Theatermaker Xtra: Van de basis en de topTm november 2007 deel i losse paginas

Page 1

Tijdschrift over Theater, Muziek & Dans

|

speciale uitgave november 2007

www.theatermaker.nl

Van de basis en de top Jong, urban en talentvol? Kom maar op!

|


Van de basis Vol verwachting klopt ons hart: het Cultuurplan 2009 – 2012 komt eraan. Voorzetten zijn al gegeven. In maart bracht de Raad voor Cultuur zijn advies uit onder het motto Innoveren, participeren!, in juni stuurde minister Plasterk zijn hoofdlijnen voor het cultuurbeleid naar de Kamer onder de titel Kunst van leven. En aangezien het vierjarenritme van de cultuurplansystematiek grotendeels het ritme bepaalt van de lagere overheden en gesubsidieerde instellingen, produceerden in de afgelopen maanden vele cultuurwethouders en/of hun ambtenaren beleidsnota’s. Ook allerlei instellingen in het culturele veld, landelijk en lokaal, stroopten op papier hun mouwen op. Een van de dingen die opvallen bij het bestuderen van deze stroom van goede voornemens is de aandacht die uitgaat naar de ‘brede basis van de cultuur’, zonder welke – naar men gelooft – geen gezonde top kan bestaan. Die top moet natuurlijk worden gekoesterd als Neêrlands vertegenwoordiging op de internationale kunstmarkt, maar het is er tamelijk lonely, terwijl het op de lagere echelons krioelt van de activiteiten. Het leeuwendeel van de teksten wordt besteed aan talentontwikkeling, cultuureducatie, amateurkunst, community art en het ‘inzetten van kunst en cultuur’ in het kader van burgerschapsbevordering, integratie en wijkverbetering. Als het aan sommige overheden ligt krijgt ‘de burger’ geen kans meer om kunst-en-cultuur aan zich te laten voorbijgaan. Een nieuw op te richten Programmafonds Cultuurparticipatie gaat daarvoor de middelen verschaffen. Jongeren genieten veel aandacht, niet alleen meer als potentieel publiek voor de kunstinstellingen van de toekomst, maar ook als vormgevers van eigen jongerenculturen. Hun ‘kunsten van de straat’, de urban arts, zijn geaccepteerd als volwaardig voorwerp van overheids- en onderwijsbeleid. Waarom die sterk toegenomen aandacht voor de brede basis, en wat verwachten deze beleidmakers van de ‘inzet van kunst en cultuur’ op zoveel maatschappelijke terreinen? En, minstens zo belangrijk: in hoeverre komen hun ideeën, hun verwachtingen overeen met wat zich intussen afspeelt op de werkvloer, onder de makers, zonder wie er niet zoveel kunst- en cultuurbeleid nodig zou zijn? Gedurende het afgelopen halfjaar heb ik gewerkt aan een evaluerende inventarisatie van de talentontwikkelingsmogelijkheden voor jonge urban artists in de ‘G 4’: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Mijn opdrachtgevers waren het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Kosmopolis Rotterdam en de gemeenten Utrecht en Den Haag. Deze speurtocht levert, behalve gegevens over het hoofdonderwerp van mijn onderzoek, een bloemlezing op van opvattingen en argumenten met betrekking tot het kunst- en cultuurbeleid in Nederland waaruit ik kon putten voor dit artikel.


Tm - special 2007

3

en de top Door Janny Donker

‘Cultuur is van belang voor het functioneren van de samenleving.’ Tot die opzienbarende conclusie komen de Raad voor Cultuur en overheden van hoog tot laag. En cultuur heeft een brede basis nodig om een top te kunnen voortbrengen die in staat is zich een positie te bevechten in de mondiale culturele arena. Beleidmakers promoveren (straat)jongeren en amateurkunstenaars tot target van hun beste bedoelingen. Wat is daarbij hun denkraam? Een rondgang door de begrippengalerij van het kunst- en cultuurbeleid.

Het belang van cultuur In zijn Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009 – 2012 refereert de Rotterdamse cultuurwethouder Orhan Kaya aan ‘een toegenomen inzicht in het belang van cultuur voor het functioneren van de samenleving’. Ook de Raad voor Cultuur constateert in het voorwoord bij Innoveren, participeren! ‘het toenemend belang van cultuur voor het functioneren van de samenleving’ en wil daaraan ‘recht doen’. Merkwaardig: al eeuwenlang maakt Nederland aanspraak op de titel van ‘beschaafde natie’, en anno 2007 realiseren bestuurders zich pas dat cultuur van belang is voor het draaiend houden van onze samenleving? Het vermoeden dringt zich op dat deze Aha-Erlebnis iets te maken heeft met een andere constatering in het Raadsadvies: ‘dat cultuur en economie elkaar steeds beter weten te vinden’. De economie, aldus de auteurs van Wat Amsterdam beweegt. Sociaal structuurplan Amsterdam 2004 - 2015, is ‘sterk opgeschoven in de richting van goederen en diensten waarin stijl, vormgeving en symboliek een doorslaggevende rol spelen’ met als gevolg: ‘De cultuur wordt zakelijker en de economie krijgt een meer cultureel karakter.’ De gemeente Utrecht vindt ‘kunst en cultuur (…) belangrijk als aanjager van innovatie en economische ontwikkeling. (…) Stevig inzetten op cultuur levert veel op. (…) Het creatieve klimaat trekt nieuwe inwoners, bevordert de bedrijvigheid en stimuleert het toerisme.’ (Cultuur is kapitaal. Cultuurvisie 2005 – 2008) Het kan nog duidelijker: ‘Kunst en cultuur zijn waardenmakers. Wijken met veel kunst en cultuur hebben duidelijk een (veel) hogere vastgoedwaarde dan vergelijkbare andere wijken. (…) Wijken met veel kunst en cultuur herstellen zich sneller dan vergelijkbare andere wijken.’ (Onderzoek Cultuurimpuls stedelijke vernieuwing 2008 – 2012 in opdracht van het ministerie van OCW, samengevat in BK informatie 2007-5)


Zit het dus zo? Een creatief klimaat trekt nieuwe inwoners, ondernemers en investeerders aan, toerisme en horeca varen er wel bij, de vastgoedprijzen stijgen, en kunst en cultuur hebben hun waarde voor de samenleving bewezen. En de overheidssteun aan de cultuur is gelegitimeerd, daarover hoeven economen en cultuurapostelen niet meer met elkaar in debat.

Kunst (en cultuur?) Wat is het dat in beleidsmakersproza zo vaak en zo vlot wordt aangeduid als ‘kunst en cultuur’? Zo vaak en zo vlot dat ‘kunst’ even gedachteloos aan ‘cultuur’ lijkt te worden gekoppeld als in het boodschappenleven V aan D of C aan A. In Kunsteducatie , een ‘beleidshandreiking’ uit 2006 van de branchevereniging voor kunsteducatie en kunstbeoefening De Kunstconnectie/VKV, wordt een poging gedaan om de twee los van elkaar te definiëren. Kunst heet daar ‘een verzamelbegrip voor het totaal aan kunstuitingen, zoals dat is gegroeid vanuit historische en culturele tradities’, maar dat is een cirkeldefinitie. Vervolgens wordt aan kunst een aantal kenmerken toegekend, zoals vakmanschap, expressiviteit en ‘het vermogen om een toeschouwer mentaal uit de alledaagse werkelijkheid te tillen (metabewustzijn) en een nieuwe kijk te bieden (creativiteit, oorspronkelijkheid, originaliteit)’. Metabewustzijn en nieuwe kijk zijn kenmerken waarmee kunstenaars van vóór de romantiek niet veel raad zouden hebben geweten en die dus niet kunnen worden toegeschreven aan enig ‘totaal aan kunstuitingen’. Cultuur wordt door De Kunstconnectie omschreven als ‘alles wat door menselijk handelen is gemaakt’ of als ‘de leefstijl van een samenleving’. Maar: ‘Wanneer in beleidstermen over cultuur wordt gesproken, wordt hieronder doorgaans verstaan: de podiumkunsten (muziek, theater en dans), de beeldende kunsten, de film, de audiovisuele media, de bibliotheken, het cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), de amateurkunst en kunst- en cultuureducatie.’ Die omschrijving tref je niet alleen aan in beleidstermen. Cultuur staat voor de sociale verkeersregeling waaraan een gemeenschap zich houdt in de hoop botsingen tussen haar leden te voorkomen en ingeval ze zich toch voordoen de schade te beperken – voor beschaving als tegenpool van barbarij. Binnen dat cultuurbegrip past kunst als uiting van een mentaliteit die het niveau van dierlijke driften en plat overlevingsinstinct is ontstegen. Maar in de hedendaagse praktijk blijkt ‘aan cultuur doen’, ‘deelnemen aan cultuur’, heel vaak neer te komen op het frequenteren van de plaatsen waar kunstenaars hun producten aanbieden: een tentoonstelling, podiumvoorstelling of concert bezoeken, een film gaan zien of thuis een tv-drama kijken of een (goed) boek lezen. Cultuur valt dan eenvoudig samen met kunst, precies als in de geciteerde omschrijving in Kunsteducatie . Inderdaad fungeert in veel beleids- en andere teksten, waarin de twee als koppel optreden, cultuur als weinig meer dan een kleur- en vormloze chaperonne van kunst, alsof men zich ervoor geneert om Dame Kunst alleen over straat te laten gaan. Voor de mantra ‘kunst en cultuur’ kan dan ook eenvoudig ‘kunst’ worden gelezen.

Kunsten van de straat Kunstenaars waren tot enkele decennia terug mensen die ervoor geleerd hadden, die een kunstopleiding hadden gevolgd en zich daarmee op jonge, maar niet héél jonge leeftijd een plek trachtten te veroveren in de kunstwereld. Jongeren in de leeftijd van acht tot omstreeks twintig waren hoogstens ‘kunstenaars in de dop’. Je had natuurlijk begaafde autodidacten, maar ook die moesten toch wel de twintig gepasseerd zijn om zich kunstenaar te mogen noemen. Dit alles geldt niet voor de urban arts.

De kunsten van de straat en de bijbehorende bottom-up talentontwikk Volgens de legende kwamen ergens in de jaren zeventig jeugdbendes in achterstandswijken van Amerikaanse metropolen overeen, elkaar in plaats van met vuisten en wapens voortaan te bevechten met dans, muziek en Rhythmic American Poetry – rap. Legende of niet, tieners in de slums begonnen hun eigen kunst te produceren, zonder te rade te gaan bij het highbrow-kunstaanbod in de welvarender wijken van hun stad. Rappers fulmineerden tegen de maatschappij die sociale ongelijkheid en geweld voortbracht; graffiti artists irriteerden de oppassende burger door hun megalomane handtekeningen op zijn smetteloos bedoelde muren te


Tm - special 2007

5

spuiten. Streetdance, breakdance en skating ontstonden letterlijk op straat, waar iedere lenige leeftijdgenoot erop kon inspringen. De uitvinders waren in meerderheid van Afro- en HispanoAmerikaanse afkomst, en de roots van hun dans en muziek liggen dan ook vooral in ‘zwart’ en Latijns-Amerika en in Afrika. Vanuit de Verenigde Staten hebben de kunsten van de straat – hiphop in het bijzonder – zich per elektronische snelweg in hoog tempo voortgeplant onder jongeren over de hele wereld. In eerste instantie onder jongeren die hun eigen situatie herkenden in die van de pioniers uit Amerika’s getto’s, maar inmiddels ook onder witte tieners die weinig grieven tegen de maatschappij hebben maar urban gewoon ‘vet cool’ vinden. Etnische diversiteit vormt nauwelijks een probleem: in de urban scene ben je allemaal jong en spreek je dezelfde muziek- en danstalen, ongeacht je huidskleur. Competitie staat hoog op de agenda, succes telt, maar je wordt wel geacht sportief te blijven en respect op te brengen voor je rivalen. Het rechtzinnig hiphop-credo luidt: werken aan een wereld van gelijkheid en broederschap, geen drugs, geen drank en geen geweld. Niet dat de idealen altijd worden nageleefd. Rivaliteit kan het winnen van sportiviteit. Onder rappers die elkaar gaan dissen in plaats van hun gal over de maatschappij te spuwen is alweer bloed gevloeid. Commercieel succes is geoorloofd, maar kuise urbans keuren het af als collega’s voor het grote geld gaan, voor de bling-bling, de opzichtige voertuigen en de voyante chicks. Zoals ze zich ook ergeren aan witte middenstandstieners die rappen over seks en geweld alsof bij hen in de straat roof en verkrachting aan de orde van de dag zijn. Amsterdam is Chicago niet en Nederlandse probleemwijken zijn geen bidonvilles, geen favelas. Laat ze dan stoppen met die clichés en iets doen aan zaken waarmee men in hún omgeving moeite heeft.

Urban arts en talentontwikkeling De urban arts zijn het werk van heel jonge mensen, jonger dan de revolutionairen van de historische avant-gardes, die zich niet afzetten tegen tradities van hun voorgangers in de (westerse) kunsten, maar uit snippers van niet-westerse folklore en veel eigen inbreng hun eigen tradities samenstellen. Ze leren van elkaar, live of via de media, en zijn dan ook in eerste instantie zelf gaan voorzien in hun behoefte aan scholing. Breakdancegroepen creëren hun eigen Nachwuchs; de leden geven lessen en trainingen in buurthuizen en op scholen. Hiphoppers ontplooien bottom-up-initiatieven als het HipHopHuis in Rotterdam, dat trainingen biedt in alle vier pijlers van hiphop: rap, turntablism (de kunst van de samplende en mixende dj aan zijn of haar draaitafel), breakdance en graffiti. Het HipHopHuis startte in augustus 2002 onder de paraplu van de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR), maar het voorstel kwam van de breakdancegroep Freezone. In Den Haag heeft de Stichting AIGHT – eveneens een initiatief van hiphopveteranen, opgericht in 2003 – vergevorderde plannen voor een hiphopcentrum waar jongeren terecht kunnen voor alles wat met deze urban art te maken heeft. In Amsterdam zette de in 1993 opgerichte ‘zwarte’ theatergroep Made in da Shade hiphop op de planken met feesten met muziek en dj’s na afloop van de voorstelling. De voornamelijk uit Suriname en de Antillen afkomstige oprichters van Made in da Shade kwamen zelf uit de hiphop-scene en introduceerden urban in het theater als een element van de eigentijdse grootstedelijke werkelijkheid: ‘In het theater zagen we niet wat we op straat zagen. Dat gingen wij veranderen.’ Enkele theaters – in Amsterdam Frascati, het Muiderpoorttheater – boden de nieuwe ontwikkelingen al vroeg steun en onderdak. Vanaf 1998 organiseerde Culture Coalition – ook weer een initiatief van onderaf, uit het veld – jaarlijkse talentenjachten onder jongeren, voor een groot deel urban artists, die vanuit hun milieu niet de weg zouden vinden naar de gevestigde podiumopleidingen. De voorrondes voor deze Spin Offs vonden

elingsinitiatieven vinden langzamerhand erkenning bij beleidsmakers plaats in een van jaar tot jaar groeiend aantal steden verspreid over heel Nederland, met de landelijke finale in Amsterdam (vanaf 1999 in de Melkweg). Sinds 2000 werden deze scoutings gekoppeld aan talentontwikkeling in die zin dat enkele veelbelovende crews uit de voorrondes een begeleidingstraject kregen aangeboden voorafgaand aan de finale. Culture Coalition werd eind 2004 door een ondoorzichtige beslissing van de Amsterdamse Kunstraad gedwongen te stoppen, maar inmiddels zijn alweer nieuwe initiatieven opgekomen, zoals ISH en Likeminds, die zich naast het maken van producties bezighouden met talentontwikkeling en daarbij zeer veel aandacht besteden aan de urban arts.


De kunstwereld reageerde met gemengde gevoelens. Sommigen beschouwden de urban arts als een aspect van low culture, een rage onder jongeren waar de high art zich verre van moest houden; anderen prezen de aanstekelijke energie en de authenticiteit van deze rauwe kunst, recht van de straat, waartegenover het gevestigde theater zo vaak een wereldvreemde en uitgebluste indruk maakte. In 2001 doorbrak Ed Wubbe als een van de weinigen onder de ‘reguliere’ kunstenaars de barrière door een productie te maken met dansers van het Scapino Ballet en de 010 B Boyz, pioniers van de breakdance in Rotterdam. Sindsdien zijn er meer toenaderingen geweest. In een verslag van het Urban Dance Concours, voorjaar 2007 in Rotterdam, maakt (mede)organisator World Music & Dance Centre (WMDC) melding van ‘een nieuwe groep danstalenten die zich bezighoudt met een heel nieuwe danstaal waarin straatdans (…) samenkomt met moderne dans en andere stijlen. (…) Een aantal MBO-opleidingen neemt deze talenten al serieus en ook niet-reguliere opleidingen (…) zien in dat deze ruwe diamanten iets aan het veld toevoegen dat de gemiddeld opgeleide klassieke of moderne danser niet meebrengt.’ Er wordt zelfs gesproken van ‘nieuwe danslijven’. Finalisten van het Urban Dance Concours kregen een reeks werksessies samen met dansers van Scapino aangeboden, en drie van hen een tienrittenkaart van de Rotterdamse Dansacademie – tien lessen, in te vullen naar eigen individuele behoefte. Ook in Amsterdam, Den Haag en Utrecht gaan reguliere deuren open, in elk geval voor urban artists die méér willen leren dan hoe je rap- en breakdance-battles wint. Wel met het risico dat de ‘ruwe diamanten’, eenmaal binnen, zo worden geslepen dat er weinig straatlucht aan blijft hangen. Jongste wapenfeit in de vrijage tussen urban en regulier is een Cover-productie tijdens de Dansdagen in Maastricht, oktober 2007, een herinterpretatie van Jiri Kylians Stamping Ground, geregisseerd door Marco Gerris van het urban jongerentheater ISH. Rotterdam is in 2009 Jongerenhoofdstad van Europa. ‘Cultuur,’ schrijft wethouder Kaya in zijn Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009 – 2012 , ‘is een van de thema’s binnen dat bijzondere jaar: het gaat dan over talent, expressie, creativiteit en identiteit. De nadruk ligt op het zichtbaar maken van de cultuur van de jongeren zelf (…). De urban arts, waarin grootstedelijke jongerencultuur in al haar facetten tot uiting komt, is hierbij een vanzelfsprekend onderdeel.’ Het ziet ernaar uit dat deze battle gewonnen gaat worden.

Artisten en artiesten Met de urban arts is het veld van de kunsten uitgebreid met een sector waar jongeren de dienst uitmaken en waar makers en publiek zich heel anders tot elkaar verhouden dan in de kunsten van de schouwburg met hun strenge scheiding tussen podium en zaal. Een urban publiek bestaat uit potentiële makers. De ‘kunsten van de straat’ en de bijbehorende bottom-up talentontwikkelingsinitiatieven vinden langzamerhand erkenning bij beleidsmakers en aansluiting bij gevestigde instellingen en opleidingen, en dat niet alleen in Rotterdam. Ook bijvoorbeeld in de Haagse popnota van maart 2007 en in De vonk die overspringt, het Haagse Actieplan Wijkcultuur van een maand later, worden de urban arts opgevoerd als een vorm van jongerencultuur waarmee in het kunst- en cultuurbeleid rekening moet worden gehouden. Een meerderheid van de podiuminstellingen in de vier grote steden ‘doet er wel iets aan’ en alle vier hebben hun jongerenfestivals annex talentenjachten en trainingstrajecten. Maar er is meer aan de hand. Al in 1999 pleitte beleidsonderzoeker en managementdeskundige Arthur de Bussy in een pamflet, Culture Clinics , voor een ‘kunstvakopleiding die toegankelijk is met een mavo-diploma en een lesprogramma dat aansluit op de populaire jongerencultuur en tevens op de arbeidsmarkt’. Die aansluiting misten de hbo-instellingen die tot dan toe als enige de opleiding tot kunstenaar verzorgden. Bovendien eisten deze minimaal havo als vooropleiding, waardoor ze veel jongeren van allochtone afkomst uitsloten – die waren vanuit hun achtergrond nu eenmaal

Sommigen beschouwden de urban arts als een aspect van low culture, grotendeels aangewezen op de mavo (tegenwoordig vmbo). Culture Clinics behelsde dan ook een voorstel voor een kunstvakopleiding op mbo-niveau. Het pamflet, weldra gevolgd door een uitgewerkt voorstel voor zo’n opleiding, viel midden in een periode van heftige debatten, aangezwengeld door toenmalig staatssecretaris voor cultuur Rick van der Ploeg, die ‘ruim baan voor culturele diversiteit’ wilde maken en zich hardop afvroeg waarom Götterdämmerung in het Muziektheater wel en een concert van de Rolling Stones niet


Tm - special 2007

7

voor subsidie in aanmerking kwam. ‘De schouwburg’ was nog niet vergeten dat populaire cultuur een decennium eerder massacultuur heette en hield zijn hart vast voor de artistieke kwaliteit van zo’n middelbare kunstopleiding. Desondanks vond De Bussy snel gehoor in het veld. In 2001 werd een Platform MBO Kunstonderwijs opgericht en in november van dat jaar werd al op tien plaatsen in Nederland met het idee geëxperimenteerd. Inmiddels zijn er, verspreid over bijna heel Nederland, een twintigtal instellingen – Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en drie Grafische Lycea – die mbo-opleidingen aanbieden in, of gelieerd aan, de sector kunst en cultuur. De kunstbeoefening zelf is meestal onderdeel van een breder pakket, bijvoorbeeld een opleiding Sociaal-Cultureel Werk (SCW). De opleidingen mikken ook niet exclusief op een carrière als performer: je kunt er ook het onderwijs, het welzijnswerk of het management mee in. Een greep uit de etiketten verduidelijkt dit: ‘kunst, cultuur en amusement’, ‘kunst, theater en nieuwe media’, ‘artiest/entertainer’, ‘vormgeving en entertainment’, ‘organisatie evenementen’ (in kunst, cultuur en media), ‘pop & sound design’ – het aanbod verschilt per instelling. Urban artists kunnen terecht bij ‘pop & sound design’ en verschillende andere mbo-opleidingen. Het Platform is onlangs opgeheven: het heeft zijn taak volbracht. Veel directer dan de meeste hbo-opleidingen sluit het mbo aan bij de praktijk, en bovengenoemde labels wijzen er al op dat dit een andere praktijk is dan het ‘van wereldse smetten vrije’ kunstenaarschap van de academische traditie. Saxofonist Bart Suèr windt er geen doekjes om in zijn Concept opleiding MBO muzikant/producer voor het Albeda College: ‘Wij muzikanten willen bekend worden.’ Je moet zien te komen bij de real artists. ‘Real artists zijn slim, sensitive, gedreven en gedisciplineerd, en ze zijn realistisch over hun kansen binnen de muziek-biz. Wij willen dat jullie voor deze stroming kiezen. Daarvoor is deze opleiding. Jullie werken aan succes en fame op een manier die je uiteindelijk het verst zal brengen.’ De vierjarige cursus verloopt in cycles van schrijven/componeren, opnemen en optreden om je product aan de man te brengen – dat wil zeggen in de record shops. In die vier jaar drop je drie albums: ‘Met één album kun je nog denken: eendagsvlieg. Met twee albums moet je in de gaten worden gehouden. Met drie albums ben je voor mij beroeps.’ Aldus Suèr in een recent interview in Vrij Nederland. Zulke uitspraken refereren aan een praktijk waarin, zoals dat in de urban arts allang het geval is, kunst en entertainment in een adem mogen worden genoemd. Waar commercieel succes geen teken hoeft te zijn van gemis aan diepgang en waar geen scherp onderscheid wordt gemaakt tussen de artist en de artiest. Succes is er belangrijk maar ook betrekkelijk, want afhankelijk van trends die hun tijd vaak al snel hebben gehad. Kunst hoeft er niet per se voor de eeuwigheid bestemd te zijn; tenslotte is menig kunstwerk dat dat wel was ook maar beperkt houdbaar gebleken. Het veld dat door de mbo-opleidingen wordt bediend is in toenemende mate een veld vol beweging. Afgestudeerden beginnen liever een eigen bedrijfje dan ergens in loondienst te gaan. Ze associëren zich met anderen projectgewijs, bijvoorbeeld om een productie te maken, niet in langerlopende verbanden. Netwerken nemen de plaats in van vaste kernen; een verschijnsel dat zich ook voordoet in de amateurkunst, waar de verenigingen uiteenvallen ten gunste van ad hoc-associaties. De toeloop op het mbo is vanaf het begin groot geweest. Het biedt kansen voor talent dat anders zijn bagage aan vaardigheden moeizaam bij elkaar had moeten shoppen bij hiphopcentra en alternatieve trajecten, met alle risico’s om half beslagen ten ijs te komen, of helemaal niet. Wie, zoals nogal wat opleiders in het hbo, vreest dat drempelverlaging en beroepsverruiming het artistiek niveau doen dalen, mag bedenken dat het hbo evenmin als het mbo garant staat voor artistieke kwaliteit . Beide kunnen echte top-arti(e)sten afleveren naast middelmatige talenten en zwakke broeders en zusters van wie in het kunstcircuit niets meer wordt vernomen. Men wordt daarom verzocht elkaar niet te

een rage onder jongeren waar de high art zich verre van moest houden verdringen maar te verdragen. Het hbo zou bijvoorbeeld de flexibiliteit kunnen opbrengen om jongeren die, komend van het mbo of een alternatief traject, zich verder willen bekwamen in een specialisatie die een conservatorium of een dansacademie in huis heeft, niet te verplichten dan ook het hele curriculum te volgen, inclusief vakken waarin ze allang volleerd zijn. Gelukkig begint men daarmee binnen een aantal kunstvakopleidingen al soepeler om te gaan.


Go Big or go Home (2007),

Don’t hit mama, regie Nita Liem. FOTO Jean van Lingen, beeldbewerking Overburen



Talentontwikkeling, werkgelegenheid en cultureel burgerschap ‘Talentontwikkeling,’ schrijft de Raad voor Cultuur in Innoveren, participeren!, ‘heeft hoge prioriteit, niet alleen met het oog op de kenniseconomie en de creatieve industrie, maar ook omdat cultuur burgers de kans biedt zich te uiten en te ontplooien.’ De Raad doet deze uitspraak in het hoofdstuk Amateurkunst en cultuureducatie , maar de vermelding van economie en industrie herinnert eraan dat mensen voor andere bezigheden talent kunnen hebben dan alleen artistieke. De ‘goede en getrouwe’ knechten uit de gelijkenis (Mattheus 25 : 14-30) dreven handel met de hun toevertrouwde talenten (toen nog in de letterlijke betekenis van grote sommen geld). In The talented Mr Ripley woekerde de hoofdpersoon met het talent om te overleven door list en bedrog en ten koste van mensenlevens. Talentontwikkeling is dan ook geen monopolie van de sector kunst en cultuur. Over de hele breedte van de arbeidsmarkt wordt eraan gewerkt om jongeren te laten ontdekken waar ze goed in zijn en op basis daarvan een broodwinning te bezorgen. Soms in samenwerking met een initiatief uit de artistieke sector: ISH Institute, de opleidingspoot van het urban arts-gezelschap ISH, start in AmsterdamOsdorp een tweejarige ‘opleiding in straatkunst en –cultuur’ (Fame-ISH), waarvoor een deel van de instroom loopt via de gemeentelijke Dienst Werk en Inkomen (DWI). Het gaat dan om schoolverlaters en andere ‘risicojongeren’ die niet per se beroeps-urban artists hoeven te worden. Als ze via Fame-ISH de weg terug naar school weten te vinden, of in een andere branche aan de slag komen, is het ook goed. Overigens kunnen ook mbo-studenten van de kunst-en-cultuuropleidingen aan het ROC van Amsterdam twee jaar van hun studie doorbrengen in de ‘echte theaterpraktijk’ die in Osdorp wordt geboden, want vanaf het begin wordt steeds gewerkt aan producties. Fame-ISH verzorgt bovendien naschoolse activiteiten en vrijetijdsbesteding voor ‘jongeren in sociaal-maatschappelijk moeilijke omstandigheden tussen twaalf en zeventien, respectievelijk achtien en drieëntwintig jaar, in samenwerking met de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam en de IVKO’. Maar de Raad voor Cultuur spreekt over talentontwikkeling in verband met amateurkunst en cultuureducatie onder de kop Naar een Actieprogramma Cultuurparticipatie. In de Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009 – 2012 van de gemeente Rotterdam wordt talentontwikkeling zelfs ‘een belangrijk aspect van cultuurparticipatie’ genoemd, iets waar ook diegenen mee gebaat zijn die niet zelf de beitel ter hand nemen of op het podium klimmen maar wel ‘genoegen beleven aan het bezoeken van kunstuitingen van anderen’. Leren genieten van kunst is ook talentontwikkeling, vindt ook Orhan Kaya’s Amsterdamse collega Carolien Gehrels. (De Rotterdamse wethouder zelf citeert Kunstfactor, het sectorinstituut voor de amateurkunst: ‘Cultuurdeelname draagt bij aan het Bruto Nationaal Geluk’.) Talentontwikkeling in deze optiek dient dus cultuurparticipatie en cultuurparticipatie leidt tot ‘cultureel burgerschap’, tot de ‘cultuurwijsheid’ waarover Carolien Gehrels spreekt in haar Hoofdlijnen Kunst en Cultuur 2009 – 2012 , dat wil zeggen ‘dat mensen de kansen grijpen die cultuur hun biedt’. ‘Cultuurwijs is ook streetwise: weten hoe je te verhouden tot onze stad en de mensen aan het begin van de nieuwe eeuw.’ En dat heeft allemaal te maken met die verrassende ontdekking dat cultuur wel eens belangrijker zou kunnen zijn voor het functioneren van de hedendaagse samenleving dan men lang had gedacht. Met het begrip ‘cultureel burgerschap’ wil de Raad voor Cultuur recht doen aan ‘het toegenomen belang van culturele praktijken en instellingen in de samenleving en aan de gegroeide vervlechting van politiek, economie en cultuur’.

Over de hele breedte van de arbeidsmarkt wordt eraan ge ‘Innoveren, participeren!’ Participeren krijgt bij de Raad een uitroepteken. Participatie, meedoen, is voor de komende jaren ook het credo van het Rotterdamse cultuurbeleid. Volgens het Haagse Actieplan Wijkcultuur betekent cultuurparticipatie: zorgen dat ‘nog meer Hagenaars uit de héle stad kunnen genieten van en meedoen aan kunst en cultuur!’ Culturalis, in 2005 ingesteld om het gemeentelijke cultuurparticipatiebeleid te implementeren, stelt in het Jaarplan 2007 onomwonden de prioriteit van meedoen boven genieten. De missie van Culturalis is de belangstelling voor en actieve betrokkenheid bij de amateurpodiumkunsten te stimuleren.


Tm - special 2007

11

Al die nadruk op actieve betrokkenheid brengt de Raad voor Cultuur tot een voorstel voor een Actieprogramma Cultuurparticipatie ‘dat beoogt de actieve deelname van burgers aan kunst en cultuur te vergroten’. Een idee dat door de Tweede Kamer breed wordt gedragen. En nu de fondsenstructuur bij het Rijk toch wordt opgeschud en ‘de waarde van amateurkunst voor de samenleving zo nadrukkelijk in de belangstelling staat’, vindt de Raad het tijd voor een apart, ‘sectorbreed’ fonds voor de amateurkunsten waaraan meteen ‘de landelijke middelen voor bijzondere en vernieuwende cultuureducatieve projecten’ worden gekoppeld. Over de opzet van zo’n Programmafonds Cultuurparticipatie is het ministerie van OCW in overleg met provincies en gemeenten en met de organisaties voor amateurkunst en cultuureducatie in het veld. Jaap Dijkstra, oud-gedeputeerde uit Overijssel, is aangesteld als kwartiermaker voor heel Nederland. Het fonds is bedoeld om twee categorieën cliënten te bedienen. Er kan rechtstreeks subsidie worden aangevraagd voor bijzondere en innovatieve projecten op het gebied van amateurkunst en actieve cultuureducatie. Actieve cultuureducatie omdat het fonds nadrukkelijk is bedoeld voor projecten waarin kunst wordt gemaakt, niet alleen maar gerecipieerd. Daarnaast neemt het fonds taken over van Actieplan Cultuurbereik, de regeling voor educatieve projecten en het werven van nieuwe publieksgroepen die in 2008 wordt opgeheven. Aanvragers in deze categorie moeten indienen bij hun gemeente of provincie en wanneer die besluit voor een bepaald bedrag te subsidiëren kan het fonds er een gelijk bedrag bijleggen. Zo kunnen de lagere overheden de meerjarenprogramma’s uitbouwen die ze in het kader van Actieplan Cultuurbereik hebben opgestart. Culturele diversiteit behoort tot de aandachtspunten. Afbakening van bevoegdheden tussen de verschillende fondsen is uiteraard een belangrijk voorwerp van overleg. Niet iedereen is gelukkig met de strikte scheiding tussen amateurkunst en professionele podiumkunsten. Er is immers een grijs gebied, een zone bewoond door semiprofessionelen die het niveau van beroepskunstenaars dicht benaderen. Wat de binnengrenzen betreft meent Jan Jaap Knol, hoofd van de afdeling Cultuurbereik van het ministerie en projectleider Cultuur en School, dat amateurkunst en kunsteducatie niet al te streng hoeven te worden gescheiden. Dat zullen ze op de werkvloer ook niet zijn. Verder moet er binnen het fonds een centrale post komen van waaruit alle lopende programma’s worden gemonitord, een plek waar alle kennis op het gebied van amateurkunst en cultuureducatie samenkomt zodat men van elkaars ervaringen kan leren. Het wiel hoeft niet steeds opnieuw te worden uitgevonden.

Amateurkunst Amateurkunst zit inderdaad in de lift. De nieuwe minister spreekt er in zijn Kunst van leven over als ‘van groot belang’ als bouwsteen voor de ‘brede culturele basis’ die het kabinet beschouwt als ‘een voorwaarde voor de ontplooiing van talent’. Vroeger sprak men van ‘amateuristische kunstbeoefening’. Amateurs beoefenden toneel, muziek, dans, beeldende kunst en fotografie als hobby; zij probeerden in hun vrije tijd hetzelfde te doen als beroepskunstenaars maar bijna per definitie zonder hun peil te halen. ‘Amateurkunst’ daarentegen suggereert een volwaardige kunstbeoefening naast die van de professionals, een kunst die in staat is een eigen geluid te ontwikkelen. Bij amateuristische kunstbeoefening leek persoonlijk welzijn voorop te staan – plezier, zelfontplooiing, gezelligheid. Van amateurkunst mag worden verwacht dat ze bijdraagt aan de collectieve cultuur, aan de ontwikkeling van artistieke talen waar ook professionele kunstenaars mee verder kunnen. Femie Willems gaat in haar eerder genoemde beleidshandreiking Kunsteducatie zelfs zo ver te stellen: ‘Amateurkunst is van betekenis omdat het uitdrukking geeft aan wat er leeft in de moderne samenleving en kunst in die samenleving plaatst.’ Als dat waar is, hebben we geen beroepskunstenaars meer nodig.

werkt om jongeren te laten ontdekken waar ze goed in zijn In het paradijs van de amateurkunst is plaats voor iedereen. ‘Als we nou eens,’ sprak Maria van der Hoeven, toen nog minister van OCW, bij de presentatie van het nieuwe sectorinstituut Kunstfactor, ‘met elkaar de uitdaging aangaan dat iedere Nederlander (in de brede zin van het woord) als kind of als jongere tenminste één kunstdiscipline leert beheersen. Actief. Door zelf te doen. Uiteraard op een niveau dat past bij zijn of haar talent.’


De gemeente Rotterdam maakt daar inmiddels werk van met een onderwijsprogramma ‘Ieder kind een instrument’, op 10 oktober 2007 gelanceerd. Ap de Vries van De Kunstconnectie spreekt van talentontwikkeling die al op de kleuterleeftijd kan beginnen met de vraag of en waarvoor een kind talent heeft, maar daarmee dreigt het begrip wel heel erg te worden opgerekt. De Raad voor Cultuur is voorzichtiger: ‘Het belang van amateurkunst als vindplaats en kweekvijver voor artistiek talent is meermalen aangetoond.’ Inderdaad wordt vooral in de muziek niet zelden de stap van amateur naar beroeps gezet. Maar amateurkunst is vooral het domein waar het meedoen gestalte krijgt. Centra voor amateurkunst bieden weliswaar ook cursussen schilderen, beeldhouwen, pottenbakken en fotografie aan, maar in de beleidsvoornemens van overheden en organisaties genieten theater, dans en muziek sinds lang prioriteit – die amateurkunsten die je gezamenlijk en in vereniging kunt beoefenen en waarbij makers en publiek rechtstreeks met elkaar communiceren in de uitvoeringen. De kunsten van het meedoen. Meespelen in een orkest, meezingen in een koor, samen een toneelstuk opvoeren brengt mensen tot elkaar. In de optiek van de cultuurparticipatie is de artistieke kwaliteit van het resultaat vers twee. Het gaat er niet om wie het mooiste potje bakt, maar of je in het team een good sport blijkt. Volgens het Haagse amateurkunstcentrum Het Koorenhuis wordt amateurkunst ‘zelfs samenlevingskunst genoemd: het is het cement binnen een coherente samenleving’. Voor het gloednieuwe instituut Kunstfactor is de verzelfstandiging van de amateurkunst in het subsidiestelsel aanleiding om een ambitieus programma te presenteren, met een landelijke imagocampagne, een nationale amateurkunstweek en amateurkunstprijs en vele andere acties onder het motto ‘Kunst door iedereen!’ Deze ‘plannen moeten vooral ten goede komen daar waar de sector zijn kracht aan ontleent: de vele activiteiten in de centra in buurten en wijken in heel Nederland.’ Soms worden de urban arts beschouwd als een vorm van amateurkunst. Dat is niet terecht. Natuurlijk is er verschil in techniek, durf en inventiviteit tussen de vaak heel jonge beginners en de top die in de loop der jaren een niveau heeft bereikt dat met recht professioneel mag worden genoemd, of men daar van zijn kunst nu zijn beroep maakt of niet. Maar de lijn tussen basis en top vertoont nergens een breuk: beide houden zich bezig met exact dezelfde zaken. Het verschil tussen amateur en professional heeft in de kunsten van de straat geen betekenis.

Community arts Dat andere Beloofde Land van de cultuurparticipatie, community arts, beschikt nog niet over een eigen fonds. Wel over een laboratorium: het Community Arts Lab (CAL) in Utrecht, en over een lectoraat bij Codarts Hogeschool voor de Kunsten in Rotterdam. CAL is opgezet in het kader van de Vrede van Utrecht, het culturele programma dat stad en provincie Utrecht (nog) beter op de kaart moet zetten met in het verschiet de driehonderdjarige herdenking van de Vrede van Utrecht in 2013. In datzelfde kader werd in Utrecht al tweemaal een manifestatie Kunst in mijn buurt georganiseerd. Het lectoraat startte in september 2005 als voorzet voor een mastersopleiding Community Arts. Het begrip is overgewaaid uit Engeland, waar al in het Thatcher-tijdperk op lokaal niveau veel sociaaleconomisch gerichte projecten plaatsvonden met medewerking van kunstenaars. Door sommigen wordt ongeveer alles wat in de (probleem)wijken gebeurt of wat beroepskunstenaars samen met leken ondernemen bestempeld als community art, maar er zijn preciezer definities. In haar studie Respect! Urban culture, community arts en sociale cohesie (2004) komt Sandra Trienekens tot deze omschrijving: ‘Community arts is een specifieke vorm van kunst met een methodiek die groeps- en vraaggericht is en die werkt met “nieuwe” disciplines in (achterstands)wijken om diegenen te bereiken die niet zelf de weg vinden naar de gevestigde culturele voorzieningen, om hun artistieke talenten te ontdekken en hun artistieke vaardigheden te verbeteren. Hieruit kunnen weder-

Het positieve aan gemeenschapskunst is nu juist dat het om nieuwe kunstuitingen, nieuwe methodieken en nieuwe samenwerkingsverbanden voortkomen.’ Lector Peter van den Hurk sluit hierbij aan: ‘De praktijk van de community arts wordt gekenmerkt door pogingen om kunst toegankelijk te maken voor mensen die daar niet vanzelfsprekend in zijn geïnteresseerd.’ Een community artist moet dan ook beschikken over virtuositeit in het scheppen én in het toegankelijk maken.


Tm - special 2007

13

Community art wordt in deze definities een vorm van kunsteducatie. Maar het accent kan ook anders worden gelegd: op het sociale aspect. In de Rotterdamse Uitgangspunten voor het cultuurbeleid 2009 – 2012 wordt de term community arts gereserveerd voor ‘projecten waarbij een groep belanghebbenden in samenwerking met een (groep) kunstenaar(s) een maatschappelijk onderwerp vertaalt naar een kunstproject. Daarbij wordt wel gestreefd naar een zo hoog mogelijke artistieke kwaliteit maar het totstandkomingsproces en de inhoud van het product staan voorop.’ Ook Sandra Trienekens geeft toe dat community art vaak fungeert als ‘een artistieke uitlaatklep voor sociaalmaatschappelijke problemen in een gemeenschap’. Dat maakt deze kunstvorm echter nog niet tot welzijnswerk ‘omdat het streven naar ontplooiing van de artistieke talenten en verbetering van artistieke vaardigheden van deelnemers voorop staat’. Het geeft intussen te denken dat volgens een in Respect! geciteerde enquête in Belfast slechts tweeëntwintig procent van de ondervraagde deelnemers aan zulke projecten vindt dat community art kunstwerken van hoge kwaliteit voortbrengt. Ook Sandra Trienekens lijkt uiteindelijk het maatschappelijk effect hoger aan te slaan dan de artistieke bewustwording van wijkbewoners. Kunsteducatie citeert uit haar lezing op een congres over Kunst, cultuur en gemeenschapskunst in 2005: ‘Als we het met elkaar eens zijn dat “kunst mensen bij elkaar brengt”, dan geldt: grijp die kans, zet (gemeenschaps)kunst doelgericht in.’ En: ‘Het positieve aan gemeenschapskunst is nu juist dat het extra gereedschap vormt in de “toolkit” van de bestuurder om af en toe wat aan de gemeenschap te kunnen sleutelen.’

De basis en de top Door amateurs, kunstopvoeders, community artists, talentontwikkelaars en beleidsmakers wordt overal in Nederland nijver gemetseld aan de brede basis zonder welke volgens velen geen hoge top kan bestaan. Maar hoe ziet die top eruit? Nauwkeuriger: wat voor soort top wordt geacht te gedijen op deze basis? Minister Plasterk weet het wel, getuige zijn Kunst van leven: ‘Kunst doet meer dan behagen of vermaken; kunst kan ontregelen, choqueren, datgene zichtbaar maken waarvoor we onze ogen liever zouden willen sluiten. Om met Gerrit Komrij te spreken: “In wezen heeft kunst altijd iets ondermijnends, iets wat onzeker maakt, iets waar de mensen beter mee af zouden zijn als het er níet was.”’ Maar dat lees ik niet in het credo van het Community Arts Lab: ‘The CAL places the power of art and culture smack in the middle of society. It does not have the illusion to provide instant relief to social tensions but it is convinced that art and culture add an indispensable dimension to daily life that anyone should be entitled to.’ Niks ‘beter af als het er niet was’, integendeel: hoe meer kunst in mijn buurt hoe lekkerder ik in mijn burgervel kom te zitten. ‘De rellen in Den Bosch zouden minder omvangrijk zijn geweest als jongeren zich eens wat meer met cultuur zouden bezighouden,’ zei voormalig commissaris van de koningin in Noord-Brabant Frank Houben in 2001 in het Algemeen Dagblad. ‘Een bezoek aan de bibliotheek, het bespelen van een muziekinstrument, het zich intensief bezighouden met theater, alle kunstzinnige en culturele uitingsvorming kunnen de “sociale kloof” in de achterstandsbuurten dichten.’ Kunst helpt om de boel bij elkaar te houden (sociale cohesie), voorkomt sociale uitsluiting, helpt mensen hun identiteit te ontdekken, bevordert de emancipatie van achtergestelde groepen, kortom: helpt de burger zijn weg te vinden in een verwarrende wereld van ‘globalisering, migratie en doorbraak van mondiale populaire cultuur’. Veelgehoorde stellingen, die helaas nergens overtuigend worden onderbouwd en waarbij mag worden gevraagd wat de specifieke bijdrage van kunst kan zijn aan resultaten die ook langs diverse andere wegen kunnen worden bereikt. Veel, vooral jongere, kunstenaars voelen zich niet meer thuis in een kunstwereld die een reservaat voor bedreigde diersoorten is geworden. Zij willen kunstenaar zijn op plekken waar dat iets kan betekenen

extra gereedschap vormt voor de toolkit van de bestuurder voor ‘gewone mensen’. Hoe dat te verwezenlijken valt, dat moet worden uitgedokterd en daar zijn ze op allerlei manieren mee bezig, bijvoorbeeld in community art-projecten. Maar wat beweegt gewone mensen om het erop te wagen met kunst? Is het omdat kunst voor hen nog altijd wat buiten de gewone orde valt, als een vrijplaats voor een soort kermisklanten waar je gekke bekken mag trekken en rare sprongen maken omdat het toch geen ingrijpende gevolgen hoeft te hebben in het leven van


alledag? (En de kunstmissionarissen hadden nog wel zó gewaarschuwd: Als kunst eenmaal in je leven komt laat ze je nooit meer los!) Heeft het te maken met de vrijheid om te bewegen, zingen, schreeuwen op manieren waar een don’t try this at home! op staat, met het ‘primitieve’ plezier van iets onder je handen vorm te zien krijgen?

Meeslepend kunstenaarschap Die kunstenaar, van wie zoveel heil te verwachten valt, hoe ziet die eruit? Volgens de prospectus waarin het Koorenhuis in Den Haag zijn amateurcursussen 2007–2008 aanbiedt zijn kunstenaars ‘bevoorrechte mensen. (…) Ze worden voortgedreven door het vuur van het enthousiasme en staan nooit met lege handen. Steeds weer scheppen ze iets vanuit het niets. (…) Ze maken kunst en ze zijn kunst.’ Wie zou zich niet graag laten meeslepen door de geestdrift van zulke zondagskinderen? Het Actieplan Wijkcultuur van de gemeente Den Haag heet niet voor niets De vonk die overslaat. In de participatiewerving wordt kunst voortdurend geassocieerd met ‘passie’, ‘bevlogenheid’, ‘gedrevenheid’, alsof kunstenaars zich dag in dag uit kraaiend van plezier laten voortdrijven door het vuur van het enthousiasme van de ene creatie vanuit het niets naar de andere. Nooit komen ze met lege handen te staan, bofkonten die ze zijn. Kom daar maar eens om bij ons alledaagse stervelingen. Kunst wordt niet vanuit het niets geschapen, en niet (alleen) vanuit een onstuitbare drang om gevoelens te uiten, maar (ook) vanuit reflectie op andere kunst, behoefte aan vormonderzoek, materiaal. Daar komen zelfkritiek en twijfel aan te pas. Maar wat voor de participatieapostelen telt lijkt eerder de creatieve roes te zijn. Niet voor niets bijten ze zich zo vast in de podiumkunsten. Podiumuitvoeringen komen tot stand in een elektriserende circussfeer waaraan deelnemers – performers, technici, iedereen die meewerkt – minstens zoveel beleven als aan het kunstgebeuren zelf. Dat je erbij was laat misschien een diepere herinnering achter dan het drama of de muziek. Participatie wordt een deugd op zichzelf. En in de roes rond de komende uitvoering omarmt men elkaar eerder dan in trappenhuis of supermarkt met voorbijzien aan sociale, leeftijds- en kleurverschillen. Dat het een kunst roes was doet achteraf niet meer zoveel ter zake. In een ander document belooft het Koorenhuis zijn amateurs ‘een kunstwereld waarin het goed toeven is’. Nu is het in de huidige professionele kunstwereld niet meer zo goed toeven en zo’n uitspraak roept dan ook een enigszins archaïsch beeld op: het beeld van een gemeenschap waarin kunstenaars en niet-kunstenaars het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Net als bij de eerdere roep om een nieuwe ‘gemeenschapskunst’ rond 1900 schemert het ideaal door van een samenleving die als het ware instinctief uitdrukking geeft aan haar vreugden en noden, weliswaar door het medium van kunstenaars die verstand hebben van de daarvoor benodigde middelen, maar toch. Niet toevallig wordt in de Rotterdamse nota Stadsburgerschap: het motto is meedoen (januari 2007) gesproken van een ‘stadsburgerschap zoals het bestond in de middeleeuwen’ dat ‘opnieuw kan opbloeien’ nu ‘grote groepen mensen zich makkelijker verplaatsen van het ene land naar het andere’ en van de weeromstuit meer en meer gaan hechten aan de stad waarin ze wonen. Maar in middeleeuwse en tribale samenlevingen was kunst verweven met de sociale orde die het collectief overeind hield, inclusief de religieuze kant daarvan, for better for worse. Mensen herkenden zich erin omdat de kunst daarbinnen een concrete functie vervulde, gedragen werd door vaak lange tradities en bekrachtigd door de powers that be. Daar hoefden geen genot en ontroering aan te pas te komen (al was dat niet uitgesloten): deelname aan heropvoeringen van mythen en passies, zorg voor en verering van beelden waren een kwestie van plicht. Naar zo’n situatie kun je terugverlangen, maar om ze te verwezenlijken zou heel wat meer nodig zijn dan alle Nederlandse werkers aan cultuurparticipatie bij elkaar kunnen opbrengen.

Geheime agenda Toch lijkt zo’n re-integratie van kunst en kunstenaarschap in de hedendaagse maatschappij als een verborgen agenda schuil te gaan achter al die bevlogen bestuurdersteksten over talentontwikkeling, kunsteducatie en cultuurparticipatie. Natuurlijk zou het niet alleen op het ideële, maar ook op het praktische vlak een hele opluchting zijn als het zou lukken. Als de kunst eenmaal weer wortel heeft geschoten in de samenleving, zoals minister Hedy d’Ancona bijna twintig jaar geleden al hoopte, gaat ze zichzelf immers weer bedruipen en dan hoefde geen overheid zich meer het hoofd te breken over financiële ondersteuning en artistieke kwaliteit. In zo’n maatschappij maken de klanten wel uit wat gewenste kunst is en wat niet en geen kunstenaar die zich nog te goed voelt om zich daaraan te conformeren. En de opleidingen zouden weer precies weten wat ze hun studenten moeten bijbrengen.


Tm - special 2007

15

Maar zo ver is het nog lang niet. Onze samenleving zit nog altijd opgescheept met een contingent eigenwijze makers van kunst ‘waar de mensen beter mee af zouden zijn als het er níet was’ en die desondanks van overheidswege gestimuleerd wordt. Die eigenwijze kunst is er ook niet voor niets. Je kunt het betreuren dat zoveel kunstenaars in de afgelopen twee eeuwen het dorpsplein hebben verlaten waar ze zaten te maken wat hun dorps-, stad-, landgenoten mooi vonden – als dat plein al ooit bestaan heeft – om ergens in de periferie dingen te produceren waar de genoten niet om vroegen, maar die precaire vrijheid verschafte hun wel de ruimte om gebieden te exploreren, talen te ontwikkelen, ontdekkingen te doen waarmee ze het mentale domein van hun samenleving enorm hebben uitgebreid. Deze avontuurlijke, exploratieve dimensie van het kunstenaarschap wordt nauwelijks of niet aangesproken waar participatie, sociale cohesie en het voorkomen van rellen voorop staan. Kunst wordt daar eenzijdig aangesproken op haar instrumentele, communicatieve aspect, als vehikel voor zaken die ook langs andere wegen voor het voetlicht kunnen worden gebracht – ‘extra gereedschap in de “toolkit” van de bestuurder om af en toe wat aan de gemeenschap te kunnen sleutelen’. De avontuurlijke, exploratieve dimensie van het kunstenaarschap wordt ook nauwelijks aangesproken in de amateurkunst, tenminste zolang die blijft vasthouden aan het beeld van de blije, onbekommerd uit het niets creërende kunstenaar. Kunsteducatie zou daaraan iets kunnen doen. Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om ‘leren genieten’, om vragen als ‘vind ik dit mooi of lelijk?’, ‘spreekt me dit aan?’ of ‘herken ik mij hierin?’ Voor het functioneren van kunstenaars in een samenleving is het op de lange duur van meer gewicht dat anderen met hen leren meedenken dan dat hun werk bewondering oogst en dat die anderen ervan genieten of erdoor ontroerd raken. Genot en ontroering horen bij de consumptie van kunst; ze kunnen de kunst niet voeden. Er is niets tegen een natie van amateurkunstenaars, tegen een brede basis. Maar voorlopig blijft devraag: welke top moet daarop gedijen? Of blijft die top gewoon lonely in de lucht hangen? Met dank aan Sonja van der Valk, Geert van Itallie, Maarten Lammers en Paul de Vries.

Creatieve Stad : Divers Talent

Op 26 november houdt de HKU van 14.00 tot 16.00 uur een expertmeeting over het onderwerp hoe de grote stad omgaat met het ontwikkelen van routes voor jongeren die niet vanzelfsprekend aansluiting vinden met de creatieve sector. Plaats Akademietheater Utrecht, toegang vrij akademietheater.hku.nl

Colofon Dit artikel kwam tot stand dankzij bijdragen en ondersteuning van: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Gemeente Den Haag Gemeente Utrecht Amsterdams Fonds voor de Kunst Stichting Kosmopolis Rotterdam Stichting Cultuurfonds van de Bank Nederlandse Gemeenten SNS REAAL Fonds Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten Netwerk CS SICA Kunstenaars & Co Theater Instituut Nederland TM

TM is een uitgave van de Stichting Vakblad voor de Podiumkunst Hoofdredactie Constant Meijers Redactieassistentie Marrit Boomsma Tekstredactie MoreTXT/Lonneke Kok, Willemijn Barelds Vormgeving KochxBos Ontwerpers Prepress en druk RotoSmeets GrafiServices Utrecht Copyright ©2007 ISSN 1567-8628 Omslag Boost (2007), Monique Duurvoort/Dansateliers foto Pepijn Lutgerink


TIJDSCHRIFT OVER THEATER, MUZIEK & DANS

|

JAARGANG 11

|

NR 03

|

APRIL 2007

|

EURO 8,-

WWW.THEATERMAKER.NL

Innoveren, participeren?

JOHAN SIMONS

DANS IN NEDERLAND

MULTICULTUREEL THEATER

HEKSENJACHT

JEUGDTHEATERCANON

Neem nu een jaarabonnement

en ontvang de bundel Het beste uit 10 jaar TM en het TheatermakerKwartet ter waarde van â‚Ź 26,50 als welkomstgeschenk.

abonneer je via www.theatermaker.nl Kijk voor kennismakings-, kortings- enop cadeau-abonnementen www.theatermaker.nl Bedragen zijn inclusief 6% btw en verzendkosten. Betaling per acceptgirokaart. Na betaling van uw abonnementsgeld stuurt TM u de welkomstcadeaus. Voor vragen en/of opmerkingen over abonneren: info@theatermaker.nl


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.