16 minute read

Overgangsregeling octrooiaftrek ten einde: wat zijn de praktische gevolgen?

In 2007 introduceerde België de aftrek voor octrooi-inkomsten (“octrooiaftrek”). Als gevolg van het BEPS-initiatief (‘Base Erosion and Profit Shifting’) van de OESO werd de octrooiaftrek vanaf 1 juli 2016 vervangen door de aftrek voor innovatie-inkomsten (“innovatieaftrek”). Er werd evenwel een overgangsregeling voorzien waaronder de octrooiaftrek nog kon worden toegepast ten aanzien van tot en met 30 juni 2021 verkregen octrooi-inkomsten uit octrooien waarvan de aanvragen zijn ingediend vóór 1 juli 2016 of die zijn verworven vóór 1 juli 2016 (1). Nu de einddatum is gepasseerd, staan we in dit artikel graag even stil bij de concrete gevolgen van de afloop van de overgangsregeling.

1. Vervanging van de octrooiaftrek door de innovatieaftrek

Advertisement

De octrooiaftrek werd ingevoerd met ingang van aanslagjaar 2008 (2). Vanaf aanslagjaar 2008 kon een vennootschap de winst van het belastbare tijdperk verminderen met 80% van de (bruto) octrooi-inkomsten die betrekking hebben op octrooien die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden onderneming zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 1 januari 2007 (3).

Voor de toepassing van de octrooiaftrek kwamen octrooien in aanmerking die geheel of gedeeltelijk door de vennootschap werden ontwikkeld in een onafhankelijk onderzoekscentrum, alsook door de vennootschap verworven octrooien mits de geoctrooieerde producten of procedés geheel of gedeeltelijk door de vennootschap verder werden verbeterd in een onafhankelijk onderzoekscentrum (4). Kwalificerende octrooi-inkomsten omvatten vergoedingen voor licenties die door de vennootschap zijn verleend op de octrooien en vergoedingen die aan de vennootschap verschuldigd zouden zijn indien de goederen/diensten die door of voor rekening van de vennootschap worden geproduceerd/geleverd, zouden worden geproduceerd/geleverd door een derde op grond van een licentie (zogenaamde ‘ingebedde licentievergoedingen’) (5). De octrooi-inkomsten met betrekking tot verworven octrooien moesten verminderd worden met de ten laste genomen vergoedingen die zijn verschuldigd aan derden voor deze octrooien en de afschrijvingen op de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan (6).

I) het kader van het BEPS-initiatief van de OESO werd de octrooiaftrek in de eerste helft van het jaar 2016 aan een onderzoek onderworpen. Het besluit was dat de octrooiaftrek niet voldeed aan de voorwaarden ter zake, in het bijzonder de vereiste van een substantiële economische activiteit (7). De octrooiaftrek werd dan ook afgeschaft vanaf 1 juli 2016 (8). Ter vervanging van de octrooiaftrek werd met ingang van 1 juli 2016 de innovatieaftrek ingevoerd (9).

Onder toepassing van de innovatieaftrek komen de bruto-inkomsten niet langer in aanmerking, maar enkel het deel dat overblijft na het in mindering brengen van de O&O-kosten (10). Bovendien moeten deze netto innovatie-inkomsten vermenigvuldigd worden met een breuk die het aandeel weergeeft van de uitgaven voor zelf uitgevoerde O&O-activiteiten of voor aan een niet-verbonden onderneming uitbestede O&O-activiteiten in de totale uitgaven die een vennootschap gedaan of gedragen heeft voor de ontwikkeling van een octrooi, daarin begrepen de uitgaven met betrekking tot de aankoop van een octrooi en uitgaven met betrekking tot aan een verbonden vennootschap uitbestede O&O-activiteiten (11).

(1) Art. 543, eerste lid WIB.

(2) Art. 86-93 Programmawet van 27 april 2007, BS 8 mei 2007.

(3) Art. 93 Programmawet van 27 april 2007, BS 8 mei 2007; Art. 2051 WIB (oud).

(4) Art. 2052, §1 WIB (oud). Het vereiste onderzoekscentrum werd met ingang van aanslagjaar 2014 geschrapt voor kleine vennootschappen (Wet van 17 juni 2013, BS 28 juni 2013).

(5) Art. 2052, §2 WIB (oud).

(6) Art. 2053, §1 WIB (oud).

(7) Memorie van Toelichting, DOC 54, 1920/001, p. 5.

(8) Art. 4-8 en 11 Wet van 3 augustus 2016 houdende dringende fiscale bepalingen, BS 11 augustus 2016.

(9) Wet van 9 februari 2017 tot invoering van een aftrek voor innovatie-inkomsten, BS 20 februari 2017.

(10) Art. 205/2 WIB.

Om de competitiviteit van het fiscale kader voor innovatie te behouden, is de innovatieaftrek gevoelig uitgebreider dan de octrooiaftrek op een aantal vlakken: • De innovatieaftrek is niet alleen van toepassing op octrooien, maar ook op andere intellectuele eigendomsrechten, waaronder auteursrechtelijk beschermde computerprogramma’s. • Een deel van de winst kan reeds vrijgesteld worden vanaf het moment dat een intellectueel eigendomsrecht wordt aangevraagd. • Het percentage van de innovatieaftrek bedraagt 85%. • Niet alleen licentievergoedingen en ingebedde licentievergoedingen komen in aanmerking voor de innovatieaftrek, maar ook schadevergoedingen en bedragen verkregen bij de vervreemding van een intellectueel eigendomsrecht. Inkomsten uit procesinnovatie worden tevens uitdrukkelijk vermeld onder de in aanmerking komende innovatie-inkomsten. • Er wordt voorzien in een neutraliteit bij fiscaal neutrale herstructureringen (zowel met betrekking tot de octrooiaftrek, als m.b.t. de innovatieaftrek).

2. Blijvende toepassing van de octrooiaftrek onder een overgangsregeling

De octrooiaftrek werd niet meteen definitief vervangen door de innovatieaftrek vanaf 1 juli 2016. Een vennootschap kon nog de toepassing vragen van de octrooiaftrek ten aanzien van tot en met 30 juni verkregen octrooi-inkomsten uit in aanmerking komende octrooien waarvan de aanvragen zijn ingediend vóór 1 juli 2016 of, in het geval van verworven octrooien of licentierechten, die zijn verworven vóór 1 juli 2016 (12).

Met betrekking tot vanaf 1 juli 2016 verkregen inkomsten uit octrooien kon een vennootschap dus de octrooiaftrek nog steeds toepassen, indien de octrooien zijn aangevraagd of verworven vóór 1 juli 2016. Daarbij kan verdedigd worden dat de overgangsregeling niet alleen een voortzetting van de toepassing van de octrooiaftrek mogelijk maakt, maar ook een eerste toepassing van de octrooiaftrek in een belastbaar tijdperk na invoering van de innovatieaftrek binnen de vijfjarige overgangstermijn (13).

Indien de vennootschap de octrooiaftrek overeenkomstig de overgangsregeling toepaste, waren de bepalingen inzake de innovatieaftrek met betrekking tot het betreffende octrooi niet van toepassing voor dat belastbaar tijdperk en de daarop volgende belastbare tijdperken die afsluiten vóór 1 juli 2021 (14). De keuze voor de overgangsregeling was onherroepelijk (15). Administratieve richtlijnen verduidelijken dat de keuze voor de innovatieaftrek moest worden gemaakt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin het octrooi voor de eerste keer bruto innovatie-inkomsten opleverde (16).

Om te vermijden dat er binnen een groep van vennootschappen zou geschoven worden met octrooien, met als doel de overgangsregeling te genieten, was de overgangsregeling niet toegestaan voor vanaf 1 januari 2016 rechtstreeks of onrechtstreeks van een verbonden vennootschap verworven octrooien die bij de overdragende vennootschap niet voor de octrooiaftrek of een gelijkaardig buitenlands regime in aanmerking komen (17).

3. Einde van de overgangsregeling

De overgangsbepaling bleef van toepassing tot en met 30 juni 2021. Voor het belastbaar tijdperk waarin deze datum valt, kunnen enkel nog de tot en met 30 juni 2021 verkregen inkomsten met betrekking tot een octrooi waarvoor voor de overgangsregeling is geopteerd, in aanmerking blijven komen voor de octrooiaftrek (18). Voor de toepassing van de innovatieaftrek voor datzelfde belastbaar tijdperk worden de innovatie-inkomsten voor het deel van het belastbaar tijdperk waarvoor voor dat octrooi de octrooiaftrek werd toegepast, niet in aanmerking genomen voor de innovatieaftrek. Voor de innovatieaftrek komen dus slechts de innovatie-inkomsten in aanmerking die na 30 juni 2021 zijn verkregen en die betrekking hebben op het deel van het belastbaar tijdperk waarin voor het octrooi de octrooiaftrek niet meer wordt toegepast. De gelijktijdige toepassing van de octrooiaftrek en de innovatieaftrek met betrekking tot eenzelfde octrooi is in ieder geval uitgesloten (19).

(11) Art. 205/3 WIB.

(12) Art. 10 Wet van 3 augustus 2016 houdende dringende fiscale bepalingen, BS 11 augustus 2016; Art. 543, eerste lid WIB.

(13) B. SPRINGAEL, Aftrek voor innovatie-inkomsten, Gent, Larcier, 2019, p. 202.

(14) Art. 205/4, §4 WIB.

(15) FAQ van 26 juli 2018 met betrekking tot de aftrek voor innovatie-inkomsten, nr. 116.

(16) FAQ van 26 juli 2018 met betrekking tot de aftrek voor innovatie-inkomsten, nr. 118.

(17) Art. 543, tweede lid WIB.

(18) Memorie van Toelichting, DOC 54, 1920/001, p. 6.

(19) Art. 205/2, §1, eerste lid WIB; Memorie van Toelichting, DOC 54, 2764/001, p. 9; FAQ van 26 juli 2018 met betrekking tot de aftrek voor innovatie-inkomsten, nr. 119.

Voor de toepassing van de innovatieaftrek na de overgangsregeling moeten kosten gedaan of gedragen in een belastbaar tijdperk waarin de vennootschap de octrooiaftrek overeenkomstig de overgangsregeling toepaste, niet in mindering worden gebracht van de bruto innovatie-inkomsten. Voor het belastbaar tijdperk waarin de overgangsregeling afloopt, dienen enkel de kosten gedaan of gedragen in verhouding tot het deel van het belastbaar tijdperk waarin de octrooiaftrek is toegepast, niet in mindering gebracht te worden van de bruto innovatie-inkomsten (20). De Dienst Voorafgaande Beslissingen bevestigde reeds meerdere malen dat de kosten die ontstaan zijn vóór 30 juni 2021 en verband houden met een octrooi waarvoor tot en met die datum de octrooiaftrek is toegepast, niet in mindering moeten worden genomen van de innovatie-inkomsten voor toepassing van de innovatieaftrek daarna (21).

In antwoord op een parlementaire vraag verduidelijkte de Minister van Financiën dat als een vennootschap opteerde voor de overgangsregeling, alle kosten die vóór en tijdens de overgangsperiode gemaakt worden onder de toepassing van de octrooiaftrek vallen, en niet meetellen voor de innovatie-aftrek. Deze kosten moeten wel meegeteld worden om de zogenaamde modified nexus te bepalen (zie verder).

4. Praktische uitwerking van de innovatieaftrek

Tot slot willen we nog even stilstaan bij de toepassing van de innovatieaftrek in de praktijk. Hierbij zijn voornamelijk de volgende elementen van belang: (i) de bepaling van de kwalificerende bruto innovatie-inkomsten, (ii) de bepaling van de in kosten opgenomen globale uitgaven die daarvan moeten worden afgetrokken, (iii) de berekening van de modified nexus en (iv) de wettelijke documentatieverplichtingen.

(i) Bepaling van de kwalificerende bruto innovatie-inkomsten

Om de hoogte van de kwalificerende bruto-inkomsten te bepalen, dient op basis van verrekenprijsmethodes te worden vastgesteld welke vergoeding een derde onder normale marktomstandigheden aan een onderneming zou betalen om goederen of diensten te verkopen of een proces te volgen dat betrekking heeft op een kwalificerend intellectueel eigendomsrecht. Daarbij zijn er verschillende methodes mogelijk: • Kostenbenadering (‘cost plus’-methode): De innovatie-inkomsten worden berekend door de kosten van onderzoek en ontwikkeling te verhogen met een rendement op deze kosten. De OESO- richtlijnen raden het gebruik van verrekenprijsmethoden die de waarde van immateriële activa inschatten op basis van de ontwikkelingskost, over het algemeen af. Volgens de OESO is er zelden een correlatie tussen de ontwikkelingskost en de waarde van de immateriële activa. • Inkomstenbenadering: De transactionele nettomargemethode (TNMM) vergelijkt de netto winstmarge op producten of diensten die beschermd zijn of gebruikmaken van een beschermd proces met de routine netto winstmarge.

De zogenaamde residuele inkomsten ten opzichte van de routine winstgevendheid worden toegewezen aan het intellectuele eigendomsrecht en aangemerkt als innovatie-inkomsten. Deze residuele inkomsten kunnen blijken uit een winstvergelijking of een kostenbesparing. Een winstvergelijking kan gebaseerd zijn op externe vergelijkingspunten (bv. een vergelijking van de EBIT (earnings before interest and tax) van concurrenten in dezelfde sector met de winst van de belastingplichtige) of interne vergelijkingspunten (bv. een vergelijking met de historische winstgevendheid van producten of diensten vóór gebruik van het intellectueel eigendomsrecht, een vergelijking van de EBIT op producten of diensten met en zonder gebruik van het intellectueel eigendomsrecht, een vergelijking van de verkoopprijs van producten of diensten met en zonder gebruik van het intellectueel eigendomsrecht, enz.). • Marktbenadering: De Comparable Uncontrolled Pricemethode (CUP) zoekt naar vergelijkbare marktreferenties.

Er kan gezocht worden naar interne vergelijkingspunten (licentieovereenkomsten die de vennootschap gesloten heeft met derden – interne CUP) of naar externe vergelijkingspunten (licentieovereenkomsten gesloten tussen onafhankelijke partijen – externe CUP). De interne of externe CUP wordt gebruikt als referentie om de inbegrepen licentievergoeding of procesinnovatie-inkomsten te bepalen. Voor de externe CUP kan een beroep worden gedaan op verschillende databanken (RoyaltyStat, LexisNexis, RoyaltyRange, RoyaltySource, ktMINE, TP CUT, TP Catalyst, enz.). Na doorlichting van meerdere overeenkomsten met betrekking tot vergelijkbare intellectuele eigendomsrechten kan een interval bepaald worden waarbinnen een marktconforme licentievergoeding zich normaliter zou moeten bevinden. Indien er geen bruikbare CUP is, kan volgens OESO-richtlijnen worden teruggegrepen naar de restwinstmethode. • Restwinstmethode: De restwinstmethode start van de omzet van de producten of diensten waarop het intellectueel eigendomsrecht betrekking heeft. Daarvan worden alle gerelateerde directe kosten en indirecte kosten afgetrokken, met uitzondering van de O&O-kosten (deze kosten worden immers van de bruto innovatie-inkomsten afgetrokken om tot de netto innovatie-inkomsten te komen). Er wordt een marktconforme opslag op de kosten of de omzet in mindering genomen om de routinemarge op bepaalde functies (zoals productie, verpakking, verkoop, distributie, marketing, kwaliteitscontrole, enz.) te elimineren, tenzij die functies uitbesteed worden aan een onafhankelijke partij (desgevallend worden de kosten op zich als marktconform aangemerkt). Ten slotte worden nog de inkomsten van andere immateriële vaste activa (bv. niet-kwalificerende intellectuele eigendomsrechten, zoals vervallen octrooien, het merk, niet-inherente knowhow, enz.) gefilterd. De restwaarde kan in aanmerking worden genomen als een vergoeding voor het intellectueel eigendomsrecht. Volgens bepaalde rulingpraktijk dient nog wel één derde van de residuele winst te worden uitgesloten (ervan uitgaande dat een onafhankelijke licentienemer de volledige additionele marge niet zou afgeven aan een licentiegever).

(20) Art. 205/2, §2, eerste lid WIB; Memorie van Toelichting, DOC 54, 2764/001, p. 9.

(21) Voorafgaande beslissing 2020.1905; Voorafgaande beslissing 2020.0995; Voorafgaande beslissing 2020.0215.

(ii) Bepaling van de in kosten opgenomen globale uitgaven om de kwalificerende netto-inkomsten te berekenen

In een tweede stap dienen de bruto-inkomsten verminderd te worden met de relevante kosten van onderzoek en ontwikkeling om tot de netto-inkomsten te komen. Concreet betekent dit dat het brutobedrag van de innovatie-inkomsten van een belastbaar tijdperk verminderd moet worden met (i) de kosten gedaan of gedragen in dat belastbaar tijdperk (netting) en (ii) de kosten gedaan of gedragen in vorige belastbare tijdperken eindigend na 30 juni 2016 (zogenaamde recapture) (22). Indien er sprake is van een immaterieel vast actief wordt niet de aanschaffingswaarde in zijn geheel maar de afschrijvingslast die drukt op het resultaat van het belastbare tijdperk van de bruto-inkomsten van dat jaar afgetrokken (23). Indien de bepaling van de innovatie-inkomsten een negatief resultaat oplevert, wordt dit negatieve resultaat achtereenvolgens van de netto innovatie-inkomsten met betrekking tot hetzelfde intellectueel eigendomsrecht van elk volgend belastbaar tijdperk in mindering gebracht (24).

De bedoelde kosten die worden afgetrokken van de bruto-inkomsten zijn de in kosten opgenomen “globale uitgaven”. De term “globale uitgaven” wordt ook voor de modified nexus gehanteerd (de uitgaven in het geheel dan, en niet per se de kosten per jaar). Onze toelichting hieronder is dus ook relevant voor de modified nexus.

De in kosten opgenomen globale uitgaven omvatten (25): • uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die gedaan zijn door de vennootschap voor de door de vennootschap zelf uitgevoerde activiteiten van onderzoek en ontwikkeling; • uitgaven voor onderzoek en ontwikkelling die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die door de vennootschap werden betaald (i) aan een niet-verbonden onderneming of (ii) aan een verbonden onderneming voor zover deze onderneming de ontvangen vergoedingen zonder marge doorstort aan een niet-verbonden onderneming; • uitgaven voor de verwerving van het intellectueel eigendomsrecht; • uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die aan een verbonden onderneming zijn gedaan.

Enkel de kosten die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht worden in aanmerking genomen, met uitsluiting dus van intresten, kosten verbonden aan terreinen en gebouwen en elke andere kost die niet kan worden toegerekend aan O&O-activiteiten (26).

In het belastbaar tijdperk dat de innovatie-inkomsten voor de eerste maal zijn bepaald, kan de onderneming er onherroepelijk voor opteren de historische kosten lineair te spreiden gedurende een periode van maximaal zeven opeenvolgende belastbare tijdperken (27).

(22) Art. 205/2, §1, eerste en tweede lid WIB.

(23) FAQ van 26 juli 2018 met betrekking tot de aftrek voor innovatie-inkomsten, nr. 60.

(24) Art. 205/2, §1, derde lid WIB.

(25) Art. 205/2, §2, 5° WIB. 26 Art. 205/2, §2, 5° WIB; Memorie van Toelichting, DOC 54, 2235/001, p. 13; FAQ van 26 juli 2018 met betrekking tot de aftrek voor innovatie-inkomsten, nr. 58. 27 Art. 205/2, §2, derde lid WIB.

(iii) De modified nexus

In een volgende fase worden de netto innovatie-inkomsten met betrekking tot een intellectueel eigendomsrecht vermenigvuldigd met de modified nexus, een breuk die het aandeel weergeeft van de kwalificerende uitgaven in de globale uitgaven, zoals hiervoor gedefinieerd. Van de globale uitgaven kwalificeren de volgende uitgaven: • uitgaven voor O&O die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die gedaan zijn door de vennootschap voor de door de vennootschap zelf uitgevoerde activiteiten van onderzoek en ontwikkeling; en • uitgaven voor O&O die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die door de vennootschap werden betaald (i) aan een niet-verbonden onderneming of (ii) aan een verbonden onderneming voor zover deze onderneming de ontvangen vergoedingen zonder marge doorstort aan een niet-verbonden onderneming.

De andere globale uitgaven kwalificeren daarentegen niet, met name: • uitgaven voor de verwerving van het intellectueel eigendomsrecht; en • uitgaven voor O&O die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht en die aan een verbonden onderneming zijn gedaan.

De kwalificerende uitgaven worden verhoogd met 30%, met als maximum het bedrag van de globale uitgaven.

De modified nexus is dus als volgt: Kwalificerende uitgaven vermeerderd met 30% Globale uitgaven

We herinneren eraan dat, anders dan voor de bepaling van de netto innovatie-inkomsten, de gehele uitgaven (dus de aanschaffingswaarde, en niet de jaarlijkse afschrijvingslast, in geval van activering) in aanmerking worden genomen bij toepassing van de modified nexus. Om op ieder moment een correcte weergave van de verhouding te krijgen, worden de kwalificerende uitgaven en globale uitgaven gecumuleerd over de jaren heen (28. Waar voor de berekening van de netto innovatie-inkomsten bovendien wordt teruggegaan tot de belastbare tijdperken eindigend na 30 juni 2016, voorziet de wet niet in een dergelijke beperking in de tijd voor de bepaling van de modified nexus. In principe moeten voor de berekening van de modified nexus dus de uitgaven worden gecumuleerd van het belastbaar tijdperk waarin de innovatieaftrek wordt toegepast en alle voorgaande belastbare tijdperken tijdens hetwelk het betreffende intellectueel eigendomsrecht is ontwikkeld.

(28) Memorie van Toelichting, DOC 54, 2235/001, p. 19. 29 Art. 205/3, §2, eerste lid WIB. 30 Art. 205/3, §2, derde lid WIB. 31 Art. 205/4, §1 WIB. 32 Art. 205/4, §3 WIB.

Indien de onderneming aantoont dat de modified nexus omwille van uitzonderlijke omstandigheden niet overeenstemt met de toegevoegde waarde van de zelf uitgevoerde O&O-activiteiten in verhouding tot het geheel van O&Oactiviteiten, kan zij afwijken van de normale berekeningsformule en kan zij de breuk bepalen op basis van de toegevoegde waarde van de zelf uitgevoerde O&O-activiteiten; op voorwaarde dat de normale berekening van de modified nexus, vóór de toepassing van de verhoging van de kwalificerende uitgaven met 30%, minstens 25% bedraagt29 . Deze afwijking moet het voorwerp uitmaken van een fiscale ruling30 .

(iv) Documentatie

Ten slotte staan we nog even stil bij de wettelijke documentatieverplichtingen ter zake. De belastingplichtige dient met name bewijsstukken ter beschikking te houden van de administratie die per intellectueel eigendomsrecht (of per product of dienst, of per groep van producten of diensten indien de bepaling van de innovatie-inkomsten per intellectueel eigendomsrecht praktisch niet uitvoerbaar is) de vaststelling mogelijk maken van (31): • de werkelijke waarde van de van een verbonden onderneming verworven intellectuele eigendomsrechten waaruit het intellectueel eigendomsrecht is ontstaan; • de bruto innovatie-inkomsten die uitsluitend betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht; • de van de innovatie-inkomsten in mindering gebrachte kosten om tot de netto-inkomsten te komen; • de kwalificerende uitgaven die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht; • de globale uitgaven die rechtstreeks betrekking hebben op het intellectueel eigendomsrecht.

De belastingplichtige moet vervolgens bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen een opgave (formulier 275INNO) voegen voor elk aanslagjaar waarvoor de innovatieaftrek wordt toegepast, de termijn van de lineaire spreiding van historische kosten nog niet is vervallen (tenzij de innovatieaftrek niet langer wordt toegepast) of de herbeleggingstermijn na de vervreemding van een intellectueel eigendomsrecht nog niet is vervallen (32) .

Tom Wallyn

Gecertificeerd belastingadviseur

Inge Rys

Stagiair gecertificeerd belastingadviseur

This article is from: