFE PQ UF QBLLFO JT FFO OJFVX UFBN 8BUFSLFSJOH FO 7FJMJHIFJE CJOOFO EF BGEFMJOH /JFVXF 8FSLFO FO 7FSHVOOJOHFO HFNBBLU #JOOFO EJU OJFVXF UFBN [JKO UXFF GVODUJFT WBDBOU

$PzSEJOBUPS UFBN XBUFSLFSJOH FO WFJMJHIFJE

.FEFXFSLFS DBMBNJUFJUFO [PSHTZTUFFN

8JK [PFLFO FFO DPMMFHB WPPS EF DPzSEJOBUJF WBO BMMF UBLFO PQ IFU HFCJFE WBO XBUFSLFSJOH FO WFJMJHIFJE ,FSOUBLFO [JKO POEFS BOEFSF IFU WPPSCFSFJEFO FO VJUWPFSFO WBO EF WFJMJHIFJET UPFUT XBUFSLFSJOHFO IFU VJUWPFSFO WBO IFU QSPKFDU 7FJMJHIFJE /FEFSMBOE JO ,BBSU IFU PQTUFMMFO FO CFIFSFO WBO MFHHFST FO CFIFFST SFHJTUFST FO IFU BBOTUVSFO WBO EF DBMBNJUFJUFO CFTUSJKEJOH 8JK [PFLFO FFO QSPGFTTJPOBM EJF NFU BNCJUJF FO CFWMPHFOIFJE [JKO UBBL VJUWPFSU FO CFTDIJLU PWFS FFO 80 XFSL FO EFOLOJWFBV CJKWPPSCFFME XFH FO XBUFSCPVX 56 %FMGU FO FFO SVJNF SFMFWBOUF XFSLFSWBSJOH %F GVODUJF JT JOEJDBUJFG HFXBBSEFFSE PQ TDIBBM NBYJNBBM » CJK FFO VSJHF XFSLXFFL

8JK [PFLFO FFO DPMMFHB WPPS IFU PQTUFMMFO FO CFIFSFO WBO POT DBMBNJUFJUFO[PSHTZTUFFN )FU TZTUFFN IFFGU CFUSFLLJOH PQ BMMF XBUFS UBLFO EJF IFU XBUFSTDIBQ VJUWPFSU (PFEF BGTUFNNJOH WBO EJU TZTUFFN NFU EF TZTUFNFO WBO HFNFFOUFO FO WFJMJHIFJETSFHJP JT FFO WFS FJTUF 8JK [PFLFO FFO HFESFWFO FO EFTLVOEJH NFEFXFSLFS EJF CFTDIJLU PWFS FFO SFMFWBOUF PQMFJEJOH )#0 FO NFU OBNF CFTDIJLU PWFS FFO SVJNF XFSLFSWBSJOH PQ IFU HFCJFE WBO PQ[FUUFO FO CFIFSFO WBO DBMBNJUFJUFO[PSH TZTUFNFO CJK EF PWFSIFJE %F GVODUJF JT JOEJDBUJFG HFXBBSEFFSE PQ TDIBBM NBYJNBBM » CJK FFO VSJHF XFSLXFFL

*OGPSNBUJF FO TPMMJDJUBUJF 7PPS JOGPSNBUJF PWFS EF GVODUJFT FO GVODUJF FJTFO LVOU V LJKLFO PQ XXX XQN OM PG DPOUBDU PQOFNFO NFU 3 ,JDLLFO BEKVODU EJSFDUFVS UFMFGPPO ° PG F NBJM SPC LJDLLFO!XQN OM

8F [JFO VX TPMMJDJUBUJF HSBBH UFHFNPFU WwwS GFCSVBSJ 6 LVOU EF[F TUVSFO OBBS 8BUFSTDIBQ 1FFM FO .BBTWBMMFJ U B W 3 ,JDLLFO 1PTUCVT 3+ 7&/-0 PG OBBS TPMMJDJUBUJFT!XQN OM

%SJ F % FDFNCFS TJOHFM "$ 7FOMP UFMFGPPO

"DRVJTJUJ F

PQ QSJ OBBS OJFU BBOMFJ EJOH WBO EF[F BEWFSUFOUJF XPSEU

KT HFTUFME


platform

dr.ir. Jan van Bakel, Alterra ir. Jacques Peerboom, Waterschap Peel en Maasvallei dr.ir. Lodewijk Stuyt, Alterra

Draineren tegen verdroging en voor een beter milieu: paradox of werkelijkheid? Alterra heeft samen met Waterschap Peel en Maasvallei de werking van een speciale variant van peilgestuurde drainage (het systeem Van Iersel) onderzocht. Dit is een drainagesysteem waarbij de drains niet uitkomen op een verzamelsloot, maar worden aangesloten op een verzameldrain die uitmondt in een pvc-koker en waarbij de hoogte van de ontwateringsbasis kan worden gevarieerd: peilgestuurde samengestelde drainage. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van claims van boeren die betoogden dat het juist toepassen van drainage de verdroging tegengaat en de waterkwaliteit verbetert. De belangrijkste conclusie uit dit literatuur- en modelonderzoek is dat peilgestuurde drainage inderdaad kan zorgen voor een structurele verhoging van de grondwaterstand zonder dat de landbouwkundige gebruiksfuncties daaronder te lijden hebben. Voorwaarde is wel dat tegelijkertijd de drainagebasis wordt verhoogd.

V

oor de stelling dat peilgestuurde drainage de waterkwaliteit kan verbeteren, zijn wel enige aanwijzingen maar vooralsnog geen harde onderbouwing. Deze voordelen zijn zowel te behalen met peilgestuurde, conventioneel aangelegde (‘enkelvoudige’) drainage (met drains regelmatig onder water) als met peilgestuurde samengestelde drainage. Bij peilgestuurde samengestelde drainage is er echter geen verzamelsloot, waardoor de kans op oppervlakteafvoer sterk wordt gereduceerd en er minder bufferstroken nodig zijn. Samengestelde drainagesystemen hebben echter ten opzichte van enkelvoudige systemen een aantal nadelen: ze zijn duurder, kwetsbaarder en storingsgevoeliger. Bovendien zijn goede installatie en onderhoud een stuk lastiger dan bij enkelvoudige drainage. Op basis van de onderzoeksresultaten zal Waterschap Peel en Maasvallei bij aanleg van buisdrainage peilgestuurde drainage binnen afzienbare tijd waarschijnlijk verplicht stellen. Dat mag zowel enkelvoudig als samengesteld zijn. De hydrologische en waterkwaliteitseffecten zullen de komende jaren door middel van veldmetingen en modelonderzoek nader worden onderzocht. Het gebruik van buisdrainage is in Nederland wijd verbreid. Naar schatting 30 procent van

het Nederlands landbouwareaal is inmiddels voorzien van buisdrainage. Door de aanleg van buisdrainage wijzigt de ontwateringssituatie drastisch, doordat de ontwateringsweerstand sterk vermindert (in de orde van een factor 4). Het belangrijkste effect is een lagere grondwaterstand in perioden met afvoer waardoor de draagkracht hoger wordt en de temperatuur van de grond in het voorjaar eerder oploopt. Daardoor neemt de lengte van het groeiseizoen toe en is de kans op het niet kunnen bewerken of berijden kleiner. Bij de in Nederland veelal toegepaste drainagetechniek komen de drainbuizen direct uit in een open watergang waarbij met name in het verleden de eis werd gesteld dat de drains bij niet al te extreme afvoeren boven water moeten uitmonden. Dat betekent bij een draindiepte van 1,10 meter een drooglegging van 1,20 meter en dat is in de regel groter dan in de situatie zonder drains. Aanleg van buisdrainage gaat daarom ook vaak gepaard met slootverdieping of peilverlaging. De laatste jaren worden drains echter vaker op een diepte van minder dan één meter gelegd, met name om verdere verdroging te voorkomen. Naast de traditioneel aangelegde drainage ten behoeve van een betere ontwatering is er in Nederland ook enige ervaring opgedaan

met drainage voor subirrigatie en met samengestelde drainage. Een niet uitputtend overzicht wordt hieronder gegeven. In de Noordoostpolder is tussen 1940 en 1950 de werking van diverse drainagesystemen onderzocht, in het bijzonder de geschiktheid van de systemen voor infiltratiedoeleinden (‘subirrigatie’). Het betrof droogtegevoelige gronden langs de randen van de polder1),2),3). Twee drainagesystemen werden getest: het enkelvoudige ‘Vollenhove’-systeem en het samengestelde ‘Ramspol’-systeem. De eenvoudigste manier van infiltreren was via het enkelvoudige ‘Vollenhove’-systeem, waarin iedere drain zijn eigen uitmonding heeft in de collectorsloot. In het samengestelde ‘Ramspol’-systeem werden de drains, in blokken van circa drie hectare, geïntegreerd tot samengestelde eenheden door groepen van vijf drains aan beide uiteinden van de kavel te verbinden door ø80 mm verzameldrains. De kavelsloten fungeerden om en om als aan- en afvoersloot, waarin respectievelijk afsluitbare inlaten en de peilregelende uitlaten van een drainageblok uitmondden. Inlaat uitlaat waren regelbaar met kleppen; in elk blok kon de grondwaterstand daarom onafhankelijk van de andere blokken worden ingesteld. De ene verza-

H2O / 1 - 2007

25


meldrain diende als inlaat en de andere als uitlaat. Een voordeel van het enkelvoudige Vollenhove-systeem was dat de drukhoogte in de drains gemakkelijk met stuwen gereguleerd kon worden (‘men ziet wat men doet’). De stuw aan de inlaat werd bediend door de waterbeheerder; die aan de uitlaat door de boer die hem bij overvloedige neerslag kon openen. Bovendien konden de drains vrij gemakkelijk worden onderhouden (onder andere het verwijderen van verstoppingen). Het samengestelde Ramspol-systeem was flexibeler, omdat binnen percelen meerdere grondwaterstanden konden worden ingesteld. Een nadeel van het Ramspolsysteem was echter dat het onderhoud van drains moeilijk en duur was. Daarnaast was het gebruik in operationeel opzicht vrij ingewikkeld (‘men ziet niet wat men doet’). Verstoppingen met zand waren niet ongebruikelijk. Later is het Ramspol-systeem wegens de vele storingen en onderhoudsproblemen vervangen door het verbeterde Ramspol-systeem. In dit systeem werd niet meer gewerkt met blokken, maar mondden de drains afzonderlijk uit in de aan- en de afvoersloot. De eindbuizen waren flexibel en konden desgewenst onder- en boven het open waterniveau worden gehouden. Staat de uitmonding in de aanvoersloot boven water en die in de afvoersloot omlaag, dan wordt het profiel gedraineerd. In de omgekeerde situatie wordt geïnfiltreerd. De drains konden gemakkelijk worden onderhouden, maar de perceelsbreedte was beperkt tot 200 meter. Een ander illustratief voorbeeld is het militaire oefenterrein Marnewaard in de voormalig Lauwerszee4). Het 1600 hectare grote terrein is begin jaren tachtig voorzien van samengestelde drainage met drains met grote diameters. Het peil wordt rond 1 april één meter verhoogd. Elk jaar wordt het systeem doorgespoten in verband met slibafzettingen en wortelingroei.

Afb. 1: Schets van de effecten van drainage op de grondwaterstand

Afb. 2: Schets van het ‘systeem van Van Iersel’

Peilgestuurde samengestelde drainage Omdat ‘klassieke’ buisdrainage zorgt voor lagere grondwaterstanden, snelle afvoer van water en kortere verblijftijden van water in de verzadigde zone, wordt het gezien als een belangrijke veroorzaker van verdroging, hoge piekafvoeren en hogere emissie van nutriënten. Aan het verdroging veroorzakend effect bestaat weinig twijfel. De grondwaterstanden van het gedraineerde perceel worden immers vooral in de winterperiode lager met naijleffecten in de zomerperiode en via het regionale grondwatersysteem bestaat een uitstralingseffect naar de omgeving. Dat ligt anders voor het piekafvoerverhogend effect. De afvoerkarakteristiek van een perceel wordt door aanleg van buisdrainage ingrijpend veranderd. Door drainage wordt immers de grondwaterstand structureel verlaagd, met meer berging in het bodemprofiel tot gevolg. Indien de drainage zodanig is aangelegd dat in perioden met maatgevende afvoeren (bijvoorbeeld de

26

H2O / 1 - 2007

Afb. 3: Met SWAP gesimuleerde grondwaterstandsverlopen voor de uitgangssituatie (110, donkerblauw), de gedraineerde situatie zonder verhoging van de ontwateringsbasis (110_drain, violet) en de gedraineerde situatie met verhoging van de ontwateringsbasis met 40 cm (70_drain, rood)

dagafvoer met een herhalingstijd van een jaar) de grondwaterstand niet verder stijgt dan enkele centimeters beneden maaiveld, dan is er een verlagende werking op deze afvoer. Voor situaties met afvoeren lager dan de maatgevende afvoer kunnen de afvoeren bij aanwezigheid van buisdrainage juist hoger zijn, omdat een deel van de berging

in het grondwater niet wordt gebruikt. De drains hebben namelijk bij een bepaalde grondwaterstand reeds een intensieve afvoer tot gevolg. De effecten van buisdrainage op de nutrientenemissies zijn wisselend: voor stikstof ligt, door de lagere grondwaterstanden, een hogere belasting op het oppervlaktewater


platform In dit systeem kan een structureel geringere drooglegging worden aangehouden in vergelijking met de ongedraineerde situatie. De drainageweerstand is immers fors lager dan in een situatie zonder drains. Hierdoor kan een overschot aan water met een geringere opbolling (verschil tussen grondwaterstand midden tussen de drain enerzijds en de drainhoogte of openwaterstand anderzijds) worden afgevoerd; • extra waterconserveringseffect Door de aanleg van de drains wordt het grondwater op perceelsniveau beter en sneller verdeeld, doordat grondwater op de ene plaats de drains instroomt en op een andere plaats weer kan infiltreren (redistributie van water door middel van kortsluiting via de verzameldrain); • vermindering emissie van nutriënten De emissie van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater vermindert enerzijds vanwege de betere benutting van meststoffen omdat de waterhuishouding optimaal is, anderzijds blijft het grondwater in vergelijking met enkelvoudige drainagesystemen langer in het systeem en neemt de transportafstand niet af zoals bij ondiep gelegde drainage.

Onderdelen van het samengestelde drainagesysteem van ‘Van Iersel’ (foto L. Stuyt)

voor de hand. Voor fosfaat kan juist een lagere belasting het gevolg zijn indien de gemiddeld hoogste grondwaterstand wordt verlaagd tot beneden de onderkant van de fosfaatverzadigde bodemlaag. De innovatieve opgave moet er dus in bestaan de verdrogende werking van de aanleg van buisdrainage op te heffen, de reducerende werking op piekafvoeren en eventueel nutriëntenemisssies te behouden, terwijl de grondgebruiker minder natschade ervaart. Vermijden van het verdrogend effect kan worden gerealiseerd door de drains ondiep te leggen, in combinatie met verhoging van de slootpeilen. Deze drainage nieuwe stijl is door NITG-TNO5) in het kader van het project ‘Waterconservering 2e generatie’ onderzocht en is nu algemeen geaccepteerd als de te volgen drainagepraktijk. In afbeelding 1 wordt het effect van de aanleg van drainage en van de drainage nieuwe stijl op de grondwaterstand geïllustreerd. Het nadeel van de ondiepe ligging van de drains is echter dat de verblijftijden van het water in de verzadigde zone reduceren. Daardoor neemt de kans toe dat gronden eerder nutriënten gaan ‘lekken’. Een ander nadeel van fysiek ondiep gelegde drains is dat bij een bepaalde ondiepte, beperkingen worden gelegd aan de bewerking. Bovendien vallen deze drains regelmatig droog, waardoor vervuiling in de vorm van bijvoorbeeld ijzerneerslag problematisch kan zijn. Een betere optie is wellicht de drains dieper te leggen (onder de ontwateringsbasis) en

de ontwateringsbasis variabel (peilgestuurd) te maken. In Limburg is de laatste twee jaar op een aantal plaatsen geëxperimenteerd met peilgestuurde samengestelde drainage. Het ‘slimme pijpje van Van Iersel’, zo genoemd naar de initiator van peilgestuurde drainage in Limburg, is een methode van draineren waarbij de drainbuizen op normale diepte worden aangelegd (of iets dieper) en worden aangesloten op een verzameldrain. Deze verzameldrain komt uit in een pvcverzamelput en daarbij kan de hoogte van de ontwateringsbasis worden geregeld door een in hoogte verstelbare standbuis die is aangesloten op de afvoerpijp (het ‘slimme pijpje’) (zie afbeelding 2 en de foto).

Geclaimde voordelen Het systeem van peilgestuurde drainage pretendeert een aantal technische en hydrologische voordelen: • technische voordelen De sloot waarin de drains normaliter uitstromen, kan worden gedempt of hoeft niet te worden gegraven. Dat betekent landwinst, minder belemmeringen bij veldwerkzaamheden, minder spuitvrije zones en geen kosten van slootonderhoud. In het geval de sloot grenst aan het perceel van een buurman, kan het peil niet vrij worden gekozen. Bij een dichte verzameldrain behoeft geen rekening te worden gehouden met de droogleggingswensen van de buren. Ook hoeft de verzameldrain niet per se op de perceelsscheiding te liggen; • bijdrage aan de bestrijding van de verdroging

Als deze claims kunnen worden waargemaakt, zou peilgestuurde drainage volgens het systeem ‘Van Iersel’ een bijdrage kunnen leveren aan alle drie de wateropgaven van waterschappen, terwijl de agrariërs er ook nog eens voordeel van hebben. Het zou betekenen dat het door waterschappen in het algemeen gehanteerd restrictieve beleid ten aanzien van drainagevergunningverlening zou moeten veranderen in een stimulerend beleid. Waterschap Peel en Maasvallei heeft daarom Alterra gevraagd op basis van bestaande kennis en ondersteunend modelonderzoek de voor- en nadelen van samengestelde drainage ten opzichte van enkelvoudige drainage en geen drainage in beeld te brengen.

Bevindingen van de analyse Technische claims

De technische claims worden onderschreven, maar er zitten ook nadelen aan het systeem: gecompliceerdere en duurdere aanleg, meer kans op storingen door luchtinsluitingen en minder gemakkelijk onderhoud. Deze nadelen kunnen voor een deel worden opgeheven door het systeem ruimer te dimensioneren en secuur aan te leggen maar daardoor is de aanleg aanzienlijk duurder. Hydrologische claims

Qua verdrogingsbestrijding kan de claim alleen worden waargemaakt indien aanleg van samengestelde drainage gepaard gaat met een aanzienlijke verhoging van de ontwateringsbasis. Uit berekeningen met het ééndimensionaal hydrologisch model SWAP6) voor een hydrologische situatie in een zandgebied die representatief is voor een perceel dat drainagebehoeftig is, kan worden afgeleid dat draineren zonder gelijktijdige verhoging van de ontwateringsbasis resulteert in een verlaging van de gemiddelde grondwaterstand van ruim 20 cm. In afbeelding 3 wordt dit grondwa-

H2O / 1 - 2007

27


terstandsverlagend effect duidelijk geïllustreerd. Door verhoging van de ontwateringsbasis met 40 cm wordt deze verlaging omgezet in een verhoging van bijna 10 cm. De gemiddeld hoogste grondwaterstand wordt met 5 cm verlaagd, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand 13 cm wordt verhoogd ten opzichte van de uitgangssituatie (zie ook verloop in de tijd van de gesimuleerde grondwaterstand in afbeelding 3). Dit betekent voor de agrariër volgens de HELP-tabel zowel minder natschade als droogteschade. Door de ontwateringsbasis grondwaterstandsgestuurd te maken en wateraanvoer te realiseren kan de gemiddeld hoogste grondwaterstand nog wat verder worden verlaagd, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand aanzienlijk kan worden verhoogd. Dit voordeel kan echter ook worden gerealiseerd met traditioneel aangelegde drainage mits de drains onder water mogen uitkomen en het peil op basis van de grondwaterstand wordt gereguleerd. Hiermee zijn in Nederland inmiddels goede resultaten bereikt. In de uitgangssituatie zonder drainage is de met SWAP berekende afvoer met een herhalingstijd van één jaar (de maatgevende afvoer) tien millimeter per dag. Drainage zonder verhoging van de ontwateringsbasis resulteert in een verlaging van de maatgevende afvoer met 3,6 millimeter per dag; drainage met verhoging van de ontwateringsbasis met 40 cm in een verlaging van de maatgevende afvoer met één millimeter per dag. Indien het ‘slimme pijpje’ wordt gedimensioneerd als knijpduiker, kan de maatgevende piekafvoer worden verlaagd met 1,7 millimeter per dag. Deze rekenresultaten illustreren dat drainage inderdaad leidt tot verlaging van piekafvoeren, maar dat deze ‘winst’ voor een deel teniet word gedaan door verhoging van de ontwateringsbasis. Van verhoging van de maatgevende afvoer als gevolg van de aanleg van (al dan niet peilgestuurde) drainage (zoals vaak gesuggereerd wordt) is dus zeker geen sprake. In een situatie met grondwaterstanden tot in het maaiveld bestaat de kans dat oppervlakkige afvoer (‘wortelzone als drainagemiddel’) en oppervlakte-afvoer optreedt (‘maaiveld als drainagemiddel’), met soms extreem hoge piekafvoeren tot gevolg. Bij samengestelde drainage zijn de sloten gedempt en kan er dus geen oppervlakkige of oppervlakte-afvoer optreden. Dit versterkt dus de claim van reductie van piekafvoeren. Door het niveau van de bovenkant van het ‘slimme pijpje’ grondwaterstandgestuurd te maken, kunnen gemiddeld per jaar slechts enige millimeters water worden vastgehouden, omdat het systeem Van Iersel met verhoogde ontwateringsbasis ook zonder peilsturing de grondwaterstand aan het begin van het groeiseizoen behoorlijk omhoog brengt. Over de geclaimde herverdeling van water bestaat sterke twijfel. Van Iersel claimt dat percelen die met zijn systeem zijn gedraineerd veel minder water gaan

28

H2O / 1 - 2007

afvoeren. Daarvan zijn geen meetgegevens beschikbaar. Ook kan worden beargumenteerd dat verhoging van de ontwateringsbasis op een afzonderlijk perceel als het ware een waterbult creëert met weglekken via de ondergrond naar de omgeving tot gevolg. De geclaimde herverdeling zal ook plaatsvinden zonder drains, zeker in goed doorlatende zandgronden. Emissiereductieclaims

Op grond van onderzoek7) is te beredeneren dat verlaging van de grondwaterstand in de winter op zandgronden leidt tot minder kans op lekken van fosfaat naar het verzadigd grondwatersysteem. Door de lagere grondwaterstanden is de denitrificatie in de winter echter geringer met meer uitspoeling van stikstof tot gevolg. In het zomerseizoen zijn de grondwaterstanden hoger, met meer denitrificatie tot gevolg. Een mogelijk negatief effect van de aanwezigheid van ondiepe buisdrainage is dat de stroombanen in het verzadigd grondwatersysteem minder diep reiken waardoor de verblijftijden korter worden en de kans op doorslag van stikstof en fosfaat vanuit de wortelzone naar het oppervlaktewater toeneemt. Een voordeel van het systeem Van Iersel ten opzichte van drainage nieuwe stijl is dat de drains dieper (kunnen) liggen, waardoor de kans op doorslag kleiner is. Welke van bovengenoemde effecten overheersen is zonder nader onderzoek niet aan te geven. De claim dat door samengestelde drainage de kans op afspoeling van meststoffen wordt gereduceerd is terecht, omdat een aantal sloten kunnen worden gedempt. In vergelijking met de situatie zonder drains zal de grondwaterstand niet of minder sterk tot boven het maaiveld uitstijgen en dus geen of minder afspoeling tot gevolg hebben. Optimalisering van de grondwaterstand met peilgestuurde drainage zal ook een optimalisering van de opname van meststoffen tot gevolg hebben en zal leiden tot minder sterke emissie naar de omgeving.

Conclusie Samengestelde drainage volgens het systeem Van Iersel biedt vooral perspectief als maatregel om de piekafvoeren te reduceren en de fosfaatbelasting naar grond- en oppervlaktewater te reduceren. Daarbij heeft de grondgebruiker er ook voordeel bij in de vorm van minder nat- en droogteschade vergeleken met de situatie zonder drains. Inzetten als maatregel om de verdroging te bestrijden (zelfs als alternatief voor een ongedraineerde situatie) is mogelijk, maar daarbij hoort de strikte eis dat de aanleg gepaard moet gaan met een aanzienlijke verhoging van de ontwateringsbasis. De vraag is gerechtvaardigd of een dergelijke verhoging in de praktijk daadwerkelijk wordt gerealiseerd en vervolgens gehandhaafd. De bestaande weerstand tegen drains onder water moet daarbij immers worden overwonnen. Maar dan komt ook enkelvoudige drainage met drains onder water in beeld. De voordelen van het systeem Van Iersel zijn vooral het niet hoeven graven (c.q. dempen) van een verzamelsloot waardoor oppervlakte-afvoer niet meer kan optreden, minder bufferzones en het feit

dat de waterhuishouding op perceelniveau onafhankelijk kan worden geoptimaliseerd. De veronderstelling dat agrarische grondgebruikers voordeel hebben bij de aanleg van peilgestuurde samengestelde drainage, gevoegd bij het feit dat het systeem is ‘geïnitieerd’ en wordt gepropageerd door een agrariër, biedt extra mogelijkheden om het systeem in te zetten bij de wateropgaven. Er zijn echter nog te veel vraagtekens. Daarom bestaat behoefte aan een praktijkproef die niet alleen dienst doet als demonstratieobject, maar waarbij ook op wetenschappelijk verantwoorde wijze wordt onderzocht of de claims terecht zijn. LITERATUUR 1) Kalisvaart C. (1954). Ervaringen en vraagstukken ten aanzien van infiltratie. Referaat van de voordracht, gehouden voor het Agrohydrologisch Colloquium van de Commissie Onderzoek Landbouwwaterhuishouding Nederland te Utrecht. 2) Enserink G. (1956). Kritische beschouwingen over het Ramspol-infiltratiesysteem uit een oogpunt van aanleg en functioneren. Flevoberichten A nr. 1. Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken). 3) Visser J. (1995). Some results of subirrigation in the IJsselmeerpolders in The Netherlands. In: Subirrigation and controlled drainage. Ed. H. Belcher en F. D’Itri. Lewis Publishers. Boca Raton, Florida USA. 4) Nijland H., F. Croon en H. Ritzema (2005). Subsurface Drainage Practices. Guidelines for the implematation, operation and maintenance of subsurface pipe drainage systems. ILRI-publication 60. 5) NITG-TNO (2004). ‘Drainage nieuwe stijl’. Drainage ten behoeve van waterconservering. Rapport 04-100-B. 6) Kroes J. en J. van Dam (eds.) (2003). Reference manual SWAP version 3.0.3. Alterra-rapport 773. 7) Schoumans O. en R. Kruijne (1995). Onderzoek naar maatregelen ter vermindering van de fosfaatuitspoeling uit landbouwgronden. Eindrapport. Staring Centrum. Rapport 374.


platform

Egbert van Nes, Wageningen Universiteit Eddy Lammens, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling Rudi Roijackers, Wageningen Universiteit Roelof Veeningen, Wetterskip Fryslân

Herstelmaatregelen in ondiepe meren: zijn de verbeteringen blijvend? In deze studie evalueren we gegevens van 28 Nederlandse en 50 Deense meren waar effectgerichte maatregelen zijn toegepast, waaronder voornamelijk actief biologisch beheer door afvissen van brasem en blankvoorn. Daarnaast zijn in sommige meren ook andere maatregelen toegepast, zoals baggeren en chemische fosfaatfixatie in het sediment. In meer dan de helft van de gevallen was actief biologisch beheer succesvol op de korte termijn. In sommige gevallen nam niet alleen het chlorofyl-, maar ook de fosfor- en stikstofgehaltes sterk af. Op de lange termijn was de heldere toestand in de meeste gevallen echter niet stabiel. In tegenstelling tot brongerichte maatregelen zal bij effectgerichte maatregelen herhaling dus regelmatig nodig zijn.

M

omenteel werken de waterbeheerders hard aan de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Eén van de grote problemen in veel Nederlandse meren is eutrofiëring, hoewel door de vele maatregelen de toestand wel verbeterd is ten opzichte van de jaren tachtig. In de meeste West-Europese rivieren zijn de fosfaatgehaltes de laatste jaren sterk afgenomen. Toch zijn nog steeds maatregelen nodig. Behalve externe maatregelen om de nutriëntenbelasting te verlagen, zijn in de afgelopen tien tot 20 jaar ook veel interne herstelmaatregelen ontwikkeld en toegepast. Door deze effectgerichte maatregelen wordt ofwel de interne fosfaatbelasting bestreden (bijvoorbeeld door baggeren, chemische fosfaatfixatie of beluchten) of het voedselweb ingeschakeld om de gevolgen van eutrofiering te bestrijden (bijvoorbeeld door afvissen of roofvis stimuleren). Hoewel zulke effectgerichte maatregelen niet de bron aanpakken, leiden ze meestal erg snel tot verbetering van de waterkwaliteit en kan het effect toch langdurig zijn. Door terugkoppelingen in het ecosysteem kan verwacht worden dat de heldere toestand van meren gestabiliseerd wordt door waterplanten, terwijl ook de troebele toestand zichzelf in stand houdt3).

Nederlandse en Deense herstelprojecten. Het artikel is voor een groot deel gebaseerd op het manuscript van een wetenschappelijk artikel van Søndergaard et al4), dat een beeld geeft van het succes van Nederlandse en Deense herstelmaatregelen in ondiepe meren. De herstelprojecten zijn geëvalueerd door veranderingen in de zomergemiddelden van totaal fosfor, totaal stikstof, chlorofyl-a en het doorzicht te bekijken. De meren in Denemarken en Nederland zijn goed te vergelijken. In beide landen zijn de meeste meren ondiep, eutroof en relatief klein. In het algemeen zijn de Nederlandse meren iets groter en iets eutrofer dan de Deense meren (tabel 1). Voor Nederland is de analyse gebaseerd op een gegevensset, die eerder gebruikt was bij een bij onderzoek naar het

effect van biologisch beheer2), aangevuld met nieuwe gegevens van de beheerders.

Resultaten Nederlandse meren

In Nederland zijn gegevens van ongeveer 30 meren gebruikt (tabel 2). De maatregelen varieerden van baggeren, sediment fixatie, hydrologische maatregelen (doorspoelen), isolatie en actief biologisch beheer. Dit laatste is op verschillende manieren toegepast: niet alleen door afvissen, maar ook door het stimuleren van driehoeksmossels om het water te filtreren en ook door het uitzetten van ondergedoken waterplanten. Helaas zijn in veel meren verschillende maatregelen gelijkertijd of kort na elkaar

Tabel 1. Algemene beschrijving van meren in Denemarken en Nederland: zomergemiddelde en mediane waarden van meren groter dan tien hectare

land

Denemarken Nederland

aantal meren

oppervlak (ha)

diepte (m)

totaal-P (μg/l)

chlorofyl a (μg/l)

156 77

gemid- medeld diaan 166 45 2420 86

gemid medeld diaan 3,3 2,3 2,9 1,6

gemid- medeld diaan 166 115 295 139

gemid- medeld diaan 65 48 63 50

Het doel van dit artikel is een overzicht te geven van het succes van verschillende

H2O / 1 - 2007

29


Tabel 2. Aantal beschikbare meren in Denemarken en Nederland waar interne herstelmaatregelen zijn uitgevoerd

Tabel 3. Veranderingen in zomergemiddelde waarden gedurende de eerste drie jaar na afvissen (actief biologisch beheer). Afname of toename is gedefinieerd als meer dan 50 procent verandering ten opzichte van voor de maatregel.

variabelen Denemarken

Nederland

afvissen witvis uitzetten van roofvis menging/beluchting fosfaatfixatie baggeren

42 34 6 2 1

20 2 0 3 4

totaal

85

28

doorzicht chlorofyl a totaal P totaal N bedekking ondergedoken waterplanten

Denemarken

Nederland

N 20 21 21 21

+/6 13 15 16

++ 14 0 1 0

-0 8 5 5

N 20 20 20 19

+/10 7 14 14

++ 9 1 0 0

-0 12 6 5

12

11

1

0

17

9

8

0

N = aantal meren met gegevens, +/- = geen verandering, ++ = toename, -- = afname.

toegepast, zodat het erg moeilijk is het effect van de afzonderlijke maatregelen te analyseren. Sommige maatregelen hadden meteen effect: in twaalf van de 20 meren waar vis verwijderd was, was het chlorofylgehalte kort na de maatregel met meer dan 30 procent afgenomen (tabel 3). Baggeren was ook meestal ook een succesvolle maatregel (tabel 3). In maar één van de drie meren waar fosfaat was gefixeerd met FeCl3-behandeling, was een duidelijk positief effect waarneembaar. Vaak was het effect kort na de maatregel het grootst en nam in de loop van de tijd de troebelheid weer wat toe. Twee van de zes meren waarvan we voldoende gegevens hebben, zijn na tien jaar helder gebleven (afbeelding 1). In één meer, de IJzeren Man (Limburg), waren de nutriëntengehaltes, het chlorofylgehalte en het doorzicht nog duidelijk beter na 15 jaar. Een ander meer dat duidelijk in kwaliteit verbeterde, is het Nannewijd (Friesland)5). Dit meer is in de jaren zestig en zeventig voornamelijk geëutrofieerd door een toegenomen belasting uit de omliggende agrarische gebieden. In de periode 1993-1995 zijn verschillende maatregelen uitgevoerd, zoals hydraulische isolatie, installatie van een helofytenfilter op de inlaat, baggeren, fosfaatfixatie en afvissing (totaal 83 procent van de 182 kilo brasem is verwijderd). Door de maatregelen zijn de nutriëntenconcentraties afgenomen, waardoor de hoeveelheden algen afnamen en het doorzicht toenam. Dit heeft echter nog niet geleid tot een duidelijke terugkeer van ondergedoken waterplanten. De visstand herstelde snel tot 140 kilo per hectare en voorkwam daarmee dat waterplanten zich snel konden ontwikkelen, waardoor het habitat voor brasem in stand bleef. Desalniettemin is het meer aanzienlijk vooruitgegaan (afbeelding 2).

30

H2O / 1 - 2007

Deense meren

In Denemarken zijn herstelmaatregelen toegepast in 50 meren (groter dan tien hectare) (zie tabel 2)4). De meest toegepaste maatregel was ook hier actief biologisch beheer, waarbij planktivore en benthivore vis is verwijderd (voornamelijk blankvoorn en brasem), vaak aangevuld met het uitzetten van roofvis zoals jonge snoekjes. Bij de 21 meren waarin rond 1995 actief biologisch beheer is toegepast, varieerde de hoeveelheid verwijderde vis sterk (tussen tien en 80 procent ofwel tussen 100 en 870 kilo per hectare). Ook verschilde de duur van

de maatregel sterk. In veel meren kon een duidelijke verbetering vlak na de maatregel geconstateerd worden (tabel 3). In 14 van de 20 meren verbeterde het doorzicht met meer dan 50 procent en het chlorofylgehalte verminderde in acht van de 21 meren. De bedekking met ondergedoken waterplanten nam echter vaak niet toe. In veel Deense meren zijn ook jonge snoekjes (2-4 cm) uitgezet om de waterkwaliteit te verbeteren, maar in de meeste gevallen was het effect daarvan teleurstellend. Slechts in één van de 34 meren was een duidelijk

Afb. 1: Langetermijnverloop van zomergemiddelden van totaal fosfaat, doorzicht chlorofyl-a en totaal stikstof ten opzichte van het jaar voor de maatregelen (Kl. Vogel = Klein Vogelenzang, Gr. Vogel = Groot Vogelenzang, Volkerak = Volkerak-Zoommeer)


platform Tabel 4. Redenen (anders dan te hoge externe belasting) waarom de matregelen kunnen mislukken in Nederland en Denemarken.

methode

redenen

afvissen

- onvoldoende vis verwijderd - snelle terugkeer van sterke jaarklassen van witvis - predatie op zoöplankton door invertebraten (Neomysis/ Leptodora) - hoge resuspensie van sediment - interne fosfaatbelasting nog hoog - onvoldoende vestiging van ondergedoken waterplanten uitzetten van roofvis (snoek) - slechte overleving van uitgezette vis (door predatie of kannibalisme) - weinig consumptie van jonge vis door roofvis - slechte timing van het uitzetten ten opzichte van de aanwezigheid van jonge vis baggeren - weinig vastleggen van fosfaat door nieuw sedimentoppervlak - onvolledig gebaggerd fosfaatfixatie - ‘veroudering’ van de chemicaliën - afgenomen fosfaatvastlegging - reductie of vastlegging van ijzerchloride door carbonaat of sulfide beluchting - geen permanente effecten –> blijvend beluchten - meer mobilisatie van fosfor door toegenomen mineralisatie

positief effect waarneembaar en in drie andere meren een meetbaar effect. Verder vond in een aantal meren kunstmatige menging (beluchting van hypolimnion) plaats, behandeling met aluminiumchloride en is gebaggerd (tabel 2). Wat het effect van beluchting is, is moeilijk te zeggen, omdat de maatregel alleen in combinatie met vermindering van de externe fosfaatbelasting is toegepast. Aluminiumbehandeling was soms succesvol en zal in de toekomst vaker worden uitgevoerd. Baggeren is maar in één meer toegepast (Braband Sø) en was daar weinig succesvol, omdat in dit meer de externe fosfaatbelasting nog erg groot was. In het algemeen is ongeveer de helft van de behandelde meren verbeterd (tabel 3). Het is

moeilijk te achterhalen waarom maatregelen geen succes sorteren (tabel 4), maar in veel gevallen is waarschijnlijk de externe fosfaatbelasting onvoldoende afgenomen.

Discussie Het is niet eenvoudig om de resultaten van meer herstelprojecten te evalueren. Maatregelen worden vaak in de eerste plaats gedaan om de waterkwaliteit te verbeteren en de opzet van de maatregelen is meestal niet als van een wetenschappelijk experiment. Daarom worden vaak verschillende maatregelen vrijwel tegelijkertijd uitgevoerd, zodat het onmogelijk is de effecten van de afzonderlijke maatregelen te ontrafelen. Meestal worden eerst maatregelen genomen om de fosfaatgehaltes te verlagen,

Afb. 2: Verloop van zomergemiddelden van totaal fosfaat, doorzicht chlorofyl-a en totaal stikstof in het Nannewijd

gevolgd door actief biologisch beheer. Als het resultaat vervolgens onvoldoende is, worden aanvullende maatregelen genomen. Maatregelen (met name actief biologisch beheer) worden meer of minder frequent herhaald, waardoor het moeilijk is de situatie voor en na een maatregel te onderzoeken. Wij zijn vrij pragmatisch omgegaan met deze moeilijkheden en hebben geprobeerd de belangrijkste maatregel per meer te selecteren. In het algemeen hebben de maatregelen in de meeste meren vooral op korte termijn een sterk effect. Niet alleen de helderheid neemt sterk toe (chlorofyl a, doorzicht), maar ook nemen de nutriëntenconcentraties af, zelfs bij actief biologisch beheer. Alleen reageren ondergedoken waterplanten traag op de verbeterde waterkwaliteit. Waarom de maatregelen soms niet succesvol zijn, is meestal niet duidelijk. Vaak zijn de maatregelen niet goed uitgevoerd (bijvoorbeeld doordat te weinig vis is gevangen) en vaak is de externe fosfaatbelasting nog te hoog. Uitzetten van roofvis is vooral in Denemarken veel toegepast. Het succes hiervan is veel lager dan van afvissen. Niet-biologische maatregelen zijn in Denemarken en Nederland veel minder toegepast (of zijn minder gedocumenteerd), maar zijn wel vaak als aanvullende maatregel uitgevoerd. Het fixeren van fosfaat met aluminium of ijzerchloride had duidelijke korte termijn effecten, maar lijkt op lange termijn (meer dan drie jaar) minder effectief te zijn. Langetermijneffecten van diverse maatregelen zijn nog maar in enkele meren beschreven, maar in veel gevallen blijken de positieve effecten van actief biologisch beheer te verminderen na vijf tot tien jaar en

H2O / 1 - 2007

31


na tien jaar blijken de meeste meren weer vrij troebel te worden. Daarom moeten de maatregelen herhaald worden om het water helder te houden. In sommige meren is actief biologisch beheer inderdaad niet éénmalig uitgevoerd, maar gedurende een langere tijd door een continue visserij op brasem. In het geval van het Veluwemeer1) was dit een heel goedkope maatregel die uitgevoerd werd door beroepsvissers die deze visserij als een lucratief alternatief zagen voor de

afnemende palingvangsten. Waarschijnlijk is de verbeterde waterkwaliteit van dit meer en de overige randmeren voor een groot deel te danken aan de sterk toegenomen bevissing van de brasemstand. Samenvattend zijn twee hoofdconclusies te trekken uit deze analyse. Ten eerste zijn verschillende maatregelen (vooral actief biologisch beheer) succesvol in het helder maken van ondiepe meren. Ten tweede, op

basis van een beperkte groep meren waar we lange termijn gegevens van hebben, vallen veel meren terug in kwaliteit na een lange periode (meer dan tien jaar). Waardoor dat komt is nog onduidelijk, maar het lijkt erop dat in veel gevallen de externe nutriëntenbelasting te hoog is gebleven. Dit betekent dat effectgerichte maatregelen regelmatig herhaald moeten worden om de ecologische doelstellingen op korte termijn te bereiken, terwijl op de langere termijn aan de brongerichte maatregelen gewerkt moet worden.

Het Nannewijd (foto: RIZA) LITERATUUR 1) Lammens E., M. Meijer, E. van Nes en M. van den Berg (2004). Effects of commercial fishery on the bream population and the expansion of Chara aspera in Lake Veluwe. Ecol. Model. nr. 177, pag. 233-244. 2) Meijer M., I. de Boois en R. Portielje (1998). Actief Biologisch Beheer, de meest effectieve maatregel? H2O nr. 11, pag. 23-26. 3) Scheffer M., S. Hosper, M. Meijer, B. Moss en E. Jeppesen (1993). Alternative equilibria in shallow lakes. Trends Ecol. Evol. nr. 8, pag. 275-279. 4) Søndergaard M., E. Jeppesen, T. Lauridsen, C. Skov, E. van Nes, R. Roijackers, E. Lammens en R. Portielje. Lake restoration in Denmark and The Netherlands: successes, failures and long-term effects. In voorbereiding. 5) Tydeman P. (2005). Integraal waterbeheerproject het Nannewijd: na 10 jaar de balans opgemaakt. Wetterskip Fryslân.

advertentie

ALTIJD ZUIVER DRINKWATER

Þ >-> `Á\Ê iÌÊi }iÊ iV ÌiÊV Ì ÕÊâ> `v ÌiÀ

À` VÊ7>ÌiÀÊ i i ÕÝÊ 6 * ÃÌLÕÃÊxÓÓ £ {äÊ ÊÊ iÛiÀÜ /ʳΣ­ä®Óx£ÊÓ£ää£Ó Ê ³Î£­ä®Óx£ÊÓÓ{ä£Ç ÜÜÜ° À` VÜ>ÌiÀ° v J À` VÜ>ÌiÀ°

HET REVOLUTIONAIRE AIR COMPREX SPOELSYSTEEM Reiniging van transport- en distributieleidingen m.b.v. luchtcompressie en -expansie bij lage watersnelheden? Het Aquador Air Comprex Spoelsysteem staat garant voor een ongekend goed reinigingsresultaat!

Ê7 Ê iÀi `Ü `Êâ ÊiÀÊ> Ê iiÀÊ`> ÊÓä°äääÊÕ ÌÃÊ}i« >>ÌÃÌ° Ê Ì ÕÊâ> `v ÌiÀÊÛ À Ê`À Ü>ÌiÀ Ê«À ViÃÜ>ÌiÀ]Ê i Ü>ÌiÀ Ê ««iÀÛ > ÌiÜ>ÌiÀ Ê>vÛ> Ü>ÌiÀ Ê}À `Ü>ÌiÀ Êivv Õi ÌÊ« à }

B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E

32

H2O / 1 - 2007

Ê } ÃV Êv ÌiÀÊÛ À Ê ÌÀ v V>Ì i Ê`i ÌÀ v V>Ì iÊ


platform

Roel van der Veen, Waterschap Rijn en IJssel Karel Hanhart, Hanhart Consult André Jansen, Hogeschool Van Hall Larenstein / Unie van Bosgroepen Floris Verhagen, Royal Haskoning

Geohydrologische aanpassingen in historisch perspectief, tussen de Veluwe en het IJsseldal De Havikerpoort was rond 1600 nog zeer nat vanwege het vele Veluwse grondwater dat uittrad. Op de overgang van Veluwe naar IJsseldal bevinden zich eeuwenoude landgoederen, die van oudsher de waterhuishouding manipuleren. Met name sinds 1950 is de Havikerpoort echter verdroogd geraakt. Waterschap Rijn en IJssel, Provincie Gelderland en Waterbedrijf Vitens hebben gezamenlijk onderzocht1) op welke wijze de verdroging bestreden kan worden. Uit het onderzoek blijkt, dat met realistische maatregelen meer grondwater zal opkwellen. Zo nat als een paar eeuwen terug zal het niet meer worden, maar aanzienlijk ecologisch herstel van de bron- en broekbossen gecombineerd met herstel van cultuurhistorische waarden, is haalbaar.

D

e Havikerpoort ligt op de overgang van de Veluwe naar het IJsseldal (zie kaart). Binnen één kilometer is een overgang aanwezig van droge, hooggelegen hellingbossen via essen en bron- en broekbossen naar de uiterwaarden van de IJssel. Op deze overgang komt op diverse plekken van nature grondwater vanuit de Veluwe aan de oppervlakte. Dit is met name het geval waar voormalige IJsselgeulen dicht tegen de hoge gronden van de Veluwezoom liggen. Op zulke plaatsen zijn veen en klei-opveen bodems gevormd, die begroeid zijn met uniek elzenbronbos. Nergens anders boven de grote rivieren zijn bronbossen ontwikkeld waar zulk basenrijk grondwater uittreedt. De hoge basenrijkdom van dit grondwater uit zich in het (vroegere) voorkomen van bijzondere plantensoorten zoals knikkend nagelkruid, kleine watereppe, groot moerasscherm, klein heksenkruid, slanke sleutelbloem, moerasstreepzaad, adderwortel, dotterbloem, bittere veldkers, paarbladig goudveil en het mos Cratoneuron silicium2). Ook verderop in de uiterwaarden komen plantensoorten voor die typerend zijn voor basenrijke omstandigheden. De historie, het landschap en de waterhuishouding van de Havikerpoort worden sterk bepaald door de landgoederen Middachten

en Hof te Dieren. Behalve uit droge hellingen natte bron- en broekbossen bestaan de landgoederen uit een kleinschalige afwisseling van akkers en graslanden. De akkers liggen op de hoger gelegen gronden en op de stroomruggen in de IJsseluiterwaarden. Het overige deel van de uiterwaarden bestaat uit grasland, dat wordt gebruikt door grootschalige melkveehouderijen. De uiterwaarden van de IJssel vallen onder de Vogelrichtlijn. De Havikerpoort is rijk aan waterlopen: de IJssel, Oude Ruitersbeek, Ruiters Aa en Lamme IJssel. Ze hebben allemaal een natuurlijke oorsprong. Uit historische kaarten4) blijkt dat al sinds mensenheugenis waterlopen zijn aangelegd en bestaande waterlopen zijn verbreed en verdiept. Al deze beken worden gevoed met bronwater uit de bronbossen en omhoog kwellend water in de uiterwaarden. Zo laten 17e eeuwse kaarten zien dat de toenmalige eigenaar van Middachten Godert van Rheede de ‘Paardegracht’ liet graven, die kwelwater onderaan de stuwwalrand opving en richting de watermolen en fonteinen aanvoerde. Van nog ouder datum is de Moolenbeek (thans Ruitersbeek), die mogelijk door stadhouder Willem II is aangelegd. Deze beek voerde het kwelwater naar de watermolen en vijvers van landgoed Hof te Dieren, maar is thans in onbruik geraakt.

Aanpak herstel De vraag was in hoeverre herstel van het watersysteem mogelijk is, zodanig dat de verdroging van bron- en broekbossen in aanzienlijke mate wordt bestreden en de vijvers van Hof te Dieren op een meer duurzame manier van water worden voorzien. Om deze vraag te beantwoorden is een systeemanalyse uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de complexe geologische opbouw van het gebied en de geochemische aspecten van het grondwater. In deze analyse is gebruik gemaakt van eerder uitgevoerde deelonderzoeken, gericht op het droogvallen van de vijvers in Hof te Dieren3), de ecohydrologie van de bronbossen4), de herkomst van het calciumrijke water in de bronbossen5) en de aanwezigheid van kleischotten in de bodem6). De systeemanalyse is uitgevoerd met hulp van geohydrologische modelberekeningen (MODFLOW). De ecologische effecten van verschillende scenario’s zijn bepaald met DURAVEG en de effecten op de landbouw met BODEP. Tevens zijn 17 nieuwe peilbuizen geplaatst, waaruit watermonsters zijn genomen, die vervolgens zijn geanalyseerd.

Systeemanalyse Kleischot in de ondergrond

Basis voor een goede systeemanalyse en geohydrologische berekeningen is een goed inzicht in de opbouw van de ondergrond.

H2O / 1 - 2007

33


De geologische opbouw van de ondergrond van de Havikerpoort is complex en sterk beïnvloed door processen in de verschillende ijstijden. Door stuwing en scheefstelling van oorspronkelijk horizontale zand- en leemlagen is de doorlatendheid loodrecht op de stuwrichting van gletsjers afgenomen. Deze scheefgestelde ondoorlatende zones in de stuwwal worden in dit artikel aangeduid als ‘kleischotten’. De stuwing zet zich voort tot op 90 meter onder maaiveld. De Havikerpoort bevindt zich op de overgang van twee stuwingsgebieden. In het gebied van de Rijn komen de kleischotten overwegend voor in de oost-west richting; in het IJsseldal lopen deze kleischotten overwegend in de noord-zuid richting (evenwijdig met de ligging van de vroegere ‘IJsselgletsjer’). De ligging van de kleischotten was globaal bekend uit geo-elektrisch onderzoek6). Eén van deze kleischotten bevindt zich op een afstand van ongeveer 400 meter van de grondwaterwinning van Ellecom. Voor de systeemanalyse was het noodzakelijk te weten in hoeverre dit kleischot van invloed is op de uitstraling van grondwaterstandsverlagingen naar de omgeving door de winning. Daarom zijn aan weerszijden van het kleischot, op een onderlinge afstand van ongeveer 100 meter, twee peilbuizen geplaatst. Er bleek inderdaad een sprong in stijghoogte op te treden van meer dan één meter. ‘Op het oog’ leek er een significante weerstand in de bodem aanwezig te zijn. Maar deze sprong in stijghoogte wordt mede veroorzaakt door de winning van Ellecom, zodat nog geen kwantitatieve conclusie kon worden getrokken. Daarom is het gedetailleerde geohydrologisch model gebruikt voor een nadere analyse. Dit model is gebaseerd op het bestaande Veluwemodel7) en is sterk verfijnd en gedetailleerd in het interessegebied. Met behulp van een Monte Carlo-analyse is het model geoptimaliseerd en is bepaald wat de meest waarschijnlijke weerstandswaarde van het kleischot is. Met een Monte Carlo-analyse wordt een groot aantal berekeningen gemaakt, waarmee de optimale combinatie in parameterwaarden kan worden gevonden. Hieruit blijkt dat het kleischot een significant effect heeft en dus voor een plaatselijke vergroting van de weerstand zorgt. De weerstand bedraagt ongeveer 25 dagen. Dit is echter een geringe weerstand en daarom heeft het kleischot een beperkt effect op de grondwaterstroming en uitstraling van de grondwaterverlagingen naar de omgeving. Het effect van de winning straalt daarom uit tot aan de bronbossen van Middachten. Oorsprong van hard bronwater

De vegetatie van de bronbossen is sterk afhankelijk van calciumrijk grondwater. De diverse onderzoeken hebben een samenhangend hydro-ecologisch beeld opgeleverd (zie afbeelding 2). Op de Veluwe komt zacht (kalkarm) en matig ijzerrijk grondwater voor1). De bodems van de Middachter bossen op de hellingen van de stuwwal bestaan uit lössrijke grond en zijn eveneens arm aan calcium. Het calciumarme water wordt voor een deel opgepompt door Vitens in Ellecom2).

34

H2O / 1 - 2007

Afb. 1: De Havikerpoort

Ongeveer 16 procent van het opkwellende grondwater in de bronbossen wordt via korte stroombanen aangevoerd vanuit de aangrenzende landbouwpercelen aan de flank van de stuwwal3). Dit leidt in de bronbossen tot sterk verhoogde nitraat- en fosfaatgehaltes en tot verruiging van de vegetatie. Herstel

van de bron- en broekbossen dient zich niet alleen op verhoging van waterstanden en kwelintensiteit te richten, maar evenzeer op verbetering van de waterkwaliteit. Ongeveer 72 procent van het toestromende water naar de bronbossen bestaat uit diep Veluwewater, dat zeer schoon is.

Afb. 2: Systeemanalyse herkomst calciumrijk water in de bronbossen


platform in het watersysteem in de afgelopen eeuwen was onderdeel van de systeemanalyse. Zo’n analyse is niet bedoeld om exact te reconstrueren hoe hoog de grondwaterstand een paar eeuwen geleden was, maar dient om aan te geven wat de belangrijkste hydrologische patronen waren en wanneer daarin de belangrijkste veranderingen zijn opgetreden. Ten opzichte van de effecten van de door te rekenen scenario’s wordt zo bovendien een referentie verkregen, die inzichtelijk maakt welke maatregelen - en in welke mate noodzakelijk zijn voor hydrologisch herstel en de daarbij behorende biodiversiteit.

Afb. 3: Globale omvang van het gebied met aan maaiveld uittredend grondwater (in licht en donkerblauw) en stijghoogte tot aan maaiveld (in geel) nabij Middachten in vier tijdsperioden

In de ondiepe ondergrond (enkele meters onder maaiveld) van de bronbossen komen zeer kalkrijke leemlagen voor. Deze lagen zorgen ervoor dat het opkwellende water wordt verrijkt met kalk4). Een deel van de bronbossen is veel basenarmer. Hier komt geen kwel meer aan maaiveld voor6). Het bovenste grondwater bestaat uit een regenwaterlens5). Van het toestromende water in het totale bronbosgebied bestaat 16 procent uit regenwater. In het aangrenzende landbouwgebied in de uiterwaarden wordt kwel afgevangen door de diepe sloten, die door de klei insnijden in de zandondergrond. Deze waterlopen zorgen er dus voor dat het kostbare Veluwewater niet meer in de bronbossen opkwelt maar in deze sloten terecht komt.

In het centrale deel van de uiterwaarden komt (zeer) basenrijk oppervlaktewater voor. De basenrijkdom neemt verder toe in de richting van de IJssel door het kalkrijke karakter van de rivierzanden die onder de klei liggen7). In dit gebied is het maaiveld door kleiwinning verlaagd en zijn ten behoeve van de drooglegging van de landbouw diepe sloten aangelegd na de ontkleiïng. Deze sloten vangen eveneens veel diep grondwater af. Ook de diepe zandwinplassen trekken diep grondwater aan. De plassen liggen echter zo ver weg dat dit geen grote nadelige invloed heeft op de kwelintensiteit in de bronbossen.

Historische analyse Een historische analyse van de veranderingen

De belangrijkste ingrepen

periode

uitgangssituatie:

1600

Veluwe grotendeels heide aanwezigheid van de Ruitersbeek voor aanvoer van kwelwater naar de molen van kasteel Hof te Dieren

ingrepen:

17e eeuw

19e eeuw eerste helft 20e eeuw tweede helft 20e eeuw

bebossing van de Veluwe aanleg van de Paardegracht voor aanvoer van kwelwater naar de molen en waterpartijen van kasteel Middachten ondiepe drooglegging van de uiterwaarden Ruitersbeek in verval kleiwinning in de uiterwaarden begin en uitbreiding van de grondwaterwinning in Ellecom intensieve en diepe ontwatering van de uiterwaarden voor de landbouw ontstaan van de zandwinplassen aanleg van de stuw bij Driel (en een hoger IJsselpeil), gedeeltelijke kanalisatie van de IJssel

Uit de geohydrologische modelberekeningen blijkt dat de eerste grote geohydrologische veranderingen optraden na het bebossen van de Veluwe en de aanleg van de Paardegracht en waterpartijen bij kasteel Middachten. Als gevolg hiervan is het gebied met aan maaiveld uittredend grondwater in 1850 meer dan gehalveerd ten opzichte van de uitgangssituatie (circa 1600, zie afbeelding 3). In het begin van de 20e eeuw werd in de uiterwaarden door kleiwinning, het maaiveld over grote oppervlakten verlaagd. Deze verlaagde percelen werden opnieuw landbouwkundig in gebruik genomen waarbij diepe sloten werden gegraven ten behoeve van de drooglegging. Dit leidde tot een kleine verandering van het gebied met uittredend grondwater. De tweede grote verandering trad op in de tweede helft van de 20e eeuw (afbeelding 3). Toen is men begonnen met het winnen van grondwater in Ellecom en het uitdiepen van bestaande sloten in de landbouwgronden. Samen met de aanleg van zandwinplassen heeft dit er voor gezorgd dat in de bronbossen vrijwel alle kwel aan maaiveld is verdwenen. In de huidige situatie treedt het kwelwater vooral uit in de uitgediepte landbouwsloten in de uiterwaarden. Tot de 19e eeuw werden de watermolen en de vijvers in het landgoed Hof te Dieren gevoed door de aangelegde en opgeleide Ruitersbeek (zie afbeelding 1). De Ruitersbeek ving het kwelwater dat in de bronnen van Middachten uittrad op en voerde dit naar de watermolen en de vijvers. Halverwege de 19e eeuw raakte de Ruitersbeek in onbruik en stroomde al het water via de natuurlijke Oude Ruitersbeek richting uiterwaarden. Met het wegvallen van de aanvoer via de Ruitersbeek en door de onttrekking van grondwater door de winning Ellecom, vielen de vijvers bij Hof te Dieren steeds vaker droog. Tegenwoordig worden de vijvers op peil gehouden met opgepompt grondwater. Voor de aanpak van dit probleem zijn er twee mogelijke oplossingen. Ten eerste kan door een vermindering in grondwateronttrekking de wegzijging naar de ondergrond worden verminderd. Het beëindigen van de grondwaterwinning in Ellecom resulteert in een ongeveer één meter hogere grondwaterstand bij de vijvers. Dit zal het lekverlies in droge periodes aanzienlijk beperken. Ten tweede kan de Ruitersbeek in de toekomst weer relatief eenvoudig in ere worden hersteld. Uit metingen is gebleken dat ook in de huidige situatie voldoende kwelwater in Middachten voorradig is om

H2O / 1 - 2007

35


effect van dit scenario blijkt echter beperkt te zijn (29 procent tegenover 25 procent in scenario 6b). Wel geeft dit scenario meer potenties voor de ontwikkeling van nieuwe natte natuur tussen de snelweg en de IJssel.

Conclusie

Afb. 4: Grootte van het gebied met kwel tot aan het maaiveld in de bronbossen bij Middachten

de beek te kunnen voeden en de vijvers op peil te houden. Met deze maatregel wordt de cultuurhistorische verbinding tussen de landgoederen van Middachten en Hof te Dieren weer versterkt.

Herstelmaatregelen Uit de systeemanalyse blijkt dat de vegetatie in de bronbossen in principe kan worden hersteld als het opkwellende grondwater weer het maaiveld weet te bereiken. Aangezien de kalkrijke kleilagen zich in de ondiepe ondergrond bevinden, zal het opkwellende grondwater calciumrijk zijn. Om na te gaan welke maatregelen het meest effectief zijn om kwel naar de bronbossen te herstellen, is een aantal scenario’s doorgerekend (zie afbeelding 4). Afbeelding 4 toont per scenario de grootte van het gebied waarin het opkwellende grondwater het maaiveld bereikt. De situatie in 1600 wordt als de maximaal haalbare hoeveelheid beschouwd. In de huidige situatie blijkt de oppervlakte met kwel aan maaiveld te zijn geslonken tot slechts drie procent ten opzichte van 1600. Om een indruk te krijgen van de meest effectieve manier om het gebied met kwel aan maaiveld te herstellen, zijn drie verkennende (extreme) scenario’s doorgerekend: stoppen van grondwaterwinning (scenario 4a), dichten van alle zandwinplassen (scenario 5a) en dempen van vrijwel alle watergangen (scenario 6a). Uit deze scenario’s blijkt dat dempen van de watergangen veruit het grootste effect oplevert (driekwart van het vroegere kwelgebied wordt hersteld). Stoppen met de grondwaterwinning bij Ellecom zorgt voor een herstel van tien procent van het vroegere kwelgebied en het dempen van de zandwinplassen voor slechts drie procent (gelijk aan de huidige situatie). Vervolgens is een maatschappelijk realistischer scenario doorgerekend dat meer rekening houdt met vooral landbouwbelangen (scenario 6b). Speciale aandacht hierbij hadden de sloten en beken direct ten zuiden van de bronbossen. Voor de jaren 1970 waren deze ondiep en doorsneden nog niet de deklaag van klei. Daarna vond

36

H2O / 1 - 2007

verdieping plaats tot in het onderliggende watervoerende zandpakket. Deze beken en sloten voeren sindsdien (extra) veel kwelwater af. De, ten opzichte van scenario 6a beperktere, maar meer realistische maatregelen, leiden in scenario 6b tot herstel van een kwart van het kwelgebied. Lokale waterhuishoudkundige maatregelen zijn volgens de modelberekeningen blijkbaar zeer effectief. Scenario 7 is doorgerekend om na te gaan wat de toegevoegde effecten zijn van een vermindering van de grondwaterwinning naast deze lokale waterhuishoudkundige maatregelen (scenario 6b). Hieruit blijkt dat uitvoering van scenario 6b + halvering van de winning leidt tot herstel van 36 procent van het kwelgebied (scenario 7). Het herstel vindt vooral plaats aan de noordoostzijde van de bronbossen (Avegoor). Tot slot is onderzocht in hoeverre het oppervlak kwelgebied wordt vergroot wanneer een groter deel van de uiterwaarden in de maatregelen wordt betrokken. Dit zijn de lage, centraal in de uiterwaarden gelegen landbouwgronden, die in de eerste helft van de 20e eeuw zijn afgegraven ten behoeve van de kleiwinning (scenario 8). Natuurontwikkeling in deze gebieden zou zo gecombineerd kunnen worden met het vergroten van de kwel in de bronbossen. Het Bronbos Middachten (foto: Karel Hanhart).

Geconcludeerd kan worden dat herstel van de bronbossen alleen mogelijk is als ook de ontwatering van de landbouwgronden direct ten zuiden van de bronbossen vermindert. Het extra toestromende grondwater komt dan ten goede aan de bronbossen en niet aan de diep ontwaterende sloten en beken. De betrokken partijen moeten nu uitvoerbare en kosteneffectieve projecten op gaan zetten waarbij zo veel mogelijk de combinatie gezocht wordt met lopende initiatieven voor het omzetten van landbouwgronden in natuur. De landbouw is van groot belang voor het voortbestaan van de landgoederen en zichtassen vanuit kasteel Middachten. Voor de landbouwpercelen wordt vernattingschade berekend. Dit vraagt om een betere kartering van de gemiddeld laagste en gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het herstellen van de watervoerendheid van de Ruitersbeek wordt als ‘geen spijt-maatregel’ komend voorjaar als eerste uitgevoerd. LITERATUUR 1) Verhagen F., A. Pors, A. Krikken en B.van der Wal (2006). Geohydrologische visie Havikerpoort. Royal Haskoning. Rapport 9R5191. 2) Westhoff V., P. Bakker, C. van Leeuwen, E. van der Voo, I. Zonneveld en R. Westra (1973). Wilde Planten, flora en vegetatie in onze natuurgebieden, deel 3. Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland. 3) Baar M. van, H. Brussee en A. Janssen (1996). Vijvers beneden peil. Afstudeerrapport Hogeschool Larenstein. In opdracht van Nuon en Waterleidingmaatschappij Oostelijk Gelderland. 4) Hanhart K., R. Bijlsma en R. de Waal (2005). Hydrologisch vooronderzoek en monitoring EGM 2003 in de bronbossen van landgoed Middachten. 5) Jansen A., G. Bongers, H. van den Dool en B. Meijer (2006). Van zacht Veluwewater tot hard bronwater: de calciumbron van Middachten? Waterkenniscentrum Van Hall Larenstein. 6) De Vos W. (1999). Geofysisch en hydrologisch onderzoek nabij pompstation Ellecom. Nuon Water. 7) TNO (2000). Modelleeromgeving Veluwe. In opdracht van Nuon Water. TNO-rapport 005.50393.


agenda 12 januari, Delft 59e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en 26e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling jaarlijkse congres annex nieuwjaarsborrel van de watersector in Nederland met een overzicht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van zowel drinkwater als riolering en afvalwater. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.

16-19 januari, Rotterdam Infratech tweejaarlijkse vakbeurs voor grond-, wateren wegenbouw, waarop onder andere de InfraTech Innovatieprijs wordt uitgereikt. Tegelijkertijd vindt de vakbeurs voor sleufloze technieken, No-Dig, plaats. Organisatie: Ahoy’ ECEM. Informatie: Johan Teunisse (010) 293 32 07 of Saskia Vernooij (010) 293 32 04.

25 januari, Amstelveen Gemeentelijk grondwatermeetnet middagbijeenkomst over het beheer en onderhoud van een gemeentelijk grondwatermeetnet, de kosten ervan en het interpreteren van de metingen in het kader van de toekomstige gemeentelijke grondwaterzorgtaak. Organisatie: Werkgroep Stedelijk Grondwater. Informatie: Cobi Sloof (020) 750 46 00.

25 januari, Deventer Waterveiligheidsbeleid en Ruimte voor de Rivier netwerkbijeenkomst voor alle beleidsmedewerkers van maatschappelijke organisaties, waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk over het ontwikkelde en te ontwikkelen waterveiligheidsbeleid, waarop staatssecretaris Schultz van Haegen deel 4 van de PKB Ruimte voor de Rivier in ontvangst zal nemen en een aantal bestuursovereenkomsten zal ondertekenen. Organisatie: DG Water. Informatie: Nelly La Brijn (070) 351 80 97.

1 februari, Hoogeloon Schoon water symposium naar aanleiding van het gelijknamige project, waarop de ervaringen van de landbouw, gemeenten, burgers en bedrijven uitgewisseld worden en vooruitgekeken wordt naar het vervolg, met aan het einde van de dag de ondertekening van een convenant waarin enkele gemeenten afspreken hoe zij verder gaan met ‘Schoon water’. Organisatie: Brabant Water, Provincie Noord-Brabant, waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta, ZLTO en Overlegplatform Duinboeren. Informatie: Jochem de Regt (073) 683 84 61.

1 februari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks evenement voor iedereen die betrokken is bij de riolering en water in de stad. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

7-9 februari, Amsterdam Aquaterra internationale conferentie die zich vooral richt op de uitwisseling van praktische kennis en ervaring op het gebied van waterbeheer en waterbouw in kust- en deltagebieden. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquaterraforum.com.

12 februari, Lelystad Geomatica in het waterbeheer de jaarlijkse Cornelis Lely-lezing waarin dit jaar een deel van de beschikbare toe te passen kennis van de geomatica (aardobservatie) in het waterbeheer voor overheid en bedrijfsleven wordt toegelicht, met als onderwerpen onder andere monitoring van baggerwerken vanuit de ruimte en maanenergie uit het IJsselmeer. Organisatie: Stichting Kennistransfercentrum Flevoland.

13 februari, Rotterdam - Kabels en leidingen lustrumcongres over de randvoorwaarden voor een veilige ondergrondse infrastructuur. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

14 februari, Eindhoven Interreg: verken uw grenzen! congres met een terugblik op de resultaten tot nu toe van de derde Interreg-programmaperiode (2001-2008) en de mogelijkheden van Interreg IV die als thema heeft ‘Europese territoriale samenwerking’. Met medewerking van minister Winsemius en staatssecretaris Van Gennip en met een informatiemarkt waar onder andere samenwerkingsmogelijkheden belicht worden op het gebied van waterbeheer. Organisatie: Ministeries van VROM en Economische Zaken. Informatie: (070) 364 87 03.

14 februari, Leiden Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag met een overzicht van actuele rechtspraak en ontwikkelingen op het gebied van de ondergrondse infrastructuur. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: (070) 441 57 95.

15 februari, Nieuwegein MilieuCompact jaarcongres met de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van onder andere water, bodem en ruimtelijke ordening. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

1 maart, Gouda - Als het water weer gaat stromen themadag voor praktijkmensen uit de waterwereld, waarop stilgestaan wordt bij de visie van de gemeemte Gouda op het historisch watererfgoed en de maatregelen die het Hoogheemraadschap van Rijnland treft om de waterkwaliteit en -berging te verbeteren door het herstel van cultuurhistorische aspecten in het watersysteem van de stad. Organisatie: Platform Waterpraktijk. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.

9 maart, Bussum - Inspectie waterkeringen vierde bijeenkomst waarop op formele en informele wijze ervaringen, wensen, problemen, oplossingen en resultaten van uitgevoerde onderzoeken op het gebied van inspectie van waterkeringen aan de orde komen. Onder andere aandacht voor de projecten Grip Op Kwaliteit, DIGIspectie, een verkennende studie naar toepassing van remote sensing in het waterbeheer en een beoordelingssysteem voor schades. Organisatie: STOWA en DWW. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.

20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland eerste editie van de vakbeurs Aqua Nederland, met aandacht voor waterbehandeling, -management en -technologie, transport en opslag, meet- en regeltechniek, onderzoek en advies en nieuwe producten. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.

21 maart, Apeldoorn - Waterwet studiedag over de nieuwe Waterwet die negen bestaande waterwetten bundelt. Waterwet. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

27 maart, Noordwijk - Bouwen met water vijfde editie van het nationaal jaarsymposium over het bouwen op of in water, met dit jaar veel aandacht voor internationale praktijkvoorbeelden en het zogeheten klimaatadaptief bouwen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (070) 441 57 95.

29 maart, Eindhoven Legionellapreventie; leidingwater én industriële systemen vierde congres over legionellapreventie, met aandacht voor de wet- en regelgeving, beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en praktijkvoorbeelden. Met een introductieworkshop op 28 maart. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.

H2O / 1 - 2007

37


handel & industrie Alles op een rij bij InfraTech 2007 Onder het motto: vier dagen lang alles op een rij, zet InfraTech 2007 van 16 tot en met 19 januari in Ahoy in Rotterdam de deuren open voor geïnteresseerden in de grond-, weg-, en waterbouw. De tweejaarlijkse vakbeurs kent dit jaar een nieuwe opzet, waaronder het InfraTheater en de Materiaalstraat. Op de openingsdag op 16 januari maakt de organisatie de winnaar bekend van de InfraTech Innovatieprijs. Hieronder krijgt u een kleine greep uit het exposantenoverzicht. De Innovatieprijs is onderverdeeld in een aantal categorieën. In de categorie Uitvinders is Drain Products Europe genomineerd met het Permafilter. Het is een geotextiel met een oppervlakvergrotende structuur, dat geschikt is om bij infiltratievoorzieningen verontreinigingen, zoals olie, uit het water te halen. Met behulp van in de natuur voorkomende micro-organismen worden de verontreinigingen verwijderd. Voor de No-dig Award is het vergelijkingsmodel Vlario genomineerd. Vlario, het Vlaams Overlegplatform Riolering en Waterzuivering, geeft een andere kijk op de kostenstructuur van rioolaanleg in dichtbevolkte centra. De natuurvriendelijke waterberging Wollebrand van Hoogheemraadschap van Delfland, is genomineerd voor de categorie Natuur & Landschap. In de Wollebrand heeft het hoogheemraadschap het peil met één meter verlaagd, waardoor het gebied 84.000 kubieke meter water extra kan bergen. Tegelijkertijd is het gebied ingericht als moeras en vervult het als zodanig een natuurfunctie.

De winnaar van de InfraTech Innovatieprijs ontvangt een geldbedrag van 5.000 euro.

transportleiding d315 met een maximale bedrijfsdruk voor water van 16 bar worden gerealiseerd.

Exposanten Akatherm

Onder de exposanten bevindt zich Akatherm uit Panningen. Akatherm levert met de FRIATEC-verbindingen voor PE-leidingsystemen hoogwaardige verbindingen. Tijdens InfraTech presenteert het bedrijf twee nieuwe verbindingen: de Elektrolasoverschuifmoffen d800 en de Elektrolasreduceerzadels SA d315/160. De overschuifmoffen spelen in op de tendens dat het elektrolassen van steeds groter wordende PE-leidingen blijft toenemen. Deze moffen hebben een vrijliggende lasdraad voor optimale warmteoverdracht, grote insteekdiepte, een brede las- en koudezone, een maximale bedrijfsdruk voor water van 10 bar en lasbaar op PE-buizen SDR 33-17.

Voor meer informatie: Erik Grim (077) 308 86 13

De SA d315/160 van Friatec

DYKA

Het programma elektrolaszadels wordt uitgebreid met grotere aftakdiameters voor transportleidingen. Als eerste komt het reduceerzadel SA d315/160 beschikbaar. Hiermee kunnen aftakkingen d160 op een

De natuurvriendelijke waterberging Wollebrand (foto: Hoogheemraadschap van Delfland)

DYKA uit Steenwijk toont haar opvallende inspectieput. De DYKAMAX heeft een berekende levensduur van meer dan 100 jaar en kent geen aanzettingsproblemen door de gladde binnenzijde, geen terugkerende werkzaamheden, geen kamelenrug en heeft zeer lage exploitatiekosten. Volgens DYKA is een onbegrensd aantal aansluitingen snel en eenvoudig te realiseren. Daarnaast is de inspectieput zeer licht en kan grondverbetering of fundering dus achterwege blijven. De inspectieput is eenvoudig en snel te stellen, vanwege het unieke telescoopdeel. Voor meer informatie: (0521) 53 49 11 Bergschenhoek Civiele Techniek

Bergschenhoek Civiele Techniek uit Bergschenhoek presenteert op InfraTech Gatic Slotdrain, een nieuw, snel en makkelijk te plaatsen afwateringssysteem dat lijnafwatering combineert met tijdelijke waterbuffering. Het systeem is ontwikkeld voor een grote hydraulische capaciteit, waardoor een minimaal aantal goten benodigd is. Gatic Slotdrain is uitgevoerd in hoge kwaliteit gegalvaniseerd staal. De lengte van een goot is drie meter. De range varieert van 100 tot 600 millimeter breedte. Het systeem is geschikt voor elk type verharding. Voor meer informatie: d.vanderlinde@bergschenhoek-ct.com InfraTech 2007 is op 16 en 17 januari geopend van 10.00 tot 18.00 uur, op 18 januari van 10.00 tot 21.00 uur en op 19 januari van 10.00 tot 16.00 uur. Het programma in het InfraTheater heeft op 19 januari het thema: Water, beheer en veiligheid. Meer informatie over de vakbeurs is te vinden in H2O nummer 24/2006 of op www.infratechahoy.nl.

38

H2O / 1 - 2007


E r

z i t

w e r k

i n

w a t e r

Voor de sector Strategisch Beleid en Onderzoek, afdeling Beleid, zoeken wij een enthousiaste en daadkrachtige De

helft

van

Nederland

ligt onder de zeespiegel; in Nederland leven we met water. Het is overal: in rivieren en sloten, in de lucht en in ons huis. Het water hóórt bij ons.

Dijken zorgen voor onze veiligheid. Sluizen, stuwen en gemalen

regelen de

waterstanden bij droogte of wateroverlast.

Afvalwater

wordt gezuiverd en het water in beken, sloten en rivieren blijft van goede kwaliteit. Dát is het werk van het waterschap.

Klantgerichtheid,

duidelijk-

heid en samenwerking zijn speerpunten van het waterschap.

Beleidsmedewerker m/v met visie en oog voor de omgeving

De functie Een uitdagende, brede beleidsfunctie voor iemand die met plezier beleidsprocessen trekt op het gebied van water en de vele betrokken partijen tot elkaar kan brengen. Wij vragen Je bent een strateeg met bestuurlijke affiniteit die beleidsvraagstukken proactief en klantgericht benadert. Je overziet de consequenties van je werk voor alle betrokken partijen. Je slaat effectief de brug naar de uitvoering en evaluatie van beleid. Heb je minder ervaring of ben je pas afgestudeerd, maar heb je het in je om naar dit niveau door te ontwikkelen en durf je de uitdaging aan? Ook dan word je uitgenodigd om te solliciteren. Ideeën en meningen kun je in begrijpelijke taal mondeling en schriftelijk overbrengen. Je hebt het vermogen om effectief te netwerken en bestuurlijk te denken. Je hebt gevoel voor je omgeving, maar je durft ook buiten gebaande wegen te treden. Je beschikt minimaal over een diploma op WO-niveau gericht op waterbeheer of over enkele jaren relevante ervaring in het waterbeheer. Wij bieden Het waterschap vormt een uitdagende werkkring in een open en collegiale omgeving met, binnen de bestuurlijke kaders, veel verantwoordelijkheid. Het salaris is afhankelijk van opleiding en ervaring en bedraagt bij een fulltime dienstverband max. 3.553,-- bruto per maand (max. functieschaal). Het waterschap kent een stelsel van aanloop-, functie- en uitloopschalen.

Het maximum van de bij de functie behorende uitloopschaal bedraagt 4.153,bruto per maand. Het betreft een fulltime aanstelling (37 uur per week), vooralsnog tijdelijk voor de duur van 3 jaren. Bovendien biedt waterschap Brabantse Delta een aantrekkelijk pakket aanvullende arbeidsvoorwaarden, zoals een collectieve pensioenregeling, flexibele werktijden, kinderopvang, spaarloon, opleidingsfaciliteiten en een structurele eindejaarsuitkering. Interesse? Voor meer informatie over de functie kun je contact opnemen met Victor Witter, hoofd afdeling Beleid (076) 564 14 70. Deze sollicitatieprocedure wordt ondersteund door Edwin van Ravenstein, personeelsadviseur (076) 564 11 79. Stuur je sollicitatie onder vermelding van vacaturenummer 07/04 vóór 5 februari 2007 naar waterschap Brabantse Delta, t.a.v. Edwin van Ravenstein, Postbus 5520, 4801 DZ Breda of mail je brief naar sollicitaties@brabantsedelta.nl. De sollicitatiegesprekken zijn gepland op 9 februari 2007. De uitnodigingen hiervoor worden op 6 februari 2007 verzonden. Acquisitie wordt niet op prijs gesteld.

Wa t e r k l e u r t h e t l e v e n


AMSTERDAM World Forum on Delta & Coastal Development Managing Risks and Creating Opportunities

26 - 29 sep- www.aquaterraforum.com tember 2006

Organised by:

Supported by:

Founded by:

Media partner:


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.