10 minute read

De fiscale regels sinds 1 januari 2021 voor inkomsten uit de deeleconomie en verenigingswerk

De fiscale regels sinds 1 januari 2021 voor inkomsten uit de deeleconomie en verenigingswerk

De zogenaamde bijkluswet uit 2018 stelde inkomsten uit de deeleconomie, verenigingswerk en van diensten tussen burgers tot een grensbedrag volledig vrij van inkomstenbelasting. Op 23 april 2020 heeft het Grondwettelijk Hof die wet vernietigd, met ingang vanaf 1 januari 2021. In dit artikel bepreken we de regeling die twee wetten van eind 2020 hebben ingevoerd voor inkomsten uit de deeleconome en het verenigingswerk vanaf dit jaar.

Advertisement

1. Context

1.1. De bijkluswet

De wet van 18 juli 2018 (BS 26 juli 2018) ‘betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie’, ook wel gekend als de bijkluswet, voerde een vrijstelling van belastingen (en sociale zekerheidsbijdragen) in voor inkomsten uit drie soorten activiteiten:

• diensten van de deeleconomie

• verenigingswerk en

• occasionele diensten tussen burgers.

De vrijstelling gold wel maar als de inkomsten beneden bepaalde drempelbedragen bleven. Ten eerste mocht het totale jaarlijkse brutobedrag van deze inkomsten niet hoger zijn dan (ongeïndexeerd) 3.830 euro. Ten tweede mochten de inkomsten uit verenigingswerk en occasionele diensten die voor een bepaalde kalendermaand werden geregistreerd niet hoger zijn dan één twaalfde of, voor inkomsten uit verenigingswerk dat bestond uit hulp bij sportactiviteiten, één zesde van het jaarbedrag. Geïndexeerd voor het aanslagjaar 2021, inkomstenjaar 2020, was de jaargrens 6.340 euro en de maandgrens 528,83 of 1.056,66 euro.

In geval van overschrijding van de jaargrens was in principe het volledige bedrag belastbaar. Bij een overschrijding van de maandgrens verviel de vrijstelling voor de inkomsten uit verenigingswerk of occasionele diensten tussen burgers van de maand in kwestie. De niet langer vrijgestelde inkomsten waren dan in principe belastbaar als beroepsinkomsten. In geval van overschrijding van de jaargrens, gold de belastbaarheid als beroepsinkomsten echter maar behoudens tegenbewijs.

1.2. Vernietiging door het Grondwettelijk Hof

In het voorjaar van 2020 heeft het Grondwettelijk Hof de bijkluswet vernietigd1. Om rekening te houden met de moeilijkheden die voor de betrokkenen uit het vernietigingsarrest konden voortvloeien, besliste het Hof dat de gevolgen van de vernietigde bepalingen in elk geval behouden moesten worden voor activiteiten tot en met 31 december 2020.

1.3. Regeling sinds 1 januari 2021

Sinds 1 januari 2021 geldt het volgende:

• voor inkomsten uit occasionele diensten tussen burgers is er geen bijzondere fiscale regeling meer;

• voor inkomsten uit diensten van de deeleconomie herleeft in principe de regeling die werd ingevoerd door de programmawet van 1 juli 2016, zij het met enkele wijzigingen, aangebracht door de wet van 20 december 2020 houdende dringende diverse fiscale en fraudebestrijding bepalingen (BS 30 december 2020), hierna de wet van 20 december 2020 genoemd;

• voor inkomsten uit verenigingswerk heeft de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk (BS 31 december 2020), hierna de verenigingswerkwet genoemd, een bijzondere fiscale regeling ingevoerd, die echter wel beperkt is tot de sportsector.

2. Inkomsten uit de deeleconomie

2.1. Welke inkomsten?

Inkomsten uit de deeleconomie zijn inkomsten uit diensten (art. 90, lid 1, 1° bis WIB 92)

• die door de belastingplichtige zelf uitsluitend worden verleend aan natuurlijke personen die niet handelen binnen hun beroepswerkzaamheid;

• die niet uitsluitend bestaan uit onroerende of roerende huur of diverse inkomsten uit de onderverhuring of de overdracht van huur of de concessie voor de plaatsing van reclamedragers;

• die uitsluitend worden verricht in het kader van overeenkomsten die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van een erkend elektronisch platform;

• waarvoor de vergoedingen enkel door of door tussenkomst van dat erkende platform aan de dienstverrichter worden betaald of toegekend.

Merk op dat wanneer de diensten niet uitsluitend bestaan uit onroerende of roerende verhuur of uit de onderverhuring of de overdracht van huur of de concessie voor de plaatsing van reclamedragers, maar er wel onroerende of roerende goederen gebruikt worden om inkomsten van de deeleconomie te verwerven, de inkomsten van die onroerende of roerende goederen ook als inkomsten uit de deeleconomie worden beschouwd (art. 90, lid 3 WIB 92).

2.2. Welke digitale platformen zijn erkend en welke verplichtingen hebben ze?

De erkenning van de digitale platformen gebeurt door de koning, onder de door hem bepaalde voorwaarden. Elk erkend platform moet bij het einde van elk jaar voor elke dienstverrichter een document opstellen dat het bezorgt aan de dienstverrichter en aan de bevoegde administratie en waarin ten minste de identiteit van de dienstverrichter en zijn rijksregisternummer, de omschrijving van de geleverde diensten, het bedrag van de vergoedingen en het bedrag en de aard van de ingehouden sommen worden vermeld (art. 90, lid 2 WIB 92)2 .

Bovendien moeten digitale samenwerkingsplatformen3 bij elke totstandkoming van een overeenkomst via het platform volledige informatie verstrekken over de fiscale en sociale verplichtingen die rusten op de personen die door hun tussenkomst diensten leveren. Ze moeten aan deze personen bovendien een elektronische link naar de websites van de overheidsdiensten ter beschikking stellen, die hen in staat stelt aan deze verplichtingen te voldoen. Exploitanten van platforms zonder vestiging in België moeten met een schriftelijke overeenkomst die ze aan de FOD Economie moeten bezorgen een in België gevestigde vertegenwoordiger benoemen waarvan ze de naam aan de gebruikers van het platform moeten meedelen (art. 321quater, § 1, 1° WIB 92).

2.3. Hoe zijn de inkomsten uit de deeleconomie belastbaar?

Inkomsten uit de deeleconomie zijn belastbaar als diverse inkomsten, voor zover het totale brutobedrag ervan, met inbegrip van het brutobedrag van de inkomsten uit verenigingswerk (zie verder) niet hoger is dan (ongeïndexeerd) 3.830 euro. Geïndexeerd voor het inkomstenjaar 2021 is het grensbedrag 6.390 euro. Zijn de inkomsten hoger dan dit grensbedrag, dan worden ze behoudens tegenbewijs als beroepsinkomsten aangemerkt (art. 37bis, § 2, lid 2 WIB 92). Merk op dat deze kwalificatie dan geldt voor het totaal van de inkomsten, dus niet enkel voor het gedeelte ervan boven het grensbedrag. Dit is dus vergelijkbaar met de regeling van de bijkluswet.

Het belastbare bedrag is het brutobedrag verminderd met 50% forfaitaire kosten. Het brutobedrag is het bedrag dat door of door tussenkomst van het platform daadwerkelijk is betaald of toegekend, verhoogd met alle sommen die door het platform of door tussenkomst van het platform zijn ingehouden (art. 97/1 WIB 92).

Het belastingtarief bedraagt 20% (art. 171, 3° bis WIB 92) op de netto-inkomsten, wat rekening houdende met de 50% forfaitaire kosten, overeenkomt met 10% op het brutobedrag.

Er zijn op de inkomsten uit de deeleconomie die op deze wijze worden belast, geen sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd.

2.4. Inwerkingtreding

De nieuwe regels zijn op 1 januari 2021 in werking getreden en zijn van toepassing op inkomsten uit de deeleconomie die worden betaald of toegekend sinds 1 januari 2021, ook als de diensten die de inkomsten hebben voortgebracht voor die datum zijn verricht (art. 17 en 18 wet van 20 december 2020).

3. Inkomsten uit (sport) verenigingswerk

3.1. Welke inkomsten?

Zoals gezegd is de bijzondere fiscale regeling voor inkomsten uit verenigingswerk beperkt tot de sportsector. Bovendien komen enkel de volgende activiteiten als sportverenigingswerk in aanmerking (art. 3 verenigingswerkwet):

• activiteiten als animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekt;

• activiteiten als sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden;

• activiteiten als conciërge van sportinfrastructuur;

• hulp en ondersteuning op occasionele of kleinschalige basis op het vlak van het administratief beheer, het bestuur, het ordenen van archieven of het opnemen van een logistieke verantwoordelijkheid bij activiteiten in de sportsector;

• hulp op occasionele of kleinschalige basis bij het opstellen van nieuwsbrieven en andere publicaties (zoals websites) in de sportsector;

• het verstrekken van opleidingen, lezingen, en presentaties in de sportsector.

De bijzondere fiscale regeling geldt maar als voor de prestaties van het verenigingswerk een schriftelijke overeenkomst is afgesloten en de vergoedingen ervoor elektronisch worden geregistreerd door de vereniging zoals voorgeschreven door hoofdstuk 11 van de verenigingswerkwet (art. 90, lid 1, 1° ter b en c WIB 92).

3.2. Welke personen?

Als verenigingswerker komen enkel personen in aanmerking die ten minste 18 jaar oud zijn op het moment waarop het verenigingswerk wordt aangevat, en die in het derde kwartaal van het jaar vóór de aanvang van het verenigingswerk tewerkgesteld zijn geweest bij één of meerdere werkgevers of als statutair benoemde of als zelfstandige in hoofdberoep sociale zekerheidsbijdragen hebben betaald, of die al ten minste twee kwartalen vóór de aanvang van het verenigingswerk gepensioneerd zijn geweest (art. 4 verenigingswerkwet).

Voor werknemers wordt er geen rekening gehouden met gelijkgestelde prestaties van loopbaanonderbreking of tijdskrediet, noch met prestaties verricht in het kader van een flexi-job, als leerling of student, als gelegenheidswerker in de horeca of land- en tuinbouw, of in het jaar dat de werknemer 18 jaar wordt. Een beroepsbezigheid in dienst van een internationale of supranationale instelling waarvan België deel uitmaakt, wordt gelijkgesteld met een tewerkstelling als werknemer. Merk nog op dat anders dan in de regeling van de bijkluswet, er geen minimale tewerkstelling (van 80%) meer is vereist.

3.3. Welke voorwaarden?

Voor verenigingswerk moet een bijzondere overeenkomst worden afgesloten, schriftelijk of elektronisch, ten laatste bij aanvang van het werk (art. 6 verenigingswerkwet).4 De maximumduur van de overeenkomst is één jaar, en in één kalenderjaar mogen maximaal drie al dan niet opeenvolgende overeenkomsten met dezelfde verenigingswerker worden afgesloten (art. 7 verenigingswerkwet).

Een verenigingswerker mag maximaal gemiddeld 50 uur per maand werken. Dit gemiddelde moet worden berekend per kwartaal, of als de overeenkomst op een kortere periode dan één kwartaal betrekking heeft voor de duur van de overeenkomst (art. 5 verenigingswerkwet). De vergoeding van de verenigingswerker moet (voor inkomstenjaar 2021) ten minste 5,10 euro per uur bedragen (art. 27, § 2 verenigingswerkwet). Ze omvat alle vergoedingen die de terugbetaling van kosten of verplaatsingen betreffen, maar niet de eventuele verbrekingsvergoeding. Ze mag niet hoger zijn dan 532,50 euro per maand (art. 27, § 3 verenigingswerkwet). Dit maximum komt overeen met het fiscale grensbedrag van (voor inkomstenjaar 2021) 6.390 euro per jaar (zie hierna). Dit jaarmaximum geldt overigens voor het totaal van inkomsten uit de deeleconomie en van inkomsten uit verenigingswerk (art. 27, § 2 verenigingswerkwet).

iStockphoto.com/RobsonPL.

Een overeenkomst voor verenigingswerk kan door beide partijen vroegtijdig beëindigd worden met een opzeggingstermijn van zeven kalenderdagen voor overeenkomsten van minder dan zes maanden en veertien kalenderdagen voor overeenkomsten van ten minste zes maanden (art. 17 verenigingswerkwet). Wordt die opzeggingstermijn niet gerespecteerd, dan is er een vergoeding verschuldigd van (voor inkomstenjaar 2021) 159,75 respectievelijk 319,50 euro (art. 20 verenigingswerkwet).

Voor de volledigheid merken we op dat de verenigingswet ook enkele hoofdstukken bevat over aansprakelijkheid, en verplichtingen van de vereniging inzake verzekering en welszijnsbescherming (hoofdstukken 5 tot en met 7 verenigingswerkwet).

3.4. Hoe zijn inkomsten uit (sport)verenigingswerk belastbaar?

Voor de inkomsten uit (sport)verenigingswerk geldt een gelijkaardige fiscale regeling als voor inkomsten uit de deeleconomie. Wanneer het totale brutobedrag van beide soorten inkomsten (voor inkomstenjaar 2021) niet hoger is dan 6.390 euro5 zijn ze belastbaar als diverse inkomsten (art. 37bis, § 2, lid 2 en 90, lid 1, 1° ter WIB 92). Een verschil met de inkomsten uit de deeleconomie is dat ook het maandelijkse bedrag van de vergoedingen voor verenigingswerk begrensd is, tot een twaalfde van het jaarbedrag, dus (voor het inkomstenjaar 2021) tot 532,50 euro. De inkomsten van de maanden waarin dit grensbedrag wordt overschreden worden als beroepsinkomsten aangemerkt (art. 37bis, § 2, lid 1 WIB 92).

Van het brutobedrag van de vergoedingen6 zijn 50% forfaitaire kosten aftrekbaar (art. 90/2 WIB 92), en het nettobedrag is zoals de inkomsten uit de deeleconomie afzonderlijk belastbaar tegen 20% (art. 171, 3° bis WIB 92).

Tot slot vermelden we nog dat de vereniging die de vergoedingen betaalt een RSZ-solidariteitsbijdrage moet betalen van 10% van het brutobedrag (hoofdstuk 14 verenigingswerkwet).

3.5. Inwerkingtreding

De wet betreffende het verenigingswerk geldt slechts voor één jaar: ze treedt in werking op 1 januari 2021 en treedt buiten werking op 31 december 2021 (art. 72 verenigingswerkwet). De reden voor die beperking in de tijd is dat de regering van plan is om in de loop van 2021 ook een regeling te treffen voor verenigingswerk in andere sectoren dan de sportsectoren.

1 GwH arrest nr. 53/2020 van 23 april 2020.

2 Ook niet-erkende platformen moeten deze informatie jaarlijks verstrekken, uiterlijk op 31 maart van het jaar na dat waarvoor de informatie wordt verstrekt (art. 321quater, § 1, lid 1, 2° WIB 92).

3 Zowel de erkende als de niet-erkende.

4 Zie Koninklijk besluit van 8 april 2021 tot vaststelling van het model van de standaardovereenkomst voor verenigingswerk bij uitvoering van artikel 6 van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk, BS 22 april 2021.

5 Zonder dat met eventuele verbrekingsvergoedingen rekening moet worden gehouden, maar met inbegrip van de wegens overschrijding van de maandgrens als beroepsinkomsten belastbare vergoedingen.

6 Berekend op het totaalbedrag dat ten voordele van de belastingplichtige is geregistreerd met inbegrip van eventuele verbrekingsvergoedingen.

Felix Vanden Heede

Fiscaal jurist

This article is from: