Gedichten Ria Dokter – van Offeren Illustraties Joanneke Marchal Voor Wilma, de meid in Luchtblauw
Rapper In een neushoorn zitten gaten. Toch kan dat kolos niet praten, ‘k heb nog nooit z’n stem gehoord. Als hij rent dan kan ie vlugger dan een Harley Sportster Hugger, een unieke in z’n soort. ‘k Zit het zomaar te verzinnen, dat de neushoorn, stiekem, binnen, dan ineens een rap begint. Doet z’n bek dan heel wijd open, begint ook swingender te lopen, als hij daar z’n liedje zingt. Uit z’n dak in een kwartiertje. En het scheelt hem echt geen ziertje, ook al staat ie in z’n hemd. Mocht je ooit het beest zien liggen lekker lui, zoals de biggen, ’t is de Rapper, stoere vent!
Dromeland Loop ik naar school dan is het of ik op een lange reis ga. M’n schooltas met m’n spullen heb ik om. Een koe likt aan een steen met een hele lange tong. Als ik die steen zou zijn, brrr… Ineens komen gillende ganzen over me heen. Ik kijk omhoog, waar kwekken ze toch altijd over. Hebben ze ruzie over wie er voorop mag of waar ze gaan winkelen? Ik doe alsof ik groot ben en voor het gezin boodschappen doe. Ondertussen knap ik met mijn vingers blaadjes van de heg in twee. Daar is de school. Het gewone leven gaat weer beginnen.
H. de Mier H. de Mier was opgeschoten met de verkoop van zijn loten, de laatste twee waren betaald. Hij had er dagen mee gelopen, ‘t was veel werk, een lot verkopen maar hij had het toch gehaald. ‘t Had hem niet zo meegezeten, het was zwaar , hij liep te zweten met die loten in z’n tas. Volgend jaar zou hij eerst trainen tegen krampen in z’n benen, ach, hij wist waarvoor het was. Arme mieren in verre landen langs de Afrikaanse stranden hadden het niet echt heel breed. Met de loten kon je sparen en voor hen wat geld vergaren, ja, hij wist waar hij ‘t voor deed. Hij gaf een zuchtje van verlichting en hij liep meteen de richting van z’n warm, gezellig huis. Zo zou hij wat lekkers drinken, met zijn vrouw een glaasje klinken: “Lieve schat, ‘k ben klaar, ‘k ben thuis!”
Jasje uit en ook zijn schoenen, dan kon hij z’n voeten boenen, daarna nam hij wel een douche. Nu eerst lekker lui gaan zitten, misschien wel een dutje pitten, ja, hij voelde al een roes. Zijn slaapje was al halverwege, toen in z’n ooghoek, heel verlegen, hij zijn lieve vrouwtje zag. Ze zei: “Zeg Herman, kom es even, hier liggen er toch ook nog zeven? Kom mijn schat, weer aan de slag.”
Engeland Ik was een keer in Engeland. Met het vliegtuig daar geland, wilde ik een praatje maken. Ik kon ze echt niet goed verstaan, dus toen ben ik maar weggegaan.
Een uil in Flevoland Een uil op een tak in Flevoland, die had iets heel vies geroken. Hij werd er een beetje misselijk van en is toen vlug weggedoken. Hij vluchtte eerst in een ouwe schuur, daar stonden wel twintig koeien. Ze werden gestoord vanwege de uil en begonnen heel boos te loeien. De uil vloog snel weg en zag daar een meer. Laat ik daar maar eens lekker gaan zitten. Toen hij er kwam stonk het errug naar ham want daar lag een varken te pitten. De uil zag wat later een stevige stok, daar kon hij wel wat op gaan tukken. Van slaap kwam er niets, Het was een mast van een boot waar de wind steeds maar aan zat te rukken. Zo kwam hij toch nooit aan z’n slaapje toe, een goeie dagrust kon hij wel vergeten. Als hij dat eerder geweten had, dan had hij het wel geweten. Hij was dan gewoon, met stank en al, op z’n takje blijven zitten. De uil had dan al een uur ofzo lekker geurig kunnen pitten.
Bijknippen Ik zat gisteren, heel erg dapper, met m’n moeder bij de kapper. Ik was wel een beetje bang. We zouden gaan om Bij te knippen. Nou dat zag ik dus wel zitten. Mijn haar was dan in een klap lang. Ik wou het allemaal geloven, toen zag ik de Schaar, daarboven en mijn haren op de grond. Mijn moeder had het dus gelogen. Ik voelde me heel erg bedrogen en niet mooi en lang en blond. Ik had nu echt een stekelkoppie en ik dacht; ik ga, nee, nooit meer naar die stomme kapper toe. Ze kunnen me nog meer vertellen al staan ze honderd keer te bellen. Ik luister niet meer naar m’n moe.
Gebed van Hannah “Als we gaan verhuizen,” zei ik tegen de Heer, “dan wil ik een roze kamer, niets minder en niets meer. Er moeten gouden kroontjes en bloemen op de muur. Oh ja en ook nog sterretjes, dat is toch niet te duur?” Mijn moeder dacht: ”Ach ja, dat schilder ik er wel op. We maken het gezellig met een knuffel en een pop.” Toen kregen we de sleutel, we mochten in ons huis. We gingen overal kijken en voelden ons er thuis. Maar toen we boven kwamen gaf m’n moeder ineens een gil. “Kijk nou toch eens Hannah, precies wat jij wil!” Daar was mijn roze kamer, en geschilderd op de muur, de kroontjes en de bloemen, de sterretjes (niet te duur). ’k Zei: “Mam waarom moet je schrikken? Hij wist dat ik dit wou. Wat ik vraag, dat doet de Heer. Omdat Hij van me houdt.”
Hondeleven Mijn baas heeft een strandtent, is altijd heel druk. Met zo’n baas, moet ik zeggen, heb je als hond veel geluk. Ik zelf houd steeds een oogje in het zeil. Ik snuffel wat rond en ik kwijl. Als de baas weer eens een klus heeft geklaard, licht ik mijn poot op en wiebel met mijn staart. Ik lig in de zon of ik lig in de weg. Ik kijk hoe hij werkt, ben trots op hem zeg. Ik knipoog dan weer naar die fijne vent en droom over hem, mijn baas van de strandtent.
Mijn neef Ik was vroeger altijd verliefd op mijn neef. We groeiden samen op, maar groeide hij scheef. Mijn neef werd alsmaar langer en langer. Z’n schouders leken wel klerenhangers. Zijn hoofd werd kaal, zijn buik steeds dikker. Hij leek een beetje op een kikker. Waar was toch die knappe neef gebleven, waar ik bij zou blijven heel mijn leven? Hij stotterde ook nog die arme jongen. Z’n stem sloeg over als we zongen. Zijn rug was behaard tot net aan z’n billen, als je hem zag zou je zo gaan gillen. Dacht ik aan hem dan begon ik te beven. Dus ben ik maar alleen gebleven.
Grappige Chaim Ik ben heel leuk dat weet ik. Omdat de mensen altijd lachen om mijn grappen. Maar het is gek als ik expres leuk wil zijn, lachen ze niet.
Bagger Lag ik, lekker voor m’n lol, als relaxte platte schol, in de zee, diep weggedoken, met mijn ogen half geloken. Ik deed een dutje, `k lag te soezen, weg te dromen en te roezen, toen m’n leven in een tel, omgedraaid werd, ´t was een hel. Een baggerschip zoog alles op. De hele buurt lag op z’n kop. Ik schrok me rot, ik was klaar wakker. Ik ben wel een schol, maar niet voor de bakker. Achter het schip vlogen de meeuwen. Ik hoorde ze krijsen , ik hoorde ze schreeuwen. Nou gun ik meeuwen best wat eten, maar ik, als schol, ben niet te vreten. Ik ging als een paling aan de haal, ontnam de meeuwen zo een maal. Het baggerschip is weggevaren. Alles is weer aan ´t bedaren. De boel is gelukkig tot rust gekomen. Ik lig weer te soezen en weg te dromen.
Meisjes Meisjes, meisjes, wat moet je nou met meisjes? Ze houden niet van modder of vechten in het gras. Niet van rare grappen of rollen in een plas. Ze hebben lange vlechten en gekke jurken aan. Of heel veel speldjes in hun haar, wat heb je daar nou aan? Ik begrijp de lieve Heer niet, dat hij meisjes heeft gemaakt. En wat je daar nou mee aan moet dat snap ik niet zo vaak.
Vogeltje Vogeltje, oh vogeltje, was ik maar zoals jij. Dan vloog ik hoog boven de stad en voelde me zo vrij. Dan stak ik, zeker weten, mijn tong eens lekker uit. Want niemand kon zo hoog en niemand zong zo luid. En als het dan ging regenen zat ik op de regenboog. Heel lekker dicht bij onze zon. Het was daar altijd droog. Ik zou ook ver gaan vliegen over alle landen heen. Naar Afrika, Amerika, met anderen of alleen. Daarna ging ik dan landen weer veilig op de grond en pikte met mijn snavel totdat ik wurmen vond.
Meneer de Zwaan Meneer de Zwaan kwam aangedreven. Op z’n hoede bij het leven loerde hij steeds om zich heen. Hij verkoopt je rake klappen en als je denkt te moeten grappen breekt hij zo je arm of been. Soms komt hij ook wel uit het water, veel gedoe en veel gesnater, staat hij midden op de weg. Komt hij dan een auto tegen, Is’ie echt niet te verlegen, slaat ook zelfs de auto zeg. Je kunt dan beter terug gaan rijen. Mevrouw de Zwaan zit op haar eieren en er mag dus niemand door. Meneer de Zwaan wil zo bewijzen dat je hier nu niet kan reizen. ’k Zou dan ook maar luist’ren hoor!
Mijn sabbellap Ik moet mijn popje bij me hebben en mijn sabbellap. Mijn boeken moeten recht staan, mijn aapje op de trap. Ik wil mijn lichtje aan nu, mijn kussen ligt te hoog. Mijn sokken wil ik aan in bed, dat voelt zo lekker droog. Ik ga nu weer naar dromenland, daar is het altijd mooi. Ik ben daar een boerinnetje en spring dan in het hooi. Maar morgen word ik wakker en zie mijn spullen staan. Dan wil ik leuke staartjes en mijn rode jurkje aan. Ik moet mijn popje hebben en ook mijn sabbellap. Mijn boeken moeten rechtstaan en mijn aapje op de trap.
Luchtblauw In de lente als het warm wordt, wacht ik op de grote dag. Want de koeien gaan naar buiten heel erg blij dat dat dan mag. ’t Begint heel zachtjes met gerommel, komen ze dan dichterbij, wordt het een grote koeieherrie, dat is feest voor hun en mij. Ze lopen echt niet in een rijtje, dat komt door hun nieuwsgierigheid. Ze willen dwalen door de tuinen, maar dat kan niet, door de meid. De meid erachter op haar fietsje, met een zweep vast in haar hand, geeft een knaller op de stenen dan springen ze niet uit de band. Als het feest dan weer voorbij is geef ik een hele diepe zucht. ’k Ben dan blij, net als de koeien en kijk naar de blauwe lucht.
DebuTante Er was een dikke debuTante en een dikke debuOom. ‘t Waren grote olifanten en ze waren ietwat loom. Ze kwamen hier om op te treden voor een breed en wild publiek. Maar voordat ze zouden beginnen werd de tante een beetje ziek. Ze voelde zich zo zenuwachtig, pijn in de maag, de buik, de slurf. ‘’Oh m’n lieve’’, zei de tante, ‘’schat, ik denk niet dat ik durf ’’. ‘’Goeiemorge, lieve hemel, we staan hier nu net helemaal klaar. Als jij niet met me op wilt treden ben ik allenig de sigaar. Kom nou maar, het gaat wel over, als we eenmaal bezig zijn. We hebben nu zo vaak geoefend, meid, straks loopt het als een trein’’. Nou daar gingen ze, ietwat bibberig. Het publiek die zag dat niet, Want ze gilden en ze juichten tot het paar hen weer verliet. ‘’Zie je nou, het ging geweldig. Groot applaus voor jou en mij!’’ ‘’Ja, m’n buikpijn is nu over, ’t is weer helemaal voorbij’’. Alles wat je dus voor ’t eerst doet geeft je best een eng gevoel. Maar het gaat je zeker lukken, als je begrijpt wat ik bedoel.
Micha Ik ga ineens zoveel harder nu ik mijn nikies heb. Ik ren over de stoep, nou, nog harder dan een step. Het is alsof ik vlieg, ik spring zo op een muur. Ik kan ook heel lang doorgaan wel langer dan een uur. De mensen blijven stilstaan als zij mij zo zien gaan. Ze zeggen: ’’Moet je kijken, hij heeft nieuwe trimmers aan.’’
Het onafhankelijke uilskuiken Het kuiken dacht: ``ik ben wel iemand die van wanten weet``. Dat dacht’ie zo omdat hij zoon was van de wijze uil, zoals dat heet. Zo dacht hij ook: ``Ik zal wel zeker bestemd zijn anderen iets te leren´´. Hij maakte zich dus op om zichzelf goed te presenteren. Hij sleep zijn kromme snavel, waste zich achter zijn oren en toe hij daar mee klaar was voelde hij zich als herboren. Hij poepte nog een drolletje en spoog een uilebal, begon toen na te denken wat hij zoal zeggen zal. Zijn pa had altijd wijze woorden uit z’n mouw geschud. Maar die was nu aan ´t jagen bij een Canadese hut. Die kon hij dus niet vragen en z’n broer was op vakantie. Op reis met een gezelschapsreis, zo eentje met garantie. Het kuiken zat te denken, had al menig bal gekotst. De uren die verstreken, maakte hem iets minder trots. Hij wist nog niks, er kwam niets uit, misschien was hij niet zo wijs. Op ´t laatst ging hij, net als zijn broer met de anderen op reis. Daar leerde hij veel, het luisteren en ook om zich heen te kijken. Zo kon ook het onafhankelijk jong zijn leven toch verrijken.
Bacil Ik ben een bacil, ik weet wat ik wil: Mensen besmetten! Dat ze niezen en hoesten, snotteren en proesten. Oh, wat vind ik het toch fijn een lekkere vieze bacil te zijn.
Ontwerp: Henk Dokter Creative Associates, Maarn www.henk-dokter.nl