7 minute read
VAART ZETTEN ACHTER ENERGIETRANSITIE
‘We moeten vaart zetten achter energietransitie’
FOTO’S: BP Karen de Lathouder was té kort plantmanager van de BP Raffinaderij om definitief afscheid te nemen. Zo’n veertig procent van haar tijd besteedt ze nog aan de dagelijkse gang van zaken in de Europoort. Maar het grootste deel zal toch in beslag worden genomen door haar functie als CEO BP Nederland. Een functie die ze zichtbaar met veel energie en plezier invult, al was het maar omdat ze zich nu ook over de retail van de BP stations mag buigen. ‘Een heel andere wereld, waar je veel dichter op de klant zit’, aldus De Lathouder. ‘Dat is ook zeer leerzaam voor onze andere activiteiten. Want we zullen de klant moeten meenemen in de transitie waar we nu voor staan.’
David van Baarle
De grootste opgave voor BP is natuurlijk de transitie van een fossiele business naar groene moleculen en elektronen. Bij monde van de algemeen CEO Bernard Looney sprak het energiebedrijf al de ambitie uit om in 2050 CO2-neutraal te zijn. Het tussentijdse doel voor 2035 is niet veel minder ambitieus met CO2-neutraliteit voor scope 1 terwijl ook een groot deel van de scope 2-emissies moet zijn teruggedrongen. Dat betekent dus dat de raffinaderij geen CO2 meer uitstoot terwijl ook een deel van de toeleveringsketen zijn emissies terugdringt. Dan is de combinatie van CEO en plantmanager misschien niet eens zo heel verkeerd. Want zodra die eerste emissiereductiestappen zijn gemaakt, zal de raffinaderij langzaamaan geschikt moeten worden gemaakt voor de productie van hernieuwbare brandstoffen en biogrondstoffen. Dat is namelijk de enige manier om ook de CO2-uitstoot van de klanten van BP (Scope 3) een halt te roepen.
Investeringen
‘De raffinaderij is vijftig jaar oud’, zegt De Lathouder. ‘Toen deze in de jaren zeventig werd gebouwd, was de verwerking van fossiele olie het hoofddoel. BP beheerste de gehele brandstofketen, van exploratie en productie van ruwe olie tot raffinage en uiteindelijk de uitgifte bij de tankstations. De investeringen in de raffinaderij richtten zich met name op het zoveel mogelijk kraken van de ruwe oliemoleculen in de deelfracties.
Inmiddels stapt in Nederland het personenvervoer gestaag over op elektrische transmissie, terwijl het zwaardere wegtransport experimenteert met waterstof. Ook de scheep- en luchtvaart onderzoekt duurzame alternatieven, zoals waterstof en biobrandstoffen. Deze nieuwe ketens zijn veel groter en complexer. Als de energietransitie ons één ding leert, dan is het dat een raffinaderij slechts een radertje is in een veel groter systeem. In dat systeem werken moleculen en elektronen samen, maar is ook samenwerking tussen de schakels in de keten essentieel.’ Wil je een rol blijven spelen in die keten, dan zal je je investeringen daarop moeten aanpassen, stelt De Lathouder. ‘Zo hebben we onlangs besloten de eerder voorgenomen investeringen in een nieuwe hydrocracker af te stellen. In plaats daarvan bieden we mee met de offshore windconcessie voor Hollandse Kust West en adopteren we een zonnepark van BP Lightsource.’
Blauwe waterstof
Voor de BP-raffinaderij is de CO2 reductieambitie voor 2035 grotendeels afhankelijk van de Rotterdamse samenwerking H-Vision. Uitgangspunt voor het project is de gezamenlijke waterstofproductie uit de restgassen van de raffinaderijen van BP, Shell en ExxonMobil. De Lathouder: ‘Door de CO2 uit onze restgassen af te scheiden, houden we voldoende blauwe waterstof over om de kraakovens te verwarmen. Daarmee zouden we in één klap zestig procent van de scope 1 emissie kunnen vermijden. De overige veertig procent kunnen we dan invullen door de utilities te elektrificeren en waar nodig rookgassen te scrubben. Maar ook het slagen van H-vision staat of valt met ketensamenwerking. We moeten samen een schaalbaar modulair systeem bouwen waarin we de waterstofproductie en -consumptie van de Rotterdamse bedrijven aan elkaar schakelen. Voor de individuele bedrijven is zo’n project te groot, dus is het wel noodzakelijk dat iedereen aan boord blijft.’ Dat de slagingskans van H-vision ook afhankelijk is van de CO2-transport en opslagfaciliteit Porthos, is volgens De Lathouder maar ten dele waar: ‘Een publieke CO2-infrastructuur is zeker gunstig voor de businesscase, maar het is geen voorwaarde. Er zijn ook andere manieren om het broeikasgas op te slaan of te benutten. Belangrijker is dat we de keten zo efficiënt inrichten dat de blauwe waterstof straks zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.’ Nu zijn er nog discussies gaande over de meest efficiënte en economische inzet van het waterstofgas. ‘Velen zien de meeste toegevoegde waarde in het vrachttransport. Maar helaas zijn er nog niet veel vrachtwagens die op waterstof rijden. Bovendien moet de hele infrastructuur, inclusief vergunningen en normeringen worden ingericht. Dan is de industriële route een stuk eenvoudiger, gezien de ervaringen die de industrie al heeft met grijze waterstof.’ Natuurlijk zal waterstof op den duur moeten worden ingezet waar het de meeste toegevoegde waarde levert, vindt De Lathouder. ‘Maar nu dreigt er een politieke en maatschappelijke impasse te ontstaan omdat men geen keuzes kan maken. Stop dan de eerste golf waterstof in de industrie zodat de automotive markt voldoende tijd heeft om de eerste waterstofvrachtauto’s te ontwikkelen. En richt je pas in de derde golf op de tankstations en het personenvervoer. We noemen het niet voor niets een energietransitie. Je hebt meerdere jaren en vele tussenstappen nodig voordat je bij het einddoel komt. Maar je moet wel nu beginnen om dat einddoel op tijd te halen.’
Daadkracht
Het lijkt de Lathouder te storen dat er vooral veel wordt gepraat over de
energietransitie terwijl het aantal concrete projecten nog niet overhoudt. ‘Nederland heeft geografisch zeer goede papieren om de energietransitie te versnellen. We liggen strategisch gunstig aan de Noordzee, hebben competitieve havens, lege gasvelden voor opslag van CO2 en een zeer verdichte industrie. Waarom krijgen we het dan niet voor elkaar om de CO2-uitstoot snel en drastisch te verlagen? Ligt het aan het instrumentarium, de publieke acceptatie of de politieke wil?’ Een kant en klare oplossing lijkt De Lathouder ook niet te hebben. ‘Iedere energiedrager heeft zijn uitdagingen. Momenteel maak ik me vooral zorgen over de netcongestie. De netbeheerders kunnen het tempo van investeringen in wind- en zonne-energie niet bijbenen waardoor energie verloren gaat. Daarmee limiteren we onszelf als maatschappij. We moeten daarvoor gezamenlijk een oplossing vinden. Uiteraard kan de industrie daar ook een rol in spelen, maar het gaat vooral om samenwerking tussen publieke en private partijen.’ De productie van groene waterstof kan een deel van de netbelasting verlichten. Bovendien is waterstof eenvoudiger te bufferen dan elektriciteit. De Lathouder: Niet voor niets investeren we met het H2-Fifty-project in groene waterstof. Maar ook daar zouden we meer daadkracht verwachten van de overheid. De huidige wet- en regelgeving houdt projecten eerder tegen dan dat ze worden aangemoedigd. Om het tempo erin te houden, zou de overheid de teugels iets meer moeten laten vieren en bedrijven meer ruimte geven om te experimenteren.’ Dat die overheid niet altijd goed is geïnformeerd, is volgens De Lathouder nog wel te begrijpen. ‘Een gemiddeld kamerlid moet dagelijks 26 dossiers doorspitten en het energiedossier is niet een van de eenvoudigste. Nu laten maatschappelijke instellingen vooral merken wat ze niet willen, maar de politiek wil graag een eenduidig geluid horen over wat wél gewenst is.’
Beeldvorming
Voor een deel steekt De Lathouder ook de hand in eigen boezem. ‘Misschien werkt de industrie ook nog niet goed samen en moeten we de activiteiten beter op elkaar afstemmen. Daarnaast moeten we gezamenlijk de politiek vertellen wat we nodig hebben om het nieuwe systeem op gang te krijgen. Daarbij zullen we meer aandacht moeten hebben voor de wensen en eisen die de maatschappij stelt aan zijn energievoorziening.’ Tegelijkertijd zal de industrie ook gezamenlijk moeten werken aan de maatschappelijke beeldvorming. Meer aandacht besteden aan het doel en nut van duurzame industriële productie. ‘Het is niet voor niets dat we met achtduizend onvervulde vacatures kampen. De industrie is jarenlang een gesloten bolwerk geweest. Daarmee is er een beeld ontstaan van vies en zwaar werk. Ook de media laat maar al te graag het oude beeld van de industrie zien. En meestal alleen als er iets misgaat. Terwijl we dagelijks mooie projecten aankondigen waarvoor nauwelijks aandacht is. Dat beeld moeten we echt veranderen. Helaas is de afstand tot de jongeren letterlijk en figuurlijk te groot. Waarom bouwen we geen controlekamers in Rotterdam centrum? Dan kunnen we laten zien wat we doen en tonen hoe uitdagend en divers het werk is.’ Te weinig tijd, te weinig mensen en te krappe infrastructuur klinkt niet heel hoopgevend voor een noodzakelijke energie- en grondstoffentransitie. Geld is volgens De Lathouder in ieder geval niet het probleem. ‘Een grote zak geld zal de doorloop niet versnellen. Wel helpt het als we als land besluiten zoveel mogelijk beschikbare resources, met name het menselijk kapitaal, in te zetten om de CO2-reductiedoelen te halen. We moeten de doorlooptijden van projecten verlagen en de infrastructuur uitbreiden en aanpassen. We zullen alles moeten stroomlijnen om de deadlines nog te kunnen halen, en daar heeft de overheid ook een grote rol in. Het poldermodel blijkt niet goed te werken voor een snelle vergunningverlening. Spreek dan uit als overheid dat je klimaatverandering serieus neemt en CO2-neutraal bent in 2050. Er zijn andere landen voorgegaan die momenteel grote sprongen maken. Het is nog zeker niet te laat, maar we moeten nú beginnen.’ ■