DE ZELFZOHEID
VAN DE DINGEN
Over het picturale universum van Jean De Groote
Het werk van beeldend kunstenaar Jean de Groote is in de loop der jaren stil aan gerijpt in grote eenzaamheid. Jaar in, jaar uit vertoeft hij in zijn atelier te Nazareth in een zelfgekozen isolement, niet zelden omschreven als zijn monnikencel: een kleine, besloten ruimte met een prachtig uitzicht over de Vlaamse velden. Een ruimte volgestouwd met werken, verfpotten, verfborstels, een tafel, een raam, een stoel, een lamp, boeken en wat dies meer zij. Deze ruimte, hoe klein ook, belichaamt al meteen het picturaal universum van Jean de Groote, met name de alle daagse dingen die zo een fundamentele rol spelen in zijn werk, de lectuur van filosofische werken, de reflectie op het werk maar ook de onvervreemdbare stilte waarin intuïtie, meditatie en het “denkend niet-denken” van de kunstenaar plaats vinden.
Het lijfelijk isolement leek lange tijd ook een iso lement als kunstenaar in te sluiten, een soort van miskenning en veronachtzaming door de kunst wereld, hoewel de kunstenaar van bij de aanvang warme voorstanders vond van zijn werk, zoals Daan Rau, Edith Doove en Isolde De Buck. De laatste jaren kent zijn werk echter onmiskenbaar steeds meer erkenning. In de snel toenemende lite ratuur over zijn werk wordt steevast beklemtoond
dat Jean de Groote bij uitstek de schilder is die de alledaagse voorwerpen heeft herontdekt, de schil der die als geen ander het wezen van de dingen, of beter, zoals Eric Bolle het zo mooi uitdrukte, de “stilte van de dingen” (1) nabij brengt. Wat minder in de literatuur aan bod komt, maar ook hier zal worden belicht zijn twee andere, belangrijke, substantiële dimensies van zijn picturale wereld, namelijk respectievelijk het sublieme en het sur realistische karakter van zijn werk.
De Zelfzoheid van de dingen
Het picturaal universum van Jean de Groote wordt, zoveel is reeds duidelijk, bevolkt door eenvoudige, vaak banale, alledaagse voorwerpen. Een kartonnen doos, een ladder, een koffiekopje, een gesloten en onbeschreven envelop, lichtscha kelaars, een inmiddels beroemde bril, een vaas met bloemen, een roos, een papierzak, een witte teil, een deurklink, een brood, een rode schoen, een stoel, een goudvis, een haring, een twijgje, een lamp. Deze voorwerpen worden steevast afzon derlijk geschilderd, ontdaan van elke context, elk verhaal, elke anekdote, elke lijfelijke entourage. De afbeeldingen zijn enkel vergezeld van een slagscha duw, vrijwel steeds vanuit de rechterkant gepro
17
In situ
Maar was het dan niet overbodig om naar het dingachtige van het ding te zoeken? 2020 But then, wasn’ t it superfluous to look for the thingly nature of the thing? 2020 olie op doek oil on canvas
40cm x 50cm
The essence of things, 2015 olie op doek oil on canvas 50cm x 40cm
jecteerd, omdat het invallende licht in zijn atelier ook vanuit deze kant komt. De afbeeldingen zijn uiterst natuurgetrouw geschilderd, zonder op smuk, zonder het afgebeelde object te verfraaien. Schoonheid op zich is niet de bekommernis van Jean de Groote, wel integendeel. Wie schoonheid zoekt in zijn werk heeft het niet begrepen, zo zegt en schrijft hij niet zelden. Hij schildert zonder esthetisch kompas, zonder uitdrukkelijke of verhe ven vormtaal.
dingen in al hun voor-de-hand-liggende bruikbaar heid, maar juist het zien, het diepere schouwen van de dingen als zodanig, het ontdekken of heront dekken van de dingen zoals ze werkelijk zijn. Als geen ander beseft hij hoezeer het utilitaire scherm, dat de alledaagse dingen omgeeft, ons belet om het ding zelf te ontmoeten. Het belet ons om contact te krijgen met het onzichtbare van en in de dingen, hun onvervreemdbare tegenwoordigheid.
Wat is dan wel de wezenlijke betrachting? Wat hij wil schilderen, wat hij wil tonen, is datgene wat het ding tot ding maakt, het zuivere ding, het ding als zodanig. Het gaat hem erom het ding te ontdekken en weer te geven zoals het werkelijk is. Het gaat meer in het bijzonder om het geheim of de inherente stilte van het ding, de onzichtbare aanwezigheid die wij normaal niet opmerken, waar we normaal achteloos aan voorbijgaan.
Dit herinnert in eerste instantie aan het beroemde opstel van Heidegger over “De oorsprong van het kunstwerk” (2). De vraag wat het ding nu eigenlijk is, lijkt op het eerste gezicht een overbodige vraag: het ding is ons zo vertrouwd, dat we daarachter niets problematisch vermoeden. Niets is echter minder waar, aldus Heidegger, het blijkt juist erg moeilijk om ons een voorstelling van het ding als ding te maken. Een belangrijk obstakel hierbij is dat wij het ding, met name het alledaagse voor werp, bekijken vanuit de bruikbaarheid, als iets dat bij-de-hand is en altijd als gebruiksvoorwerp of werktuig ter beschikking staat! Omdat het ding hier als tuig (Zeug) wordt opgevat, verdwijnt het ding als zodanig uit de horizon. Opnieuw is er hier sprake van dingvergetelheid. We bekijken het ding hier slechts vanuit de buitenkant, niet in zijn onuitputtelijk anders-zijn en vreemd-zijn!
Laat het ultieme doel van Jean de Groote nu juist niet oppervlakkig kijken zijn, het bekijken van de
Om hierin te slagen weet en beseft hij dat hij zich als subject moet leegmaken, dat hij zich van alle vooropvattingen moet bevrijden, alle verwachtin gen, alle conceptuele opties of artistieke overwegin gen. Hij moet zichzelf leegmaken om het eigenlijke ding te zien, hij dient net als de mystici aan “nood zakelijke zelf-ontlediging” (kenosis)(3) te doen om contact te krijgen met de ware aard van de dingen, met de leegte die de dingen eerst laat zijn wat ze in wezen zijn. Hij weet dat dit meditatie vereist, concentratie, zien in plaats van kijken, denkend niet-denken. Hij weet en beseft dat hij enkel via de leegte in hemzelf het ding kan aanraken, dat hij enkel op deze wijze bij het zuivere zijn, de zuivere aanwezigheid, het wezen van het ding kan vertoe ven, zij slechts even maar.
Sommige van de dingschilderijen hebben als titel “The essence of things”. Dit heeft nogal wat commentatoren ertoe verleidt om een parallel te trekken met Plato’s visie. In dit opzicht zouden wij dan in het kijken enkel de schaduwen zien van de dingen, hun illusies, en in het zien pas de eigen lijke ware gedaante, de idee, de waarheid omtrent de dingen. De afgebeelde stoel wordt dan niet deze stoel, maar de universele stoel. De afgebeelde bril wordt niet de bril van Sartre maar de univer sele bril. Dit is een aantrekkelijke, geruststellende gedachte, vooral omdat het toelaat het zien op het vlak van de ideeën te vatten, te definiëren, trans parant te maken. Toch is hier een geheel andere duiding mogelijk.
18 19
Inderdaad, uiteindelijk beklemtoont Jean de Groote zelf dat zijn poging om contact te krijgen met dingen onmogelijk is. Dat de dingen niet of nooit hun geheim ten volle prijsgeven. Zij blijven enigszins unheimlich, onaantastbaar, onver vreemdbaar, hoezeer je als beeldend kunstenaar soms het paradijs van de ware aard van de dingen nabijkomt. Maar wat zeker is: deze ware aard blijft buiten schot voor de verbale taal, woorden zijn hier hopeloos ontoereikend: het gaat om het onzegbare, het onuitsprekelijke. Of zoals Daan Rau zo mooi schrijft: “Dit leidt niet tot een specta culaire schilderkunst die de kijker al overrompelt, overdondert. Of misschien is het juist wel specta culair, maar dan op een heel andere manier in de zin van adembenemend stil, sprakeloos, woorde loos intiem” (4)
als het ware buiten schot blijft. Er blijft een kloof, zelfs een afgrond tussen de waarnemer en het eigenlijke ding.
het ophouden met denken op het niveau van de beelden en begrippen activeert een ander soort van ‘denken’ in de onbewuste gebieden van de geest” (7)
Ook bij Daan Rau geeft dit uiteindelijk aanleiding tot een verwijzing naar Plato. Toch lijkt het ding worden onder de dingen, zoals Jean de Groote dit zelf verwoordt, eerder verwant met de wijze waarop men het zien in Zen benadert. Als er ergens in het kader van tekenen en schilderen nadruk wordt gelegd op ding-worden tussen de dingen dan is het wel in Zen. Zo spreekt Frederick Franck in “The Zen of Seeing” deelnemers aan een tekenworkshop als volgt aan: “Als ’t u belieft, besef dat je geen tekening maakt, je bent niet bezig met creatief zijn! We voeren enkel een experiment uit in ZIEN, in onverdeelde aandacht! Het experiment is succesvol als je erin slaagt dit blad of deze madelief te wor den, ongeacht wat er op het papier verschijnt” (5) . Frederick Franck maakt steevast een onderscheid tussen kijken en zien, een onderscheid dat ook in de teksten van Jean de Groote zelf vaak aan de orde komt. Het kijken staat voor een gewone, opper vlakkige waarneming van de dingen, een kijken met het gehele projectiescherm van het subject. Er blijft een afstand, een waas, een mist tussen kijker en het ding: de kijker ziet zijn eigen denkbeelden in het ding, waardoor het eigenlijke ding ook hier
In het zien van Zen of de Zen van het zien is er geen breuk of splitsing tussen waarnemer en het ding, tussen toeschouwer en het geschouwde, tussen kunstenaar en datgene wat hij wil afbeel den. Er is ook géén hiërarchie tussen de dingen, elk voorwerp, hoe alledaags en banaal ook, is waard om gezien te worden en dus geschilderd. De kunstenaar aanschouwt het ding niet vanuit zijn vertrouwde referentiekader, vanuit een koele observatie, maar treedt in onmiddellijk contact met de dingen: hij ziet naar het ding alsof er op dit ogenblik niets anders op aarde bestaat. Alsof zijn leven ervan afhangt, zijn gehele hebben en houden. Alsof het ding alles bevat wat er op aarde te zien is, alle geheimen, alle raadsels van leven en dood! Hij kijkt zo intens dat hij niet enkel het ding ziet, maar dat het ding uiteindelijk zichzelf ziet in hem! Dit doet in verruimde context enigszins denken aan de beroemde en bevlogen uitspraak van Meister Eckhart: “Het oog waarmee ik God zie is hetzelfde oog waarmee God mij ziet” (6)
Om de brug te maken van kijken naar zien dient men in elk geval, zo luidt in Zen, zich te bevrijden van alle bewegingen van het bewustzijn, van het vormen van gedachten, ideeën, standpunten, oordelen enzovoort. Zo is de notie van het “denkend niet-denken” (hi-shiryo) de absolute voorwaarde voor het eigenlijke zien. Dit is geen toestand, zoals zo vaak wordt voorondersteld, van zuivere passivi teit. Wel integendeel. Het “niet-denkend denken” belichaamt juist een ongewone alertheid, een uiter ste waakzaamheid. De geest is hier niet uitgeblust of verdoofd, maar juist wakker, zeer tegenwoordig, actief! Of zoals Isutzu het uitdrukt: “Hoe para doxaal het ook moge klinken, toch zouden we kunnen zeggen dat het volledige ophouden van denken juist DENKEN activeert. Dat wil zeggen,
Ook uit het werk van Dôgen blijkt overduide lijk dat het hier gaat om een bevrijding van het gewone, conceptuele en onderscheidende denken. Het gaat om een “denken”, een zien dat een on middellijk, onbemiddeld contact met de dingen in het hier en nu. Pas in het nu-moment manifesteert zich de ultieme realiteit van de dingen, de dingen zoals ze werkelijk zijn, de wereld als zodanig, de wereld “die is zoals ze is”. Of nog: het is eerst in het huidige ogenblik dat de wereld zich in zijn zelfzo heid openbaart. Uiteindelijk vindt dit zien vanzelf plaats, ongedwongen. Wij zien de wereld als zo danig, voorbij de paren van tegenstellingen tussen ding en niet-ding, tussen object en subject, tussen niet-denken en denken, kortom een ruimte van stilte en aanvaarding, een ruimte van non-dualiteit, waarin het onuitsprekelijke zich voltrekt.
Deze Zenhouding kenmerkt het werk van Jean de Groote door en door. Zo schreef hij nog recent: “Ik werk meestal in het eerste veld: niet denken, leeg worden, één worden met mijzelf én met het voorwerp. Om een nagel te schilderen zoals ik een nagel of het ding ervaar, moet ik nagel worden” (Ontoereikende uitdrukkingen). Het verklaart ook zijn uitdrukkelijke verwijzingen naar het onzegbare. De grondeloosheid van de dingen, zoals die in Zen en met veel verve door Dôgen wordt verbeeld, toont aan waar precies de omslag, de kwalitatieve sprong van kijken naar zien zich situeert: een kij ken vanuit het vertrouwde, het oppervlakkige, het triviaal zichtbare naar het zien van de ware aard van de dingen. Allereerst is er dus het kijken, waarbij onze blik nog verankerd in een onafhankelijk ego, een zelf waarin de illusie hoogtij viert (ons eigen projectiescherm!). En in tweede instantie is er het besef dat we niet echt de afzonderlijke dingen zelf zien, maar enkel onze illusoire versluiering. Uitein
delijk is er het eigenlijke ZIEN, voorbij de dualiteit tussen subject en object, tussen waarnemer en het ding, tussen denken en niet-denken! Hier verschij nen de afzonderlijke dingen niet langer als een projectie van het individu, maar zijn er als zodanig, zonder meer, in de schittering van hun absolute leegte. Vandaar het adagium:
“In het begin zijn bergen bergen en rivieren rivie ren; later zijn bergen geen bergen en rivieren geen rivieren; en nog later zijn bergen bergen en rivieren rivieren” (8) .
De sublieme dimensie
Ongetwijfeld verwerft de wijze waarop de afzon derlijke dingen in het werk van Jean de Groote gestalte krijgen een sublieme boventoon. Het ding verwekt in zijn grondeloosheid ook bij momenten de afgronddiepe angst die vaak met het sublieme wordt geassocieerd. En tegelijkertijd of soms een ogenblik later roepen de talloze ding-schilderijen ook een sacrale sfeer op, die nauw verwant is met het sublieme. Jean de Groote verklaart zelf “dat hij zijn banale objecten wel degelijk als iets heiligs ziet, en ook zo behandelt, hij koestert ze, verheft ze als een soort monstrans, hij toont ze, opgeheven als voor een altaar” (9). Of nog, zoals Daan Rau het formuleert: “Het doosje is maar een doosje, het staat bij hem op de tekentafel, maar het is in zijn beleving zoveel meer, het bevat talloze mogelijkhe den en toch is het in wezen de eenvoud zelf” (10)
Toch is er een belangrijke reeks werken van Jean de Groote die niet langer als zuivere dingschilderijen kunnen worden gezien, maar impliciet dan wel expliciet verwijzen naar de ervaring van het sublieme. Het zijn in regel ook geen realisti sche weergaven van dingen, maar ze zijn eerder unheimlich. Markante voorbeelden hiervan zijn: De blauwe doos, 2015; Kobalt blauw duikboot, 2015; Bleu hotel, 2015; My empty monkcell, 2017;
20 21
Daar is vreemd genoeg geen enkele verklaring toereikend voor…, 2021
Strangely enough, there is no adequate explanation for this..., 2021 olie op doek oil on canvas 120cm x 100cm
Without nothing, 2017; My studio in situ, 2018; Die Jungfrau, 2019; My studio in green colors, 2018, en met name ook, last but not least, Hij die valt, 2020 en Le trou (Sartre), 2020.
Vele van deze werken zijn overigens tamelijk recent, maar ze lijken allemaal ingebed in ontheemde, benauwende sfeer, waarin, zoals het sublieme schilderijen past, de verwijzingen naar angst en leegte nooit ver weg zijn. Een mooi voorbeeld is Blue hotel (2015) dat allesbehalve een dingschilderij is. Het hotel, dat door een ijle leegte wordt omgeven, dompelt de toeschouwer onder in een zeer bevreemdende, onaardse, bijna onheil spellende sfeer. Het hotel dat nochtans binnenin verlicht is, geeft een desolate indruk, in die mate zelfs dat het elke menselijke aanwezigheid lijkt uit te sluiten. Het hotel lijkt een geestverschijning, een gebouw in het midden van nergens, een vreemd, tijdloos voorbeeld van romantische vervreem ding. Het is een hotel dat in bepaalde opzichten de somber-mystieke sensibiliteit van een Caspar David Friedrich benadert. Ook Alpenblicke I en II (2017), Fields of Engagement (2013) en Wanderer (2013) ademen deze romantische-sublieme en ijle, ongrijpbare verbeelding van het landschap.
Een ander goed voorbeeld is My empty monkcell (2017), een schitterende evocatie van een leeg atelier dat als het ware symbool staat voor de universele lege kamer. Het schilderij herinnert aan de bekende lege ruimtes en witte kamers van Yves Klein. De ruimte is hier echter niet besloten, want de deur staat op een kier, die blijkbaar op een volstrekt zwarte ruimte uitgeeft. Meer nog dan bij Klein belichaamt de lege ruimte hier het onein dige wachten. Is het hier het wachten op Godot, het onbestemde? Is het hier een wachten van de monnik op verlichting? Is het hier een wachten van de kunstenaar op de creatieve ingeving, de creatieve vonk, de artistieke doorbraak? Of is het hier, in aloude sublieme traditie, de belichaming
van het eeuwig nu, een mystieke leegte, die reeds bij Malevich begon en uiteindelijk uitmondde in de transcendente werken van een Mark Rothko?
Misschien belichaamt dit schilderij wel al deze fa cetten, maar ook de eventuele onmogelijkheid om überhaupt te ontsnappen aan de huidige condition humaine, tenzij in een apocalyptisch duister….
Een heel bijzonder soort van subliem schilderij is Hij die valt (2020), die de val van een naakte, weerloze man laat zien, die in drie, onder elkaar gerangschikte panelen naar beneden tuimelt. De man komt in elk paneel steeds dichterbij, wat de val de dynamiek geeft van filmstills waarbij de shots van steeds dichterbij werden genomen. De ruimte is wit omsluierd en leeg: er is bij de toeschouwer het onontkoombare gevoel dat de man weerloos in de afgrond stort. Dit lijkt een archetypisch droombeeld, een loodrechte val in de droomloze diepte, die de sublieme Abgrund van een Kant lijkt te belichamen. In het sublieme is er altijd in eerste instantie sprake van een afgrond of dreiging, die pas in tweede instantie leidt tot be vrijding, verzoening, esthetische vervoering. Het beeld blijft hier heel sterk hangen in de eerste fase van het sublieme, of wat ik weleens het negatiefsublieme heb genoemd.
Het vorige beeld is vanzelfsprekend niet ver verwijderd van een vaak aangehaald en veelbesproken werk van Jean de Groote, namelijk Le trou (Sartre), 2020. Dit is in alle opzichten een subliem werk, dat overigens herinnert aan het bekende Descent into Limbo (Documenta iX, 1992) van Anish Kapoor. Ik heb reeds gewezen op het twee ledige karakter van het sublieme in de kunst. In de ervaring van het zwarte gat, zoals dit hier gebeurt, is er ook altijd sprake van een dubbelzinnige, paradoxale, ambigue spanning. Enerzijds worden wij fysiek, als door een magneet, naar de diepste intimiteit van het zwarte gat aangezogen, ander zijds worden wij door een grondeloze, uitzinnige,
22 23
existentiële angst bevangen. Er ontstaat onwil lekeurig een verlangen om in de mystieke leegte te verdwijnen, om zich als het ware te bevrijden van alle ballast en als zodanig letterlijk verlichting te bereiken, de complete onthechting. Tegelijkertijd echter is er de angst voor het zelfverlies, de vrees om in het immense vacuüm, het onmetelijke zwarte gat te verdwijnen, elke vast grond te verlie zen en voorgoed op te lossen in het niets. Deze pa radoxale spanning is zeer typisch voor de ervaring van het sublieme. Het is de hyperruimte, die de diepte suggereert, die het gevoel van een pijnlijke of verlossende oneindigheid omsluit of oproept.
Surrealisme, ironie, humor
Lezers en kijkers die zouden denken dat het werk van Jean de Groote altijd bloedernstig is, vergis sen zich deerlijk. Er is een belangrijk, derde luik van zijn werk dat ironie en humor bevat. Dat zijn noch dingschilderijen noch schilderijen die aan het sublieme refereren, maar eerder werken die aan de surrealistische humor van René Magritte doen denken. Het zijn werken met een knipoog naar de toeschouwer, werken waarin zelfrelativering en het burleske op de voorgrond treden. Een mooi voorbeeld is Zelfportret met lampenkap (2015) waarin zijn hoofd omhuld is door een lampenkap, een schilderij dat mooi oogt maar de kunstenaar tegelijkertijd onherkenbaar maakt. In één van de schilderijen lijkt een man blind: in plaats van zijn ogen zie je een grote, ondoorzichtige, egaal witte bril. In een ander schilderij hangt een mannelijk model met zijn voorhoofd aan het plafond. Ook een gevallen madonnabeeldje en een neergestorte denker van Rodin lijken de humor te verrijken met de kunst van het ongeluk (art of the accident). In nog een ander schilderij Miroir (2017), zie je een spiegel die er blijkens zijn textuur geen is en waarin je toch een lamp ziet bengelen. In Branch (2019) zie je een twijg waarop een kromme nagel is gezet, zodat het geheel aan een kleerhanger doet
denken. In een prachtig, iconisch schilderij, Wal king hand (2017), zie je een wandelende hand die een ondefinieerbare schaduw werpt op de vloer, een ingetogen en tegelijk onverwacht beeld van beweging.
Epiloog
Van de dingen die een stil, sacraal leven leiden, via de meer ontheemde landschappen en de vertolking van sublieme leegte, tot de ironische, burleske, ludieke en humorvolle schilderijen, steeds opnieuw lijkt de eigenzinnige zoektocht van Jean de Groote ons een spiegel voor te houden van de werkelijk heid, die een eigen onderliggende identiteit laat zien. Deze identiteit vertaalt zich in de sereniteit van het stilleven: de stilte van Morandi. Deze identiteit vertakt zich in het sublieme: het on aardse landschap van een Casper Friedrich of het zwarte gat van een Anish Kapoor. Deze identiteit vertaalt zich tenslotte in een spel met de represen tatie: de humor van een Magritte. Deze drieledige identiteit is de unieke bijdrage van deze rijkbe gaafde kunstenaar, een stille monnik die al jaren aan het eigen, eigengereide picturale universum timmert.
Kapstok, 2015 Branch hanger, 2015 olie op doek oil on canvas 50cm x 35cm
NOTEN
1. Zie Willem Elias e.a., In de stilte van de dingen: Jean de Groote, Gent, Copyright Bookshop, 2020.
2. Zie Martin Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, Amsterdam, Meppel, 202 (tweede druk). Dit beroemde essay wordt ook uitvoerig toegelicht en besproken in mijn boek Denken over kunst, Bussum, Coutinho, 2007 (pp. 234-247).
3. Zie over kenosis mijn essaybundel De Stilte en het
onuitsprekelijke, Antwerpen, Epo, 2021 (vierde druk), pp. 105-108; 148-150.
4. Zie Daan Rau, “Stil worden en voorbijgaan”, in: In de stilte van de dingen, op. cit., p. 37.
5. Frederick Franck, THE ZEN of SEEING. SEE ING/DRAWING as meditation, New York, Random House, Vintage Books, 1973, p. XVII
6. Zie voor een diepgaande analyse van deze en andere
uitspraken van Meister Eckhart en hun affiniteit met de visie van Dôgen: De stilte en het onuitsprekelijke, op.cit., pp. 139-167.
7. Zie De stilte en het onuitsprekelijke, op.cit., p. 131.
8. Zie ibidem, p. 136-138 (Negatie en non-dualiteit)
9. Eric Bolle, “Het ding worden van Jean de Groote”, in: In de Stilte van de dingen, op. cit., p. 30.
10. Daan Rau, op. cit. p. 37.
24 25
Dit krijgt gelijkertijd zijn betekenis door zijn verleden, 2020 This also derives its meaning from its past, 2020 olie op doek oil on canvas 50cm x 40cm
Groen schoteltje met resten, 2017 Green bowl with leftovers, 2017 olie op doek oil on canvas 40cm x 30cm
26 27
Blue Hotel, 2015
olie op doek oil on canvas 137cm x 100cm
De blauwe doos, 2015 I The blue box, 2015 olie op doek oil on canvas 145cm x 115cm
28 29
Al de verbanden tussen dit en mijzelf zijn niet louter toevallig… 2021
All the connections between this and myself are not purely coincidental... 2021 olie op doek I oil on canvas 50cm x 60cm
in situ, The fallen Madonna, 2020 olie op doek oil on canvas 150cm x 130cm
30 31
De (gebroken) bril, 2020 I The broken glasses, 2020 olie op doek oil on canvas 40cm x 30cm
Hollowman, 2014
olie op doek oil on canvas 30cm x 40cm
32
Le trou (Sartre), 2020 olie op doek oil on canvas 165cm x 120cm
Adelaarsnest, 2015 I Eagle’s nest, 2015 olie op doek oil on canvas 50cm x 40cm
34 35
Kijken is niet zien, 2021 I To look is not to see, 2021 olie op doek oil on canvas 40cm x 30cm
My empty studio, 2015 olie op doek oil on canvas 50cm x 40cm
36 37
The wanderer, 2017 olie op doek I oil on canvas 50cm x 40cm
Le penseur est tombé, 2019 olie op doek I oil on canvas 155cm x 110cm
38 39
De meest onbeduidende dingen brengt Jean weer tot leven.
Els Stubbe
40 41
Els Stubbe, februari 2021
Jean beantwoordt de smeekbede van Zeep.
Zeep, 2021 olie op doek 40cm x 30cm
Toen Jean me attendeerde op een tekst over Francis Ponge, reageerde ik enthousiast en zei dat ik het boek Zeep zo geweldig vond. Een dag later lag Zeep daar. Verdomd: Jean de Groote is gewoon de Francis Ponge van de schilderkunst.
Ik mocht dus toevallig diegene zijn die Jean het begrip zeep aanreikte, zodat het beeld zeep verhelderd, verduidelijkt en verdicht werd tot het begon op te lichten als een innerlijke schildering. Het innerlijk schouwen van wat zich geestelijk aan ons voordoet, schenkt gevoelens van ontroering en gelukzaligheid. Ik kan helaas niet schilderen. Jean wel.
Ponge schreef een essay over Zeep. Meesterlijk, maar misschien ontbrak er toch nog iets. Jean maakt zeep tot wat zeep is en kan zijn. Zonder franjes, gewoon zoals zeep is. Meesterlijk. Dát is het wat maakt dat zeep tot leven komt. Zeep is meer dan zeep, juist omwille van de weglatingen. “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister” (von Goethe, 1802); ook zo slaagt Jean erin de es sentie, het wezenlijke van zeep bij de lurven te grijpen.
Wat kan een schilderij toevoegen, wat woorden niet kunnen? Waarom brengt het schilderij me nog dichter tot zeep?
Is het de puurheid, het ontbreken van opsmuk, wordt de essentie vastgelegd door de verfstreken, wordt het wezenlijke gevangen door de materialiteit?
Is het de verstilling? Een soort van oorverdovende stilte overviel me, zoals dat hoog in de bergen kan gebeuren, waar je op jezelf terug geworpen en ontdaan wordt van balast, van decorum.
Dat is wat er met me gebeurde toen ik Zeep mocht aanschouwen.
Het spiegelspel zeep-schilderij is van een hogere orde: het gaat voorbij aan de fotografische weergave van zeep. Dat is dus wat Jean doet met zijn werk.
Het werk lijkt sober, misschien is het ook sober, maar je merkt dat er een hele geschiedenis, een dieperliggende betekenis onderligt, zodat je liefst laag na laag het schilderij zou willen afpellen.
Is dat verraad aan Jean? Want hij heeft immers beslist het ding op zich te tonen. Maar het wezen lijke van dat ding bevindt zich toch juist in die gelaagdheid?
42 43
Voor mij is Zeep een tot stilstand gekomen vertel ling met daarop geënt het verhaal van het schilde ren. Jean schildert het on-vertelbare.
En dat is nu ook net waar het Ponge om te doen was: Hoe de dingen hun gewicht terug te geven?
Wanneer doet men het ding recht? Ponge zegt dat de dichter het object pas dan recht doet wanneer hij het zó nauwgezet tracht te beschrijven dat het gedicht op het ding strandt.
Wat Ponge, ertoe brengt te schrijven, is de emotie die de stomheid van de dingen in hem teweeg brengt. Van de dingen gaat iets smekends uit.
Wellicht beantwoordt Jean die smeekbedes door de Dingen te schilderen. Met het schilderen van het Ding maakt hij plaats voor het Ding en geeft hij het Ding zijn betekenis terug. Zo ervaar ik het. Zeep wordt Zeep in al zijn hoeda nigheden.
Het hele oeuvre van Jean bestaat uit subtiele
schilderingen van allerlei Dingen uit de wereld om ons heen. De voorwerpen, de dingen van de tijd horen bij hem, completeren hem en hij comple teert de dingen door ze de aandacht te geven die ze verdienen.
Zoals Ponge wil spreken “namens de dingen”, zo schildert Jean namens de dingen.
Jean sticht opnieuw een oorspronkelijke band tus sen het bewustzijn en de realiteit daarbuiten, door uiterst sensibel en heel precies de wereld te schilderen zoals die zich aan hem voordoet. Hij vernieuwt onze aandacht voor de dingen. Geen ruis, geen opsmuk, geen op-pimpen, integendeel: hij brengt ons terug naar de essentie. En dat is nu net wat mij ontroert. Ik ben wars van pretparkkleuren, ik haat de lelijke vormgeving van reclames, voor mij geen krullen en versieringen.
De meest onbeduidende dingen brengt Jean weer tot leven. Via zijn schilder-vaardigheden, via zijn hand-vaardigheden ontdoet hij de dingen van verkeerde connotaties. Soberheid spreekt voor zich. Soberheid behoeft geen duiding. Soberheid herleidt tot de essentie.
Niet vergeten! 2021 olie op doek 30cm x 40cm
44 45
Appel, 2021 olie op doek 50cm x 40cm
Sneeuwbal, winter 2021 olie op doek 50cm x 40cm
46 47
Zijn kunst evenwel, dwingt tot kijken/zien “voorbij” het “gewone”.
48 49
Lucas Van Parys
Lucas Van Parys, Oudenaarde, juli 2021
Jean De Groote of een reis
‘BEYOND THE VISIBLE’
Schrijven over de creaties van een kunstenaar is tegelijk schrijven over de kunstenaar zelf. Belangrijk daarbij is de vraag wat iemand er toe aanzet het werk van een beeldend kunstenaar te becommentariëren. Er moet alvast meer dan gewone interesse zijn; het werk moet met de schrij ver “iets doen”. Die belangstelling zal op meerdere facetten betrekking hebben. Immers moeten er voldoende affiniteiten zijn tussen de te benaderen artefacten en de beschouwer. Daar op respect volle wijze verslag van doen kan voor velen – de beschouwers én de auteur – boeiende informatie genereren. En nieuwe inzichten maken het leven inhoudelijk des te rijker. Een belangrijke reden om kunst met respect te bejegenen.
schilderkunst, heeft weet van diens diepzinnige wereld.
Zo proclameerde Redon: “… hoewel ik de geziene werkelijkheid als basis erken, ligt de ware kunst in de gevoelde werkelijkheid.”. Nog een relevant citaat: Mijn tekeningen inspireren en bevatten geen defini ties. Zij stellen niks vast. Net als muziek plaatsen zij ons in een meerduidige wereld van het onbestemde”.
“Beyond the Visible: The Art of Odilon Redon”
Dit was de titel die een grootse expositie sierde van deze negentiende eeuwse Franse kunstenaar in het Museum of Modern Art, te New York van 30 oktober 2005 tot 23 januari 2006. Wie vertrouwd is met de kunst van deze zeer geta lenteerde vertegenwoordiger van de Symbolistische
Benevens de zeer vele zwart/wit grafische creaties waarmee hij een héél diepzinnig en mysterieus universum creëerde, zijn er de schilderijen (in olieverf en pastel) met een betoverend mooi coloriet. Dat ik hier naar verwijs bij een tekst over de kunst van Jean De Groote zal bij sommigen verbazing wekken. Jean de Groote is zeker niet de kunstenaar die ons trakteert op een exuberant kleurgebruik, integendeel. Redons schilderkunst illustreert op magistrale wijze wat harmoniërende kleuren bij een mens vermogen. Met een uiterst gedepouilleerd coloriet daarentegen is Jean de Groote een volstrekte tegenpool. Zijn schilderijen zitten als gevangen in een grijzig universum, waar, op enkele uitzonderingen na zachte okers, Napels geel, kardinaalrood opdoemen.
Wat Jean wél gemeen heeft met de Franse symbo list, is die naar de wezenlijk gravende geest: een
51
queeste naar diepzinnigheid. De schilderijen van Jean De Groote zijn “aansporingen” tot kijken/ zien “Beyond the Visible”. Heel wat “dingen” die hij schildert zijn deel van onze dagelijkse, normaliter niet tot gefilosofeer prikkelende visuele ervaringen. Zijn kunst evenwel, dwingt tot kijken/ zien “voorbij” het “gewone”. Vandaar de titel voor deze bijdrage.
sterveling ontbreekt het aan de nood tot expressie, wat dit ook moge inhouden. Het gaat dus wel degelijk om meer.
Concrete vragen kunnen een hulp zijn in onze benadering van kunstwerken.
Een algemene vraag: “Hoe kijkt de beschouwer naar dit werk?” Zijn de creaties de moeite waard om er dieper op in te gaan? Indien ja, dan ligt het voor de hand dat je wel eens menige drempel hoort te overschrijden.
In welke mate kunnen we achterhalen/te weet komen wat iemand stuwt, drijft. In het concrete geval van Jean De Groote stuiten we alvast op de vastberadenheid om steeds maar opnieuw die “onbeduidende” voorwerpen te schilderen. Maar, is het nodig (lees: aanvaardbaar) meer te willen vernemen van “de” drijfveren van de kunstenaar? Sommigen willen dit, anderen weer niet.
Kunnen we de intrinsieke waarde van kunstenaars’ creaties als bijdrage aan de menselijke cultuur inschatten? In welke mate overstijgt het het niveau van de betekenisloosheid van de ontelbare dage lijkse menselijke handelingen of bezigheden, en zo ja, biedt het perspectieven voor wat voorbij de persoonlijke innerlijke horizon geschiedt?
En is het wel fatsoenlijk, dat wij kijkers, met nieuwsgierigheid als van gordijntjeslichters, willen achterhalen wat de échte drijfveren zijn van die on verzettelijke drang tot expressie. Je zou het kunnen hebben over de “expressienood” van de kunste naar. Maar dit klinkt als een cliché, want welke
In het hiernavolgend verhaal, “mijn verhaal”, poog ik deze vragen omtrent de kunst van Jean De Groote enigszins op te klaren. Zal ik erin slagen nog maar enkele facetten ervan te belichten waar mee lezers kunnen instemmen? Een rechtlijnig en exhaustief verslag wordt het dus zeker niet, want onmogelijk.
Associatief meander ik van her naar der, evenwel niet zonder enige schroom. Maar de speelsheid die ik me hierbij veroorloof, lijkt mij het meest kans op slagen om een zo eerlijk mogelijke benadering te bereiken.
Joan Miró (1893–1983), een gigant van de kunst van de twintigste eeuw, zegt dat er niets is dat niet de moeite waard is om het te honoreren met onze aandacht. Het meest onbeduidende voorwerp, het simpelste ding kan de aanzet zijn tot een verhel derende, revelerende verkenningstocht naar de persoonlijke psyche. Het geringste, het voor velen geheel verwaarloosde, kan voor de alerte beschou wer aanleiding zijn tot creatieve expressie. Ter illustratie: voor deze Catalaanse meester was een kleine zwart-wit afbeelding van een naaimachine, onhandig gescheurd uit een krant, genoeg als vertrekpunt naar vooraf niet in het minst te vermoe den picturale en grafische ontdekkingen.
Kunst is compromisloos voorbij gaan aan het evidente, het sleetse waarneembare.
Voorbij de visuele en/of tactiele herkenbaarheid van evidente dingen ontdekt de kunstzinnig begaafde mens andere werelden, zo veel herin neringen van levensfragmenten behorend tot zijn
52 53
particuliere innerlijkheid, en die toch universele draagwijdte kunnen reveleren.
Hiermee beklemtoon ik het artistieke credo van Jean De Groote. Het allereenvoudigste bena dert hij met respect. Deze kunstenaar is niet tot compromissen bereid. Hij schildert wat hij “moet” schilderen, en laat zich niet van de wijs brengen dit door hem uitgestippelde pad voor wat dan ook te verloochenen. Aan het schilderen van behaaglijke tafereeltjes heeft hij zich overigens nooit bezon digd.
Wie brengt de durf op om bijvoorbeeld op een maagdelijk blank canvas - voor veel kunstenaars een nare droom, want bevreesd er verf op aan te brengen - een ladder te vereeuwigen in zijn meest denkbare vanzelfsprekendheid, of een nog maar pas aan een haak bengelend sleuteltje, of een met zijn zilveren harnas blinkend visje dat ons mee warig in de ogen staart van op een koffiebordje, of een stukje gebruikte handzeep, of een gekromd roestig nageltje dat door de laatste bezitter niet is weggegooid omdat hij er respect voor betoonde –jawel, respect voor een nageltje! -, of een armoedig maar met zorg opgemaakt bedje in een schraal, in een grijzig vertrek, of een in roodoranje kleur gedrenkte dikke tak met steeds kleiner wordende uitdijende takjes, als zijn het voelsprietjes, tastend naar...
En wat te denken van een lege kader hangend aan een wand, met de wand als voorstelling: een Magrittiaans doorkijkje?
En welke Kafka-fan zal bij het aanschouwen van het aandoenlijke, met zorg opgemaakte bedje niet de gedachte weten opborrelen dat Gregor Samsa er de volgende morgen opnieuw in zal ontwaken en met afschuw zichzelf zal herkennen in de gedaante van een afzichtelijk grote kever... Erg waarschijnlijk dat menige kijker dit beeld zal associëren met analoog beleefde nare dromen.
En vergeten we evenmin de besneeuwde, en tegen een onheilspellende, asgrauwe lucht aftekenende bergen, en de vele kartonnen doosjes die tot Jeans iconografie behoren. Recent zagen we een duikboot(je) in zijn picturaal theater. “Uw duik bootje”, Jean...
Leeft in u de gedachte om u ‘ooit terug te trekken in uw particuliere duikboot, met...?’ Melancholie door het besef van de vergeefsheid van al onze strevingen...?
Het is het soort vragen dat ook mij intrigeert. Vertaalt het de schroom voor het samen-met-deander-zijn, een pijnlijk aangevoeld onvermogen tot een bevredigende communicatie?
Zeggen die vragen niet evenzoveel over onszelf? Kennen we niet allemaal de nooit wijkende hunker te mogen leven in een “oord” van schoonheid? En hoe om te gaan met het gevoel omkneld te zijn door de beangstigende omstandigheden waarin de mensheid is aanbeland: nog maar amper eventjes mensen te kunnen zien die ons dierbaar zijn? En permanent de waanzin van politieke pyromanen te moeten dulden die zelfs “Epicurianen” verontrus ten. En wat te denken over de oeverloze hebzucht van zij die het al zo goed hebben met hun materi ele honger die niet te stillen valt. Pijnlijk contras terend met de ontelbare gekrenkten die op deze aarde voort schrompelen met nog maar enkele “pingpong balletjes” levenslucht…
En toch...
“De kunstenaar schildert voort...”, zoals de boer voort ploegde bij Pieter Bruegels “De Val van Icarus”
Ook een klompje boter door Jean De Groote ver eeuwigd kan voor een sensibele ziel meer zijn dan een te veronachtzamen stukje “ding”.
... “Eloge du beurre” “Il y a déjà un miracle dans le fait que le beurre tienne debout tout seul. Mais ce
Onvolmaakte dingen, 2020 olie op doek 120cm x 160cm
Aan de innerlijke noodzaak om dit te maken ontsnapt zelfs boter niet…, 2019 olie op doek 50cm x 40cm
54 55
Dit is slechts een tijdelijkheid van het voor - na ..., 2021 olie op doek 80cm x 100cm
n’est pas le plus beau. Le plus beau miracle, c’est sa couleur, l’artifice de sa couleur. Le jaune du beurre est le plus bel or qui soit au monde. Cet or-là peut briller mais aussi diffuser une lumière mate tendre et diaphane plus douce encore que celle du laiton. Et ma mère a pour le beurre une tendresse infinie. Pour le couper, elle le pose sur une planche ou sur une as siette blanche et le découpe en coins, en lamelles et en prismes de différentes formes. Elle utilise toujours son plus beau couteau et n’éprouve que du mépris pour le fil et ses utilisateurs. Au laitier qui passe le mardi et le vendredi, elle en achète chaque fois deux blocs d’une livre. Vivre dans le beurre, cela signifie être à l’abri du tohu-bohu, du froid et des ténèbres. S’il est impossible d’ignorer la lumière du feu, il est permis de se souvenir que, cachée entre deux assiettes creuses, vit une lumière fragile et discrète.’
baar te poneren. Niettegenstaande een nimmer voortschrijdende exploratie van de menselijke hersenen door de meest competente wetenschap pers ter wereld, is en blijft het menselijk brein nog grotendeels onbekend terrein. Het menselijk brein, een zeer grillig orgaan: “zien we wel wat we zien, zeggen we wat we zeggen?”
Zo wordt Jean ongewild toch de boodschapper/ vertolker van – zeg maar – zogenaamd ‘gewone stille-levens’ waarin voor de oppervlakkig kijkende beschouwer inderdaad niets opzienbarends te bespeuren valt, maar tegelijk is hij ook schep per van - jawel - surreële, vaak onheilspellende werelden. Denk aan het valiesje met het stigma RED, “ergens” door iemand al of niet achteloos neergezet. Het attendeert mij op de door zijn om vang niet te benoemen tragiek veroorzaakt door de nazi-beulen.
Dit briljant klinkend stukje poëzie kwam ik op het spoor bij het lezen van een kleine publicatie van Eugène Savitzkaya, een in Luik geboren veelzij dig kunstenaar, getiteld “Portrait de famille”. In welke gemoedstoestand Jean bij het schilderen van zo’n klompje boter vertoefde, is hierbij van geen belang. Hoe dan ook: een tot weemoed stemmen de ode aan een klompje boter kreeg zijn warme aandacht...
En, is het écht wel lukraak en dus gehéél toevallig dat de kunstenaar dit klompje goud dat wij allen elke dag op onze boterhammetjes proeven, met zorg naar zijn atelier bracht om het er picturaal te vereeuwigen? De ondoorgrondelijkheid van het mysterie van onze dagelijkse kleine en andere keuzes...
Jean De Groote blijft herhalen dat hij geen fanta sie heeft. ‘Ik schilder alleen wat ik zie...’ Maar of we deze uitspraak zomaar voor waar moeten nemen...
In hoeverre is een mens in staat de exactheid van zijn gedachten en woorden als absoluut ongenaak
En dan zijn er de vele klein formaatwerken: door hun dof aards coloriet, melancholiek stemmende Permekiaanse landschappen, met hun benauwende sfeer of al eens huiveringwekkende zelf- en andere (surreële) portretten. Ter illustratie: onder het penseel van kunstenaar De Groote wordt Robert Musils “Der Mann ohne Eigenschaften”, “Der Mann ohne Körper”. Dit schilderij sterkt me in mijn overtuiging dat Jean De Groote niet onver anderlijk vasthoudt aan enkel maar het gewoon picturaal registreren van een voor een ieder bekend voorwerp: een “vol van zichzelf zijnde” herenhoed, en niets meer dán die hoed. Dit schilderij grijpt u naar de keel. Richten we ook eens onze aandacht op een aan Rembrandt (zie diens ets voorstellend: een urinerend vrouwtje) gerelateerde versie van een ventje, urinerend in een desolaat landschap, “belaagd” door een bevreemdende geometrie. En wat te zeggen over een lichtschakelaar – jawel, een doodgewone lichtschakelaar – die, al is het maar een klein donker vierkantje, centraal het grote canvas “besmeurt”. Het “kleine”, meester over het “grote”? ‘t Is maar hoe je het bekijkt!
56 57
En wat te denken bij die alsmaar half geopende deuren in armoedige, claustrofobische kamers. Kunnen we de drang om naar de deur toe te schrijden en er door gaan beheersen, of is de ver lokking van een mogelijke vertigo-tuimeling ons te machtig? Sigmund Freuds theorie omtrent de drang tot zelfdestructie indachtig... Deze deur-schilderijen kunnen bij sommigen een aanzet zijn om zich eens te verdiepen in de intrige rende symboliek van deuren en poorten.
En nemen we nu de beeldspraak van “deuren” als vertrekpunt: een niet te bedwingen drang van deze kunstenaar om te creëren, intrigeert de attente kijker. Elke dag opnieuw schrijdt Jean naar zijn atelier, zijn toevluchtsoord, om er aan het werk te gaan. Hij wil én zal schilderen, eenmaal ter plekke “vindt” hij het te schilderen “ding”. Pablo Picasso schreef: “Chaque dessin, chaque tableau, chaque sculpture, le moindre croquis (ébauché ou peint) est un jour de gagné sur la mort.”
Allemaal getuigenissen van wat de kunstenaar beroert, connotaties met belevingen recent of van weleer. En diens passie voor filosofen als Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre vooral “La Naussée”, is zeker niet gratuit. Voor hem zijn het “lotgeno ten” in een benauwend universum.
bootje dobberend op de weerbarstige oceaan, de vergetelheid tegemoet....
Lopen wij hier niet het gevaar ondeskundig het oord van het enigmatische te betreden? De vragen die wij de kunstenaar imaginair voorschotelen, zijn vragen die evenzeer voor onszelf kunnen gelden. Overigens is nadenken/schrijven over de scheppingen van anderen, tegelijk niet nadenken/ schrijven over onszelf? Ligt daar één van dé rede nen waarom sommige kunst beschouwers bij het aanschouwen van kunstwerken veel meer ambië ren dan wat op het eerste gezicht het oog bereikt?
In een studie omtrent het thema “Mother and Child” bij de Britse beeldhouwer Henry Moore, schrijft de vermaarde kunstcriticus Sir Herbert Read het volgende:
“There are two distinct approaches to the work of an artist. One might be called historical, or at the personal level, biographical: it places the artist in his time and circumstances, and attemps to explain his achievement in terms of social origins, his upbrin ging, and his relations with the artistic movements of his time.
The other method concentrates on the art itself, as a series of formal inventions, and discusses the sig nificance of that art from a wider point of view, a universal point of view.”
deze gedachte. Het zou de negatie zijn van zijn kunst, een geestelijke “suicide”.
Nadenken over de creaties van een kunstenaar kan op velerlei wijze. Maar bepaalde werken prik kelen, irriteren, niet enkel om het herkenbare van het voorgestelde, het alledaagse te aanschouwen, maar om dieper te peilen naar wat iemand ertoe beweegt een hermetisch universum binnen te dringen met de hoop er zelf meer inzicht omtrent te verwerven. Natuurlijk heeft dit alles te ma ken met de aspiraties, de eisen en de psychische gesteldheid van de beschouwer. In hoeverre is iemand kritisch ingesteld? Verkiest hij bij wijze van spreken een verblijf in een exotisch oord om er naast het verorberen van wat overdadig uitgestalde buffetten hem aanreiken én bovenal vele uren quasi bewuste -loos te zonnebaden, om dan bij thuiskomst als curiosum te kunnen pronken met een egaal gebruinde corpus, of ambieert hij toch om als een door ambitie gedreven archeoloog, al is het nog maar voor even - bij wijze van proef - de “Boschiaanse helletocht” te wagen?
Hoewel het werk van Jean De Groote qua schil derwijze en picturale expressie veraf staat van de Britse meester, is er ook bij hem dat Unheimliche Een Unheimlichkeit die we eveneens, en dan heb ik vooral de sterke vroege werken van Leon Spilliaert op het oog, aantreffen. In die zin kan ik, met respect voor de kijker, begrijpen dat niet elkeen paraat is dit enigmatische, misschien wel sinistere domein te betreden. Edgar Allan Poe’s vertelsels en de sinistere fantasieën van Howard Philips Lovecraft zijn niet door elke lezer gegeerd.
Kan wat die onmiskenbare Unheimlichkeit in Jean’s kunst aangaat, de tijdgeest “aansprakelijk” worden gesteld? Dit lijkt mij vanzelfsprekend. Im mers het leven is onlosmakelijk verbonden aan het werk via de schilder zelf.
Maar ook de ongecompliceerde figuratie waarmee hij alledaagse dingen gestalte geeft, betekent een substantieel aandeel voor onze fascinatie van zijn universum. Hij vermag het “gewone” op te tillen tot het domein van het raadselachtige, het metafysische.
Kunnen we hier, wat de voorstelling “an sich” betreft, spreken van enige dwangmatigheid?
De Joods Nederlandse filosoof Baruch de Spinoza (1632-1677) die poneert dat erbij de mens geen sprake kan zijn “van een echt vrije wil”. De mens klein als een kevertje in een amper zeewaardig
Ik prefereer de tweede mogelijkheid, de meer op het universele gerichte blik.
Het is aannemelijk dat bij veel kijkers bij het aan schouwen van de schilderijen van Jean De Groote de gedachte rijst waarom hij eindelijk ne keer niet “iets” anders schildert dan al die voor hen ver waarloosbare dingen. Iets gemakkelijk verteerbaar, want lief en schoon en suikerzoet, en, meteen ook meer verkoopbaar. Onthutst als ze zijn door de alledaagsheid der thema’s.
Jean De Groote gruwt al bij de eerste letter van
Zo komen mij de schilderijen van de Iers-Britse schilder Francis Bacon voor het geestesoog. ‘In het werk van Bacon is de condition humaine, het isolement van de mens, het leidende principe’ schrijft Ad De Visser in zijn sterk aan te bevelen boek: “Beeldende Kunst na 1945”. Verder heeft hij het over “… de catastrofale schoonheid en perverse majesteit van Bacons doeken”. Inderdaad, de naar de keel grijpende taferelen schrikken menige kijker af. Bang, bevreesd deinst men achteruit bij de gedachte dit hallucinante universum nog maar eventjes te benaderen. De angst oog in oog komen te staan, geconfronteerd te worden met wat diep in elke mens huist: het duistere, het destructieve, het demonische? Hier gaat het niet om schoonheid in zijn tot op het bot geërodeerde betekenis. Het gaat hier niet meer over leuke prentjes, noch knullige gezelligheid.
Ware kunst is so wie so verstrengeld met het voor onze zintuigen onbereikbaar fijnmazig netwerk van draden die een bepaalde tijdsperiode schragen/ doordrenken. Zodra de mens denkt in de filoso fische betekenis, betreedt hij het domein van het onbekende, het metafysische, en ploft het pijnlijk confronterende besef van zijn nietigheid hem op het schriele hoofd. Voor velen zeer beangstigend. denken over...: hét bewijs van de zich vragende stellende mens, over onze onzekerheden, onze fragiliteit in de meest ruime betekenis. Maar toch zal het sommigen (de écht moedigen) - mis schien niet meteen, maar wie weet mogelijks na verloop van tijd dan toch - aansporen de sprong in het onbekende te wagen om tot diepere kennis te komen. Overigens kan de beschouwer van de schilderijen zijn eigen visie, zijn eigen ervaring met betrekking tot het universele, koppelen aan het uitgebeelde. De mens moet zijn hang naar zekerheden durven los te laten. Het Ovidiaanse verhaal van Icarus indachtig, die zijn “onbedacht zaamheid” té hoog te vliegen en alzo de te hete zonnestralen te nabij kwam, bekocht met een forse duik in het kopergroene oceaansop. Toch kunnen de niet al te slaafse conformisten Icarus’ overmoed
58 59
erg waarderen: want wie nimmer iets waagt, wie nimmer zijn brandkoffer vol “idiote zekerheden” verlaat, diens leven wordt herleid tot de psychische scherpzinnigheid van een fossiel. En raken we hier niet aan een fundamenteel facet van de mens, met name zijn zelfrespect?
Het brengt me bij een gedicht van Wystan Hugh Auden (1907-1973), waar de auteur zijn sympa thie voor de waaghals Icarus lof toewuift. In de derde strofe van het gedicht “Musée des Beaux Arts” lezen we:
ben. En ik ontken niet dat ik zo’n gelegenheid aangrijp om de vraagsteller door een genuanceerd antwoord en vrij van enige pedanterie tot een analoge speurtocht aan te moedigen. Augustinus, de laatste en wellicht de grootste filosoof van de Oudheid poneert: “Een leven zonder zoektocht naar kennis, is niet waard geleefd te worden”.
En zo huppel ik van de éne leesherinnering naar een volgende: een citaat dat ik aantrof in een boek met verhalen van de Russische schrijver Konstan tin Paustovski: “De muziek van de herfst” Verza melde verhalen: “Een paar losse gedachten - in plaats van een voorwoord”:
...Op Brueghels Icarus, bijvoorbeeld: zoals alles zich Op zijn dode gemak van de ramp afkeert; de man achter de ploeg Zou de plons gehoord kunnen hebben, de verloren kreet, M aar voor he M was het geen belangrijk fiasco; de zon scheen zoals het Moest op de witte benen die verdwenen in het groene water; en het kostbare, fragiele schip dat iets merkwaardigs Gezien moet hebben, een jongen die uit de hemel viel, moest ergens heen en zeilde rustig door.
“Een jongen die uit de hemel viel”... Wat zou de wereld inhoudelijk arm zijn, mochten er af en toe geen hemelbestormers geweest zijn, die dan wel eens uit de hemel vielen, hemelbestormers die lak hebben aan beknellende zekerheden en het erop willen wagen...
Is het te ver gewaagd Jean De Groote een heden daagse Icarus te noemen?
Het roept bij mij een leeservaring op die ik nim mer zal vergeten, én die ook - al zeg ik het zelfeen bevestiging werd waarom ik zelf nooit versaag steeds meer te willen weten en kennen. Nogal dikwijls vraagt men mij waarom ik toch “alles” wil weten, wil kennen. En steevast geef ik dit als “verschoning”, hoewel ik zulks niemand verplicht
“...Romantiek is een inherente eigenschap van alles, met name van de wetenschap en de kennis. Hoe meer een mens weet, des te completer neemt hij de werkelijkheid waar, des te dichter wordt hij door de poëzie omgeven en des te gelukkiger is hij. Ignorantie daarentegen maakt een mens onverschillig tegenover de wereld, en die onverschilligheid groeit langzaam maar onherroepelijk, als een kankergezwel. In het bewustzijn van een onverschillig iemand verwelkt het leven al snel; het wordt grijs, enorme lagen sterven af en uiteindelijk wordt hij geconfronteerd met zijn eigen ignorantie en zijn armzalige geborgenheid. waar geluk, dat is vooral het lot van de weten den, het lot van de zoekenden en droMers ...”
Jean De Groote’s kunst is voor mij dé representatie van iemand die thuishoort in die gilde van “de wetenden, de zoekenden en de dromers...”
En, vanzelfsprekend veronderstelt “geluk” geen psychische toestand van permanente vrolijkheid, onbezoedelde gelukzaligheid. Stel u voor! Ook geconfronteerd met pijn, zowel lichamelijk als geestelijk vermag de moedige, de met verbeel dingskracht begiftigde mens betekenis te geven aan de korte wijle dat hij op de aarde aanwezig is.
En ligt nu net niet daar de “taak” van de mens die als een hedendaagse Sisyphus zich verzoent met
Hij die valt, 2020 olie op doek 140cm x 120cm
60 61
zijn levensopdracht: onversaagd volharden in zijn taak als humaan wezen, moedig de weg te gaan tot...
Marcel Conche, een van Frankrijks grootste en zeer gewaardeerde filosofen, en overtuigd aanhan ger van de leer van Epicurus, schrijft: “A chaque moment chacun est le créateur de lui même”. Eenvoudige woorden voor een onaantastbare waarheid!
J’ose dire que Jean De Groote est “vraimant le cré ateur de lui même.”
RED lead, 2017 olie op doek 80cm x 90cm
Waarde Lezer, zoals ik bij de aanvang heb “gewaarschuwd”, werd het geen rechtlijnig, geen door de ratio ‘gehinderd’ verslag. De ondoorgrondelijk heid van het bestaan verhindert dat wij “dingen”
netjes kunnen kaderen vanuit ons instinctieve verlangen het te kunnen beheersen.
Het werd een verhaal geschreven vanuit gevoelens.
Toch vermag grote Kunst ons bij tijd en wijle een glimp te tonen van het mysterie dat “Leven” heet.
Laten we evenwel de illusie varen er ooit greep op te zullen hebben. Als water glipt het ons onher roepelijk door de vingers.
62 63
De sleutel, 2021 olie op doek 30cm x 45cm
Ondanks, kan men nog steeds het wezen van het ding aflezen..., 2021 olie op doek 80cm x 60cm
Empty frame, 2021 olie op doek 100cm x 120cm
64 65
Dat wat de dingen hun bestendigheid verleent..., 2020 olie op doek 50cm x 40cm
66 67
Bed van Gregor Samsa, 2017 olie op doek 45cm x 32cm
My own Alps, 2017 olie op doek 40cm x 30cm
Nu nog zonder woorden…, 2021 olie op doek 100cm x 80cm
68 69
Who is afraid of the color of Charon’ s boat? 2019 olie op doek 50cm x 40cm
Ook dit zal als een ongeoorloofde aanwezigheid aanzien worden, 2017 olie op doek 50cm x 40cm
70 71
If my studio was green, 2017 olie op doek 50cm x 40cm
Creëer uw ideale werkwereld met één druk op de knop, 2021 olie op doek 100cm x 120cm
72 73
Een ongepaste toelichting zou afbreuk doen aan de banaliteit van dit werk, 2020 olie op doek 90cm x 130cm
In situ Vergeet alles wat je hier over weet, 2021 olie op doek 50cm x 60cm
Het is een hemels werk, werk dat refereert naar het rode lint, de rode draad, ook heerlijk geschilderd, compositie perfect. De draad klimt naar boven en dan pas gaat hij bergaf, dat maakt het werk zo dynamisch, niet statisch, het zindert als het ware. De draad in omgekeerde richting zou een ander schilderij tot gevolg hebben.
Zo kan je niet elke dag een werk maken.
Kathleen Ramboer
74 75
ZIE MIJ
IN OPVALLEND GOUDGEEL MEZELF ONTRAFELEND
MET EEN LANGZAME HOOP EEN AANKNOPING TE VINDEN
IN DEZE IJLLOOSHEID
OM MEZELF EEN REDEN TOT BESTAAN TE GEVEN
EEN DOEL IN MIJN PRILLE ZIJN
Jean Pierre Van Haute
76 77
Hier ontvouwt zich de oefening van de Adem en de Ruimte. Ze fluistert de Zee van Mogelijkheden open toe hoe Zacht en Mild licht golvend de zilte schuimende rand van Stilte raken nadat Wild Onstuimig even hevig kopje onder ging.
Tine Mys
Men mag het Zijn betwijfelen, maar het zuivere ding is niet Niets, 2021 olie op doek 40cm x 55cm
78 79
Ooit...
Gingen we gepaard op stap stapten we van hier naar daar
Van daar werden jullie met de dag schotser en schever en fletser wees gerust ik blijf bij jullie
Jean Pierre Van Haute
81
Mijn werkschoenen, 2020 olie op doek 120cm x 100cm
I hear the voice of the artist within my head and mind and he says
‘I search for the essence of things, not for objects - they find me. My studio (my world) provides me with matter, objects tell me their stories. I am not searching anymore in the realm of the real, but seeing, I am thinking. speaking, I am telling the story of things - themselves - not about them. the thing is the narrative. Heidegger, Sartre, Plato ask me: What is a thing? What is the truth about things? This is my daily work: thinking, asking, painting. In fact, I am an impressionist-Philosopher, I am impressed by things’
When I admire his works, the words flee, I can only feel the emotion, that invades me, I look and don’t look for an explanation, I simply observe and fall in love with them……
Summer 2021
Mijn genoom, 2017 olie op doek 120cm x 100cm
Stop motion, 2017 olie op doek oil on canvas 48cm x 35cm
82 83
Rita Ficher
Dag Jean,
In verband met de andere teksten in dit boek en jouw filosofie omtrent het creëren en interpreteren van een kunstwerk, jouw inzichten over het object, het subject, het zijnde, het niet-zijnde, het iets en het niets, het niet-denkend denken en het temporeel “worden” van het schilderen of het schilderij, komt er telkens maar één (troostende) uitspraak van Albert Einstein bij mij naar boven: “De werkelijkheid is slechts een illusie, maar wel een hardnekkige.”
Hartelijk, Jeroen
Maar wat dient hierover geschreven te worden? 2017 olie op doek 50cm x 40cm
84 85
25 aug 2021
Men kan alles ontkennen, maar niet dat het niet is… 2021 olie op doek 50cm x 40cm
A frame and illusion, or illusion and a frame? 2020 olie op doek 40cm x 30cm
86 87
de zuivere gewaarwording overstijgt hier het gebruik ervan, 2020 olie op doek 50cm x 60cm
Het oervaasje, 2017 olie op doek 30cm x 40cm
88 89
Toch zie ik het liefst zo min mogelijk mensen om me heen.
Jan-Willem Wits
90 91
Jan-Willem Wits Nederlands Dagblad 14 mei 2021
Kunstenaar Jean de Groote:
Eenzaamheid is volgens sommigen dé volksziekte van deze tijd. Ook in coronatijd lijden velen onder gebrek aan sociaal contact. Toch kan eenzaamheid ook een bron van inspiratie, bezinning en bezieling zijn. In deze serie spreken mensen over de eenzaamheid in hun leven.
Zonder een gezin zou ik er serieus over denken om kloosterling te worden. Niet vanwege een religieuze overtuiging, maar omdat in de stilte en de leegte van het klooster de essentie aan het licht treedt.’ De Vlaamse beeldend kunstenaar Jean de Groote (65) noemt zijn atelier een monnikencel. ‘In sociale contacten ben ik op gewekt en positief ingesteld en toch zie ik het liefst zo min mogelijk mensen om mij heen. Alleen dan kan wat binnen in mij leeft naar buiten komen. Regelmatig rijd ik langs het huis waar ik ben opgegroeid, hier zo’n tien kilometer verderop. Aan de auto voor de deur zie ik dat de huidige bewo ner thuis is. Toch heb ik het nog nooit gedurfd om aan te bellen. Het zal een soort nostalgie zijn waarom ik daar steeds weer naar toetrek. Net als iedere Vlaming ben ik honkvast; dat gaat terug op een nederzettingencultuur van vroeger, die zo anders was dan in Nederland, waar iedereen over de hele wereld uitzwierf. Ik woon al 42 jaar in dit huis, met nagenoeg hetzelfde uitzicht. Toch gold ik in de dorpsgemeenschap van mijn kinderjaren, waar mijn ouders en twee broers nog steeds leven, juist als een avonturier, een wildebras
met vreemde stadskleren, die in een commune ging wonen. ‘‘Is het hier niet goed meer? Ziet ge ons niet graag?’’, vroeg mijn bezorgde moeder, die er niets van begreep.
“De burgerlijkheid heeft vat op mij gekregen en dat brengt mij veel voldoening”
De behoefte aan ontsnapping kwam al vroeg. Op mijn zestiende zat ik met vrienden bij jullie op de Dam, voor ons het epicentrum van het ‘‘heilige land’’, met iconische kunstenaars als Jan Wolkers en Jan Cremers. Het Vlaanderen van toen stond symbool voor burgerlijkheid en provincialisme. Toch heeft het grootse en meeslepende leven van een eeuwig dronken kunstenaar zonder geld en verantwoordelijkheid, op mij gaandeweg zijn aan trekkingskracht verloren.
Ik heb het kunstenaarschap altijd gecombineerd met een baan in het onderwijs, zodat ik een stabiel inkomen had om voor mijn gezin te zorgen. Dat ik ben getrouwd met een Nederlandse, is misschien nog de meest exotische herinnering aan mijn leven
93
“Het gaat om weglaten wat afleidt, zoals een kopje maar zonder schotel”
van die tijd. De burgerlijkheid van mijn jeugd heeft vat op mij gekregen en dat heeft mij veel voldoening gebracht.
Ik heb niet zoveel met het begrip inspiratie, als een soort lichtflits bij heldere hemel. Schilders die een verhaal willen vertellen, spreken mij evenmin aan. Dan moet je maar strips gaan tekenen of een boek schrijven. Ik ga vooral beschouwend te werk. Het stug blijven lezen in boeken zoals Zijn en tijd van Martin Heidegger, Het zijn en het niet zijn van Jean Paul Sartre en het werk van Kierkegaard - die ik in eerste instantie nauwelijks begreep, maar niet weg kon leggen - bieden mij het filosofische houvast om op zoek te blijven naar de essentie, vanuit het besef dat je toch steeds stuit op het onuitsprekelijke.
“Mensen die mijn werk zien en zeg gen dat ze het mooi vinden, heb ben het niet begrepen”
mooi vinden, hebben het niet begrepen. Het gaat mij niet om de schoonheid, maar om de kern, die te vatten. Het is een eindeloos gevecht om in een beeld te vangen wat ten diepste ongrijpbaar is. Ik werk van binnen naar buiten en er zal altijd een kloof blijven bestaan tussen datgene wat ik wil zeggen en wat de ander kan verstaan. Soms heb ik de neiging om bij ieder schilderij een bijsluiter te schrijven.
In situ
Rond de betekenis kan men zich er best niet veel over bekommeren, 2021 olie op doek
60cm x 50cm
Het grote glas, 2020 olie op doek 40cm x 50cm
De eenzaamheid is een voorwaarde om tot die kern te kunnen komen, als een soort contempla tieve cocon, die zich om mij heen sluit wanneer ik mij in mijn atelier terugtrek. Eerst moet ik leger en leger worden, zoals een boeddhistische monnik die mediteert, om in het moment te zijn. Ik lees, denk, kijk en kniel dan neer op de vloer om te gaan schilderen.
Vaak keer ik terug naar een vaste vorm, zoals een envelop, een leesbril of het gloeilampje aan het plafond in mijn kamer. Soms heb ik ze al dertig keer geschilderd. Steeds stel ik mijzelf de vraag: wat wil ik tonen? Dat vraagt om weglaten wat afleidt, zoals een kopje, maar zonder schotel. Hoe leger het beeld, hoe verder ik kom. Zelfs een rode draad of een spijker die ik langs de kant van de weg vind, kan mij eindeloos fascineren. Je moet het van het doek willen pakken. Als dat gebeurt, kan een gevoel van euforie mij overvallen. Mensen die mijn werk zien en zeggen dat ze het
Een kunstenaar die niet buiten komt, bestaat niet. Het is een dubbelzinnigheid die haaks staat op mijn verlangen mij juist steeds meer terug te trek ken. Toch zoek ik als iedere kunstenaar ook naar publiek, naar een podium om mijn werk te tonen, naar erkenning en waardering. Iedere kunstenaar heeft honger naar aandacht. Daarvoor moet ik actief zijn op Instagram en heb ik het contact met galeriehouders en curatoren nodig. De wereld van kunst en cultuur heeft iets geslotens en het is niet eenvoudig om daar tussen te komen. De persoon lijke voorkeuren van een recensent of museum directeur hebben vaak hun wispelturigheden, die soms frustrerend zijn en bovendien is er onder kunstenaars veel afgunst. Ik moet het geduld en vertrouwen opbrengen dat het lukt om een plek in de kunstboeken te krijgen, al is het maar met één schilderij.
Al meer dan veertig jaar in Nazareth
Jean de Groote (1955) werd geboren in Zingem, een dorpje in Oost-Vlaanderen. Hij groeide op met een vader die arbeider was, een moeder die voor het gezin zorgde, en twee broers. Als eerste uit de familie ging Jean studeren. Hij combineerde de Kunstacademie in Gent met een sociaalpedago gische opleiding. Inmiddels woont en werkt hij al meer dan veertig jaar in Nazareth, ten zuidwesten van Gent, samen met zijn van oorsprong Neder landse vrouw.
Het werk van Jean de Groote is regelmatig te zien
94 95
Het weinig zintuiglijke bepaalt toch deze vogel…2021 olie op doek 49cm x 30cm
in tentoonstellingen, onder andere in de Gentse galerie S&H De Buck. In de loop van 2021 verschijnt een nieuw (kunst)boek van zijn hand, Ontoereikende uitdrukkingen, met onder meer
Dat wil zeggen dat de ontkenning betrekking op de inhoud heeft… 2021 olie op doek 45cm x 32cm een essay van de Vlaamse kunstfilosoof Antoon Van den Braembussche. www.jeandegroote.com
96 97
Il mio primo vero disco Giallo Napolitano, 2021 olie op doek 50cm x 40cm
Een volledig kennen van de inhoud is niet voorspelbaar, 2021 olie op doek 45cm x 35cm
98 99
Het blad viel ongemerkt neer op het bovendek…2017 olie op doek 60cm x x50cm
Existe, 2018 olie op doek 140cm x 180cm
100 101
...verslaafd aan het schilderen.
102 103
Kathleen Ramboer
Ontoereikende uitdrukkingen voor het onzegbare, 2021 olie op doek 100cm x 120cm
De Nagel
Een banale roestige nagel kan je daar een “geslaagd” schilderij van maken? Ja, dat bewijst kunstenaar Jean De Groote. Kan ik dat schilderij uitvoerig becommentariëren? Ik waag het, niet zeker van mijn stuk. Als kunstenaar/collega met wederzijdse waarde ring ben ik een tijd lang vertrouwd met zijn werk en verdiep me er graag in. Met de regelmaat van een klok komen afbeeldingen met nieuw werk mijn mailbox binnensijpelen. Zijn gedachtegang volg ik op de voet. Heden evolueren de schilde rijen naar een uiterste eenvoud. Voor mij, een persoon zonder filosofische achtergrond worden de achterliggende ideeën er niet eenvoudiger op. Is niet iedereen filosoof? Dan is dit werk toch toegankelijk voor de grote massa? Dit is een vraag, geen antwoord.
Jean De Groote bestudeert de filosoof Jean-Paul Sartre. Hij kent zijn boek over het existentialisme “L’être et le néant”. De problematiek van het niets, waarover het boek gedeeltelijk handelt, interesseert hem ongetwijfeld. De kunstenaar heeft dan ook een doel, een missie: het niets op het canvas toveren. niets? Er is toch altijd iets, zelfs als we teruggaan naar de oorsprong van het universum. Het lijkt er op dat het absolute niets niet bestaat, niet in ons heelal. Het feit dat hier en nu iets bestaat is een argument om de mogelijk heid van een absoluut niets uit te sluiten. Of er “daarbuiten” een niets bestaat, is een vraag voor
filosofen, metafysici en voor kunstenaar/filosofen zoals Jean De Groote. Jean De Groote schildert, volgens mijn bescheiden mening IETS herleid tot een minimum, een minimum aan beeld, een minimum aan kleur, een maximum aan zeggings kracht.
Los van deze beschouwingen verdient het schil derij de aandacht van een groot publiek. Kijkers ontvankelijk voor esthetische ervaringen, waar deren ongetwijfeld dit ogenschijnlijk eenvoudig schilderij. In de weergave van de roestige materie en het subtiele ijzerdraadje schuilt een poëzie waar geen woorden voor nodig zijn. Jean schildert hier het onzegbare, woorden zijn ontoereikend. Omdat Jean De Groote kijkt met de ogen van een kunstenaar, met een artistieke geest herkent hij als geen ander het sublieme in dagelijkse voorwer pen. Hij bekijkt zijn voorwerpen, een kopje, een rode draad, een nagel, een stoel, een schakelaar…. objectief maar met een filosofische blik. Kijken is voor hem niet gelijk aan zien. Het gaat de kun stenaar erom de geest van de voorwerpen die hem omringen te ervaren. Overtuigd dat het hem lukt, als kunstenaar heb je dit zelfvertrouwen nodig, probeert hij die gemoedsgesteltenis met ons te delen door middel van zijn schilderkunst.. De nagel kan autonoom bekeken worden. Het is wel aan te raden deze nagel te bekijken in het geheel van zijn oeuvre. De nagel is een recent schilderij, 2021, en sluit aan bij de andere canvas
104 105
Kathleen Ramboer, juni 2021
Zelfs wanneer dit een waarschijnlijk ding zou zijn, zou het ontkennen ervan niet kunnen… 2021 olie op doek 55cm x 40cm
sen met schijnbaar onbenullige objecten: het rode draadje, de schakelaar, de lege kader, een gloei lamp….voorwerpen ontdaan van hun functiona liteit, in een lege ruimte, uitgezuiverd, geschilderd in een voor de kunstenaar filosofische context. Hij maakt geen kopie maar herhaalt zijn onderwerpen, zoals de nagel, sterk gelijkende werken en toch telkens anders: groter of kleiner, een andere com positie, een ander standpunt… Laat ons zeggen variaties op eenzelfde onderwerp. Betekent dit een gebrek aan inspiratie? Het is een zoektocht naar
de beste weergave van een voorwerp, in dit geval de nagel. Het is een zoeken naar een onweerstaan bare krachtige weergave van materie en spirituele inhoud, daarom is hij, volgens mij, zo verslaafd aan het schilderen.
De lezer zal het opgemerkt hebben, ik vind dit een goed werk. Introspectie bracht aan het licht waarom dit schilderij me aanspreekt met deze tekst als gevolg. Aan de lezer om mijn mening te delen of volledig af te wijzen.
Mein Alpenspitz, 2020 olie op doek 40cm x 50cm
106 107
Niet niets, 2021 olie op doek 55cm x 45cm
Wanneer het kunstwerk is geslaagd, dan is dit niet omdat het de gegeven cultuur uitdrukt. Het geslaagde kunstwerk heeft het zonderlinge vermogen om zich de gegeven cultuur eigen te maken op een wijze die nog niet is gebeurd. Het doet als het ware de gegeven cultuur opnieuw geboren. De schilder vertrekt niet van de zichtbare wereld, hij geeft deze wereld niet weer, hij is niet uit op representatie. Hij vertrekt ook niet van een idee, een vooraf bestaand concept, dat hij vervolgens weergeeft of uitdrukt. Er is geen sprake van mimesis, in welke zin dan ook. De schilder staat niet buiten het zichtbare, maar hij behoort ertoe van binnenuit. Hij laat de dingen opnieuw geboren worden. Hij laat zien hoe het ding tot ding en de wereld tot wereld wordt.
Antoon Van den Braembussche., blz. 269.
De toelichting bij 9.3.6 Creatieve expressie van Merleau-Ponty
Antoon Van den Braembussche, june 2021
THE SUCHNESS OF THINGS
On the pictorial universe of Jean De Groote
Working in utter solitude, visual artist Jean de Groote has seen his creative output steadily mature over time. You can find him, year in, year out, in his studio in the Belgian village of Nazareth, working in the self-chosen isolation of what he often refers to as “my monk’s cell”: a small and intimate space with a wonderful view of the fields of Flanders. The light coming in through the window reveals a table, a chair, a lamp, piles of books and loads of paintings, pots and tins, brushes and other materi als. For all its smallness, the room and everything in it faithfully reflect Jean de Groote’s pictorial universe, in particular the everyday objects that are so fundamental to his work, as well as the philosophical literature that aids him in his reflecti ons, but also the sacrosanct silence that enshrouds the artist’s intuition, meditation and the “thinking non-thinking”.
For many years, one consequence of his reclusive existence seemed to be his isolation as an artist due to a kind of disregard and neglect by the art community, although from the very onset his work received warm support from Daan Rau, Edith Doove, Isolde De Buck and others. It is par ticularly in the past few years that he has enjoyed
increasing recognition. The fast-growing corpus of publications on his work invariably and empha tically portray Jean de Groote as the pre-eminent artist who has rediscovered everyday objects, who, like no other, has brought us nearer to the essence of things, or rather, in Eric Bolle’s neat wording, to “The silence of things” (1). Something that is given less attention in the literature but that will also be discussed here, are two other major and substantial dimensions of his pictorial cosmos, namely the sublime and the surrealist nature of his work, respectively.
The Suchness of Things
One thing that will be clear by now is that Jean de Groote’s pictorial universe is made up of simple and often banal commonplace objects. A card board box, a ladder, a coffee cup, a closed blank envelope, light switches, a now famous pair of glasses, a vase with flowers, a rose, a paper bag, a white tub, a door handle, a loaf of bread, a red shoe, a chair, a goldfish, a herring, a twig, a lamp: The artist always represents these objects indivi dually, stripped of any context, story, anecdote or tangible backdrop. The representations are accompanied only by their shadows, usually cast
108 109
translated by Dick van Spronsen
from the right, because the light enters his studio from that direction. The paintings are highly rea listic and straightforward, devoid of any attempt at embellishment. Jean de Groote is not concerned with beauty for beauty’s sake, quite the contrary. As he himself is wont to say and write, those who look for beauty in his work, have failed to under stand. His painting does not follow any aesthetic compass, nor is it based on any express or exalted concepts.
What then is the essence of his endeavour? What he wants to paint, what he wants to show, is that which makes the thing what it is, the pure thing, the thing as such. His concern is to reveal and re present the thing as it really is. More in particular, his art is about the secret or the inherent silence of the thing, the invisible presence that we normally fail to notice, that we normally pass by casually.
This brings to mind in the first place Heidegger’s famous essay The Origin of the Work of Art (2) . The question of what the thing actually is seems to be superfluous prima facie: we are so familiar with the thing that it is hard to conceive of any ambiguity under its surface. According to Heideg ger, however, nothing could be further from the truth, for it proves very difficult to imagine the thing as a thing. A major obstacle is that we look at the thing, especially the everyday object, in terms of its usefulness, as something at hand and always available as a tool or implement! Conceived as a tool (Zeug), the thing as such vanishes from sight. Here, too, we prove oblivious to the thing. We look at the exterior of the thing rather than considering all its boundless ways of being dif ferent and being alien.
And this is the very purpose of Jean de Groote’s work: to invite the viewer of his work not to look superficially and view the things in terms of their obvious utility but rather, through a deeper
contemplation, to discover - or rediscover - them as they really are. He realises like nobody else just how much the aura of usefulness surrounding eve ryday things prevents us from reaching out to the things themselves. It impedes our ability to come into contact with the invisible of and in things, with their inalienable presence.
To overcome this, he knows and realises that he must empty himself as a subject, that he must rid himself of all preconceptions, all expectations, all conceptual options or artistic considerations. He must reach a state of internal emptiness to see the thing proper, he must, like a true mystic, practice kenosis, i.e. “necessary self-emptying” (3) to gain contact with the true nature of things, with the emptiness in which they can at last be what they essentially are. He knows that this requires medi tation, concentration, seeing rather than looking, thinking non-thinking. He knows and realises that it is only through his own internal emptiness that he can touch the thing, that it is only in this way that he can abide with the pure being, the pure presence, the essence of the thing, albeit for a moment only.
Several of his thing-paintings are entitled The Es sence of Things. This has prompted more than one critic to draw a parallel with Plato’s vision. Accor ding to this view, whereas looking at things allows us to see only their shadows, their illusions, it is only by seeing that we recognise the true nature, the idea, the truth of things. This implies that the chair in the painting is not that particular chair but the universal chair. The glasses in the painting are not Sartre’s but the universal pair of glas ses. This is an appealing and reassuring thought, especially because it enables us to conceive, define and make transparent the act of seeing at the level of ideas. Be that as it may, there is room for an entirely different interpretation.
It is true that Jean de Groote himself stresses the impossibility of his attempts at reaching contact with things. He emphasises that things will never fully relinquish their secret. They will always remain somewhat uncanny, untouchable, inalie nable, however close the visual artist may at times come to the paradise that is the true nature of things. But one thing is certain: this true nature stands strong against any verbal attempts, words being hopelessly inadequate to capture the unsaya ble, the unspeakable. Or, in Daan Rau’s beautiful wording: “The result is not any spectacular kind of painting that overpowers and overwhelms the viewer. Or maybe it is spectacular after all, but in a very different sense, for being breathtakingly silent, speechless, inarticulately intimate” (4) .
This ultimately leads Daan Rau to refer to Plato too. Yet “becoming the thing amongst the things”, as Jean de Groote puts it himself, seems to be more akin to the Zen approach to seeing. If there is one area that stresses the “becoming the thing amongst the things” in relation to drawing and painting, it is Zen. For instance, Frederick Franck in The Zen of Seeing addresses the participants of a drawing workshop thus: “Please do be aware that you are not making a drawing, this is not about being creative! We are simply conducting an expe riment in SEEING, in undivided attention! The experiment will prove successful if you succeed in becoming this leaf or this daisy, regardless of what appears on your sheet” (5). Frederick Franck always distinguishes between looking and seeing, a dis tinction that is also prevalent in the texts of Jean de Groote. Looking stands for the usual superficial observation of things, where viewers make full use of their own projection screen. What remains is a distance, a haze, a fog between the viewer and the thing: the viewer sees their own ideas in the thing, with the thing proper again staying out of range. There remains a gap, if not to say a chasm, between the observer and the thing proper.
In the seeing of Zen or the Zen of seeing, there is no division or split between the observer and the thing, between the viewer and the viewed, between the artist and that which he intends to represent. Nor is there any hierarchy of things, for each object, however commonplace and banal, deserves to be seen and so to be painted. Rather than approaching the thing from their familiar frame of reference, taking an aloof stance, the artist enters into immediate contact with it, seeing it as if there was nothing else on earth at the moment. As if their life, everything they have and own, depen ded on it. As if the thing comprised everything there is to be seen on earth, all its secrets, all enig mas about life and death! The looking is so intense that not only does the artist see the thing, but the thing eventually sees itself in the artist! In a wider context, this somehow brings to mind Meister Eckhart’s famed and inspired statement: “The eye through which I see God is the same eye through which God sees me” (6)
According to Zen, to bridge the gap between looking and seeing, we should in any case free ourselves from all movements of consciousness, from the forming of thoughts, ideas, views, jud gements etcetera. Thus, the notion of ‘thinking non-thinking’ (hishiryo) is a sine qua non for actual seeing. Contrary to what is often presumed, this is not a state of pure passivity. Quite the opposite. “Thinking non-thinking” suggests a state of unusual alertness, of utter vigilance. Far from being depleted or numbed, the spirit is very much awake, highly present, active! Or, in the words of Isutzu: “However paradoxical this may sound, we could say that it is precisely by dissolving all thought that THINKING is activated. That is, by dissolving thought at the level of images and notions, a different kind of “thinking” is activated in the subconscious areas of the mind” (7) .
The works of Dôgen, too, make it more than
110 111
clear that this is about a liberation from ordinary, conceptual and differentiating thought. This is about a “thinking”, a way of seeing that brings the viewer into immediate, non-mediated contact with the thing in the here and now. It is only in the now-moment that we can witness the ultimate reality of the thing, of how it really is, the world as such, the world “that is as it is”. Or again: it is only in the present moment that the world reveals itself in its suchness. In the end, this seeing takes place of its own accord, unforced. What we see is the world as such, beyond the pairs of antitheses between things and non-things, objects and sub jects, thinking and non-thinking, in short, a space of silence and acceptance, a space of non-duality where the unspeakable unfolds.
It is this Zen attitude that suffuses Jean de Groote’s creations. As he wrote recently: ‘I mostly work in the first field: not thinking, emptying myself, becoming one with both myself and the object. To paint a nail as I experience a nail or the thing, I have to become a nail’ (Inadequate expres sions). It also explains his explicit references to the unsayable. The bottomlessness of things, as visu alised in Zen and, with gusto, by Dôgen, reveals the precise point at which the turnaround, the qualitative leap from looking to seeing takes place: when looking from the point of view of the fami liar, the superficial, the trivially visible changes to seeing the true nature of things. So we start out by looking, still very much rooted in our independent ego, a self in which illusion reigns supreme (our own projection screen!). Subsequently, we start to realise that we do not really see the individual things themselves but only the illusions of our own making. Ultimately, there is the actual SEE ING, beyond the subject-object duality between the viewer and the thing, between thinking and non-thinking! At this stage, the individual things have ceased to be projections of the individual but appear as such, undisguised, in the splendour of
their absolute emptiness. Hence the saying:
“In the beginning, mountains are mountains and rivers are rivers; later, mountains are no longer mountains and rivers are no longer rivers; and later still, mountains are mountains again and rivers are rivers again” (8)
The sublime dimension
The way individual things take form in Jean de Groote’s creations undoubtedly acquires sublime overtones. In its bottomlessness, the thing at times arouses the abysmal fear that is often associa ted with the sublime. And at the same time, or sometimes immediately afterwards, the numerous thing-paintings also evoke a sacred atmosphere closely related to the sublime. Jean de Groote himself says “that he does indeed regard his banal objects as sacred-like, and that he treats them as such, cherishes them and raises them the way a priest lifts up the monstrance in front of an altar” (9). Or again, in the words of Daan Rau: “The little box is just a little box, sitting on his drawing board, but in his eyes, it is so much more, holding numberless possibilities, while in essence it is the epitome of simplicity” (10)
Yet there is an important series of works by Jean de Groote that can no longer be seen as pure thing-paintings, but that implicitly or explicitly refer to the experience of the sublime. These works tend not to be realistic representations of things but rather unheimlich, uncanny.
Compelling examples are: The Blue Box, 2015; Cobalt Blue Submarine, 2015; Blue Hotel, 2015, My Empty Monk’s Cell, 2017, Without Nothing, 2017; My Studio in Situ, 2018, Der Jungfrau, 2019; My Studio in Green Colours, 2018, and, particularly, He who falls, 2020 and Le trou (Sartre), 2020.
While many of these works are fairly recent, they all seem to be enveloped by a preternatural, op pressive atmosphere in which, as may be expected of sublime paintings, references to anguish and emptiness are never far away. A fine example is Blue Hotel (2015), which is anything but a thingpainting. Surrounded by an ethereal void, the hotel submerges the viewer in a highly estranging, unearthly and almost foreboding atmosphere. Despite the lights inside, the hotel gives a dreary impression, even to the extent that any human presence seems to be precluded. The hotel looms like a ghostly apparition, an edifice in the mid dle of nowhere, a mystifying, ageless instance of romantic estrangement. In certain respects, it is a hotel that comes close to the sombre-mystical sensibility of a Caspar David Friedrich painting. Alpenblicke I and II (2017), Fields of Engagement (2013) and Wanderer (2013) also emanate this romantic-sublime and ethereal, elusive imagina tion of the landscape.
Another telling example is My empty monk’s cell, a splendid evocation of an empty studio that may be said to symbolise the universal empty room. This painting reminds one of the well-known empty spaces and white rooms by Yves Klein. In this case, however, it is not a closed space, since the door is ajar, apparently opening out onto a pitchblack expanse. The empty space here epitomises endless waiting, even more so than in Klein. Is it the waiting for Godot, for the indeterminate? Is it the monk’s waiting for enlightenment? Is it the artist’s waiting for creative inspiration, the spark of creation, the artistic breakthrough? Or is it, in the age-old tradition of the sublime, the embodiment of the eternal now, a mystic void, already starting with Malevich and eventually leading up to Mark Rothko’s transcendental works? This painting may well cover all these aspects as well as the possible inability to escape from the current condition hu maine, unless into apocalyptic darkness ….
Quite a special kind of sublime painting is He who falls (2020), depicting the fall of a naked, defenceless man tumbling down along three panels arranged one below the other. Tumbling from one panel to another, the man comes nearer to the viewer, which gives his fall the dynamics of stills taken from ever shorter ranges. The room is shrouded in white and emptiness, giving the viewer the inescapable feeling that there is nothing to avert the man’s plunging into the abyss. This suggests an archetypal dreamscape, a straight fall into the dreamless chasm, which seems to reflect Kant’s sublime Abgrund. The sublime always first involves an abyss or a threat that only afterwards leads to liberation, reconciliation, aesthetic ecstasy. Here, the image dwells on the initial phase of the sublime, or what I have sometimes called the negative-sublime.
It evidently is not far removed from Jean de Groote’s much cited and discussed Le trou (Sartre), 2020. In all respects, this is a sublime work of art, calling to mind, by the way, Anish Kapoor’s well-known Descent into Limbo (Documenta iX, 1992). In addition to the dual nature of the sublime in art, as outlined above, the experience of the black hole, as is the case here, always holds an ambiguous, paradoxical tension. Whilst pulled into the deepmost intimacy of the black hole, as if by a magnet, on the one hand, we are overcome by a bottomless, frenzied existential fear, on the other. We begin to feel an instinctive desire to vanish into the mystic void, to divest ourselves of all encumbrances and thus, literally, find enlightenment, i.e. reach the state of complete detachment. At the same time, however, there is the fear of loss of the self, the fear of vanishing into the great void, the infinite black hole, the fear of losing any footing and being dissolved into empty space. Such paradoxical tension is highly characteristic of the experience of the sublime. It is the hyperspace suggested by the great depth that
112 113
encloses or evokes a sense of painful or redeeming infinity.
Surrealism, irony, humour
It would be a sore mistake to assume that everything Jean de Groote creates is dead serious. In the third panel of the triptych of his works we can find irony and humour. The representations in this major panel are neither thing-paintings nor paintings referring to the sublime but are more reminiscent of René Magritte’s surrealist humour. These are tongue-in-cheek works giving centre sta ge to self-relativisation and the burlesque. One fine example is Self-Portrait with Lampshade (2015), showing the artist’s head covered by a lampshade: this painting is beautiful to look at but makes it impossible to recognise the artist. In another of his paintings, there is a man who appears to be blind: there is a large pair of non-transparent, plain white glasses where his eyes should be. In another, a male model is suspended from the ceiling by his forehead. A fallen Madonna figurine and a crashed version of Rodin’s The Thinker seem to enrich the humour with ‘the art of the accident’. In yet another painting, Miroir (2015), there is a mirror lacking the texture of a mirror and yet reflecting a dangling lamp. In Branch (2017), we can see a twig with a crooked nail inserted, so that the result looks much like a coat hanger. The wonderful iconic painting Walking Hand (2017) shows a walking hand that casts an odd shadow on the floor, creating a restrained and at the same time unexpected image of movement.
Epilogue
From things living quiet, solemn lives, via lands capes of alienation and the interpretation of su blime emptiness, to the ironic, burlesque, playful and humorous paintings, again and again, Jean de Groote’s offbeat quest seems to hold up a mirror
to reality, revealing an underlying identity of its own. This identity translates to the serenity of still life: the silence of Morandi. This identity branches out to the sublime: Casper Friedrich’s unearthly landscape or Anish Kapoor’s black hole. Lastly, this identity translates to a playful approach to representation: Magritte’s humour. This threefold identity is the unique contribution of this highly gifted artist, a quiet monk that has spent many a year building the unconventional pictorial uni verse of his own making.
NOTES
1. See Willem Elias, Eric Bolle, Daan Rau, Edith Doove, Marc Ruyters, Koen Van Damme and Sebas tian Morra, In de stilte van de dingen: Jean de Groote, Ghent, Belgium, Copyright Bookshop, 2020.
2. See Martin Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, Amsterdam, Meppel, The Netherlands, 202 (2nd impression). This famous essay is also explained and discussed in my book Denken over kunst, Bussum, The Netherlands, Coutinho, 2007 (pp. 234-247).
3. On kenosis, see my collection of essays De Stilte en het onuitsprekelijke, Antwerpen, Epo, 2021 (4th impression), pp. 105-108; 148-150.
4. See Daan Rau, “Stil worden en voorbijgaan”, in: In de stilte van de dingen, ibid., p. 37.
5. Frederikc Franck, THE ZEN of SEEING. SEE ING/DRAWING as meditation, New York, Random House, Vintage Books, 1973, p. XVII
6. See for an in-depth analysis of this and other statements by Meister Eckhart and their affinity with Dôgen’s vision: De stilte en het onuitsprekelijke, ibid., pp. 139-167.
7. See De stilte en het onuitsprekelijke, ibid., p. 131.
8. Ibid., pp. 136-138 (Negatie en non-dualiteit)
9. Eric Bolle, “Het ding worden van Jean de Groote”, in: In de Stilte van de dingen, ibid., p. 30.
10. Daan Rau, ibid., p. 37.
Nawoord
Een gestage zoektocht naar de schoonheid van de kleine dingen.
In al de jaren dat ik Jean en zijn werk heb leren kennen, valt steeds de drang naar de stilte in “het zijn” op.
We werken wellicht reeds veertig jaar of meer samen. Al die jaren die zowel voor de kunstenaars als mijzelf drukke, soms moeilijke, maar steeds boeiende jaren zijn geweest.
Wat mij door de jaren heen is opgevallen, is zijn terug kerende zoektocht naar “de eenvoud”. Ik zie hem als een rusteloos observator, werkend als een monnik in zijn cel.
Zijn tools: zijn persoonlijke verfstreek, het be perkte gebruik van kleur met soms uitschieters van helle kleuren, de eliminatie van het overtollige, zijn kenmerkend.
Het is een ontdekkingstocht naar het pure, een weerklank van een (weloverwogen) beschreven blad, pure sensibele poëzie.
Ik laat het schrijven en beschrijven graag aan de kunstcritici, ikzelf ga steeds af op mijn gevoel, dit werk zit juist, zowel zijn figuratieve als zijn
minimalistisch-realistische werken getuigen van een grote beheersing, het “kunnen” schilderen in de zoektocht die hij onderneemt naar de eenvoud. Dit bereikt hij door gestaag, dag na dag te oefe nen, te kijken en te bekijken, het aanschouwen van de meest eenvoudige, simpele dingen, het alledaagse een tweede leven te geven, terwijl hij zich terug trekt in zijn kamer-atelier met uitzicht op de velden.
Ik wens hem dan ook, dat zijn waarnemend oog, nog lang zijn onderzoek mag beheersen en dat hij de erkenning waar hij zo naar streeft, ten volle mag ervaren, wat hem zeker is gegund. Niets liever willen wij en onze kunstenaars dat zij het respect krijgen dat ze verdienen. Daar streven wij naar en zullen dit steeds blijven doorgeven.
De wereld van de kunsten is een moeilijke, maar geestelijk verrijkende wereld die nooit stopt te bestaan. Jean verdient daar zijn plaats bij de nooit aflatende bekwame kunstenaars.
Wij stoppen niet, wij werken samen verder aan de erkenning.
114 115
Hermine De Groeve, 2021
uitgave kunstcatalogus Jean De Groote verantwoordelijke uitgever Jean De Groote vormgeving Kathleen Ramboer fotografie Jean De Groote, Kathleen Ramboer, Peter Boer p. 33 ISBN 9789464440652
Copyright Jean De Groote 2021
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Jean De Groote.
116 117