Woningrenovatie als architectonische opgave Rick Wessels
N17
KEI kennis足 KEI kennis足 -centrum centrumstede足 stede足 llijke ijke vernieuwing vernieuwing
N17
1
Inhoud 3 N17 4 Inleiding 5 Doel van dit essay 5 Toegevoegde waarde 6 8 9
Een blik op het verleden: (te) sober en doelmatig De toekomst: opnieuw sober en doel-足 matig? Architectuur van het alledaagse
15 De architect als ambachtelijk vakman 16 Ook de opdrachtgever is aan zet 17 De architectuur van renovatie 20 Conclusies 22 Literatuur 24 Colofon
2
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
N17 Architecten maken mooie gebouwen. Iconen in de stad. Niets minder, maar ook niets meer. Dat is het beeld dat veel mensen hebben van architecten. De grootste bouwopgave – en dus ontwerpopgave – ligt echter in de ‘gewone’ woningbouw. Meestal geen iconen, maar door de grote hoeveelheid wel beeldbepalend voor stad en wijk. En van invloed op het welbevinden van de vele bewoners. Deze opgave verdient daarom evenveel, zo niet meer toewijding dan de iconenbouw. En niet alleen de nieuwbouwopgave: ook renovatie verdient deze aandacht. Zeker nu door de recessie de neiging bestaat te bezuinigen op renovatie en onderhoud. Renovatie vormt een steeds grotere opgave. Een groot deel van de bestaande woningvoorraad is aan het einde van de economische levensduur en aan verbetering toe. Door de recessie kiezen partijen vaker voor renovatie dan voor sloop-nieuwbouw. Ook door de stijgende energieprijzen en behoefte aan meer energiezuinige woningen neemt het aantal renovaties toe. Met het groeien van de opgave neemt ook het belang toe van een goede uitvoering. En hier valt nogal wat op aan te merken, vindt Rick Wessels, directeur van biq stadsontwerp bv. Zowel architecten als opdrachtgevers onderwaarderen de architecto nische component van renovatie. Kwaliteitsverbetering van bestaande complexen vraagt aandacht voor de alledaagse werkelijkheid, de beleving en het gebruik van de bewoners en voor de latente kwaliteiten van het bestaande gebouw. Juist renovatie biedt de architect de mogelijkheid zijn vakmanschap te tonen. Als ambachtsman, met oog voor een mix van esthetiek, gebruik en aantrekkelijkheid. Terwijl de samenleving steeds meer om kwaliteit vraagt en het begrip ‘duurzame stad’ opkomt, worden renovatieprojecten veelal eenzijdig opgepakt als beheersopgave. Mogelijkheden voor meer kwaliteits verbetering worden niet uitgenut. Kansen worden gemist om, naast de energieprestaties en woningplattegronden, ook de architectonische waardering van woningen te optimaliseren. Waardering die leidt tot tevredenheid en toe-eigening van gebruikers. En daarmee tot een hogere vastgoedwaarde en een langere levensduur van het gebouw. In de N17 houdt Rick Wessels daarom een geëngageerd betoog voor opdrachtgever en architect om renovatie als architectonische opgave te beschouwen. Anouk Schuitemaker Adviseur KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing
3
Inleiding De Nederlandse woningbouw is sterk georiĂŤnteerd op nieuwbouw. Het succes van het volkshuisvestingsbeleid wordt nog steeds hoofdzakelijk afgemeten aan het aantal nieuwe woningen; zodra dat achterblijft bij de verwachtingen ontstaat onrust. Door de economische crisis blijft de nieuwbouw nu letterlijk in het opgespoten zand steken. Projectontwikkelaars zoeken naar marktsegmenten waar nieuwe woningen nog wel aftrek vinden. Woningcorporaties zien door tal van maatregelen hun investeringsruimte sterk teruglopen. Onder deze omstandigheden ligt het voor de hand dat in de bouwproductie een verschuiving gaat plaatsvinden van nieuwbouw naar ingrepen in de bestaande voorraad. Niet voor niets heeft menige corporatie inmiddels haar sloop-/nieuwbouwplannen omgezet in renovatie. Renovatie is immers goedkoper dan nieuwbouw, ook op de lange termijn. De bouwkosten zijn lager en ook de bijkomende kosten (uitverhuizing, sloop, woonomgeving, parkeerruimte e.d.) vallen voordeliger uit. Deze kosten moeten wel in een kortere periode worden terugverdiend, maar ook dan blijft renovatie doorgaans goedkoper. Het belang van renovatie neemt ook om andere dan alleen financiĂŤle redenen toe. In de periode 1945-1970 zijn in ons land bijna twee miljoen woningen gebouwd. Dit deel van de naoorlogse voorraad nadert nu het einde van zijn economische levensduur. Gezien de aantallen is volledige vervanging door nieuwbouw op afzienbare termijn een illusie. De complexen zullen dus, om de levensduur te verlengen, moeten worden gerenoveerd. Dit staat nog los van de opgave om de bestaande woningvoorraad energiezuiniger te maken. Het Rijk wil dat tot 2015 maar liefst 300.000 woningen per jaar worden aangepakt! De economische crisis biedt dus nieuwe kansen voor renovatie, maar heeft ook een gevaar in zich. De crisis voedt, en dat is zorgelijk, de neiging om de opgave uitsluitend vanuit onderhoud of energiebesparing te benoemen en voor alles sober en doelmatig uit te werken. Renovatie wordt dan niet meer dan zuinig uitgevoerd grootonderhoud. Een benadering die, zo leert ons het verleden, onvoldoende kwaliteit toevoegt en niet leidt tot een duurzaam resultaat. Een benadering die niet de waarde realiseert die mogelijk is. Sterker nog, we moeten oppassen dat we met kostenbesparingen op de korte termijn niet grote verliezen op de lange termijn veroorzaken. Het gaat bij renovatie, maar ook bij grootonderhoud, om het verhogen van de kwaliteit van gebouwen in brede zin, niet alleen om het verbeteren van de (bouwtechnische) prestaties op een of twee gebieden. Dus ontkomen we er niet aan om beide te benaderen als een architectonische opgave. Misschien een weinig spectaculaire en alledaagse, maar niettemin volwaardige opgave waarin de architect weer wordt aangesproken op zijn traditionele vakmanschap.
4
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
Doel van dit essay Twee hardnekkige misverstanden staan momenteel het idee van renovatie als architectonische opgave in de weg. Het eerste is het beeld dat opdrachtgevers en gebruikers van de architect hebben, namelijk dat van een vormgever. De architect zou vooral bezig zijn met het maken van een mooi beeld. De dominante beeldcultuur waarmee de architectuur wordt geassocieerd (en waar het zelf stevig aan bijdraagt) ontneemt het zicht op de volledige inhoud van de gereedschapskist die de architect tot zijn beschikking heeft en ten dienste van de opdrachtgever en andere belanghebbenden kan benutten. De architect kan dus veel meer dan alleen een mooi beeld maken. Het tweede misverstand is dat het beeld bij renovatie niet belangrijk zou zijn. Renovatie en grootonderhoud zouden vooral een kwestie zijn van het organiseren van volkshuisvestelijke doelstellingen. Daarin zwaaien projectmanagers, onderhoudsmedewerkers en inspraakbegeleiders de scepter en is er alleen plaats voor dienstbare architecten. Dit misverstand, zo heeft het verleden ons geleerd, leidt tot suboptimale resultaten. En daarmee tot waardeverlies, niet alleen in vastgoedwaarde, maar ook in sociale, culturele en maatschappelijke waarde, hoe moeilijk die ook te becijferen zijn. Renovatie en grootonderhoud zijn wel degelijk gebaat bij aandacht voor het beeld, en daarmee bij een architect die meer is dan alleen dienstbaar. Hoe kunnen we deze twee misverstanden achter ons laten? Hoe kennen we de architectuur weer de waarde toe die het bij renovatie en groot onderhoud kan hebben? En hoe kunnen we aan de renovatie als architectonische opgave concreet handen en voeten geven? Dit essay roept opdrachtgevers op te leren van het verleden en met zorgvuldig gekozen ingrepen de bestaande bebouwing in te zetten voor het duurzaam versterken van sociale structuren. En het doet een nadrukkelijk beroep op architecten om het oplossend vermogen van hun vak daaraan ten dienste te stellen.
Toegevoegde waarde “Jullie architecten, jullie willen alleen maar mooie dingen maken”, zo werd mij enige jaren geleden door een bewoonster toegevoegd tijdens een bewonersavond over de renovatie van vier flats in de Rotterdamse wijk Ommoord. Ik redde mezelf door te vragen of het misschien beter was als we geen mooie dingen wilden maken. Het antwoord was flauw en kon bovendien de crisis in de architectuur en de positie van de architect niet verhullen. De afstand tot de gebruiker is groot, althans in
5
diens ogen. Het is het resultaat van een op iconen gefixeerde beeld cultuur, de erfenis van de SuperDutch architectuur van de afgelopen decennia. Natuurlijk heeft een stad iconen nodig. Denk aan Parijs en je ziet de Eiffeltoren, de Sacré-Coeur en al die andere monumentale bouwwerken. Het zijn de primaire objecten van de stad. Langs de boulevards van Haussmann staan veel minder opvallende gebouwen. We vinden er generieke woongebouwen die zich ondergeschikt maken aan de hogere orde van de stedenbouwkundige structuur, maar in hun onopvallendheid wel de ruggengraat van het stedelijk weefsel vormen. Interventies in de vorm van sloop/nieuwbouw of renovatie zijn hier minder spec taculair en in het oog lopend dan een nieuw project in de reeks van de Grands Travaux. Maar dat wil niet zeggen dat de opgave niet met dezelfde toewijding en hetzelfde architectonische vakmanschap benaderd zou moeten worden. Dat laatste is verre van vanzelfsprekend. Als het niet om iets nieuws gaat, iets dat bijzonder moet zijn, wordt de toegevoegde waarde van de architectuur al snel in twijfel getrokken. Een discussie die al zo oud is als het beroep van architect zelf. Want wat is eigenlijk de relevantie, de morele waarde van architectuur en weegt die op tegen de kosten? Is er wel sprake van direct rendement? De vragen zijn moeilijk te beantwoorden, reden waarom de architectuur het in de praktijk vaak aflegt tegen projectmanagers en aannemers die het rendement vooral zoeken in (bespaarde) tijd en kosten. Die opvatting is in de complexe stedelijke vernieuwing te beperkt en te eenzijdig. Voor de duurzame vitaliteit van onze stadswijken, en daarmee voor de vastgoedwaarde op lange termijn, is de sociale, maatschappelijke en culturele waarde van interventies minstens even belangrijk als het financiële rendement op korte termijn. De architectuur kan hier via het ontwerp aan bijdragen. Volgens de 19e-eeuwse architect Karl Friedrich Schinkel is het de plicht van de architectuur om iets nuttigs, praktisch en functioneels in iets moois te veranderen. Als we daar aan toevoegen iets wat mensen begrijpen, waar ze zich verbonden mee voelen en wat ze zich als vanzelfsprekend durven toe te eigenen, lijkt de toegevoegde waarde van de architectuur in de stedelijke vernieuwing in grote lijnen geschetst.
Een blik op het verleden: (te) sober en doelmatig In de hedendaagse praktijk van de stedelijke vernieuwing wordt aan architectuur weinig betekenis toegekend. Renovatie en grootonderhoud
6
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
wordt als ontwerpopgave nauwelijks serieus genomen. Slechts een beperkt aantal architecten houdt zich er mee bezig en in de vakbladen is er weinig aandacht voor. Op zich is dat vreemd. De behoedzame, onspectaculaire vernieuwing van de naoorlogse voorraad biedt een alternatieve architectonische praktijk immers de kans zich aan de dominante beeldcultuur te ontworstelen. In plaats daarvan blijven de meeste architecten echter gefixeerd op nieuwbouw, waarbij de behoefte om de architectuur in haar pure vorm te tonen welhaast onuitroeibaar lijkt. De aanwezigheid van mensen en andere tekenen van leven – bij renovatie nu eenmaal een gegeven – zijn daarbij alleen maar hinderlijk. Het alledaagse moet zoveel mogelijk buiten beeld blijven. Het slechte huwelijk tussen architectuur en renovatie is historisch gezien goed te begrijpen. Het begrip ‘renovatie’ vindt zijn oorsprong in de stadsvernieuwing van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Onder druk van de bewoners kwamen diverse gemeentebesturen destijds in actie tegen de voortgaande verkrotting van de oude wijken. Er was een grote vraag naar goede, goedkope woningen voor de lagere inkomensgroepen. Het was de periode van ‘bouwen voor de buurt’ en ‘in gelul kun je niet wonen’. Vooral Rotterdam zette na de aankoop van 40.000 particuliere huurwoningen in op renovatie van de voor oorlogse voorraad. De Rotterdamse stadsvernieuwing uit die tijd was zowel beroemd als berucht. Beroemd vanwege de wijkgerichte aanpak, de daadkracht, het tempo en de standaardisatie op een hoog technisch en functioneel niveau, berucht vanwege de fixatie op efficiënte woningplattegronden en op het paradigma ‘sober en doelmatig’, met een povere vormgeving en schrale materialisatie als resultaat. Men sprak ook wel van de stadsvernielende kwaliteit van de Rotterdamse stadsvernieuwing. Vooral de hoogniveau renovaties met hun kunststof kozijnen en trespa dakdozen droegen bij aan deze bedenkelijke kwali ficatie. Architecten waren in deze praktijk vooral faciliterend. Op basis van een rigide programma van eisen werkten zij de voorgeschreven differentiatie uit en verdedigden die in rokerige zaaltjes tegenover de bewoners. Als ze tekenden wat er gezegd werd, werden zij zeer gewaardeerd. Architectuur was geen thema. Het was volkshuisvesting avant la lettre. In dezelfde periode onderging een deel van de vroeg-naoorlogse woningvoorraad een grootonderhoudsbeurt. Het accent lag in de jaren na de tweede oliecrisis op na-isolatie. De ingreep, hoewel veel minder centraal ontwikkeld en gestuurd dan die in de vooroorlogse voorraad, was verrassend eenvormig: de kozijnen werden vervangen door kunststof kozijnen met dubbel glas, de gevels werden bekleed met geïsoleerd pleisterwerk en voor blokverwarming en geisers kwamen individuele cv-ketels met warmwatervoorziening in de plaats. Het was het type
7
ingreep dat werd bedacht en uitgevoerd door de onderhoudsdiensten van de corporaties. Architecten kwamen er niet aan te pas. Aan de hoogniveau renovaties was een levensduur van meer dan veertig jaar toegekend. Ruim twintig jaar later zien we dat het verwachte rendement lang niet altijd wordt gehaald. Opnieuw kampen veel complexen met achterstanden. De plattegronden zijn nog altijd effi ciënt, maar de woningdifferentiatie is vaak niet meer toegesneden op de gewijzigde samenstelling van de buurtbevolking. De gemeenschap pelijke ruimten en de woonomgeving hebben te weinig kwaliteit. Zo wreekt zich de eenzijdige benadering van het ‘bouwen voor de buurt’. Jan van der Schans, directeur van Com.Wonen, karakteriseert het als volgt: “Wonen deed je aan de binnenkant en zo goedkoop mogelijk. De buitenkant deed er niet toe. Dat heeft veel lelijks opgeleverd”. Geen wonder dat een aantal gerenoveerde complexen inmiddels is gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De uitkomst van de grootonderhoudsbeurten uit die tijd is nauwelijks positiever. Ook die hebben een veel minder lange houdbaarheid dan gepland. Het adagium ‘sober en doelmatig’ kent dus duidelijk zijn beperkingen. Op de lange termijn is het in elk geval allesbehalve kostenefficiënt. Valt dit teleurstellende resultaat nu toe te schrijven aan de afwezig heid van de architect als ontwerper of aan het feit dat de opgaven niet architectonisch waren gedefinieerd? Hoe dan ook moge duidelijk zijn dat renovatie aan deze periode haar bijna onverwoestbare volkshuisvestingsimago ontleent. Hier is het misverstand ontstaan dat architectuur en renovatie niets met elkaar te maken hebben.
De toekomst: opnieuw sober en doelmatig? In het midden van de jaren negentig werd de stedelijke vernieuwing ingezet, een continuering van de eerdere stadsvernieuwing, maar in een ander jasje en met andere accenten. Met de stedelijke vernieuwing verschoof de primaire aandacht naar de naoorlogse wijken. In plaats van ‘bouwen voor de buurt’ werd de werving van andere, draagkrach tiger doelgroepen hoofddoel. Hiervoor waren rigoureuze aanpassingen nodig in de samenstelling van de woningvoorraad. Eengezinswoningen vervingen de matig gewaardeerde en oververtegenwoordigde portieketageflats, in de verwachting dat daarmee de concurrentie met de omliggende Vinex-wijken kon worden aangegaan en de bevolkings samenstelling in sociaal-economisch opzicht kon worden gedifferen tieerd. Het begrip herstructurering werd hiermee synoniem voor grootschalige sloop/nieuwbouw; voor renovatie bestond weinig aandacht.
8
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
De kritiek op deze aanpak werd in de loop van de tijd steeds sterker. Herstructurering hield onvoldoende rekening met de aanwezige sociale en ruimtelijke verbanden. Wederom lag de nadruk op het realiseren van bouwprogramma’s. Niet de ruimtelijke, maar de volkshuisvestingsagenda was dominant. Al in 2002 pleitte de VROM-raad voor een andere benadering waarin de vraag van de wijkbevolking weer als referentie geldt en een breder repertoire wordt ingezet dan alleen sloop/nieuwbouw en verkoop. Ingrepen zouden, aldus de VROM-raad, beter moeten aansluiten bij de bestaande wijk en haar bewoners. Dus geen dure koop toevoegen in een wijk met veel sociale huur, maar meer differentiatie aanbrengen zodat bewoners in de wijk zelf een wooncarrière kunnen doorlopen. En bij meer differentiatie horen kleinschaliger ingrepen en een herwaardering van renovatie als middel om de kwaliteit van de voorraad te verbeteren. De huidige economische crisis versterkt de tendens naar meer kleinschalige en meer gedifferentieerde interventies, met een grotere rol voor renovatie in plaats van grootschalige herstructurering. Door de gekrompen investeringsruimte van met name corporaties dreigt echter het gevaar van een terugkeer naar de schrale volkshuisvestingsaanpak van de jaren tachtig. Natuurlijk nopen de beperkte financiële mogelijkheden tot een zorgvuldiger afweging bij de besteding van middelen dan tot dusverre gebruikelijk. Het geld kan maar één keer worden uitgegeven, maar juist dan is het nodig te streven naar een duurzaam resultaat waarin de kwaliteit voorop staat. Dit betekent dat ook in bouwkundige termen de inzet en het bereik van elke interventie steeds opnieuw moet worden onderzocht. De bijbehorende vraagstelling behoort bij uitstek tot het domein van de architectuur, maar architecten, uitzonderingen daargelaten, weigeren hierin voor zichzelf een belangrijke rol op te eisen. En andere partijen zijn niet zonder meer bereid hen die te geven.
Architectuur van het alledaagse Om uit deze patstelling te raken, is het nodig preciezer in te gaan op wat de architectuur voor de stedelijke vernieuwing kan betekenen. In ieder geval geen spectaculaire vormgeving gericht op het nieuwe, maar wat dan wel? Voor de beantwoording van deze vraag dienen we kort stil te staan bij de huidige toestand van de naoorlogse wijken. Deze verkeren in een staat van verandering. De homogene bevolkingssamenstelling heeft in een rap tempo plaatsgemaakt voor een meer heterogene. Er is sprake van verkleuring en vergrijzing. Daarnaast verliezen de wijken hun mono-functionele karakter. De in vaste patronen geplaatste
9
woongebouwen van weleer hebben in de loop van de tijd gezelschap gekregen van een verzameling van uiteenlopende stedelijke functies die tussen de gebouwen zijn neergestreken. De woongebouwen zelf zijn doorleefd en zien er sleets uit. Veel bewoners voelen zich onveilig. Het zijn allemaal aspecten die bij grootstedelijkheid horen. Ze tonen aan dat de wijken onderdeel zijn geworden van een groter geheel, namelijk de stad. Ze zijn met andere woorden ten prooi gevallen aan een vergaand proces van verstedelijking. Stadssocioloog Arnold Reijndorp definieert de stedelijke vernieuwingsopgave als het voorbereiden van bestaande wijken op het voortgaande proces van verstedelijking. De gebruikelijke aanpak maakt in zijn ogen te weinig gebruik van de alledaagse processen waarmee stedelingen hun omgeving proberen te beheersen. Hij pleit dan ook voor een vorm van alledaagse stedenbouw, die op een vanzelfsprekende manier voorwaarden schept en ruimte maakt voor het stedelijke wonen. Deze opvatting verbindt de ontworpen stad nadrukkelijk met de geleefde stad. De wijk die op de tekentafel is ontstaan, groeit door naar de wijk die bewoners en gebruikers zich hebben toegeĂŤigend. Alledaagse stedenbouw kan niet zonder alledaagse architectuur. Wat voor de bestaande wijk geldt, geldt op een lager schaalniveau ook voor het bestaande woongebouw. Zodra een gebouw in gebruik is genomen, begint een proces van continue aanpassing aan de zich wijzigende eisen en wensen van de gebruikers. Vaak gaat het om kleine wijzigingen waar geen architect aan te pas komt, maar zo nu en dan is een grootschaliger ingreep noodzakelijk om de functionaliteit te verbeteren. Het gebouw wordt gerenoveerd. De kunst is dan interventies te vinden die het dagelijkse gebruik als uitgangspunt nemen en de geleidelijke transformatie daarvan als vanzelfsprekend weten te absorberen. Die interventies zijn onderhandelbaar en per definitie nooit volledig. Niet alle gebouwdelen behoeven immers te worden aangeraakt. Er is altijd de keuze of je een bouwdeel vervangt, repareert, laat voor wat het is of er iets geheel nieuws voor bedenkt. Deze keuze vraagt om een grondige analyse van de verhouding tussen bestaande situatie en interventie. Die is niet eenduidig en moet in elk renovatieproject opnieuw worden gevonden. De keuzes die eraan ten grondslag liggen, moeten worden beredeneerd, de mogelijkheden moeten zichtbaar worden gemaakt en de onmogelijkheden benoemd. Het is bij uitstek het soort werk waar architecten goed in zijn.
10
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
Harmonie Schieliften – liftbijplaatsing bij 5 galerijflats, Rotterdam De prefab betonnen platen van de nieuwe liftschacht contrasteren met de oude, gemetselde gevels. Met hout wordt een logisch verband gelegd tussen het bestaande gebouw en de toegevoegde bouwdelen. Bewoners hebben collectief de vide in het trappenhuis voorzien van een hangende tuin.
11
Orde Knikflats Ommoord – renovatie van 4 flatgebouwen, Rotterdam Een nieuwe plint met woningen voorziet de gebouwen van een sterke architectonische orde en maakt nieuwe vormen van toe-eigening mogelijk. Met zorg ontworpen elementen als luifels en hekwerken zijn door bewoners aangegrepen om hun stempel op het gebouw te zetten.
12
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
13
Samenhang Tuindorp Kethel – schilrenovatie van eengezinswoningen, Schiedam De zachtgele betonpanelen zijn afgeleid van de originele gevelbekleding. De gepotdekselde uitvoering verwijst naar de Engelse oorsprong van het Airey-bouwsysteem. Toegevoegde elementen als hekken, luifels en betimmeringen zijn zonder enige terughoudendheid door de bewoners geclaimd.
14
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
De architect als ambachtelijk vakman De architectuur van het alledaagse vraagt van de architect dat hij in de stedelijke vernieuwing een andere rol speelt dan nu. Over die rol worden in de architectenwereld stevige discussies gevoerd. Het spectrum aan meningen wordt aan de ene kant begrensd door degenen die een terugkeer naar de positie van de traditionele bouwheer bepleiten: de architect als vertrouwenspersoon van de opdrachtgever die zowel het ontwerpals het uitvoeringsproces leidt. Aan de andere kant staan degenen die in de toegenomen complexiteit en fragmentatie van het bouwproces de legitimatie zien voor een beperkte rol: de architect als esthetisch adviseur. De werkelijkheid is natuurlijk oneindig gevarieerder en allesbehalve zwart-wit. Daar komt bij dat de kwalificaties ‘bouwmeester’ en ‘esthetisch adviseur’ vooral procesgericht zijn. Ze zeggen niets over de meerwaarde van de architect in het gebouwde resultaat. Voor het duiden van de rol van de architect kunnen we ook te rade gaan bij Hans van der Heijden. In zijn boek Architectuur in de kapotte stad benoemt hij de verschillende rollen die architecten zich aanmeten dan wel door opdrachtgevers krijgen toebedeeld: procesingenieur, ideoloog, verleidingskunstenaar, visionair en boeienkoning . 1 In de stedelijke vernieuwing zien we de architect vooral als visionair en verleidingskunstenaar. Hij produceert de beelden en de verhalen die wijken, buurten en gebouwen van een nieuwe identiteit en zonnige toekomst voorzien. Als ideoloog heeft de architect als gevolg van de herwaardering van de ruimtelijke kwaliteiten van de naoorlogse stad het tij weliswaar mee, hij is onvoldoende in staat die rol effectief te spelen. Dat komt omdat hij steeds minder invloed heeft op het proces. De rol van procesingenieur is grotendeels overgenomen door een rondtrekkend leger van project- en procesmanagers die van bouwen en gebouwen weinig verstand hebben, geen vragen stellen over de wenselijkheid van bepaalde interventies, maar wel in staat zijn processen zodanig te sturen dat er in ieder geval iets wordt gerealiseerd. Het gaat niet langer om de inhoud, het gaat om de haalbaarheid. Kwaliteit en proces zijn ondergeschikt. Dat daarmee de toekomstwaarde onder belicht dreigt te raken, neemt men kennelijk voor lief. De macht van de managers ondergraaft tenslotte ook het romantische beeld van de architect als boeienkoning. Als er al problemen overwonnen moeten worden, dan zijn zij daarvoor ingehuurd. De architect wordt eerder zelf een probleem dan dat hij deel uitmaakt van de oplossing. Wil de fysieke verbetering van onze stad duurzaam zijn, dan is een nieuwe verhouding tussen architect en opgave in het algemeen, en die bij renovatie in het bijzonder urgent. De architect als beeldenmaker
1 De procesingenieur verzoent conflicterende belangen en integreert deze in een plan. Het is de archetypische rol van de stadsvernieuwingsarchitect uit de jaren tachtig. De ideoloog is in opkomst. In die rol waakt de architect over het culturele erfgoed dan wel het sociale kapitaal met de consolidatie van de stad en haar gebouwen als voornaamste inzet. De verleidingskunstenaar levert daarentegen fantastische nieuwe identiteiten, doorgaans in scherp contrast met de bestaande stad. De bestaande stad is voor de verleidingskunstenaar vooral een schrikbeeld. De verleidingskunstenaar is verwant aan de visionair. De visionair verhandelt echter verhalen waar de verleidingskunstenaar voorziet in beelden. Soms hebben zij elkaar echter nodig en vullen zij elkaar aan. De boeienkoning tenslotte is de architect die een persoonlijk antwoord op het ontwerpprobleem geeft en het bij zijn positionering moet hebben van het breed uitmeten van de overwonnen moeilijkheden in zijn scheppingsproces.
15
of designer van de stad past daar niet in. In de bestaande stad moet de architect vooral als architect opereren, als de ambachtelijke vakman/ vakvrouw die het ontwerp inzet voor de bemiddeling tussen wat wenselijk en wat haalbaar is, tussen wat maakbaar en wat beschikbaar is. Dat begint met een fundamentele analyse van de bestaande situatie. Het nieuwe komt immers voort uit het bestaande en kan zich daar niet van losmaken. De architect is in staat de ruimtelijke, functionele en technische kwaliteit van de bestaande situatie te benoemen en analyseren, aan te geven wat waard is om te behouden en wat niet. Ontwerpend onderzoek brengt de (on)mogelijkheden in kaart en maakt deze voor alle betrokkenen toegankelijk en begrijpelijk en daarmee onderhandelbaar. Dit stelt opdrachtgevers in staat de uiteindelijke opgave in bouwkundige termen te stellen, de randvoorwaarden te formuleren en intern en extern draagvlak te organiseren. Alleen zo houden architecten en opdrachtgevers zich bezig met waar het werkelijk om gaat: het ontwerp in plaats van het beeld, het alledaagse in plaats van het bijzondere.
Ook de opdrachtgever is aan zet Ik zou kunnen zeggen: vertrouw op het vakmanschap van de architect en dan komt het wel goed. Dan is de combinatie van vastgoedwaarde en maatschappelijke waarde het best geborgd en hebben we bijgedragen aan een betere ruimtelijke kwaliteit. Maar dat is niet voldoende. In het verleden hebben architecten die verantwoordelijkheid laten liggen en opdrachtgevers zijn niet geneigd hen die nu zonder meer toe te kennen. Opdrachtgevers moeten daarvoor om te beginnen, net als de architecten zelf, inzien dat een zorgvuldig ontworpen renovatie meerwaarde heeft. Bewoners zullen zich betrokken voelen bij hun woongebouw. Wat mooi is, nodigt uit tot zorgvuldig gebruik, goed onderhoud en aanvullende investeringen in de eigen woning. Bovendien is er een positief effect op de omgeving, waardoor de meerwaarde zich niet beperkt tot het gebouw zelf. Wooncomplexen zijn dus meer dan alleen bedrijfsmiddelen. De betekenis van het complex voor zijn omgeving, de architectonische kwaliteit van het oorspronkelijke ontwerp, de waardering en de herinneringen van de bewoners, zij alle vertegenwoordigen waarden die misschien niet direct in euro’s kunnen worden uitgedrukt, maar die daarom niet minder van belang zijn. Opdrachtgevers moeten beseffen dat een ingreep – door welk motief ook ingegeven – effect heeft op de afzonderlijke waarden van het gebouw. Niet alleen op de vastgoedwaarde, maar ook op de maatschappelijke, sociale en culturele waarde. Hebben opdrachtgevers hier echter voldoende oog voor? Neem de woningcorporaties. Die zijn sinds hun verzelfstandiging midden jaren negentig
16
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
sterk geprofessionaliseerd. Ze hebben omvangrijke organisaties opgebouwd, waarbij vastgoedontwikkeling verzelfstandigd is, de facilitaire diensten zijn gecentraliseerd en het beheer in de wijken is neergelegd. In de praktijk bestaat er een groot verschil in benadering tussen de projectenorganisatie aan de ene kant en de beheersorganisatie aan de andere kant. Denkt de eerste in termen van vastgoedwaarde, de tweede is vooral met de bewoners en het dagelijkse onderhoud bezig. Het zijn gescheiden werelden geworden met elk hun eigen competenties en mandaten. Opdrachtgevers staan niet zozeer voor de keuze tussen een hoogwaar dige of een laagwaardige ingreep, maar tussen een eenzijdige of een integrale benadering van de opgave. Een sterke verbinding tussen vastgoedontwikkeling en beheer, tussen project en gebruik is daarbij essentieel. Het vraagt een andere manier van werken. Het voert te ver om hier een nieuw organisatiemodel voor te stellen, maar het wordt tijd dat de opgebouwde structuren in bijvoorbeeld woningcorporaties deels worden ontmanteld, zodat projecten niet langer op afstand worden bestuurd.
De architectuur van renovatie Behalve aan een andere manier van werken is er ook behoefte aan een set van ideeën of principes waarmee opdrachtgevers hun vraag zodanig kunnen formuleren dat architecten die tot een ontwerpopgave kunnen herleiden. Een ideeënset die verder gaat dan bijvoorbeeld ‘het moet haalbaar, sober en doelmatig zijn’. In de naoorlogse woningvoorraad lijkt zo’n stelsel van principes op het eerste oog moeilijk te vinden. Een groot deel van die voorraad geldt immers als eentonig en saai. Verdiepingen zijn fantasieloos doorgestapeld, plinten bevatten voornamelijk bergingen of garages, daken zijn plat. De individuele woning is nauwelijks afleesbaar. Het is het schrale idioom van de wederopbouw, waarin de productie van aantallen zwaarder woog dan de architectuur. De vormgeving is vaak minimaal. Niet alleen functionele aanpassingen, omdat de woningen niet meer voldoen aan de hedendaagse eisen, zijn dus vereist, tegelijkertijd moet met esthetische interventies de lage waardering van de verschijning gecorrigeerd worden. Het laatste lijkt een kwestie van smaak. Maar hoewel over smaak wel degelijk te twisten valt, levert dat zelden iets op. We moeten op zoek naar de objectieve component van het waarderingsvraagstuk. De in architectuurkringen omstreden, moderne Franse filosoof Alain de Botton kan hier uitkomst bieden. In De architectuur van het geluk
17
formuleert hij een aantal principes waar gebouwen aan lijken te moeten voldoen, willen zij door de niet-deskundige gebruiker en de welwillende beschouwer worden geapprecieerd. Met de toepassing van die principes bij renovatie kan de brug tussen de ontworpen en de geleefde stad idealiter worden geslagen.
1 Orde Orde is verreweg het belangrijkste architectonische principe: de verschillende componenten maken zich door de ordening onder geschikt aan de hiërarchische opbouw van het geheel. Orde zonder complexiteit is echter wezenloos. Om orde te kunnen waarderen, moet door de sluier van orde de chaos schemeren. Daarom zijn we zo dol op de boulevards van Haussmann: de uniforme, ordelijk aan weerszijden geplaatste woongebouwen hebben op maaiveld de meest uiteenlopende functies en roepen daar dusdanig chaotische taferelen op dat de brede en rechte boulevards de grootst mogelijke moeite lijken te hebben die te beteugelen. In de meeste (vroeg) naoorlogse complexen is de architectonische orde nauwelijks manifest, maar slechts latent aanwezig. Het respec teren en versterken ervan zou een van de renovatiedoelen moeten zijn. De architectuur beschikt over een uitgebreid repertoire, maar het programma moet ingrepen in de verschijning wel legitiem maken. Het kan nooit alleen maar mooi zijn. Binnen de hervonden orde kan de chaos van de bewoning tot volle bloei komen. Bewoners zijn onderling verschillend en die verschillen manifesteren zich in de wijze waarop ze zich hun woning en/of woongebouw toe-eigenen. Bloempotten, tuinkabouters, houten ganzen, vlechtschermen, het zijn misschien geen kenmerken van goede smaak, maar ze laten wel zien dat geleefd wordt. Zo ontstaat als vanzelf een vorm van alledaagse architectuur.
2 Harmonie Harmonie is een tweede principe. De kans op iets moois wordt vergroot wanneer het ontwerp succesvol bemiddelt tussen allerlei tegenstellingen, zoals het oude en het nieuwe of het luxe en het sobere. Bij renovatie vormt deze bemiddeling een belangrijk thema, omdat nieuwe en bestaande onderdelen per definitie met elkaar in verband moeten worden gebracht. In de praktijk is de verleiding groot om het feit van de renovatie te onderstrepen door het benadrukken en extatisch uit werken van nieuwe onderdelen. Een vlag op een modderschuit valt dan nauwelijks te vermijden, getuige de overmatig ontworpen entrees waarmee veel van onze flatgebouwen de afgelopen jaren zijn opgeleukt. Zij hebben niets van doen met het bestaande gebouw en vanwege het schaalverschil is het zelfs de vraag wat hier nu wat belachelijk maakt.
18
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
De logica van de architectuur vraagt om een behoedzamer benadering, waarin nieuwe onderdelen wel manifest en misschien zelfs eigenzinnig mogen zijn, maar zich in vorm en materiaal voegen naar de hogere orde van het bestaande gebouw.
3 Elegantie Elegantie raakt primair aan de vormgeving en secundair aan de mate van zorgvuldigheid waarmee is ontworpen en gebouwd. Volgens De Botton hebben we grote waardering voor bouwwerken (of onder delen daarvan) die ogenschijnlijk moeiteloos hun functies vervullen en zo bescheiden zijn daar niet al te zeer de aandacht op te vestigen, ofwel complexiteit met de schijn van eenvoud. Elegante vormgeving verraadt toewijding en maakt de overtuiging manifest dat ook bestaande gebouwen een zorgvuldige benadering verdienen. Dit kan het sterkst tot uitdrukking worden gebracht in elementen die worden vervangen of aan het gebouw worden toegevoegd zoals hekwerken, luifels en erkers. Het alledaagse leven wordt zichtbaar wanneer bewoners zich juist deze elementen toe-eigenen.
4 Samenhang Het laatste architectonische principe van De Botton is samenhang. Dit slaat niet alleen op de interne logica van het ontwerp, maar ook op zijn relatie met de omgeving en het verleden. Door de grote aan tallen waarin de (vroeg) naoorlogse voorraad is geproduceerd, is in de regel sprake van een sterke stedenbouwkundige samenhang. De gebouwen zijn daaraan ondergeschikt. Ook hier geldt behoed zaamheid: het ontwerp moet zich voegen naar het hogere schaalniveau, in casu de omgeving. Het mag het gebouw niet buiten de orde plaatsen. De relatie naar het verleden blijft in stand door de relicten in het ontwerp. Dit kunnen onderdelen zijn die gewoon in stand blijven, maar ook karakteristieke elementen die na de renovatie in bewerkte vorm terugkeren. Het is natuurlijk niet gezegd dat De Botton hiermee de juiste principes te pakken heeft, maar zijn begrippenkader maakt architectuur wel voor niet-architecten toegankelijk. En door de bestaande voorraad met dit kader (of een vergelijkbaar ander) architectonisch te benaderen, kan renovatie tot bouwwerken leiden die door de gebruikers hogelijk worden gewaardeerd, waarin ze zich herkennen, waar ze trots op zijn en zich verantwoordelijk voor voelen. Zo’n benadering genereert een architectuur die succesvol bemiddelt tussen de geplande stad en de geleefde stad en ruimte laat voor verregaande toe-eigening door de gebruikers, een architectuur die behalve vastgoedwaarde ook sociale, maatschappelijke en culturele waarde voortbrengt.
19
Conclusies In dit essay heb ik een pleidooi gehouden voor het benaderen van renovatie als een architectonische opgave. De oproep is actueel omdat renovatie in deze tijden van economische crisis aan belang wint, maar ook dreigt te vervallen in de fout van de jaren tachtig, waarin de stadsvernieuwing werd gedomineerd door de op ‘sober en doelmatig’ ingestelde volkshuisvestingsagenda. Twintig tot dertig jaar na dato kunnen we vaststellen dat deze benadering heeft geleid tot suboptimale en nietduurzame oplossingen, die op lange termijn kosteninefficiënt zijn. Die les – sober en doelmatig verwordt in de praktijk al snel tot goedkoop = duurkoop – mogen we in de stedelijke vernieuwing van nu niet vergeten. Om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt, is het noodzakelijk de architectuur de rol te geven in renovatie die het verdient. Die rol is niet die van de spectaculaire vernieuwer, maar van de ontwerper en facilitator van het alledaagse. Een woongebouw dient zich aan te passen aan het veranderend gebruik door de bewoners. Dit vraagt om een architectuur die bewoners de ruimte laat om zich de woning en het gebouw toe te eigenen. Tegelijkertijd zorgt het ontwerp ervoor dat het gebouw meer blijft of wordt dan de optelsom van afzonderlijke woningen met hun unieke bewoners. Wat is er concreet nodig om het huwelijk tussen renovatie en architectuur te herstellen, om renovatie vanaf nu te beschouwen als een architectonische opgave? Opdrachtgevers en architecten moeten beseffen dat renovatie een groter doel dient dan het verhogen van de vastgoedwaarde van de betreffende complexen op korte termijn. Renovatie moet ook bijdragen aan maatschappelijke, sociale en culturele waarden. De interventie moet niet alleen leiden tot een bouwtechnisch en financieel goede oplossing. Renovatie moet er ook voor zorgen dat de bewoners en gebruikers het gebouw weer gaan waarderen en er trots op zijn. Ze moeten zich herkennen in het gebouw en zich er verantwoordelijk voor voelen. Een duurzame kwaliteit ontstaat immers alleen als de bewoners en gebruikers het gebouw in bezit kunnen nemen. Dit zal uiteindelijk ook een positieve invloed hebben op de vastgoedwaarde op lange termijn. De architect moet zich realiseren dat zijn vak veel meer inhoudt dan design. Juist in de renovatie kan hij terug naar de basis, naar de tradi tionele ambachtelijkheid van het ontwerpen. Dat houdt in dat de architect een evenwichtig ontwerp maakt waarin architectuur, bouwtechniek, volkshuisvesting, procesbeheersing en gebruik in hun onderlinge samenhang worden benoemd en geanalyseerd. Daarvoor heeft de architect
20
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
een brede blik en een goed begrip van de belangen van opdrachtgever en bewoners nodig. Hij is bovendien bereid het ontwerp tot inzet van onderhandeling te maken, ook als die moet worden gevoerd met de bewoners. Het betekent dat hij zijn expertise voor anderen toegankelijk maakt. Jargon is daarbij uit den boze. De discussies moeten weer in heldere bewoordingen gevoerd kunnen worden. De principes van Alain De Botton (orde, harmonie, elegantie, samenhang) kunnen daarbij als hulpmiddel dienen, niet omdat ze wetenschappelijk verantwoord zijn maar omdat ze architectuur voor niet-architecten begrijpelijk maken. Het onderhandelingsproces maakt dat de architect moet terugkeren naar de ‘rokerige zaaltjes’ van vroeger, ook al zijn die tegenwoordig niet meer rokerig. In plaats van de abstracte waardering van zijn werk door collega’s en critici, oogst hij daar de directe en soms ongezouten kritiek van de bewoners. Waardering en afkeuring zijn concreet. Dat maakt het spannend. De SuperDutch-generatie is hiertoe waarschijnlijk niet meer in staat. Voor een opkomende generatie architecten biedt renovatie echter volop kansen om meer te zijn dan vormgever, om gewoon weer architect te zijn. Zoals architecten zich bij renovatie niet alleen op de vormgeving kunnen richten, zo kunnen opdrachtgevers zich niet tot projectontwikkeling of beheer beperken. Beide partijen moeten weer integraal gaan werken, waarbij ze de ambitie delen om via het ontwerp daadwerkelijke meerwaarde te realiseren op verschillende gebieden. Opdrachtgevers zullen daarvoor verder moeten kijken dan ‘het moet haalbaar, sober en doelmatig zijn’. Pas dan kan de potentiële waarde die in veel van onze gebouwen verstopt zit ten volle worden benut.
21
Literatuur – Jacqueline Tellinga, De Grote Verbouwing, Rotterdam 2004 – VROM-raad, Haasten en onthaasten in de stedelijke vernieuwing. Advies over de herstructurering van stedelijke woonmilieus, Advies 035, Den Haag 2002 – Fontys Academie voor Architectuur en Stedenbouw, De toekomst van de architect, Tilburg 2009 – Esther Agricola e.a., Tien jaar stedelijke vernieuwing in vijftig teksten en projecten, Rotterdam 2006 – Arnold Reijndorp, Stadswijk, Stedenbouw en dagelijks leven, Rotterdam 2005 – Alain de Botton, De architectuur van het geluk, Amsterdam/ Antwerpen 2006 – Nederlands Architectuurinstituut, Architectuur als noodzaak, Nederlandse ontwerpen voor de toekomst, Rotterdam 2009 – Hans van der Heijden, Architectuur in de kapotte stad, Bussum 2008 – Centraal Fonds Volkshuisvesting, Sectorbeeld voornemens woningcorporaties 2009, prognoseperiode 2009-2013, Naarden 2009 – DROS, Stadsvernieuwing Rotterdam 1974-1984, Rotterdam 1985 – College van B&W, Nota Vernieuwing van de stadsvernieuwing, Rotterdam 1988 – Jos van der Lans, Van Stadsvernieuwing naar Wijkkracht, lessen voor de toekomst, Rotterdam 2006 – Frank Bijdendijk, Wonen zonder staatssteun, Amsterdam 2009 – Hans v.d. Heijden, Barbara Klomp (red.), Tuindorp Kethel, noddy, noddier, noddiest, Bussum 2004 – Woonbron, Knikf lats Rotterdam1999-2009, Rotterdam 2009
22
/ N17 Woningrenovatie als architectonische opgave
Over KEI KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing is een onafhankelijke organisatie. KEI is begin 2000 opgericht op initiatief van een aantal publieke en private partijen. Door het bundelen en beschikbaar stellen van kennis en expertise geeft KEI een impuls aan de stedelijke vernieuwings- en herstructureringsopgave. KEI brengt partijen bij elkaar, treedt op als intermediair, makelt en schakelt tussen vraag en aanbod van kennis, informatie en expertise. Het doel van KEI is om zowel de kwaliteit als het tempo van de opgave te verhogen. KEI wordt inhoudelijk en financieel ondersteund door verschillende partijen, variërend van de rijksoverheid, ontwikkelaars, gemeenten, corporaties en ontwerpers tot adviesbureaus. Organisaties die actief en vernieuwend opereren in de stedelijke vernieuwing en die het aandurven om hun kennis en ervaringen met anderen te delen om zo gezamenlijk stappen vooruit te zetten. KEI heeft inmiddels ruim 250 partners. Voor meer informatie: www.kei-centrum.nl/overkei De N-reeks is een serie publicaties gewijd aan thema’s die KEI van belang acht voor de voortgang en kwaliteit van de stedelijke vernieuwing. Dit essay is het zeventiende in de reeks. Eerder verschenen onder andere: N16 – BV Sociale Stijging. Sociale stijging van wijkbewoners als onderneming Jasper van der Wal en Bart Lammers oktober 2009 N15 – Wijken van waarde. Naar een waardegeoriënteerde wijkaanpak George de Kam, september 2008 N14 – Vernieuwen tussen chaos en orde Hans Karssenberg, februari 2008
Meer informatie over de N-reeks vindt u op www.kei-centrum.nl/ netwerk/n-reeks Uiteraard zijn wij benieuwd naar uw reactie. Bent u het ergens niet mee eens, heeft u aanvullingen of tips? Laat het ons weten via onderstaand e-mailadres. KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing Postbus 897, 3000 AW Rotterdam Kruisplein 25r, Rotterdam T 010 2 82 51 55 F 010 413 02 51 E info@kei-centrum.nl
23
Colofon Met dank aan Reimar von Meding (KAW architecten en adviseurs), Frank Moerman (Kristal projectontwikkeling), Martin Mulder (Gemeente Utrecht) en Henk Schomaker (Haag wonen) voor hun commentaar op een eerdere versie. auteur Rick Wessels (biq stadsontwerp bv) redactie Anouk Schuitemaker en Bram Heijkers (KEI) tekstredactie John C端sters, Maastricht vormgeving Beukers Scholma, Haarlem Fotografie cover Christian van der Kooy, p. 12-13 Stefan M端ller, p. 11, 14 Piet Rook druk Zwaan printmedia, Wormerveer uigave en copyright KEI, maart 2010 ISBN 978-94-90174-03-3
24 / /N12 /N17 N17De Woningrenovatie Woningrenovatie nieuwe consensus als alsarchitectonische over architectonische stedelijke vernieuwing opgave opgave
Over N17 Het belang van woningrenovatie neemt de komende jaren toe. Als gevolg van de recessie zien we dat vanuit financiële overwegingen vaker gekozen wordt voor renovatie dan voor sloop-nieuwbouw. Daarnaast neemt de hoeveelheid woningen die aan het eind van de economische levensduur verkeert snel toe. De opgave om de bestaande woningvoorraad energiezuiniger te maken biedt een derde impuls voor renovatie. Met het groter worden van de opgave groeit tevens het belang deze opgave goed uit te voeren. Maar niet iedereen ziet dit belang. De huidige generatie architecten, opgegroeid in de traditie van SuperDutch, staat niet te springen om een gedegen renovatieproject. Woningcorporaties voeren renovaties, mede vanuit kostenoverwegingen, uit als groot onderhoudsprojecten. Hiermee worden kansen gemist om, naast de bouwtechnische en woontechnische kwaliteiten, ook de waardering van het gebouw en daarmee de levensduur te verbeteren. In dit essay houdt Rick Wessels een pleidooi voor het benaderen van renovatie als een serieuze architectonische opgave. Hoewel de recessie de beschikbare hoeveelheid middelen heeft verkleind, waarschuwt Wessels opdrachtgevers om niet in de valkuil van de goedkope oplossingen uit de stadsvernieuwing te trappen. Maak van goedkoop geen duurkoop. En ga als architect terug naar de basis, naar de traditionele ambachtelijkheid van het ontwerpvak in plaats van slechts te kiezen voor het design van een mooie vorm. Renovatie als architectonische opgave biedt daarvoor bij uitstek de mogelijkheden.
Over de auteur Rick Wessels is een van de oprichters en directeur van biq stadsontwerp bv in Rotterdam. Hij studeerde in 1988 af aan de TU Delft op een onderzoek naar hergebruik en sloop van bestaande woningen. Rick Wessels richt zich op de interne organisatie van het bureau en de procesmatige aspecten van de projecten. Biq is betrokken bij verschillende opgaven in de stedelijke vernieuwing, waaronder de renovatie van tuindorp Kethel in Schiedam, de transformatie van de Eindhovense wijk Lakerlopen en de renovatie van de ‘knikflats’ in de Rotterdamse wijk Ommoord. Rick Wessels geeft lezingen en schrijft regelmatig over architectuur.