3 minute read

KINDEREN UIT DE BINNENSTAD: JOHN KOK

BinnenstadsKind John Kok.

John Kok (1967) is eigenaar van visrestaurant Johannes op de Strandboulevard. Vroeger stond daar de palingrokerij van zijn vader en ooms, de bekende gebroeders Kok. Johns ouders Johan en Gerda waren meestal aan het werk. “Maar ik ben niets tekort gekomen.”

Advertisement

“Mooiste plek? De Vischmarktschool, maar die is er niet meer. Een flatgebouw van wel vijftien meter hoog. Ging de bel, dan moest je in de rij. Opstellen vanaf slagerij Uit de Bosch. Wij woonden op het plein en ik was enigst kind. Misschien wat verwend, maar niet in alles. Wilde ik een gulden om te flipperen in de amusementshal, dan moest ik eerst visdozen nieten bij opoe. Warken jongetje, zei pa dan. Speelgoed haalde je bij gezusters Knöps op de Markt. Die hadden een wand vol Matchbox-autootjes. Voetballen bij de gasfabriek, knikkeren bij ons voor en heel veel spelen rondom het militaire hospitaal op de Kaatsbaan. Die is ook gesloopt. Zonde!”

“Gezinnen had je niet op de Vischmarkt. Vooral mensen met een zaak. De voddenboer, de Citroën-garage en ook Cor Ketelaar met zijn openhaardenzaak. Tegenover ons zat de beddenfabriek van Michelsen, Slagerij Uit de Bosch en verderop Dora Kraaijenhof. Tante Dora. Daar haalde je kinderkleding. En vuurwerk! Een hele kelder vol.”

“Je dacht dat alles gratis was. Bij de supermarkt van Geurt de Bruin, bij melkhandel Evert ten Hove: alles schreven ze op. Betalen kwam later. Zo ging je de stad door en het speelde zich allemaal af binnen die oude muren. Veel binnenstadskinderen zijn nu zelf ondernemer en ambassadeur van Harderwijk. ’t Is er toen al ingelegd.”

“Overal zaten rokerijen. Foppen in de Nonnenstraat, Tromp in de Kromme Oosterwijck... Had je de wind verkeerd? Dan stond de halve stad blauw. Deed toen niemand moeilijk over. Veel mensen verdienden ook iets bij in de vis.” “Als jochie was ik verlegen en zo mager als een lat. Na school altijd eerst langs oma in de Kleine Marktstraat, want mijn ouders werkten. Oma had een kachelwinkel met smederij. Daar kreeg je thee met suikerbiscuit, maar eerst handen wassen in zo’n ton met Omo. Iedereen friste zich ook zo op. Een plens water in het gezicht, uitwrijven, een scheut eau de cologne en klaar. Effe een kammetje door ’t haar, maar dat stond al stijf van vettigheid.”

“Stiekem onder ‘t hek door bij het Veluwestrand. Daar kon je uren spelen met bootjes en skelters. Later ging ik graag uit, maar je moest en zou voor 12 uur thuis zijn, vanwege de zondagsrust. Was je te laat, dan hing de sleutel niet meer aan het haakje. Moest je ma zien wakker te krijgen, pa sliep als een blok.”

“Complimenten kreeg je niet. Aan die malligheid deden ze niet. Lange tijd verkocht ik paling vanuit de bus, op kermissen en evenementen. Mooie tijd. Maar als je overhield, had je staan luieren. Was je alles kwijt, dan had je te weinig meegenomen. Snap je? ’t Was nooit goed.”

“Toch mis ik die normen en waarden. Respect voor gezag. Ik ben vrij conservatief. Ook zakelijk. Eerst sparen, dan uitgeven. Ik kreeg mijn eerste loon en zei: Is dit alles? Pa: Nee, maar wij sparen ook voor je… Toen ik een auto wilde kopen, liet pa mij eerst een keer tanken. Ik schrok me de blubber wat die benzine kostte. Nee, die auto hoefde ik niet…”

“Ik ben niets tekort gekomen. Genoeg gezelligheid, ook door de hele familie. Okay, mijn ouders werkten veel. Eerst dit nog even en dan… Maar zo heb ik het zelf ook gedaan. Pas nu, als opa, merk ik dat je de tijd moet nemen. Fietsen met mijn kleinkind, ijsje eten. Ik heb ’t nooit gekend, maar ik geniet ervan!”

In de volgende editie van 'Kinderen uit de Binnenstad' is Jacob uit de Bosch aan het woord over zijn jeugd in de binnenstad.

This article is from: