INHOUD
Niet zomaar een Woord Vooraf Willem Elias Bijsluiter Sebastiandmorra Het ding worden van Jean De Groote Eric Bolle Het zichtbare en het onzichtbare Antoon Van Den Braembussche Stil worden en voorbijgaan Daan Rau De val Antoon Van Den Braembussche Het onuitsprekelijke, onzegbare... Jean Pierre Van Haute Waar beginnen (de dingen)? Edith Doove Binnenwaarts Christ Michiels Met ingetoomde haast... Jean Pierre Van Haute Nooit kijken we genoeg... Lucas Van Parys Jean De Groote Marc Ruyters Op zoek naar de essentie met Jean De Groote Koen Van Damme In Situ
Lijst gepubliceerde werken colofon
05 13 25 35 37 43 45 49 53 63 65 71 75 81 89 91
Banana gialla di Napoli, 2020 olie op doek I 50cm x 40cm
4
Niet zomaar een Woord Vooraf
Voordat Hermine er mijn aandacht op vestigde, bij zijn recente tentoonstelling in haar Galerie S§H De Buck, was het werk van Jean De Groote me onbekend. Ongehoord zo’n dode hoek in de achteruitkijkspiegel van iemand die ‘beweert’ de Belgische kunst na ’45 door en door te kennen. Mijn excuses voor die blinde vlek. Ik ben dus de vreemde eend in de bijt. De overige auteurs zijn vertrouwelingen. Mijn eerste ontmoeting was in de ‘Corridor’, waar ik bij mijn bevriende collega Johan Braeckman net een tentoonstelling van een inleiding had voorzien. Jean trok me bij de mouw en vroeg me net hetzelfde te doen voor zijn tentoonstelling. Met graagte, goed volk daar in Wetteren.
Een ‘Woord Vooraf’ is een speciaal soort tekst. Het is geen artikel, zoals de andere, geen essay met de in de retorica onderwezen structuur van inleiding, betoog en conclusie, om langzaamaan opbouwend tot iets te komen, waarvan men op voorhand ongeveer weet waarheen men wil. Met een ‘Woord Vooraf’ kan men alle kanten uit. Wel moet men aangeven hoe belangrijk de woorden die achteraf komen zijn. Het doet er niet toe hoe men het doet, als men het doet , is het goed. Dat kan om ‘t even wat zijn als men het kan ondertekenen met een belangrijke naam. Dit is wat Michel Foucault (1926-1984) ‘discours’ noemde, een tekst die zijn vermeend waarheidsgehalte haalt uit de maatschappelijke positie van de schrijver. Emeriti hebben nog weinig in de schaal te werpen. Mijn woorden zijn wat ze waard zijn. Ja, ik heb de teksten gelezen, de beelden bekeken, ze lonen de moeite, stuk voor stuk een andere invalshoek. Voorgaande mijmering wordt wetenschappelijk onderbouwd door één van de belangrijkste Franse taalkundigen van de tweede helft van de 20ste
eeuw, Gérard Genette, (1930-2018). Hij werkte via het concept ‘transtextualité’ de gedachte van Julia Kristeva (1941) en Roland Barthes (19151980) (Ja, Julia was Roland voor.) verder uit. Oorspronkelijk werd deze ontleend aan de lang door de communisten doodgezwegen Michail Bachtin (1895-1975), die het over het ‘dialogische’ in de tekst had. Simpel samengevat wil dit zeggen dat een tekst niet tot stand komt zoals de inhoud van een verftube uitgeknepen wordt. De auteur wordt in dat geval bekeken als de enige aanmaker van inhoud. De andere visie is dat een tekst een weefsel is, doorvlochten van allerlei andere teksten, waarvan de ‘auteur’, die dan ook doodverklaard werd, geen volledige weet heeft, gezien het onbewuste van dit proces. In zijn indeling in de soorten teksten, plaatst Gérard Genette een ‘Woord Vooraf’ in de categorie van de ‘paratexte’. Daarin bevinden zich teksten die zweven in de zone tussen de eigenlijke teksten en de niet-teksten. Bedoeling van de paratexten is een opstap te zijn voor de interpretatie van de teksten in het boek. Een ‘Woord Vooraf’ moet ook zowat een leidraad zijn voor de lectuur van wat volgt. Na veel wikken en weinig wegen, besloot ik de lezers met een kluitje in het riet te sturen. Dus niet om de belangrijkheid van de auteurs te bewieroken, al deed ik dat wel een beetje. Evenmin om hun teksten in een paar zinnen samen te vatten als voorbereiding op wat de lezer te wachten staat. Ik las de bijdragen en ging, vertrekkend van een paar opvallende uitspraken, uitweiden. Wel kwam ik dan telkens in de weide van het oeuvre van Jean De Groote terecht. Boeiend aan dit verhaal is, dat de niet-tekst het schilderwerk is dat besproken wordt in de wel-tekst, wat op zich dan weer een
5
interessante transtextualiteit oplevert. Deze niettekst, de werken zelf, zijn in het boek aanwezig als een andere vorm van paratext, nl. illustraties.
Misschien is het allemaal wat te complex geworden, maar dat wou ik juist als mijn manier om aan te kondigen dat deze catalogus geen prentjesboek is, waarin op een chronologisch of thematisch rijtje de beelden vastgeprikt worden en van onderschrift voorzien. Het proces van zijn oeuvre moet opgewekt worden. Ik begin alvast met kort mijn benadering van zijn oeuvre over te nemen die als voorbode in Kunstmagazine (nr. 7, zomer 2020) gepubliceerd werd.
“’Ceci n’est pas une lettre’ en ‘Ceci n’est pas une banane’, verwacht men onder de voorwerpen die Jean De Groote als zichzelf bevragende beelden schildert. Twee dingen die geopend moeten worden vooraleer hun waarheid te kennen te geven. Inkt op papier voor het oog en opengereten schillen om de vrucht in de mond te smaken, na een vleugje geur, onder de neus. Een beetje angst, ook. Zal de boodschap goed of slecht nieuws zijn? Een bananenschil is ook een volks teken voor slipgevaar bij het doen van boodschappen. Met een knipoog naar René Magritte (18981967), zitten we op het verkeerde pad om de schilderwerken van Jean De Groote te benaderen. Magritte waarschuwt ons voor de surreële relatie tussen woord, beeld en werkelijkheid, waar de waarheid verkeerd om de hoek komt kijken. Jean De Groote schildert niet cerebraal, maar picturaal. Hoe is de omzetting van het ding in gepenseelde verf op doek (een materiekunstenaar, ja) een weg om onze blik op het ding te richten? Een daad van intentionaliteit vanuit het verlangen om een nabije ervaring met het ding op te wekken. De kunstenaar als een ziener die doet kijken. Ook als een illusionist (Ernst Gombrich: Art and
Illusion) van essenties die fenomenologen hopen te vinden in de dingen zelf. En dit in hun verschijning aan een ervaren bewustzijn, niet als de kennis van hun scheikundige samenstelling of hun omschrijving in een encyclopedie. Misschien is het de omslag van een liefdesbrief? Voor de bonobo’s is een banaan een liefdesteken. Had iemand die verwantschap gezien?”
De tekst die Jean over zichzelf geschreven heeft, de ‘bijsluiter’ zoals hij dat zo mooi noemt, verraadt iets. ‘Verraden’ is informatie geven die de andere niet weten mag. Een verborgen geheim openbaren is verraden. Een blik kan verraden, men ziet iets wat niet gezegd werd of geweten mocht worden. Een bondgenoot wordt een verrader, een vijand dus, wanneer hij aan een derde de geheimen prijsgeeft die deze precies niet hoefde te weten, en hij een nieuwe band verkiest. De vijand wordt de nieuwe vriend.
Het is niet in deze esthetische betekenis dat ik constateer dat Jean verraden werd door zijn eigen tekst. Wel in de semiotische zin van het ritselen in het struikgewas, dat verraadt dat zich daar iemand verscholen houdt. De maquis waarin Jean zich verborgen heeft, was nodig als onschuldige verzoeker, verlokker, om auteurs een tekst te laten plegen alsof hij het zelf, als eenvoudige schilder niet zou kunnen. Hij kan het wel. Zijn bijsluiter werd een verhelderende toelichting bij zijn werk. Gelukkig gaat het als boeksoort over kunst, een catalogus, daarin zijn meerdere stemmen, nagalmen van meerdere blikken, een verrijking, geen verraad. Met een heilig boek is dat anders gesteld, daar is er best maar één god die het influistert. Een catalogus is geen bijbel. Kunst fundeert de Waarheid al lang niet meer, ze bevraagt haar.
Eén paragraaf laat me niet los: “Wanneer iemand mijn werk mooi/schoon vindt, dan heeft hij of zij het niet begrepen.” Hij wil geen schoon werk
6
maken, maar goed werk, dat een toeschouwer weet te raken. Wat niet wegneemt, schrijft hij, dat schoonheid verboden mag zijn. Hier voelt men de grootste angst van de goede kunstenaar -de slechte is zonder vrees-, frivool decorum te schijnen en allicht ook te zijn. Abstracten vrezen behang, figuratieven het fantasierijke of omgekeerd het huzarenstuk met de natuur samen te vallen. Behalve Guillaume Bijl (1946) is elke goede kunstenaar bang van het kapperssalon en de waarden van de esthéticienne. Zo ook Jean De Groote.
Zijn angst is reëel, toch heeft hij geen gelijk, maar dat is een zaak van woorden. De afschaffing van het Schone door de moderne kunst is de verbanning van de academische categorie, waarin bepaald werd hoe de Platonische schoonheid te benaderen valt. Die valt niet te bereiken, want ze bestaat niet. De vermeende schoonheid is dus conventie van een klasse die erin geslaagd is haar smaak en principes door te drukken, zoals de sociaal psycholoog Abraham Moles (19201992) placht te stellen. De moderne kunst en in haar zog de hedendaagse nog, breekt hiermee op de wijze dat elke kunstenaar zijn eigen voorstel ontwikkelt van wat schoonheid is: zijn oeuvre dat verder kabbelt. Dat fenomeen is men ‘goed’ gaan noemen. Een kort en goed woord waarvoor de lange duiding die ik hieraan gegeven heb: een eigen schoonheidssysteem ontwerpen en verder ontwikkelen. Ik ken geen enkele schilder die zich voor zijn ezel poneert met het plan iets lelijks te maken. Zelfs installatiekunstenaars uit de funk-art – beweging maken van afval iets mooi. Denk maar aan Ed Kienholz (1927-1994). Dat is wat een kunstenaar nu eenmaal kan als vorm-en kleurspecialist.
één zaak, of dat ook communicatief werkt, is een andere. Niet elke toeschouwer is geschoold of getraind in het decoderen van zo zelfverzonnen vormen van boodschappen. Zelfs als men kunst een ‘taal’ noemt, is het er één zonder vaste grammatica en woordenschat. Meer dan een goed gevonden beeldspraak is dat doorgaans niet.
De filosofie van de eros kan ons hierbij helpen. ‘Erotiek’ en ‘esthetiek’ hebben veel gemeen.
Ten eerste de misvatting die deze termen verworven hebben in het dagelijkse taalgebruik, respectievelijk ‘prikkelend’ en ‘mooi’. Bij ‘esthetisch’ voegt men al eens ‘verantwoord’ aan toe, bij ‘erotisch’ hoogstens ‘onverantwoord’. In beide gevallen is de gevestigde betekenis weinig genuanceerd. Het ‘esthetische’ is het probleem, de wijze waarop vormen en hun ordening effect hebben op een zintuiglijk waarnemingssysteem. Dus wat Jean ‘het weten te raken’ noemt. Het ‘erotische’ is het probleem van hoe in een scenario lichamen of delen ervan aantrekkelijk zijn, of gemaakt worden om toenadering in dat verband te bevorderen.
De taak die Jean zich stelt, nl. “De toeschouwer weten te raken”, dat is een ander paar mouwen. Een eigen esthetisch systeem ontwikkelen, is
De erotiek geeft ons hier een mooi dialectisch voorbeeld. De penibele penis is een lullig ding. In erectie is hij een wapen. De klachten daarover kunnen dit bevestigen. Zolang de penis lelijk bevonden wordt en met afschuw vervult, mag het gebruik ervan terecht ‘verkrachting’ genoemd worden, een vieze indringer waar hij niet hoort. Zijn taak is te plassen in een urinoir, niet in de Fontein van Duchamp. Wordt hij als mooi bekeken, is hij meer dan welkom om te raken waar er te raken valt. De seksuele voorlichters, de specialisten in de ‘scientia sexualis’ zou Foucault zeggen, nemen de fallus, als woord, niet gauw in de mond. Ze weten te weinig van de ‘ars erotica’ af. Toch lijkt de overgang in het taalgebruik van penis naar fallus me hier belangrijk. De fallus speelt niet mee in de pornografie, dat is het werk van de puffende gezwollen penis. De fallus is hoofdacteur in de erotische kunst. Zowel een als fallus bekeken
7
mannelijk orgaan in het liefdesspel, als deze die paradeert in de erotische kunst, ontlenen hun ‘weten te raken’ aan hun symbolische kracht. Ze functioneren als tekens die betekenis produceren. Het symbolische is etymologisch afgeleid van ‘symbalein’, het samenvallen, oorspronkelijk van twee gebroken scherven. Hierdoor kon men de te vertrouwen persoon herkennen als beide stukken feitelijk in elkaar pasten, als ze symbolisch elkaar wisten te raken: het begripsvol vertrouwen. Zo ook kan de indringende blik van de toeschouwer, maar ‘weten te raken’ als dat schilderij een raakvlak vormt met zijn esthetische of ideologische wereld -ik heb te veel Karl Marx (1818-1883) gelezen- van het beeld dat de kunstenaar geproduceerd heeft. De tot kunstwerk gesublimeerde fallus -oei, ook te veel Sigmund Freud (1856-1939)- van zijn kant, moet een teken zijn vol ontvankelijkheid voor die blik, zoniet ‘weet het niet te raken’, maar te verpletteren. Dergelijke kunst is niet meer voor de ganse gemeenschap bestemd, zoals de klassieke kunst dat was. Ze is dat wel voor beperkte groepen van liefhebbers, die onderling met de kunstenaar een kleine consensus hebben, weten waarom het raakt en een dissensus, weten waarom het niet raakt. Hop Jean, vlug naar je monnikencel. Klik je lichtgevend peertje aan, weg met de banaan, je fallus willen we geschilderd zien.
dan vijftig tinten grijs, spelend tussen wit en zwart, al eens een helle kleur, wat korzelig in het verfgebruik, het ding en zijn onafscheidelijke schaduw, stille stilstand in ruimtes ter overpeinzing, …
Genoeg over de zelfbeschouwing van Jean De Groote, laat me nu wat grasduinen in de interessante teksten van de auteurs die hij geronseld heeft om zijn werk toe te lichten. Souvenir, souvenir. In haar bijdrage blikt Edith Doove twintig jaar terug en reflecteert over het oeuvre van Jean De Groote dat ze toen tentoonstelde. Op dat ogenblik zoekend zaad, een eerste aftastende aanzet, is ondertussen een plantage geworden, een oeuvre geënt op esthetische principes: eenvoud, enkelvoud, meer
Ze kadert dit mooi in een zeer menselijke reflectie over de viraal opgelegde verplichte vrije tijd, de onvrije tijd dus, die doet nadenken over het verleden. Het woord ‘archief’ valt, de bewaring van dat voorbije dat de basis wordt van een waarachtig vastleggen van het vervlogene. Een nostalgische zweem omfloerst haar woorden. Dan duikt de naam ‘Cézanne’ op. Dat is het! Dat ik daaraan zelf nog niet had gedacht. De montagne Sainte-Victoire, die Paul Cézanne (1839-1906), meer dan zestigmaal geschilderd heeft. Niet om, nietzscheaans, er de verschillende perspectieven van te benadrukken, maar om het berg-zijn van de berg vast te leggen via het kunst-zijn van de kunst. Hij is ook de auteur van de zin “Je vous dois la vérité en peinture, et je vous la dirai.” Hoewel enkel bestemd in een brief van 23 oktober 1905 aan zijn vriend schilder Emile Bernard (18681941), werd deze vereeuwigd. Opgepikt door de Franse semioticus van het picturale teken, Hubert Damisch (1928-2017), werd deze frase hernomen door zijn landgenoot, de post-structuralist, Jacques Derrida (1930-2004), die een deel van de zin als titel van een boek gebruikte. Daarin toont hij aan naar aanleiding van de ‘schoenen’ van Van Gogh, dat het niet de filosoof Martin Heidegger (1889-1976) is die een juiste interpretatie geeft en evenmin de kunstwetenschap, maar dat de betekenis steeds maar uitgesteld wordt. Zijn neologisme, voor de betekenis in beweging, différance met een ‘a’, is gebaseerd op de dubbele betekenis van ‘différer’, verschillen maar ook uitstellen, waardoor ruimte en tijd samengenomen worden. Die ‘verité en peinture’ valt niet te vatten, ook al belooft men ze te verwoorden: ‘je vous le dirai’. Die waarheid zit in het materiële schilderij. De moderne kunst produceert niet zomaar een
8
voorstelling: kijk daar een berg! Of een appel, een ander veelvuldig voorkomend thema bij Cézanne. Sinds de fotografie is die vastleggende documentaire functie nutteloos geworden. De schilderkunst heeft zich dan ook die filosofische dimensie aangemeten van de vraagstelling naar wat is.
Ook Daan Rau heeft het in zijn tentoonstellingsinleiding over de tijd toen de dieren nog spraken. Ik wist niet dat Daan ook al in de kunstkrant, De Witte Raaf, nummer één, pagina één , over Jean De Groote gepubliceerd had. Wat een eer! Dat zou hen, noch de auteur noch de kunstenaar vandaag nog te beurt vallen. Nooit gezien, als agogiekprofessor - de kunst is steeds mijn hobby geweest- een tijdschrift dat oorspronkelijk binnen de beleidslijnen van het sociaal-cultureel werk viel, dat plots gemetamorfiseerd werd -een simpeler woord zou hier misstaan- tot het meest elitaire tijdschrift van de mensheid, partim Vlaanderen. Die Kehre viel in het begin van het tijdperk dat het succes van kunst niet meer het gevolg was van wat een op cultuur overgezet natuurlijk proces leek van het zuiveren van water. Een filtering van het volledige aanbod van zich aandienende kunstenaars vol jeugddromen tot de gevestigde waarden van het eminence grise statuut: van jong talent, over rijp geworden kunstenaar tot de grote namen van een generatie. Roland Barthes heeft ons geleerd dat dit een ‘mythe’ is. Hoewel cultuur er steeds naar verlangt het waarheidsgehalte van natuur te bezitten, is ze geen natuur. Over smaken en kleuren valt wel te twisten. Liegen dat je het zelf gelooft, is zeer cultureel. Over het waarom dat de banaan krom is, valt niet te disputeren. Dat ‘is’ zo. Bij culturele aangelegenheden is dat ‘zijn’ nog tijds-en plaatsgebonden. Hier ontspringt de filosofie. Doordat men zich daarover verwondert, zei Plato (427-347vgt). Hier begint ook de moderne
kunst. Fjodor Dostojevski (1821-1881) was terecht bang van atheïsten: ‘Indien God niet bestaat, is alles geoorloofd.’ Ik heb die uitspraak tevergeefs gezocht in ‘De gebroeders Karamazov’, maar het is wel het centrale thema van het boek uit 1880. Dostojevski kon nog niet gehoord hebben dat ‘God dood is’, want dat heeft Nietzsche (1844-1900) slechts aan de mensheid verteld in 1882, in zijn ‘De vrolijke wetenschap’. Ondertussen weten we dus dat alles geoorloofd is. Dat is de hoofdgedachte van het postmodernisme sinds begin van de jaren ’80, weliswaar een eeuw nadien. Wat de kunstwereld zich sindsdien veroorloofd heeft, is de reinste vorm van cynisme, het feitelijk cynisme, niet dat van de school van Diogenes. De belangrijkheid van kunst is puur manipulatief geworden met de technieken die het kapitalisme ondertussen meer dan gefinetuned heeft. Wat heeft een kritisch blad als ‘De Witte Raaf’ met dit promotioneel systeem te maken? Veel, het elitaire sluit uit, maakt er iets via woorden bijzonder van, mystificeert. Het sluit volledig aan bij de religieuze oorsprong van de kunst. Ook de godsdienst bedient zich van onbegrijpelijke talen om over het noumineuze te spreken. De Witte Raaf publiceert wetenschappelijke artikelen, vermomd door ze op krantenpapier te grabbel te leggen her en der in culturele instellingen. Op plekken waar je infofolders verwacht, liggen de geschriften van de hogepriesters van de Kunst. Godsdienst en kapitaal hebben steeds nauw samengewerkt. Het tijdschrift ‘Het Zwarte Schaap’ op blinkend papier, moet nog gesticht worden, redactioneel is er al voldoende stof.
Wat heeft deze uitweiding met Jean De Groote te maken?
Vrienden van Jean, kunnen daar zeer goed op antwoorden. In vertrouwelijke mails lezen zij de verzuchtingen van Jean die de discrepantie niet begrijpt tussen de waardering van wie hij terecht als kunstkenner herkent en het succes op de publieke kunstscène, die hem negeert en
9
doodzwijgt. Het inzicht in het manipulatieve van de commerciële kunstwereld is de enige troost die ik Jean te bieden heb en de boer, hij ploegde voort. Zonder blikken of blozen verklaart Daan Rau ook in zijn tentoonstellingsspeech dat Jean De Groote een ‘platonist’ is. Nu is Daan als geheide kunstkenner er niet de man naar om te verkleuren bij een publieke toespraak over de materie. Maar ‘platonist’ is zowat de zwaarste term van de Westerse cultuur, die sinds Plato vandaag nog steeds platonistisch is. Deze boute uitspraak, van mijnentwege nu, ga ik hier niet hard maken, want dan zijn we even op weg. Wel mag men eruit besluiten dat ik Daan Rau bijtreed, want Jean De Groote is een product van die cultuur. Al neemt dit niet weg dat er een denkpiste mogelijk is, om er een Oosterling van te maken door te wijzen op het Zen-gehalte van zijn soberheid. De vraag is, op welke wijze en in welke mate is Jean de Groote een platonist? Als een soort mystieker die de materiele zintuiglijkheid negeert en bij de ideale vormen, als zijnde de ware bestaande, zweert? Dan leg ik, als notoir vrijdenker, de pen neer, en kuis mijn schop af. Dit omdat ik Nietzsches uitspraak “Christendom is platonisme voor het volk” graag omkeer in: ‘Platonisme is het christendom voor de elite’. De vraag luidt: is Jean een platonist en daarom een dogmaticus? Of bevraagt hij de overheersende kijk van Plato op de Westerse wijze van denken? Plato mee in het bad trekken, mag best. Met A.N. Whitehead (1861-1947) zou ik dan herhalen dat de geschiedenis van de filosofie voetnoten zijn bij het oeuvre van Plato. De vraag luidt concreet in het geval van de schilderkunst van Jean De Groote: is het ‘een’ banaan of ‘de’ banaan, ‘een’ doos of ‘de’ doos, ‘een’ boek of ‘het’ boek,… een interpretatie van de werkelijkheid of de Waarheid?
sensualiteit.” ‘Sensualiteit’ is het boze oog voor het platonisme, waarvoor enkel het denken telt en de zintuigen de oorzaak zijn van bedrieglijke schijn. Eric werpt nog wat meer roet in de platonische schotel door Emil Cioran (1911-1995) een paar keer te citeren. Cioran is voor platonisme wat de handgel is voor het corona-virus. Er zich te pas en ten onpas mee insmeren is de preventieve regel. Het is ‘herzlich Wiedersehen’ met Eric, die ik een tijd geleden weer op het spoor kwam op LinkedIn, via zijn dochter Clara, die blijkbaar ook de klepels van filosofie en kunst weet hangen. Ik leerde hem in de jaren tachtig kennen via Jan Aler (19101992) die de Leerstoel Esthetica bekleedde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is nog steeds de oude. U kan hier ene degelijk onderbouwde tekst vinden over het oeuvre van Jean De Groote met een kritische analyse waarin gegoocheld wordt met de ballen van zowel de filosofie als de literatuur. En hij leerde me ook iets bij. Ik wist niet dat Maurice Gilliams (1900-1982) ook kunstkritiek had geschreven. Voor mij was het tot nu toe de auteur die een mooi boek geschreven had, waarmee ik de mensheid kon opdelen in twee sociale klassen. Wanneer mijn naam viel, zeggen de intellectuelen: “Elias of het gevecht met de nachtegalen”, de meer volksen: “Elias zat in de kas, moeder dacht dat het boter was…”, een traumatiserend enigmatisch gezegde voor mijn toen ontluikende identiteit: boter te zijn of te schijnen. Wees niet verwonderd kortelings een werkje van Jean tevoorschijn te zien komen met een klomp boter erop en als titel “Elias of het gevecht met de filosofie”. Meteen is ook de stof voor een interpretatie reeds voorhanden.
Het antwoord vindt men bij Eric Bolle reeds in zijn zin: “… het eerste wat me opvalt (is) de enorme
In “Het onuitsprekelijke, onzegbare…” geeft collega-kunstenaar, Jean Pierre Vanhaute, een warm relaas over zijn vriend Jean. Hier wordt vooral de wording van het proces benadrukt, wat precies de klemtoon van het boek is. Men leest hier ook “Het zichtbare en het
10
onzichtbare” van de kunstfilosoof Antoon Van den Braembussche. Geen essay, maar een gedicht. Ik ben niet bevoegd om poëzie te beoordelen, maar het klinkt me in de oren alsof die paar verzen al de theorie van de andere bijdragen synthetiseert. De vorm kan veel. In de vorm schuilt de betekenis, ja hij verbergt zich in het bos van de interpretatie,
en beschermt zich met de bramen van zijn moeilijkheidsgraad. De vorm zwijgt , al is hij sprekend.
Laat ons de zichtbaarheid van het onzichtbare op een onuitsprekelijke, onzegbare wijze verkennen.
Willem Elias, 2020
Burro giallo di Napoli, 2018 olie op doek I 50cm x 35cm
11
Le mucche gialle di Napoli, 2020 olie op doek I 160cm x 140cm
12
BIJSLUITER: informatie voor de kijker en lezer
DINGEN WORDEN
De bijsluiter is bedoeld om de kijker toelichting en informatie te geven bij het werk van Jean De Groote. Zoals een bijsluiter bij een geneesmiddel of een gebruiksaanwijzing bij een product, wil deze inzage geven in het scheppingsproces van de schilderijen en het denkproces toelichten dat aan de basis ligt van de werken. Er zijn tot nu toe geen bijwerkingen gemeld door het bekijken van de werken.
De bijsluiter is het verslag van een denkbeeldig gesprek tussen Sebastiandmorra ( een hofdwerg en nar aan het hof van Filips IV van Spanjealter ego) en Jean De Groote, of tussen de schilder en zijn andere ik.
Net zoals het opschrift op de grote muur in zijn atelier/ monnikencel ELEUS IS, zijn dit twee mysteriën die reeds meer dan 40 jaar verbonden zijn en onafscheidelijk door Hem en met Hem en in Hem zijn.
Jean De Groote werkt als een filosoferende schilder of andersom? Of zoals Willem Elias het verwoordt in de tekst in Kunstmagazine nr. 7 pag. 71: de kleine dingen van Jean De Groote “Hij werkt als een zichzelf bevragende schilder”.
De scheidingslijn is niet duidelijk te trekken, beiden zijn evenwaardig aanwezig.
Hij werkt in een kleine, besloten ruimte, met riant uitzicht op de groene Vlaamse velden. Isolde De Buck (curator en kunsthistorica) verwijst in haar tekst uit “Les fleurs de la Rue Du Temple” naar zijn monnikencel.
“Als een monnik werkt hij heel bewust aan een coherent oeuvre.
Niets of niemand kan hem afleiden binnen dit oord, in volle contemplatie heremiet hij gestaag verder”.
Kenmerkend voor zijn werken zijn de opvallende ingetogenheid, de verstilde intimiteit, het uiterst spaarzaam omgaan met kleur en
het ontbreken van een uitbundige vormtaal. Heel concreet gebruikt hij maar een paar kleuren: Napels geel – cardinal rood- kobalt blauw, de rest zijn variaties van zwart en wit. Alles wat geen bijdrage of meerwaarde kan betekenen voor zijn werk wordt weggelaten, op die manier laten zijn werken vaak een sobere en desolate indruk na.
Hij streeft in zijn werken naar pure essentie.
Hij gaat te werk als een ietwat stofferige verzamelaar van prullaria, elk voorwerp of onderwerp wordt met de grootste voorzichtigheid gekoesterd en onderworpen aan een grondige ontleding of analyse. Of volgens
13
Kartonnen doos, 2020 olie op doek I 60cm x 50cm
Willem Elias in Kunstmagazine nr. 7- pag. 71: “ Jean De Groote schildert niet cerebraal maar picturaal. Hoe is de omzetting van het ding in gepenseelde verf op doek ( een materiekunstenaar, ja) een weg om onze blik op het ding te richten, een daad van intentionaliteit, met het verlangen een nabije ervaring met het ding te verkrijgen. De kunstenaar als ziener die doet kijken. Ook als illusionist (Combrich: Art and Illusion) van essenties die fenomenologen
hopen te vinden in de dingen zelf. In het verschijnen van een ervaren bewustzijn, niet in hun scheikundige samenstelling of hun omschrijving in een encyclopedie”.
Elk potje, kartonnen doosje, takje, papiertje en speldje wordt met de grootste zorg behandeld, opengevouwen en vanuit verschillende gezichtspunten bekeken.
Tijdens het werken – meestal werkt hij op een grote rol canvas,
14
zittend op de grond – is er een voortdurende wisselwerking tussen het schilderen, denken, niet- denken, denken aan nietdenken. Hij werkt ( meestal) zonder anekdotiek of verhalen, zonder esthetisch kompas, liefst zonder ook maar de minste kennis of techniek. Alhoewel totale kennis- en techniekloosheid onmogelijk zijn.
Zelf zegt hij over zijn werk “Wanneer iemand mijn werk mooi/ schoon vindt, dan heeft hij of zij het niet begrepen” hij wil geen schoon werk maken, maar goed werk, dat een toeschouwer weet te raken.
Uiteraard is het maken van “ Schoon werk” geen verbod dat om welke reden dan ook aan hem zou opgelegd zijn.
Uiteindelijk is het de wens van elk ernstig werkend kunstenaar:
iets teweeg brengen bij een kijker, een gevoel nalaten van iets dat niet onmiddellijk te verwoorden of te verklaren is. Iets nalaten dat je bijblijft, dat aan je blijft kleven in je geheugen ook al ben je er al lang van weg. Het blijft op je netvlies geprint.
Uit persoonlijke gesprekken blijkt dat hij altijd werkt met het steeds aanwezige gevoel van een zekere onmogelijkheid: het gevoel van niet bij machte te zijn te kunnen weergeven wat hij ziet, voelt of denkt. Meestal weet hij pas wat hij gaat doen wanneer hij al begonnen is met schilderen. Even vaak eindigen de werkdagen in lezen, filosoferen en kleine schetsen maken.
In de meeste van zijn werken wordt het object zo natuurgetrouw mogelijk weergegeven, vaak heeft men de grootste moeite met het
onderscheiden van real or not real?
Volgens Jean Pierre Van Haute “ Verf wordt materie” of om het met de woorden van dr. filosoof Eric Bolle te zeggen “Dingen worden”, het tastbare wordt heel concreet: een geschilderd kopje of een speld zijn vaak niet te onderscheiden van hun reële verschijning. Jean De Groote is een platonist, hij is er van overtuigd dat het ware pas te vinden, te zien, te voelen is achter of buiten de schijnwereld ( De grot) . Wat we zien is not real. De pure, absolute essentie tonen is onmogelijk, men kan het enkel benaderen. Om met een lege kartonnen doos, een volle - leegte te laten voelen, is heel wat verbeeldingskracht nodig, vooral vanwege het subject van de toeschouwer.
Tijdens de pauzes bij het werken, leest hij filosofie/ Sartre, Heidegger, JL- Nancy, Lyotard
15
of teksten, essays over kunst en filosofie. Hij probeert de manier van denken van deze filosofen te doorgronden, vooral te begrijpen. Vaak zijn het uitspraken of soms solitaire woorden of begrippen van deze personen die hij beeldend probeert te vertalen. Soms gaat hij dieper in op hun uitspraken of filosofie en sluipt er een verhaal in zijn werk. Zo laat hij “De denker van Rodin” van zijn sokkel vallen, als
symbool voor “Het einde van de grote verhalen” van F. Lyotard.
In een ander werk laat hij de maagd Maria als wijwaterflesje op de grond vallen, terwijl het wijwater ongemerkt wegloopt.
Het grote gat, of “Le trou” van Sartre, is onvermijdelijk: zonder ons bewust te zijn van een begrenzing is er geen gat. Als door een magneet word je erin gezogen. Het existentiële van Sartre wordt bij hem steeds
Le penseur est tombé, 2019 olie op doek I 155cm x 110cm
consequent weergegeven met meedogenloze- significante slagschaduwen.
Zijn duiker naar het licht blijft hangen in een onmogelijke beweging, eeuwig net onder het wateroppervlak. Een eeuwigestilstaande beweging.
Wanneer men in een miroir kijkt ziet men normaliter zichzelf weerspiegeld. Bij Jean De Groote ziet men een grote spiegel zonder
16
zichzelf opnieuw te vinden. Telkens weer wordt de onmogelijkheid in zijn werk geaffirmeerd. Je gaat op de duur geloven wat je ziet.
In zijn boomstam wordt het Zijn, het Ding. Hij laat hem existeren, het worden wordt benadrukt door deze massieve schaduw.
L’ être et le néant, 2020 olie op doek I 50cm x 40 cm
Le trou (Sartre), 2020 olie op doek I 165cm x 120cm
17
In La Luce, laat hij zijn lamp zien die reeds meer dan 40 jaar onveranderd aanwezig is in zijn atelier. In Kunstmagazine nr. 7 op pag. 61. schrijft Sofie Crabbé hier het volgende over: “ Zijn manier van denken en in het leven staan is doordrongen van verwondering voor het gewone. Dit blijkt ook uit La Luce, een registratie van een banaal peertje dat al 40 jaar aan hetzelfde draadje in zijn atelier, zijn “monnikencel” hangt. De kunstenaar koestert het als een relikwie. Naast het object schilderde hij een deel van het plafond en de deur. Een referentie in welke vorm ook blijft achterwege”.
Volgens Isolde De Buck “Zijn de werken niet eenduidig, wél herkenbaar”.
Jean De Groote maakt geen eindeloze variaties op een thema, elke keer zijn het unieke werken. “Enkel in de uniciteit van het kunstwerk zelf, is de betekenis en werkelijkheid van kunst te vinden” Deze uitspraak van Heidegger uit “De oorsprong van het kunstwerk” is bij elk werk zijn leidraad en doel. Een tentoonstelling van Jean De Groote is altijd verrassend, elke keer weer verwondert hij zijn publiek met telkens weer nieuw werk en de kenmerkende verscheidenheid ervan. Als toevallige passanten, nergens
afhankelijk van elkaar, tonen ze zich.
Volgens Marc Ruyters (H art)
“Imponeert hij in zijn werk door zijn bescheidenheid, waaruit een grote technische beheersing straalt. Dit werk verdient om
La luce, 2015 olie op doek I 120cm x 160cm
in alle rust bekeken te worden, met oog voor het kleine en het grote in de geschiedenis van de schilderkunst, wetende dat “Het kleine” ook zijn plek kan afdwingen”.
Sebastiandmorra, 2020
18
The fallen madonna, 2020 olie op doek I 150cm x 130cm
De duiker naar het licht, 2015 olie op doek I 170cm x 120cm
19
Miroir, 2018
olie op doek I 140cm x 180cm
20
Existe, 2018
olie op doek I 140cm x 180cm
21
Onvolmaakte dingen, 2020 olie op doek I 120cm x 160cm
22
Chalet van Heidegger, 2017 olie op doek I 40cm x 30cm
23
De roos, 2019 olie op doek I 50cm x 40cm
24
HET DING WORDEN VAN JEAN DE GROOTE
Wanneer ik de website van Jean De Groote bekijk, is het eerste wat me opvalt de enorme sensualiteit. De homepage brengt misschien wel de meest zinnelijke roos die ooit is geschilderd. Het ontbreken van context, het isolement van de bloem op het doek, versterkt die indruk nog eens. De roos hoeft alleen maar roos te zijn. Zij ademt wat Cioran “de zoete stompzinnigheid van het ongearticuleerde geluk” heeft genoemd 1. Bomen, planten en bloemen wekken onze afgunst op. We worden jaloers op ze. Ze zijn heilig omdat ze niet zijn bevlekt door bewustzijn 2 . Dat geldt ook voor deze roos. Maar toch is deze roos niet alleen maar
aan het dommelen en doezelen. Terwijl ze bezig is uit te drogen lijkt ze zich naar ons te willen uitstrekken en onze aanraking te zoeken. Ze keert zich in ieder geval niet van ons af.
Klikken we nu de homepage weg, dan krijgen we een inhoudsopgave, die laat zien dat De Groote niet alleen bloemstillevens schildert. Hij schildert ook mensen en zichzelf. De zelfportretten hebben humor en laten een schilder zien die zichzelf kan relativeren. Hij knijpt een oogje toe en heeft in een kolderieke bui een lampenkap opgezet. De sociale portretten zijn vol emotie. Een man lijkt blind en heeft een bril in plaats van ogen. Een andere man heeft moeite zich van de achtergrond los te maken. De schilder is begaan met zijn model. Ik voel toewijding en medeleven. De vrouwenportretten ademen dan weer dezelfde sensualiteit als de roos. Maar valt op de bloem een gedempt maar helder licht, de vrouwen kijken ons zwoel en omfloerst aan. Hier is ook veel tederheid net zoals in het erotisme in de Intieme Delen .
Gaat het bij de Intieme Delen onomwonden over seks, het intieme in Observations Intimes heeft meer te maken met de
intimiteit van reflecties die de schilder misschien wel niet had willen delen. Hier worden meerdere mensen tegelijkertijd en soms zelfs een massa mensen gepresenteerd. Er is niet alleen weinig onderlinge samenhang tussen de schilderijen in deze serie. Het wulpse en wellustige zijn ver te zoeken en hebben plaats moeten maken voor verwarring en agressie. Zit het intieme hier in zijn afwijzing en afkeuring van wat mensen doen? Gaat het hier om het kwaad? Is de onsamenhangendheid op de doeken een afspiegeling van het gevoel van de schilder hier niet thuis en op zijn gemak te zijn?
Feit is dat de schilder de mensen kent, maar ook in verwarring wordt gebracht door wat mensen doen en dat graag op afstand houdt. Zijn schilderijen helpen hem daarbij en brengen orde in de chaos.
Het is niet mogelijk de gehele website door te nemen, iedereen kan dat voor zich doen, maar wat opvalt is dat De Groote pas echt in zijn element is wanneer hij alleen is en dingen schildert. Ook hier kan Cioran ons helpen De Groote beter te begrijpen:
“Mens zijn is minder natuurlijk dan zijn als zodanig. Dat ervaren
25 I
Zelfportret met lampenkap, 2015 olie op doek I 46cm x 60cm
wij instinctief; vandaar het lustgevoel wanneer wij ons van onszelf afkeren en één worden met de zalige sluimer van de dingen. Wij zijn alleen maar onszelf wanneer wij aan onszelf tegengesteld, met niets congruent zijn, niet eens met onze eigen eenmaligheid.” 3
Bij de dingen ligt het paradijs.
Groen gezichtsmasker, 2015 olie op doek I 30cm x 40cm
Het verhaal rond de dingen is voor de schilder naar eigen zeggen een soort opdracht, een missie om dit te ontdekken. Dit op zich is zo boeiend voor hem, en gaat met zoveel onderzoek gepaard dat hij niets anders meer wil doen. Hij onderzoekt de leegte, het niets en het ruimtelijke. Het uit- of afbeelden van iets wat zogenaamd leeg
of niets is, vergt zijn uiterste aandacht. Hij kan dat alleen maar wanneer hij zelf leeg of ontdaan is van alles om hem heen, vooral van menselijke aanwezigheid. Het verhalende rond alles wat met mensen te maken heeft, vermoeit de schilder, maakt hem hol, stoot hem af. De dingen verschaffen hem rust, de mensen onrust. De kleinste, banaalste dingen worden bijna sacraal. Het minste blijkt altijd nog iets, niets is gering. Alleen in de stilte van de dingen kan men zich aan het geluk herinneren, kan men het geluk ervaren.
De schilder wil ding worden om de dingen tot spreken te brengen en hun eigen (niet ons) verhaal te laten vertellen. Hij wil naar ze luisteren. En als ik naar de website kijk, dan lukt dat op heel overtuigende wijze: de schilderijen laten voelen wat niet zichtbaar is, zoals de schilder zelf zegt te willen. Ding worden – dat is de hoogste ambitie van zijn kunst. II
Om beter te begrijpen wat Jean De Groote beweegt wil ik zijn werk vergelijken met twee andere schilders en met wat twee dichters over die schilders hebben geschreven. Aan de hand van wat Maurice Gilliams over Henri de Braekeleer en Philippe
26
Jaccottet over Giorgio Morandi zegt, wil ik overeenkomsten en verschillen in kaart brengen en zo iets leren over waarom het iemands ambitie kan zijn ding te worden door te schilderen.
Ik wou dat ik zo over kunst kon schrijven als Maurice Gilliams. Zelden kom ik zulke mooie en trefzekere zinnen tegen als bij hem. Gilliams is werkelijk een meester als het over kunstkritiek gaat:
“De Braekeleer heeft blijkbaar niets anders te geven, dan datgene wat voor De Braekeleer bestemd is, nl. de stilte. Hij ondergaat haar niet, omdat hij zich toevallig in een stille buurt, op een stille kamer bevindt. Zij houdt in hemzelf verblijf;
zij is een soort van giftige afscheiding, waar de psychische en fysieke mens als het ware langzaam en onherstelbaar een verkalkingsproces door ondergaat. Hij ziet van de stilte uit, die voor hem een wijsgerige
betekenis heeft. Zij is dus geen dromerige of vage rust voor hem, geen weerspiegeling, geen weerkaatsing, maar een staat zó volledig dat hij er geheel in kan leven en denken.” 4
Zo-even bracht ik De Groote met Cioran in verband: het paradijs, of de herinnering aan het paradijs, ligt bij de dingen. Voor zover het ding aan het paradijs herinnert staat het buiten het verhaal en buiten de geschiedenis. Het paradijs is een soort oerstaat, een antropologisch gegeven. Het geldt voor ons allemaal. Alleen in de stilte van de dingen kan men zich aan het geluk herinneren, kan men het geluk ervaren. Maar Gilliams heeft het over het gif (het gif van de slang die een einde heeft gemaakt aan het paradijs?) en ziet de stilte van De Braekeleer nu juist niet als
27
een soort algemene regressie, maar als iets typisch voor De Braekeleer en voor hem alleen. Deze stilte is voor hem niet levensbedreigend, integendeel alleen daar kan De Braekeleer leven, zij het gebrekkig. De Braekeleer en De Groote hebben dus gemeenschappelijk dat zij zonder stilte, dat zij zonder de stilte van de dingen niet kunnen leven. Toch kan het hier niet over hetzelfde gaan. Cioran heeft een stilte der dingen voor iedereen en altijd, maar buiten de geschiedenis en buiten wat
wij het echte leven plegen te noemen, Gilliams alleen voor De Braekeleer, lijkt het, voor een uniek iemand, in een unieke tijd (2e helft 19e eeuw) en op een unieke plek (Antwerpen). Betekent dit dat het werk van de Braekeleer typisch is voor hem en alleen geldingskracht heeft in en vanuit zijn specifieke situatie, terwijl De Groote veel meer op zoek is naar iets, dat wij allemaal delen en universeel van toepassing is: ding worden om aan het kwaad in de mens te ontkomen?
The essence of things, 2017 olie op doek I 50cm x 40cm
Zo eenvoudig is het niet. Want volgens Gilliams heeft de Braekeleer niet alleen de essentie van zijn tijd te pakken, maar ook de essentie van de eenzaamheid:
“Na lang en indringend kijken, moet men zich verwonderen over de luciditeit van dit pessimisme, waar de Idee Henri de Braekeleer zich in gekristalliseerd heeft. Ook hier is de stilte volledig. En niet als een voorbijgaande stemming, is de eenzaamheid voelbaar geworden; zij is een
28
bewust doorstane bestendigheid, een irreparabele, tragischheroïsche levensstaat. De Braekeleer heeft de eenzaamheid gezien, zo indringend compleet als het een welgeschapen mens mogelijk is haar te kunnen zien.”5
Dit is het heldendom van de geest in het isolement van de schilder. Het gaat om alledaagse dingen, om interieurs, om stukjes straat, om mensen in een stoel. Pieter de Hooch is niet ver weg, maar zijn intimiteit heeft iets huiselijks en vertrouwds, dat bij de Braekeleer
is verdwenen om plaats te maken voor kuisheid en ingetogenheid. De afstand tussen de schilder en zijn wereld is groter geworden.
De Groote probeert die afstand weer te verkleinen. Ascetisme is zelfs in zijn stillevens niet kenmerkend voor De Groote. De glans van de verf en de olie, de fluwelen zinnelijkheid van de materie zijn daarvoor te nadrukkelijk aanwezig. Bij De Groote gaat het niet alleen om de reinheid van de voorstelling maar ook om de dynamiek van de verf, die hem helpt zorg te dragen
The essence of things, 2017 olie op doek I 40cm x 30cm
voor de dingen, ze dichter bij te brengen en ze te bevrijden van het banale. III
Mensen worden onrustig van mensen. Veel mensen wordt het allemaal te veel. Het is niet mogelijk naar al die verhalen te luisteren. Hebben de dingen niet ook een verhaal? Is de schilder hun woordvoerder? Of is het juist het zwijgen van de
29
dingen dat rust geeft? Rust in de schilderkunst heeft iets sacraals, het schilderij zou deel uit kunnen maken van een ceremonie of communie. Er is niets, wat er niet toe doet, en dat wordt gevierd. Maar wat is precies het afstotende aan het verhaal van de mensen? En klopt het dat ik dit zeg? Want kunst moge dan iets sacraals hebben, de schilder is geen priester. Of toch?
Als ik hem deze vragen voorleg antwoordt De Groote dat hij zijn banale objecten wel degelijk als iets heiligs ziet en ook zo behandelt, hij koestert ze, verheft ze als een soort monstrans, hij toont ze, opgeheven als voor een altaar. De aandacht, de toewijding, de zorg - daardoor hebben de dingen niet meer het koude afstandelijk banale als voorheen, neen ze worden mooi. De Groote verheft ze uit het alledaagse, het banale én ongeziene. Hij bouwt dit beeld, die betrokkenheid van zelf uit het niets. Elke penseelstreek is een vertaling van zijn mentale, affectieve relatie met dit idee.
Laten wij om deze ambitie en deze opvatting van de schilderkunst beter te begrijpen kijken naar wat Jaccottet over Morandi schrijft. Overtuigt Gilliams door zijn klaarte en trefzekerheid, Jaccottet tast moeizaam de weg naar zijn duiding af, neemt zijn toevlucht
tot Morandi’s lievelingsschrijvers (Pascal en Leopardi) en laat zich al schrijvend helemaal gaan in het spel van vrije associaties.
Morandi keerde zich tot de dingen om de oorlog achter zich te kunnen laten. Ingetogenheid en kuisheid zijn hier net als bij de Braekeleer ook aanwezig. Morandi ziet net zoals De Groote zichzelf in zijn atelier als een monnik die in zijn cel de dingen celebreert. Jaccottet ziet het werk van Morandi als een soort theeceremonie. Over de dingen
op de stillevens lijkt een laagje poeder, een laagje stof te liggen, en je kunt je afvragen of het wel echte bloemen zijn die hij schildert of dat ze van papier zijn of zijn gedroogd. De concreetheid en spaarzaamheid van de dingen weerhoudt ons van de vlucht naar de Platoonse idee. Morandi buigt ons terug naar de aarde en het licht. Geduld, lijdzaamheid, volharding – dat zijn hier kardinale deugden.
“Het is de oneindig kalme weerspiegeling van het licht dat
30
van elders komt en dat men wel moet volgen, zich in herinnering wil roepen, en waarop men wil wachten. “In die oude vertrekken, in het weerkaatste licht van de sneeuw”, zoals Leopardi zegt. Morandi kende dit mooie fragment uit de Ricordanze uit het hoofd, en wist ook dat het ondanks de schijn van het tegendeel niet alleen maar om de smart gaat van een denkbeeldig paradijs dat men onherroepelijk heeft verloren.”6
Wanneer Morandi een kom, wanneer De Groote zijn koffiekop schildert, dan is de voornaamste overeenkomst dat dit voorwerp voor hen de nap van een pelgrim is. De schilderkunst viert de dingen, bij Morandi in een gelijkmatig, vergeestelijkt licht, bij de Groote in een wat sensueler strijkend licht. Ergens op de achtergrond, maar niet onomstreden, speelt het verhaal dat de dingen gespaard zijn gebleven bij de zondeval en ons herinneren aan onze oorspronkelijke onschuld. Wanneer men het zo ziet hebben wij het paradijs nog steeds in ons, en helpt de schilderkunst ons het te ontdekken. Maar er is nog een ander verhaal van de dingen, en dat is dat ze ons helpen onze eenzaamheid te verdragen en op eigen kracht onze weg door de wereld te vinden. Misschien hangen beide verhalen met elkaar samen? In ieder geval
weten wij nu dat ding worden een uitweg betekent.
Jean De Groote gaat ons daarin voor.
IV
Wat zien we eigenlijk wanneer we naar een schilderij van De Groote kijken? Laten we drie schilderijen onder de loep nemen.
Het zwarte gat.
Een inkijk in het niets is een boeiend schilderij en een meditatie over het niets.
Toch is dit niets niet zo niets als je zou denken. Er zit een rand omheen. Dit niets is toch een iets met een duidelijk afgebakende rand. Maar dat geldt ook voor zwarte gaten in de astronomie. Wanneer het de
Le trou (Sartre), 2020 olie op doek I 165cm x 120cm
ambitie van de schilderkunst is in onderscheid tot de fotografie het onzichtbare zichtbaar te maken, wat gebeurt hier dan? Als hij kijkt, voelt de toeschouwer, en dat is het verschil met een foto, dat hij door de kleur zwart wordt weggezogen. Het heeft iets dwingends. Er wordt een beroep op je gedaan. Wat wordt er van je verwacht? Het gaat toch wel degelijk om een confrontatie met het niets. Is dit niets het einde? Een nieuw begin? Is het een argument voor of tegen iets? We weten eigenlijk niet wat het niets van ons verlangt. Inzicht in de ongegrondheid van onze maatschappij of in het ontbreken van een inzet voor onze rivaliteit, voor onze geschiedenis, onze geopolitiek? Maar het hoeft niet noodzakelijkerwijs over nihilisme te gaan. Het kan ook te
31
maken hebben met overlevering en gebruiken. Zwart gat past heel goed in een kloostercel en in een kloostertraditie. Het herinnert me aan de doeken die ik in een Duits klooster tijdens de Goede Week zag hangen over het crucifix en het kruis.
Envelop is een heerlijk schilderij. Wanneer ik er naar kijk word ik vrolijk. Waarom eigenlijk? Een envelop betekent dat je iets krijgt, er zit iets in. Maar je weet niet wat. Tegen
de grijze achtergrond is deze envelop pasteus geschilderd, je ruikt de verf, ook al kijk je naar een reproductie. En dan kan deze envelop natuurlijk ook leeg zijn, nieuw, ongebruikt en vol mogelijkheden om iets in te stoppen. Normaal gesproken impliceert een envelop mensen: een afzender, een geadresseerde, een postbode en wat niet al. Dat is hier niet het geval. Er zit geen postzegel op. Het is de lege envelop voor de man zonder eigenschappen. Zolang
Envelop, 2019 olie op doek I 40cm x 30cm
de envelop ongebruikt en ding blijft liggen alle mogelijkheden open, kan er van alles gebeuren. Maar beter is het zo te laten, de envelop sluimert dan niet alleen in alles, wat er kan gebeuren, maar hoedt ook de mogelijkheden als mogelijkheden en daarmee de toekomst. Zei ik dat de envelop sluimert? Nee, dat is niet waar. De envelop waakt, is helder en klaarwakker. Zij waakt over onze toekomst.
Lichtschakelaars is het
32
meest intrigerende schilderij van De Groote. Meestal wendt men zich tot de dingen om de techniek de rug toe te keren. Dat geldt voor Rilke, maar ook voor Heidegger en Jünger. Techniek wordt geassocieerd met lelijkheid, met massatoerisme, met gelijkvormigheid en met nivellering. Designers hebben er hun handen vol aan om ons tot technische dingen te blijven overreden en ze aantrekkelijk te blijven vinden. Maar de meeste technologische voorwerpen
doorstaan de tand des tijds niet. Beroemd zijn de foto’s van auto-, vliegtuig- en scheepskerkhoven. Meestal buiten het zicht van het rijke Westen. En dat heb ik het nog niet eens over de ravage en de milieuschade die de industrie vroeger bij ons en tegenwoordig elders in de wereld aanricht.
Hoe De Groote er toe komt zijn Lichtschakelaars te schilderen is dan ook hoe je het wendt of keert een daad tegen de esthetica. Ze zijn lelijk, ook
Lichtschakelaars, 2019 olie op doek I 60cm x 45cm
al zijn ze onmisbaar. De sleutel tot dit schilderij lijkt mij dan ook niet op de eerste plaats in de voorstelling te liggen, maar in het licht in tegenstelling tot de schaduw. Schaduw is dominant aanwezig op dit schilderij en lijkt steeds meer ruimte van het geschilderde doek voor zich op te eisen. Gaat het om een dreiging die zijn schaduw vooruit werpt? Of gaat het om een schaduw die bezig is het doek te verlaten?
In dat laatste geval heeft de schilder toch meer vertrouwen
33
in de techniek dan de eerder genoemde schrijvers en filosofen. Misschien is het omdat zijn liefde voor de dingen ook de technische voorwerpen omvat en ze hem nog altijd meer te vertellen hebben dan de mensen. In ieder geval confronteert hij ons door dit schilderij met een raadsel dat wij nog niet hebben opgelost.
Eric Bolle, 2020
Hommage a Proust, 2020 olie op doek I 70cm x 100cm
Over de auteur
Eric Bolle is filosoof, germanist en de vertaler van Hölderlins stukken over Sophocles en Pindarus. Onlangs publiceerde hij bij ASPeditions in Brussel Hölderlin & Heidegger. Een andere aanvang voor de filosofie
Noten
1 Cioran: La chute dans le temps, in:
Oeuvres, bezorgd door Yves Peyré, Gallimard 1995, 1117.
2 T.a.p. 1154.
3 T.a.p. 1071.
4 Maurice Gilliams: Inleiding tot de idee Henri de Braekeleer, in: Vita Brevis. Verzameld Werk, Amsterdam 1984, 496.
5 T.a.p. 538.
6 Philippe Jaccottet: Le Bol du pèlerin (Morandi), in Oeuvres, Bibliothèque de la Pléiade, 1154.
34
Glasses, 2020 olieverf op papier 29,7cmx21cm
Het zichtbare en het onzichtbare
Jean de Groote schildert de dingheid van de bril.
De bril als gebeurtenis. Ereignis.
Vanuit deze optiek is elk ding op een onuitputtelijke wijze alle andere dingen.
Epifanie van het beeld. Onuitsprekelijk.
Kunst geeft hier niet het zichtbare weer maar maakt onzichtbaar. Wat rest: de fascinatie voor de grondeloosheid van het ding!
Antoon Van den Braembussche
Auteur Denken over Kunst. Een Inleiding in de kunstfilosofie. Bussum, Uitgeverij Coutinho, 2007.
35
Les fleurs de la Rue Du Temple, 2015 olie op doek I 40cm x 50cm
36
Stil worden en voorbijgaan
Jean is voor mij een oude bekende. In het allereerste nummer van kunstkrant De Witte Raaf, opgericht in het gedenkwaardige jaar 1986 door kunstenaar en duivel-doetal John Quivron, staat een tekst van mij op de voorpagina naar aanleiding van zijn tentoonstelling samen met Koen Vos in ‘Het Witte Huis’ in Eke. En nadien was Jean De Groote een van de trouwe exposanten bij Hermine De Groeve van Galerie De Buck in Gent. Een trouw en getrouwheid die werkt in beide richtingen en al dertig jaar stand houdt, daar hou ik van.
Jean heeft zijn atelier in Nazareth, het licht valt er overvloedig binnen en als overbuur heeft hij een vergezicht dat tot rust aanzet. Tot rust en beschouwing. Zijn schilderijen zijn hiervan het resultaat, ze zijn meditaties, daarom waren ze zo op hun plaats in de kloostergangen van het Gentse karmelietenklooster waar hij onlangs zijn werk toonde. Het kleinste object kan hem boeien en kan aanleiding zijn om te schilderen. Bloemen die hij ergens in Parijs heeft gezien worden onderwerp, puur uit het geheugen, maar het kan ook gewoon een omslag zijn of een doosje. Uit het ervaren van het object tracht hij het
wezenlijke ervan weer te geven.
Het is iets wat voortdurend terugkeert: de essentie van de dingen.
Hij werkt elke dag. Een van zijn bijzondere passies is de filosofie en het lezen neemt dan ook een deel van zijn tijd in beslag, ook in de loop van zijn veertigjarige carrière speelt die filosofie een niet weg te denken rol. Filosofie is de drijvende kracht die hem ertoe aanzet om het wezen van een object niet enkel te doorgronden, maar ook vast te leggen, weer te geven.
Dat leidt niet tot spectaculaire schilderkunst die de kijker op het eerste gezicht al overrompelt, overdondert. Of misschien is het juist wel spectaculair, maar dan op een heel andere manier in de zin van adembenemend stil, sprakeloos, woordeloos intiem.
Filosofen trachten door alle tijden heen een begrip als ‘het zijn’ te omschrijven. Ze ondervinden daar nogal wat moeilijkheden bij. Het zijn is meer dan een waarneembare werkelijkheid, Plato vergeleek het waarneembare al met schaduwen op een rotswand, maar evengoed Heidegger en Sartre hadden er moeite mee om het zijn te definiëren. Net zoals zij ervaart Jean De Groote de moeilijkheid om een object weer te geven in
zijn volheid. Het doosje is maar een doosje, het staat bij hem op de tekentafel, maar in zijn beleving wordt het zoveel meer, het bevat talloze mogelijkheden en toch is het in wezen de eenvoud zelf. Voor de kunstenaar wordt het iets sacraals. Als overtuigd platonist gelooft hij dat het meer is dan datgene wat we zien, wat we zien en waarnemen is slechts een schaduw van de echte werkelijkheid. Het feit dat hij het object schildert, is zijn manier om het te doorgronden en het is zijn betrachting om dat over te brengen naar een publiek. Dat publiek zal eerder beperkt in omvang zijn, want zijn werk is niet flitsend, het vraagt aandacht en tijd en stilte, weerom die stilte. Maar juist in tijden van overdonderende beelden en uitzinnig lawaai, kan zelfs de gewone mens zonder opleiding of geleerde achtergrond rust en adem vinden in deze schilderkunstige oase. Het openingsbeeld van de tentoonstelling ‘Carmelitana’ was in de geest van Jean De Groote dan ook een doek met mensen, geen voorwerpen, mensen, stil en luisterend, kijkend, pratend en ademend. Hij schrijft me in een e-mail bij een foto van dat werk: “Dit is de centrale vertrekker. Alles wat er op volgt of bijhangt, zijn
37
korte passages van een toevallig voorbijgaande vreemdeling.”
Onthoudt u dit wanneer u straks zijn tentoonstelling bezoekt, zijn werk bekijkt.
Wij zijn immers allemaal passanten, we verblijven relatief kort op deze kleine maar schitterende planeet en we zoeken naar wat zin, wat schoonheid ook, we zijn vooral op zoek naar onszelf, ons zijn. Laat Jean De Groote even mee uw gids zijn.
Daan Rau 1 maart 2020
Daan Rau tijdens de inleiding tentoonstelling ‘C A R M E L I T A N A’ 01 maart 2020
De openingstoespraak, 2010 olieverf en inkt op gemaroefleerd papier I 207cm x 156cm
Tekst opgesteld als inleiding tentoonstelling
‘C A R M E L I T A N A’ 01 maart tot 22 maart 2020, Karmelieten kloostergangen, Burgstraat 46 - Gent
eerste nummer kunstkrant De Witte Raaf 1986
38
The essence of things, 2017 olie op doek I 30cm x 40cm
39
Paperbag, 2018 olie op doek I 108cm x 95cm
40
De witte teil, 2018 olie op doek I 40cm x 30cm
41
Il soldatino, 2020 olie op doek I 40cm x 20cm
Il soldatino verde, 2020 olie op doek I 60cm x 75cm
42
Hij die valt, 2020 olie op doek I 140cm x 120cm
De val
Tegen de stroom in werd hij meegezogen in de wervelput.
Op zijn adem trappend. Vanuit de witomsluierde leegte.
Leegte die dicht aan verlichting grenst. Ermee samensmelt. Onzegbaar ogenblik, vanuit de herinnering tot leven gebracht.
Achterwaarts gaf hij zich over. Aan de zuigkracht, de ijlgele
Trechter, de nooit geziene monding van een goddelijke rivier.
Totdat hij, zo te zien onsterfelijk en onwetend, lachend omviel, Terwijl zijn adem stokte, zijn lijf meedogenloos werd ingesnoerd.
Zo verdwenen zijn aaneengeregen leden, zijn laatste schreeuw.
In de machtige vertakkingen, dwars doorheen het laagste water.
Zo bleef ik alleen en verweesd achter. Zijn val indachtig.
Zijn prachtige stem weerklinkt nog steeds in mijn gedachten.
Antoon Van den Braembussche
Kant-tekeningen, Leuven Uitgeverij P., 2007, p. 10.
43
Robe rouge, 2015 olie op doek I 50cm x 40cm
44
Het onuitsprekelijke, onzegbare...
In woorden ‘vertalen’ wat beeldend werk wil raken in de toeschouwer is in principe overbodig en evenmin haalbaar, vanuit de wezenlijke aard van beide media. Net zomin zoals het onmogelijk is om muziek van welke aard ook te ‘vertalen ‘ in woorden en zinnen...
Niettemin toch deze poging tot een zekere duiding om reden van ‘communicatie, om inzichten, emoties en zielservaring uit te wisselen, mee te delen...
In casu het beeldend werk van Jean De Groote, en daarin vnl. schilderijen van de laatste tien jaren, dat zich vooral kenmerkt door een opvallende soberheid. De voorwerpen, onderwerpen tonen zich , ontdaan van hun alledaagse context, waarin ze doorgaans maar een luttel, onbetekenend onderdeel zijn. Hij geeft ze, door ze te isoleren a.h.w. een nieuwe identiteit, die verwijst naar de hoogst mogelijke essentie / werkelijkheid ervan. Eén rode schoen, een robe rouge, een duikboot, een blauw hotel, een lege doos, zijn niet langer de weergave van een gebruiksvoorwerp. Hij zoekt naar de ware betekenis achter/ onder de afbeelding, het onuitsprekelijke wordt zichtbaar. De directe schildertechniek waakt erover om nooit tot een ‘objectieve weergave te vervallen.
Ze blijven ten alle tijde op de eerste plaats schilderkunst, waarin penseeltrekken , verf, schaduwen de objecten naar een andere dimensie brengen, die
Blue hotel, 2015 olie op doek I 137cm x 100cm
de banale zegbare stoffelijkheid overstijgt. Zie Les fleurs de la Rue Du Temple
Wellicht is een verwijzing naar de geest van het magisch realisme hier wel degelijk op zijn plaats. In een gesprek met Jean, kan ik opmaken dat deze manier van beeldvorming veel meer is dan een academische oefening. Hij wordt geroepen met een niet nader te omschrijven dwangmatigheid om die bepaalde objecten op doek te brengen. De dialoog die de schilder met het werk heeft, zet zich verder door naar de toeschouwer. Een nieuw proces ontstaat waarin de kijker de ruimte en vrijheid krijgt om zijn eigen context en inhoud te
45
Cobalt blue fingerprint, 2019 olie op doek I 80cm x 100cm
projecteren, al naargelang de reminiscenties die de objecten oproepen.
Ze kunnen alluderen aan herinneringen, emoties en gemoedstoestanden. Op die manier leven de werken van Jean De Groote in een nooit eindigende status, ze krijgen eeuwigheidswaarde. Duidelijk is de therapeutische waarde volgens de gemoedstoestand van de toeschouwer.
De werken van Jean ontstaan in fases van meditaties, in het zoeken en vinden van de essenties van objecten. Hij geeft ze via abstractie van hun alledaagsheid een ‘bijna spiritueel leven’, in al hun soberheid, kracht, telkens verwijzend naar een nieuwe dialoog, buiten hun normale gewone context.
We ervaren het voorwerp in het schilderij niet meer als een ‘ding’ met een wegwerp betekenis, maar als een voorwerp met een eigenheid ‘an sich’.
Het werk van Jean zet aan tot reflectie en is via de geschilderde materie een soort anti-materie geworden...;
Het unieke van elk werk laat zich zoeken én vinden in het verborgene. Door het geven van teveel tekst en uitleg zou ik
afbreuk doen aan de betovering van elk werk.
Jean Pierre Van Haute,
2017
De blauwe doos, 2015 olie op doek I 145cm x 115cm
Kobalt blauw duikboot, 2015 olie op doek I 40cm x 30cm
46
Red shoe, 2015 olie op doek I 40cm x 30cm
47
Chair in time, 2015 olie op doek I 100cm x160cm
48
Waar beginnen (de dingen)?
Door omstandigheden begint een mens te kijken naar haar archief. Er is plotseling tijd, buiten haar wil om, want de wereld ligt plat. Maar het positief gebruiken van deze onverwacht vrije tijd en het kijken naar haar archief hernieuwt oude contacten. En zo komt het dat ze nu aan deze tekst werkt.
Door omstandigheden, die ze niet meer precies kent want ze heeft een geheugen als een zeef, nodigde ze zo’n 20 jaar geleden een kunstenaar uit om in haar toenmalige tentoonstellingsruimte tentoon te stellen. Bij die gelegenheid schreef ze een tekst voor op de uitnodiging waarin onder andere het volgende:
De observatie blijft De Groote fascineren. Observatie is niet slechts zien. Maar het tegelijkertijd proberen te doorgronden van achterliggende ideeën en oorzaken. De stoel speelt in dit proces een willekeurige rol. Elk ander voorwerp in elke andere kleur kan voldoen. Het is toevallig deze stoel geworden waarmee vorm, tijd en inhoud benaderd worden. In de loop van de tijd is hij drager van herinneringen.
Tijdens het hernieuwde contact 20 jaar later, zegt de kunstenaar haar dat het toen min of meer voor hem begon, met die
specifieke tentoonstelling. Daarover is ze blij verrast want het geven van een begin aan iemand, aan iets, is precies wat ze graag doet. Van de tentoonstelling is niet meer over dan de uitnodiging en wat foto’s, vage herinneringen.
Als ze het werk van de kunstenaar bekijkt dat hij in de tussenliggende 20 jaar heeft gemaakt, beseft ze dat de stoel van destijds een lange reeks van verwanten heeft gekregen. Ze is daarvoor afhankelijk van zijn website en andere online publicaties want een bezoek aan zijn atelier is onmogelijk omdat
de wereld voor langere tijd besluit plat te liggen. Maar de beelden zijn duidelijk – via observaties van vooral schijnbaar kleine details, observeert de kunstenaar de tijd. Het zijn vooral de schilderijen van een enkel voorwerp of een enkele persoon die haar treffen. Eén bloem, één hond, één vis, één blok. Een bril. Een stoel.
expo
Chair In Time II No observer No object Parblue Antwerpen 1-11 november 1990
Nadat ze ooit zo lang en van zo dichtbij mogelijk een stilleven met fruit van Cézanne bekeek dat de zaalwachter haar interpelleerde, heeft ze geleerd dat dit lange en intense kijken de essentie is. En dat het belangrijk is om naar het kleine te kijken – één schilderij, zelfs maar één appel van Cézanne, niet per se een hele retrospectieve. En ook niet noodzakelijk alleen maar bekende kunstenaars, ook de beginnende of die welke (nog) geen naam of reputatie hebben. Tijdens het schrijven van deze tekst wordt ze afgeleid door de sinaasappels in een kom op haar keukentafel, die nu de wereld platligt, het centrum van haar doen is geworden, waar ze haar computer heeft geïnstalleerd en werkt. Ze kijkt naar de basilicumplantjes er net naast, de orchidee die onverwacht knoppen produceert en opnieuw bloeit. Ze kijkt er lang en intens naar.
49
Dit kijken, in een poging te begrijpen, om uiteindelijk misschien tevergeefs grip te krijgen op de dingen en de tijd. Ze denkt daarom het werk van de kunstenaar te begrijpen en er een zekere affiniteit mee te hebben. Ze lijken, ieder van hun kant, hetzelfde na te streven. Te ontdekken waarom de dingen zijn zoals ze zijn. En waar ze beginnen te zijn.
50
Edith Doove Rouen, 6 augustus 2020
My chair, 2017 olie op doek I 100cm x 80cm
Temporarily out of order, 2020 olie op doek I 110cm x 130cm
51
2 opnames uit de catalogus ‘Niets is gering’ 1998
52
Chair In Time I - II 1990/91
Ruimtelijke installatie - Parblue - Asse - S & H De Buck
“ BINNENWAARTS”
JEAN DE GROOTE OP ZOEK NAAR HET KLEINSTE RELIKWIE IN DE HOGE SNIPPERBERG
een genoteerd gesprek - dinsdag 23 januari 1992 diep adem ik de atmosfeer in van een door de kijker vergeten detail (no observer, no object) veeleer met mijn zintuigen dan met het denken tast ik de achtergronden af van het bestaan. alles zou ik willen uitdrukken in één lijn of in één kleur bijna tot aan de grens van de monotonie. een vast scenario : vrouwenbenen die de trap afdalen. van een volle moederborst geniet ik meer dan van alle piëta’s samen. mijn werk is als één lange aangehouden klank of als de herhaling in het ritme van geluiden. ik voel me meer aanwezig in de afwezigheid. toch ben ik sterk bewust van de lans van de dampende hengst die de merrie bespringt. op de tippen van je tenen kan je gewaarworden waarmee ik begaan ben. ik los op in de leegte en plaats een stoel die je niet uitnodigt om op te zitten, maar je omarmt met tedere draden vol ingehouden spanning.
... het werk van jean de groote laat zich niet verklaren, het dringt langzaam binnenin je, het is een stil betoog, een zachte anarchie. het is als pure poëzie : een tegenpool in de wereld van spectaculaire kunsten.
christ michiels
53
My dog, 2020 olie op doek I 30cm x 45cm
54
Escape, 2015 olie op doek I 120cm x 100cm
55
Herring, 2016 olie op doek I 57cm x 47cm
56
Goldfish, 2020 olie op doek I 140cm x120cm
57
Glasses, 2017 olie op doek I 100cm x 80cm
58
59
Sanseverias, 2017
olie op doek I 140cm x 180cm
60
Schetsboek,
61
2020 olieverf op papier.
62
La robe de nuit, 2015 olie op doek I 40cm x 30cm
Met ingetoomde haast, bijna triomfantelijk, stapt ze met het valiesje naar de slaapkamer, ooit onze kamer
de kastdeurtjes maken een klappend geluid, hoorbaar tot beneden Elke open en dicht beweging voelt als een pijnlijke kras binnenin
Wat later hoor ik haar verzwaarde stap op de houten trap en staat ze wat ontdaan in de keuken, met ogen vol vragen
Of ze nog een koffie wil? Maar dat hoeft ook niet meer, het zou alleen maar de tijd rekken, terwijl die al is opgebruikt. We kunnen enkel nog wat kijken naar elkaar met vragen die nooit een antwoord zullen krijgen.
Ik ga dan maar, verzorg je.
Een uurtje later vind ik een nachtkleedje, in een donker hoekje, verscholen in de kast, of bewust vergeten … als een herinnering aan zoveel nachten
Ik leg het op haar bedkant, zoals ik me haar herinner.
De ophangkoordjes waren al gebroken en liggen er nu kronkelend en functieloos bij, alsof ze zich niet meer herinneren waartoe ze ooit gediend hebben
Jean Pierre Van Haute, 2017
63
Two branches, 2017 olie op doek I 40cm x 30cm
64
Beste Jean, bij het lezen van een Inleiding door Kiki Coumans bij een selectie persoonlijke confidenties van de Franse auteur Sidonie-Gabrielle Colette (1873 –1954), - bij de literatuurminnaars vooral bekend onder de naam ‘Colette’-, trof mij bovenvermeld citaat. (Colette ‘ De eerste keer dat ik mijn hoed verloor – Zelfportret in verhalen’ – Privé-domein nr. 291). Het proza van deze grote dame van de Franse literatuur excelleert door een betoverende zinnelijkheid en beeldenrijkdom. Hier is iemand aan het woord die álles wat op haar weg komt met maximale scherpzinnigheid capteert, én beleeft, en dit in een verrukkelijk proza weet te visualiseren.
Uw kunst lijkt mij – zonder dit bewust te hebben bedoeldeen krachtig pleidooi voor het cultiveren van het échte kijken, het één en al ‘aanwezig’-zijn bij het aanschouwen der dingen.
In uw kunst gaat het al lang niet meer om, als ziende naar een bordkartonnen plaatje, een her of der verborgen verhaaltje te ontdekken, om dan door de ‘kijker’ triomferend te worden geëxpliciteerd.
De voorwerpen, of dingen, zoals u verkiest, die het ‘vertrekpunt’
worden van elke nieuwe picturale ‘sprong’, zullen in de perceptie van zéér velen ontstellend onbeduidend zijn. Héél jammer!
Maar…
‘Meestal is het het alledaagse dat me prikkelt en me bezielt’, schrijft ook nog Colette.
Jean, ook Joan Miró, de briljante Catalaanse tovenaar, vond in zijn decennialange artistieke zoektocht onafgebroken inspiratie bij het aanschouwen van ‘dode’, van zogenaamd van elke betekenis of nut gespeende dingen; bijvoorbeeld een op het strand aangespoeld
stuk wrakhout, of een door het oceaanwater doordrenkte wrong koord die tijdens zijn wandelingen aan de waterlijn zijn aandacht trokken. Ook uw vondsten tijdens uw Vlaamse ‘promenades’ in gezelschap van uw hond/filosoof Frodo, krijgen een waardig vervolgverhaal en betekenis omdat je ze met zorg, en bedachtzaam naar huis meetilt om ze daar een zowaar sacrale status te verlenen. U eert het Schone, het Wonderbaarlijke in wat doorgaans als waardeloos wordt beschouwd. En opnieuw denk ik aan het hartverwarmend gevoel dat ik ervaar bij het aanschouwen van het picturale
Koffiekopje, 2020 olie op doek I 40cm x 30cm
65
‘Nooit kijken we genoeg, nooit zullen we genoeg, precies genoeg, gepassioneerd genoeg kijken’. (Colette)
Immobile still, 2017 olie op doek I 55cm x 45cm
theater met doodsimpele flesjes, doosjes, kruikjes, kommetjes als hoofdrolspelers in het oeuvre van Giorgio Morandi. Deze Italiaanse magiër beroert onze ziel met zijn zó eenvoudige, naar het
wezenlijke strevende stijl, én, een van diepzinnigheid getuigend coloriet. Met uw ‘schatten’ bewandelt u dezelfde paden!
Lucas Van Parys, 2017
66
ART COnnects
september - 17 oktober 2018
De Kantfabriek Ninove
Rood doosje, 2017 olie op doek I 40cm x 30cm
Opstelling tentoonstelling
Une histoire de solitude 08 september - 19 oktober 2019
Galerie S&H De Buck - Gent
Branch from Kiefer, 2017 olie op doek I 210cm x 160cm
67
Grijze stok, 2020
olie op doek I 40cm x 50cm
68
Branch, 2017 olie op doek I 50cm x 40cm
69
The essence of things, 2016 olie op doek I 50cm x 40cm
70
JEAN DE GROOTE
Dialogen, 2015 olie op doek I 120cm x 100cm
Jean De Groote (°1955, Zingem) stelt al sinds begin dit millennium her en der tentoon, met S & H De Buck in Gent als zijn huisgalerie. Zijn eerdere werk zag ik enkel via internet, met reeksen als ‘Zelfportretten’, ‘Sociale Portretten’, ‘Intieme Delen’, ‘Fremdkörper’ en andere, als picturale getuigenissen van een onmiskenbare vervreemding, onwennigheid en onvrede. Wat galerie De Buck nu toont is een ware verademing: de werken stralen een onthechte sereniteit uit, zijn verdacht realistisch geschilderd en toch omgeven door een waas van serendipiteit. Want wat schildert De Groote? Een vaas met drie bloemen (‘Les fleurs de la Rue Du Temple’, een paneeltje dat hij zag bij een wandeling in de Parijse Marais), een deurklink, een rode blouse, kopjes, kommen, een bril, een uurwerk… Allemaal ‘The essence of things’, ergens zwevend tussen een Morandi, een Tuymans, een Richter en nog wat, want De Groote geeft toe dat hij zich laat inspireren. Isolde De Buck in de bijhorende catalogus: ‘Jean De Groote gaat in alles een dialoog aan, in de relatie met andere kunstenaars, maar ook met de natuur, de politiek , en maatschappelijke themata. Hij stelt zich voortdurend de
71
Siegfried De Buck, Hermine De Groeve, Jan Hoet Galerie S&H De Buck 2012 Monte o mare, 2011 olie op doek I 210cm x 160cm
vraag: ‘Wat drijft de mensen?’ (…) Zijn beeld is daar een verlengde van.’ En zo zie je, ook in de reeks ‘Dialogen’, hoe De Groote messcherp observeert en de ogenschijnlijk banale dingen releveert als essentiële elementen van het leven. Zoals het doekje van een bankje in de galerieruimte, waar niet lang voor zijn dood Jan Hoet op zat, samen met Hermine De Buck, bij een belangrijke verjaardag van de galerie.
Het schilderwerk van De Groote imponeert door zijn bescheidenheid, waaruit een grote technische beheersing straalt. In een andere tekst in de catalogus: ‘De directe schildertechniek waakt er over om nooit tot een ‘objectieve weergave’ te vervallen. Het blijft te allen tijde op de eerste plaats schilderkunst, waarin penseeltrekken, verf, schaduwen … de objecten naar een andere dimensie brengen, die de banale stoffelijkheid overschrijdt.’
Dit werk verdient om in alle rust bekeken te worden, met oog voor het kleine en het grote in de geschiedenis van de schilderkunst, wetende dat het ‘kleine’ ook zijn plek kan afdwingen.
Marc Ruyters
HART magazine 16 november 2017
De filosoof, 2017 olie op doek I 50cm x 40cm
Dialogen, 2015 olie op doek I 60cm x 50cm
72
My daily bread, 2017 olie op doek I 50cm x 40cm
73
Branches, 2017 olie op doek I 100cm x 60cm
74
Op zoek naar de essentie met Jean De Groote
Het is een koude, heldere winterochtend wanneer ik arriveer in Nazareth. Nog voor ik de kans krijg uit te stappen, wandelt Jean De Groote me door het grote hek tegemoet. Dat de voordeur klemt en deze manier van begroeten na al die jaren een gewoonte is geworden, vertrouwt hij me glimlachend met een zachte schouderklop toe. De ontvangst verraadt een jeugdig enthousiasme.
Al ruim 40 jaar timmert Jean De Groote aan zijn weg als beeldend kunstenaar. Zijn schilderijen worden geregeld tentoongesteld in zijn huisgalerie S. & H. De Buck in Gent. De laatste maanden produceert hij intensief nieuw beeldend werk vanuit zijn atelier op de eerste verdieping. Deze ‘monikkencel’, schrijft aldus Isolde De Buck in de catalogus bij de meest recente expo ‘Les fleurs de la Rue Du Temple’, is zijn dagelijkse biotoop. Daar ontvouwt zich herhaaldelijk het magische proces waarbij wat naar binnen is gekomen, verwerkt terug naar buiten op doek wordt gestreken. Hij bereidt zich voor op zijn volgende tentoonstelling eind september 2019 bij zijn huisgalerie. Tijd om een aantal van zijn meest recente werken van naderbij te bekijken.
Het oerwerk met twijgjes (The essence of things) vond al publieksogen tijdens voormelde expo in 2017 (Les fleurs de la Rue Du Temple).
De twee licht gebogen en puntige takjes verwijlen in een leegte en zijn enkel met hun schaduwen weergegeven.
Er zijn weinig uitgesproken kleuren te bespeuren. Dit werkje is onderhand een begin gaan vormen van een hele reeks werken die de kunstenaar momenteel aan het ontwikkelen is op deze kamer van vier op vier. Doeken staan netjes verticaal opgeborgen, deels op spieraam, deels nog los plat liggend of rechtstaand opgerold.
Deze serie takjes en twijgjes zijn een ode aan het Schone in
het alledaagse. Het alledaagse schone waar men meestal snel aan voorbij gaat. Zijn dagelijkse wandelingen met zijn elfjarige hond Frodo brengen hem langs talloze kleine wonderen die hij soms meeneemt naar zijn atelier. Daar blijft het dan liggen tot het een bestemming vindt op canvas. Soms omdat het licht er plots toevallig magistraal op valt, soms omdat hij overvallen wordt door de onnoembare complexiteit ervan en hoe oneindig mooi dit kan zijn. De Groote ziet zichzelf als een pure platonist. Hij wil de Ideeën zelf weergeven op zijn schilderijen, niet de afstraling ervan in de werkelijkheid. Daardoor is het weergegeven twijgje niet zomaar een takje naast ontelbare andere takjes, maar hét takje. Een ambitieuze
75
missie die meerdere pogingen vergt.
Elke dag opnieuw trekt hij zich terug in zijn atelier, alleen en zonder voorkennis van wat er kort nadien op doek te zien zal zijn. Dit absolute gebrek aan intentioneel voorbereidend werk verleent het creatieproces een soort louterende karakter dat sterk meditatief is vooraf, bij aanvang en nadien. Er is dan enkel het moment, zelf bij de keuze van een onderwerp. Objecten worden dan ook
weergegeven zoals ze zijn, ontdaan van enige context. Enkel het licht zelf (en de schaduw) wordt in rekening genomen omdat het geschilderde object hieraan al zijn bestaansrecht ontleent, zowel in oorsprong als organisme als in handen van de kunstenaar als ‘model’. Ook de beschouwer heeft zijn waarneming hieraan te danken. Op die manier is De Groote ook een purist te noemen die de essentie van de dingen tracht te vatten in een beeld, ontdaan van ballast, maar tegelijk
Branche, 2017 olie op doek I 40cm x 30cm
veelomvattend. Een twijgje is niks, maar tegelijk historisch zo veel dingen in één.
Richard Feynman, de Amerikaanse natuurkundige die wetenschap tot bij een groot publiek wist te brengen, schreef ooit dat we het universum in een glas wijn kunnen zien. De Grootes werken doen iets analoogs door de kijker te wijzen op de waarde van een ogenschijnlijk betekenisloos, verloren gevallen takje. Door dit onderwerp op dergelijk
76
technische manier in een artistieke context te vertalen, wordt een twijgje de protagonist van een groter verhaal. Een takje met verdikkingen en kronkelingen, gaatjes en minuscule openingen, badend in zijdelings licht. Het kan bijna niet anders of de minutieuze kunstenaar gaat een innige relatie aan met deze natuurvondsten. Penseel en palet in de hand.
Het onderwerp wordt kort voor en tijdens het schilderen tot in de kleinste details geobserveerd en bestudeerd om de schilderkunstige weergave op doek zo natuurgetrouw mogelijk te maken. Die fase heeft meditatieve, zelfs mystieke allures. De kunstenaar (subject) en het twijgje (object) vallen heel even samen en vormen een harmonische eenheid, althans op een mentaal niveau. Enkel het doek en de schilderkunstige geste zelf zorgen voor een onderscheid, voor een externe drager van dit meditatieve moment. Als het werk klaar is, kunnen ze in tweede instantie een beschouwer beroeren die hoogstwaarschijnlijk eerder talloze van die takjes argeloos heeft genegeerd wegens totaal onbelangrijk. Nu is er geen ontkomen aan. Ze staan op doek, contextloos, als hun naakte zelf.
De mystieke sfeer waarvan het creatieproces doordrongen is,
doet me terugdenken aan de Duitse kunstenaar Wolfgang Laib. Die vertoeft gedurende 2 maanden in Duitse weilanden met paardenbloemen waar hij het gele stuifmeel in grote bokalen verzamelt. Hiermee maakt hij nadien gigantische stralende tapijten zoals in De Pont in Tilburg te zien is. De Groote reserveert mentale ruimte voor contemplatie vooraf (wandeling), maar respecteert de natuur als materie zowel tijdens het verzamel- en schilderproces alsook bij het eindproduct. Het is dan ook begrijpelijk dat hij Joseph Beuys en Anselm Kiefer als grote inspiratiebronnen naar voren schuift.
De laatste reeks werken in voorbereiding op de expo in september bevat niet allemaal twijgjespracht. Eén ding hebben
alle werken wel gemeen. Ze zijn gemaakt vanuit een statuut van afzondering en diepe contemplatie. Ze vertellen het verhaal van een kunstenaar die de stilte opzoekt. Een kluizenaar bijna, zoekend naar de essentie der dingen nadat ze hier op aarde na verloop van tijd hun waarde hebben verworven en daardoor een plek op zijn canvas verdiend hebben. Een stoel, een hemd, een lamp, een schoen. Gewone voorwerpen die voor de kunstenaar een speciale betekenis in zich dragen. Vast staat wel dat Jean De Groote zijn onderwerpen laat stralen vanuit zichzelf, vanop het doek waardoor ze bijna een sacraal karakter krijgen toegedicht. Werk voor genuanceerde fijnproevers.
Koen Van Damme
The Art Couch #2, 2019
Opstelling tentoonstelling Une histoire de solitude 08 september - 19 oktober 2019 Galerie S&H De Buck - Gent
Branch from Kiefer, 2017 olie op doek I 210cm x 160cm
77
Walking hand, 2017 olie op doek I 140cm x 160cm
78
Heidegger op bezoek, 2017 olie op doek I 130cm x 110cm
79
80