KEI-A5 nr 32 / november 2010
Zelforganisatie
5
INHOUD THEMA Zelforganisatie
KENNIS
NETWERK 2
3 6 14 19
KEI-opinie Thema artikel Rondetafelgesprek Perspectief
24 26 30 32
Wijk in beeld Column Project in beeld Natuurlijke wijkvernieuwsing 37 Hoe is het nu met? 40 Recente literatuur 42 Vraag & antwoord
46 48 50 52 54
Activiteiten Crossing Borders YURPS column KEI-logboek KEI-partners
Colofon KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing is een landelijk opererende kennis- en netwerkorganisatie op het gebied van de transformatie van de stad. KEI bundelt kennis en expertise en geeft een impuls aan de stedelijke vernieuwings- en herstructureringsopgave. Het doel van KEI is om zowel de kwaliteit als het tempo van de opgave te verhogen. KEI brengt daarvoor partijen bij elkaar en treedt op als intermediair. Ruim 260 partners ondersteunen KEI inhoudelijk en financieel, waaronder de rijksoverheid, ontwikkelaars, bouwers, gemeenten, corporaties, ontwerpers en adviesbureaus. Organisaties die actief en vernieuwend opereren in de stedelijke vernieuwing, die het aandurven om hun kennis en ervaringen met anderen te delen en zo gezamenlijk stappen vooruit te zetten
โ บ www.kei-centrum.nl/overkei KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing Kruisplein 25 r Postbus 897, 3000 AW Rotterdam T 010 282 51 55 F 010 413 02 51 E info@kei-centrum.nl A5 is een uitgave van KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing en verschijnt eens per kwartaal. tekstproductie, redactie en coรถrdinatie: KEI en Kees de Graaf samenstelling: KEI-bureau ontwerp: Beukers Scholma, Haarlem druk: Zwaan printmedia, Wormerveer fotografie: Arie Kievit HH (voorkant), Amaury Miller HH (p. 5), Henk Oosterling (p.17 en 30), Marieke van der Velden HH (p. 18), Kees Hummel (p.24), David Galjaard (p.28), gemeente Breda (p.37 en 39), Herman Engbers HH (p. 51 boven), Xinhua / eyevine HH (p. 51 onder) illustraties: Studio Leon-Loes (p.44), Except (p.56)
/ THEMA
KEIOPINIE Het welbegrepen belang Olof van de Wal directeur KEI
Bijna op hetzelfde moment dat Mark Rutte zijn nieuwe kabinet presenteerde, kregen we de rapportcijfers voor het oude kabinet te zien. Voor het wijkenbeleid dan - drie jaar geleden met veel elan gebracht, maar met veel moeite op gang gekomen. Het zijn cijfers die tevreden mogen stemmen, deels gegeven door bewoners van de wijken zelf. Over datzelfde wijkenbeleid zegt het nieuwe regeerakkoord niets, behalve dan dat een omstreden manier van financiering – de Vogelaarheffing – wordt stopgezet. Misschien is dat ook niet nodig: het is, zoals dat heet ‘staand beleid’, waarvan een eerdere regering met instemming van het parlement heeft bepaald dat het minstens tien jaar zal worden uitgevoerd. Daar hoef je niet zoveel meer over te schrijven. Maar misschien is het een eerste aanwijzing dat ook dít wijkenbeleid langzaam verweesd zal raken, zonder dat het echt afgerond wordt. Dan schaart het zich in een rij van vele: probleemcumulatiegebieden, de 56 wijken, de 13 coalitiewijken en nu de 40 krachtwijken. En misschien voegt zich straks weer ander beleid in een rijtje dat langzaamaan het cynisme voedt.
A5 NR 32 / november 2010
3
Maar wat kunnen we echt lezen uit een regeerakkoord? Er is inmiddels al veel over geschreven. Geen radicale veranderingen in de woningmarkt, zoveel is wel duidelijk. Zowel in de koop- als in de huursector is gekozen voor rust en continuïteit – volgens sommigen stagnatie. Maar dat betekent nog niet dat juist dit kabinet veranderingen niet zorgvuldig kan voorbereiden, zoals door onder meer de SER is betoogd. Het zou zeker interessant zijn als het kabinet ons daarmee gaat verrassen. Wat we ook niet kunnen lezen is hoe de nieuwe regering stuurt op beleid rond stad, ommeland en wijken. We kunnen wel zien dat het steeds lastiger wordt om te blijven investeren. Nog eens vier jaar geen huurverhoging betekent dat de mogelijkheden om woningen en buurten duurzaam te verbeteren, zowel waar het de milieuprestatie betreft als de maatschappelijke robuustheid, minder worden. Als daar een jaarlijkse heffing voor huurtoeslag overheen komt – per woning een bedrag van zo’n 250 euro – bij een economie waarin het verdienen aan de verkoop van woningen niet meer de drijvende kracht is, dan wordt duidelijk dat het effectief werken aan vitale steden, wijken en buurten in ieder geval een andere, nieuwe impuls nodig zal hebben. Hoe? Wellicht kan dit nieuwe kabinet daar ook, behoedzaam, aan werken. Wat we in ieder geval wel kunnen lezen is dat deze regering helderheid wil hebben over wie waarover gaat. En daarbij de keuze maakt dat waar dat enigszins mogelijk is, de laagste schaalniveaus als eerste ‘ergens over gaan’. Op zich geen nieuwe gedachte, ooit heette dat subsidiariteit. In dit geval betekent het in ieder geval dat de buurten, wijken en steden in eerste instantie een zaak zijn van die buurten, wijken en steden – en van ieder die daar een belang in heeft. Het primaat van het welbegrepen belang (niet hetzelfde als een neoliberaal pleidooi voor het welbegrepen eigenbelang) zou je kunnen zeggen, dat wel degelijk kansen biedt. Om te beginnen voor een manier van wijkvernieuwen waarin bewoners en ondernemers
4
/ KEI-THEMA
minder aan de ontvangende kant worden geplaatst en meer aan de sturende kant. Misschien dat we dan afscheid kunnen nemen van de als participatie verpakte draagvlakmachine. Het kan ruimte bieden om ontwikkelingen in steden en wijken meer op hun eigen merites en in hun eigen tempo te beoordelen: sturen op de eigenfrequentie. Het kan ruimte bieden om meer te oefenen met het toelaten van andere partijen als investeerders – we praten al langer over verzekeraars en energiemaatschappijen, maar pakken nog niet door, om maar te zwijgen over bewoners en ondernemers. En tenslotte kan het ook betekenen dat andere investerings- en verdienmodellen worden ingezet. En waarom zou het Rijk dan niet daarin deelnemen? Niet in de vorm van subsidies, maar van investeringen? Als de ISV-subsidies zo’n grote betekenis hebben gehad voor het binnenhalen van andere investeringen (een multipliereffect van 10), dan moet het Rijk toch ook in staat zijn om strategische investeringen in steden te doen en daar de nodige rendementen uit te halen? Steden blijven immers de motor van onze economie. Zoals gebruikelijk staat er meer niet dan wel in een regeerakkoord. En over wat er staat zijn voldoende zorgen over te hebben. Tegelijkertijd is het interessanter om te kijken naar welke gaten er zijn, naar die dingen die nog niet zijn ingevuld, en daar onze denkkracht en betrokkenheid op te richten. Door bijvoorbeeld werkelijk open te gaan staan voor het welbegrepen belang, in plaats van het vastgeklonken belang. Het zou nog wel eens heel interessant kunnen worden.
› www.kei-centrum.nl/opinie
PARTICULIER INITIATIEF A5 NR 32 / november 2010
5
Zelforganisatie in de stedelijke vernieuwing Jeroen van der Velden
6
/ KEI-THEMA
n -
g
De roep om zelforganiserend vermogen van de burger wordt sterker. Verwacht wordt dat door de afnemende investeringsruimte van stedelijke partners in de toekomst een groter zelforganiserend vermogen van bewoners en andere gebruikers nodig zal zijn om de leefbaarheid en sociaaleconomische vooruitgang van stedelijke gebieden op peil te houden. Bovendien wijst onderzoek uit dat burgers graag meer betrokken willen worden bij de ordening van hun omgeving en dat burgers vaak teleurgesteld zijn in inspraakprocedures (De Nationale ombudsman 2009). Dit geldt ook voor betrokkenheid bij andere beleidsterreinen zoals onderwijs, zorg en welzijn. De meest verregaande vorm van participatie van de burger in maatschappelijke processen is zelforganisatie. Zelforganisatie is een duurzaam maatschappelijk initiatief van burgers dat is ontstaan los van instituties, waarbij verantwoordelijkheid en organiserend vermogen voor een belangrijk deel in handen blijft van de initiatiefnemers. Het vermogen tot zelforganisatie heeft veel kracht. Er is veel ontstaan vanuit zelforganisatie. Dit blijkt wel uit de vele voorbeelden die de Nederlandse geschiedenis kent. Een groot aandeel van de huidige organisaties binnen de civil society zijn begonnen als kleinschalig burgerinitiatief. Denk bijvoorbeeld aan woningcorporaties, waterschappen, scholen, zorginstellingen en kerkgemeenschappen. Tegenwoordig zijn initiatieven van zelforganisatie, ondanks het wensdenken van beleidsmakers en de behoeften van burgers, zeer schaars. In onze stevige verzorgingsstaat is maatschappelijk initiatief, los van overheid en instanties vooral een mooie droom. De bovenstaande organisaties zijn in de afgelopen decennia onafhankelijk geraakt van hun achterban. Ze zijn vaak geprofessionaliseerd en worden gerund door mensen die zich meer op hun gemak voelen bij andere bestuurders dan bij de leden van hun organisatie. Toch is er steeds meer hoop en aandacht gevestigd op verregaande burgerparticipatie, ook in de stedelijke vernieuwing. Maar waarom ontbreekt zelforganisatie nu nagenoeg in de stad? Is een terugtrekkende beweging en het wegnemen van drempels door centraal gestuurde instituties voldoende om het burgerinitiatief weer op te laten bloeien? Wat moeten de overheid en het maatschappelijke middenveld wĂŠl sturen en wat juist loslaten om zelforganisatie een kans te geven? En welke mogelijkheden bieden de nieuwe media voor zelforganisatie? Het komende jaar gebruikt KEI om in samenwerking met partners deze vragen te onderzoeken binnen het terrein van de stedelijke vernieuwing. Dit artikel is bedoeld als aanzet in deze zoektocht. A5 NR 32 / november 2010
7
Zelforganisatie is geen participatie Het thema zelforganisatie is hot. Veel vakbladen schrijven erover en in veel publieke discussies wordt gehamerd op ‘het terugleggen van de wijkontwikkeling bij de bewoner’. Maar wat betekent dit daadwerkelijk? Wat is zelforganisatie? Verschillende definities doen de ronde. Een verdere verheldering van de term is essentieel voor het welslagen van de begeleiding van initiatieven. In veel gevallen wordt zelforganisatie als een nieuwe vorm van bewonersparticipatie gezien. Dit is niet terecht. We moeten niet in de valkuil stappen een nieuw label te plakken op een oude werkwijze die vaak niet werkt. Bewonersparticipatie is het aanhaken van bewoners op beleid of planvorming van instituties. Bij zelforganisatie is het andersom. Het kenniscentrum Zelforganisatie hanteert, gebaseerd op biologisch en natuurkundig onderzoek, deze definitie van zelforganisatie: “... een proces dat door de talloze interacties van elementen van het systeem op een lager niveau een patroon op een globaal niveau van een systeem doet ontstaan. Daarbij komt dat de regels die deze interacties beschrijven worden uitgevoerd op basis van lokale informatie, zonder enige referentie naar het globale patroon”. Als we deze wetenschappelijke definitie vertalen naar onze samenleving dan wordt beweerd dat fundamentele verandering van een samenleving (het systeem op globaal niveau) ontstaat door opzichzelfstaande lokale activiteiten (het systeem op lokaal niveau). Het interessante element in deze definitie is het vertrouwen dat verandering die echt gedragen wordt, zonder centrale sturing plaatsvindt. Dit vertrouwen is erg ongewoon in de huidige inrichting van onze maatschappij. Neutraler geformuleerd is zelforganisatie het opkomen en ontstaan van initiatieven die hun oorsprong vinden in verbindingen binnen de maatschappij, die los staan van overheid en andere reguliere instanties en daar pas in een later stadium eventueel verbindingen mee aangaan. De betrokken burger We zien dat de laatste jaren de betrokkenheid van de burger bij de maatschappij weer sterker wordt aangesproken. Persoonsgebonden budgetten in de zorg, wijkbudgetten, open planprocessen, particulier opdrachtgeverschap; de ideeën over de spontane stad en coöperatieve verenigingen zijn hier uitvloeisels van. Overheid en maatschappelijk middenveld zijn steeds meer doordrongen van de noodzaak van een grotere betrokkenheid en zelfredzaamheid van de burger.
8
/ KEI-THEMA
Zelforganisatie en sociale media De sociale media zijn op dit moment de meest gebruikte instrumenten van zelforganisatie. Er gaat een grote organiserende kracht uit van sociale media als internet en internetcommunities als LinkedIn en Twitter. Via internet is razendsnel en gratis kennis te vergaren en zijn talloze medestanders te mobiliseren. Discussies worden gevoerd en acties uitgezet. Bovendien maken sociale media het mogelijk te acteren buiten de gevestigde instituties om (Machielse, 2010). Voorbeelden van zelforganisatie op het internet zijn:
››
››
››
Carrot Mob: Consumenten bundelen hun koopkracht in één winkel en in ruil investeert de ondernemer de winst deels in milieuvriendelijke maatregelen. www.carrotmob.org Transition Towns: zijn lokale gemeenschappen die zelf aan de slag gaan om hun manier van wonen, werken en leven minder olie-afhankelijk te maken en meer duurzaam. www. transitiontowns.nl Verbeterdebuurt.nl: een site waar iedereen ideeën kan indienen voor verbetering van of problemen kan melden over zijn of haar buurt. De simpele en toegankelijke website zorgt ervoor dat ze bij de gemeente worden neergelegd. www.verbeterdebuurt.nl
Verantwoordelijkheid terugleggen in de samenleving wordt niet alleen als medicijn gezien om de relatie tussen politiek en burger te genezen, maar ook als een manier om gaten te vullen die ontstaan door terugtrekkende bewegingen van instanties. De meeste lokale coalitieakkoorden die dit jaar zijn gesloten, spreken in dit kader van het bevorderen van de zelfredzaamheid van de burger. En het regeerakkoord van het minderheidskabinet van VVD-CDA spreekt van toenemende eigen verantwoordelijkheid. Aan de andere kant van het spectrum blijkt dat burgers graag meer betrokken willen worden bij de ordening van hun omgeving en ook andere beleidsterreinen naast de fysieke aanpak van de leefomgeving. Deze tendens is gelieerd aan bredere ontwikkelingen die zich al langer voordoen in de samenleving, zoals het voortschrijdende individualisme, een groeiende wens tot zelfbeschikking en een toenemende twijfel over de grootschaligheid, representativiteit, daadkracht en efficiëntie van bestaande bestuurslagen en instituties. Bovendien heeft Nederland te maken met, wat Evelien Tonkens noemt, een altruïstisch overschot. Veel mensen in ons land willen graag helpen, geven, een goede zaak dienen, maar weten niet goed hoe ze dit kunnen doen. A5 NR 32 / november 2010
9
Waar is het zelforganiserend vermogen van de burger? Waarom is het dan zo lastig voor iedereen om een voorbeeld te noemen van burgerparticipatie in Nederland waar de overheid of woningcorporatie niet inhoudelijk en financieel initiatiefnemer is? Zijn deze initiatieven echt zo schaars of zien we ze gewoon niet? Waarschijnlijk is het beide. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft de overheid (en indirect ook andere instituties) steeds meer uit handen genomen van de burgers. Neem als voorbeeld de ruimtelijke ordening van Nederland. Deze is volledig topdown georganiseerd. De eindgebruikers worden veelal geconsulteerd en geïnformeerd, maar invloed uitoefenen blijft veelal beperkt tot het stemhokje. Het zogenaamde Bouwen voor de buurt in de jaren zeventig en de huidige Wijkaanpak zijn uitzonderingen op de regel. Maar ook binnen deze programma’s is geen sprake (geweest) van zelforganisatie, omdat ook hier het initiatief altijd bij de overheid lag. Deze opstelling van de overheid en andere instituties heeft een spiraal in werking gezet die zelfversterkend werkte en nog steeds werkt: de overheid neemt burgers steeds meer uit handen. Dat resulteert in een burger die steeds meer achterover leunt en van de overheid verwacht dat zij grip houdt op wat gaande is in de maatschappij. Fouten van derden worden haar steeds sterker aangerekend. Hierdoor worden regels
Checklist overheidsparticipatie Faciliteren van burgerinitiatief vergt van instituties naast een andere mindset vooral een aantal praktische competenties:
›› ›› ›› ›› ››
10
Zorg ervoor dat initiatiefnemers de organisatie kunnen vinden Wijs per initiatief één aanspreekpunt aan Luister en vraag wat er nodig is om het initiatief tot een succes te maken Reageer snel op een verzoek, ook als er nog geen antwoord is Stel geen voorwaarden aan een initiatief. Een organisatie heeft niet het eindoordeel of een initiatief doorgaat of niet. Als de organisatie / KEI-THEMA
›› ›› ›› ››
geen hulp kan bieden, kan actief doorverwezen worden Waak ervoor het project niet over te nemen Maar laat ook niet helemaal los Heb regelmatig contact en geef advies op maat Geef waar mogelijk beperkte financiële ondersteuning. Subsidie kan een extra impuls betekenen voor organisaties, maar teveel subsidie kan een organisatie onafhankelijk maken van de leden.
Tegelijkertijd moeten bewoners zich realiseren dat niet alle projecten toekomst hebben. Ze moeten ook oog hebben voor wat er al gebeurt in een wijk.
aangescherpt en drempels opgeworpen die betrokkenheid van burgers bemoeilijkt. Dit zorgt er vervolgens weer voor dat initiatief afneemt en instanties en overheden meer moeten oppakken. Kortom: de toenemende complexiteit van onze maatschappij en het uitbesteden van taken en diensten aan instituties zorgt ervoor dat burgers zeer snel stuiten op regels en beleid. Dit maakt zelforganisatie lastig. Deze tendens wordt gespiegeld in de reacties van bestuurders op de participatie van bewoners in de stedelijke vernieuwing, namelijk: ‘Ze willen niks’ en ‘Ze denken alleen aan hun eigen belangen’. Historisch gezien is het maar de vraag of dat zo is. Als we de geschiedenis van het burgerinitiatief bekijken dan werd voor de Tweede Wereldoorlog het merendeel van wat we nu ruimtelijke ingrepen en sociaaleconomische beleid noemen door burgers geïnitieerd, maar ook beheerd. Kunnen we uit het bovenstaande concluderen dat een terugtrekkende beweging van de overheid op verschillende maatschappelijke gebieden en het wegnemen van drempels het burgerinitiatief zal doen opbloeien? Er zal ruimte ontstaan, maar wordt deze ook aangewend? Wat moet de overheid wél blijven sturen en wat loslaten? Het zijn dilemma’s waar de huidige partijen in de stedelijke vernieuwing mee worstelen met het zicht op de bezuinigingen en de matige participatietrajecten die de ontwikkeling van de stad tekenen. Overheidparticipatie Zelforganisatie ontstaat zonder overheid en andere instanties. Toch wordt in nagenoeg alle burgerinitiatieven vroeg of laat aangeklopt bij overheid of corporatie voor een bepaalde mate van ondersteuning. Hoe zou een overheid of andere instantie hiermee om moeten gaan, wil zij het initiatief bij de burger laten? Dit proces van ondersteuning wordt overheidparticipatie genoemd. Dit begrip heeft betrekking op overheden, maar is ook toepasbaar op andere gevestigde instanties als woningcorporatie en welzijn- of zorgorganisaties. Overheidsparticipatie is in zekere zin het tegenovergestelde van burgerparticipatie, want de overheid participeert in een initiatief van burgers en niet andersom. Veel instanties zijn gewend geraakt om burgerparticipatie zelf vorm te geven. Het vergt van hen daarom een grote cultuuromslag om aansluiting te zoeken bij initiatieven die al plaatsvinden. Overheidsparticipatie vergt organisatie-eigenschappen die veelal ontbreken bij instituten die als taak hebben burgers mee te krijgen in veranderingen. En ondanks dat de oprechte intentie bij veel partijen aanwezig is, gaat er nog veel mis. A5 NR 32 / november 2010
11
Wat zijn deze organisatie-eigenschappen? Wat kunnen instanties als overheid en woningcorporaties doen om zelforganisatie te bevorderen en bestaande initiatieven te verstevigen? Zelforganisatie heeft nogal wat gevolgen voor de organisatie. Het gaat niet meer om het betrekken van burgers bij beleid en ontwikkeling, maar om ruimte geven aan en het verbinden van initiatieven die reeds bestaan in de samenleving. In de woorden van Evelien Tonkens: “De uitnodigende en verbindende overheid trekt zich niet terug, maar is actief, echter zonder over te nemen en tot calculerend en passief gedrag uit te lokken.� (Tonkens, 2009) Veel gemeenten hebben een leefbaarheidsbudget waarmee kleine bewonersinitiatieven worden bekostigd. Om de verantwoordelijkheid voor het publiek domein werkelijk over te dragen aan bewoners zijn ook structurele budgetten nodig. Een gedeelte van het organisatieapparaat moet duurzaam gericht zijn op het faciliteren van initiatieven uit de samenleving (kader 1). Hoe groot dit deel moet zijn, is vooral een politieke keuze. Zelforganisatie in de stedelijke vernieuwing Wat zijn de mogelijkheden van zelforganisatie in de aandachtsgebieden in onze steden, waar actief burgerschap een moeilijkere voedingsbodem vindt? De bevolking in deze gebieden is kwetsbaarder, minder actief en cultureel divers. Bovendien bestaat er vaak een grote afkeer voor de politiek. Uit onderzoek blijkt dat een afwezigheid van de instituties er toe leidt dat vooral minder kansrijke burgers zich in de steek gelaten voelen en actief burgerschap zich beperkt tot een kleine groep hoger opgeleide (Hurenkamp, Tonkens en Duyvendak, 2006). Activering is in aandachtsgebieden vaak harder nodig dan het faciliteren van initiatieven. Ook hier is burgerinitiatief aanwezig, maar veel gaat er mis op de weg van initiatief naar realisatie. Een combinatie van overheidsparticipatie en activering zou hier interessant kunnen zijn. Toch zal ook in deze gebieden in de nabije toekomst een groter zelforganiserend vermogen van bewoners nodig zijn om de leefbaarheid op peil te houden. Het is daarom van groot belang om de afnemende investeringen in de stedelijke vernieuwing hand in hand te laten gaan met nieuwe manieren van directe betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun dagelijkse woon- en leefomgeving. KEI zal deze nieuwe vormen en hun impact op de wijkverbetering op de voet volgen.
› www.kei-centrum.nl/zelforganisatie
12
/ KEI-THEMA
WERK
//////////////////////////////// Het Projekt van Workforce, onderdeel van Stichting Streetcornerwerk in Amsterdam Zuid-Oost, geeft verslaafden structuur in hun leven. Voor een dagdeelloon en een pak shag maken zij trappenhuizen en speeltuinen schoon.
A5 NR 32 / november 2010
13
RONDETAFELGESPREK Kees de Graaf KEI in gesprek met Henk Cornelissen (LSA) en Kees Machielse (Hogeschool Rotterdam)
Het lijken dé buzz-woorden van dit moment te zijn in een tijd waarin met man en macht naar nieuwe handelingsprincipes wordt gezocht: zelfregie, zelforganisatie, zelfsturing, co-creatie, particulier opdrachtgeverschap. Met andere woorden: plaats de klant c.q. bewoner c.q. eindgebruiker centraal en laat deze zelf meebeslissen over de omgeving die hem of haar omringt. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, in een planningsmachine die al decennia lang automatisch op topdown staat. Gaat de crisis op dit punt voor een doorbraak zorgen? KEI haalde een onderzoeker en een praktijkdeskundige bij elkaar voor een analyse. Beeld Het is een thema dat al bijzonder lang speelt in de wereld van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, zo geeft KEI-directeur Olof van de Wal aan bij het begin van het gesprek. Net als de golven van de conjunctuur komt ook dit thema met
14
/ KEI-THEMA
De burger aan het stuur
Zelforg hype o perspe zekere regelmaat weer in de spotlights te staan: de directe betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun dagelijkse woon- en leefomgeving. In de stadsvernieuwing stond de burger – het woord klant was toen nog niet zo gebruikelijk – bijvoorbeeld nadrukkelijk vooraan, om samen met de gemeente en de woningcorporatie te werken aan verbetering van de woonomstandigheden in de oude wijken. Een hele generatie bestuurders, beleidsmakers en wetenschappers groeide op met het gedachtegoed van ‘bouwen voor de buurt’, ‘draagvlak’ en ‘inspraak’. In de decennia die volgden en waarin stedelijke vernieuwing sterker de kleur aannam van economische impulsen, kwam de eindgebruiker meer op afstand te staan. Plannen werden veelal van bovenaf ontwikkeld en gelanceerd, burgers konden hooguit nog hun ‘zienswijze’ kenbaar maken. Maar aangejaagd door de crisis lijkt ook dat tijdperk nu ten einde gekomen. Alom wordt er gezocht – de professionals voorop – naar
uur
rganisatie: of wenkend pectief? manieren om de burger bij beleids- en planontwikkeling te betrekken. Hoe valide is die ambitie? En wat zijn de achterliggende motieven: een diepgevoelde wens om de bewoner meer invloed te geven of ook praktische motieven, zoals het feit dat de overheid minder te besteden heeft en daarmee minder kan bepalen? Is het meer dan een modieus speeltje van de professionals? Wie de materie ten principale beschouwt, zou kunnen zeggen dat diegene in de buurt die de meeste ‘pijn in de buik’ krijgt van vernieuwingsvoorstellen en daardoor risico loopt, ook zelf aan de knoppen zou mogen zitten. Of niet soms? Meer invloed ‘De vernieuwing van wijken heeft tot een enorme sociale industrie geleid van bureaus en professionals die zich daarmee bezighouden en zo hun boterham verdienen’, zo schetst Henk Cornelissen de huidige situatie. De directeur van het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA)
maakt duidelijk hoe de verhoudingen liggen: het Rijk wil iets, wijst aandachtswijken aan, de bewoners overkomt het vervolgens. ‘Van de bewoners is een klein deel “beleidsparticipant”, de rest is er niet zoveel aan gelegen – hoewel men wel graag wil meeprofiteren van de vernieuwing van de wijk.’ Hier wreekt zich volgens Cornelissen het PvdA-adagium van ‘ze mogen wel meedoen, maar we gaan het wel zó doen’. Voordat werkelijk sprake is van zelfregie door bewoners moet er nog een fundamentele slag worden gemaakt, is zijn indruk: ‘Uit onderzoek van onder meer Evelien Tonkens blijkt dat wanneer bewoners meer invloed krijgen, er wel vaak iets positiefs ontstaat. Dat is een aspect waar wij ons hard voor maken.’ Via methoden als de Asset Based Community Development (ABCD) en Buurtontwikkeling is dat de afgelopen jaren wel geprobeerd, maar naar de smaak van Cornelissen nog met onvoldoende effect: ‘We moeten een manier vinden om de verantwoordelijkheid daadwerkelijk bij de mensen A5 NR 32 / november 2010
15
‘Uit onderzoek blijkt dat wanneer bewoners meer invloed krijgen, er wel vaak iets positiefs ontstaat. Dat is een aspect waar wij ons hard voor maken.’
zelf neer te leggen. En daarmee de overheid te dwingen zich aan te passen. Dat vraagt om professionals die dat aanvoelen en het samen met bewoners willen ontwikkelen.’ Beter luisteren Lector Gebiedsontwikkeling en Transitiemanagement Kees Machielse, werkzaam bij de Hogeschool Rotterdam, kan een heel eind meegaan in de analyse van Cornelissen. In zijn eigen praktijk als sociaal-economisch onderzoeker liep hij er al tegenaan dat bewoners veel weten over hun omgeving, maar dat politici niet luisteren: ‘Te veel gericht op de korte termijn en te lastig’. Daar komt bij dat er vanuit ruimtelijke ordening heel anders naar een buurt of wijk wordt gekeken dan vanuit bijvoorbeeld economische zaken. ‘De hoofdvraag is echter: waarom wordt er niet geluisterd? Zeker in deze tijd, met de opkomst van allerlei social media, kunnen we heel gemakkelijk informatie uitwisselen en medestanders vinden. We kunnen heel snel communiceren. Mensen vinden elkaar daardoor ook fysiek, bundelen hun krachten en doorbreken vaste patronen. Wanneer je die ontwikkeling doordenkt, komt zelforganisatie wel degelijk in beeld. Daar kan de overheid als partij overigens ook bij zitten, maar zij is niet meer de partij die alles bedenkt.’ Machielse wijst in dit verband op media als Verbeterdebuurt.nl, dat in navolging van succesvolle buitenlandse initiatieven als Fixmystreet nu ook in Nederland aanslaat. ‘Het is een wat ander idee, maar de gedachte is interessant: vind 15
16
/ KEI-THEMA
medestanders en stuur je klacht door naar de gemeente, die dan verplicht is om te reageren. Dat zet druk!’ Een stapje verder zou kunnen zijn dat bewoners zelf een idee oppakken om de wijk te verbeteren en de organisatie zelf ter hand nemen. ‘We hebben de infrastructuur er nu voor.’ Fors snoeien De crisis speelt hier als belangrijke exogene variabele doorheen, zo blijkt al snel. Gemeenten die zich terugtrekken op hun kerntaken, corporaties die door geldgebrek terugmoeten naar de basics, ontwikkelaars die de eindgebruiker ontdekken als ‘co-creator’: hoe zien Cornelissen en Machielse dit? De laatste ziet dat organisatievormen als de coöperatie weliswaar aan een comeback bezig zijn, maar de vorm is voor hem niet zo belangrijk: ‘Het belangrijkste is dat je elkaar ergens op vindt en er een gezamenlijk nieuw verhaal ontstaat.’ Cornelissen zou het heilzaam vinden wanneer de crisis ertoe bijdraagt dat het uit de krachten gegroeide overheidsbeleid fors wordt teruggesnoeid: ‘In alles wordt voorzien. Is eenzaamheid een probleem, dan zetten we daar een directeur op met een projectorganisatie. Zo hebben we steeds meer professionals gekregen, die vooral met zichzelf bezig zijn. Neem een project als “achter de voordeur”: het kost een vermogen aan overleg om samenwerking met alle lokale partners die daarbij een rol spelen van de grond te krijgen. En zo lang we geld daarin blijven stoppen, blijven die processen doorgaan. Laten we dat niet meer doen. Het is allemaal zo instrumenteel
en mechanisch.’ Machielse: ‘Het ergste dat een leuk idee kan overkomen, is dat er een ambtenaar op wordt gezet. Daarmee incorporeert de overheid het idee en wordt het onschadelijk gemaakt.’ Voor het zo ver is, zal met name de overheid moeten leren om werkelijk zaken los te laten. Daarin schuilt volgens Machielse een grote bottleneck: ‘Bij een project als De Smederijen in Hoogeveen wordt wel degelijk serieus naar de bewoners geluisterd. De keuze van een gemeente om met die methode aan de slag te gaan is op zich voorbeeldig. Maar het is nog steeds de overheid die die keuze maakt en dat model voorlegt. We zouden de zaak nog veel verder los moeten laten. Maar dat vergt een heuse cultuuromslag. In tijden van crisis is het ook zo dat er vaak krampachtig op oude patronen wordt teruggegrepen. Het zal dus niet vandaag of morgen geregeld zijn.’ De woningcorporaties worden gezien als breekijzer om de boel open te gooien, zo blijkt. Cornelissen: ‘Bij corporaties is er niet zelden een houding om kritisch naar de overheid te kijken en daar zelfs tegenaan te schoppen. Zij zitten niet zozeer in het circuit en kunnen innovatieve zaken aanpakken. Ik zie bijvoorbeeld een corporatie in Arnhem (Volkshuisvesting) met Gerrit Breeman aan het hoofd: zij schakelen zelf welzijnswerkers in. Daar zit dus ruimte voor nieuwe dingen binnen het bestaande kader en
het aanboren van nieuwe krachten.’ Hij voegt hier de rol van het Rijk aan toe: ‘Als duivelstoejager kan het ministerie van WWI wel degelijk fungeren. Bijvoorbeeld door bekend te maken welke wijken wel en niet serieus werk maken van de participatie van bewoners. Naming and blaming: dat werkt perfect. In ieder geval beter dan weer een visitatie. En steden zullen dat nooit uit zichzelf doen.’ Eenlingen met passie Het proces dat in het geval van werkelijk ‘loslaten’ ontstaat is volgens Cornelissen niet alleen goedkoper – altijd fijn in tijden van publiek en privaat geldgebrek – het is ook creatiever en effectiever. ‘Mensen leren alleen van grote, schoksgewijze veranderingen. Die waren er de afgelopen jaren niet. Het gevolg: de manier van werken in de wijken is nauwelijks veranderd. De visitaties wijzen het elke keer weer uit: de overheid werkt niet samen en het zijn de gepassioneerde eenlingen die succes boeken. Het kan dus veel effectiever zijn om de vernieuwing bij de mensen zelf neer te leggen. Groepen ondernemende allochtonen bijvoorbeeld, die zelf ook inzien dat hun wijk niet eeuwig van bovenaf gepamperd moet worden. Daar worden niet veel mensen beter van op termijn.’ Een werkwijze als die van Emmen Revisited A5 NR 32 / november 2010
17
betitelt Cornelissen in dit verband als een stap in de goede richting. Gemeente en corporaties werken hierbij met bewoners samen en zijn gebiedsgericht georganiseerd. ‘Binnen de huidige systeemaanpak is dat het maximaal haalbare. In een volgende stap kun je dan doorpakken naar een zelf onderhoudend model waarin ook zelf inkomsten worden gegenereerd.’ De LSA-directeur noemt als voorbeeld een project in Liverpool waarbij veertig vrouwelijke buurtbewoners de zorgalarmering in hun buurt op commerciële wijze uitbaten en daarmee de concurrentie te snel af waren. ‘Centraal daarin staat de benadering dat gekeken wordt naar wat mensen wél kunnen.’ In de Nederlandse situatie zijn daar nog weinig voorbeelden van bekend, zo geven Cornelissen en Machielse beide aan. Wat er aan successen is, zijn de projecten van de genoemde ‘gepassioneerde eenlingen’, die binnen de door de overheid gestuurde aanpak zaken voor elkaar weten te krijgen door kracht en doorzettingsvermogen. ‘Maar het blijven uitzonderingen en het maakt nog geen school’, zo relativeert Cornelissen. ‘Mijn hoop is erop gevestigd dat een aanstaand rechts kabinet hier duidelijke en scherpe keuzes gaat maken en een einde maakt aan de beleidsindustrie. Tot die tijd moeten we het doen met “model één”: een door de overheid aangestuurd proces. Daar kun je ook het nodige mee behalen, maar je zult dan wel de focus op problemen moeten vervangen door een focus op capaciteiten van mensen.’ Haalbare business Daarmee komen de eerste contouren in beeld van een meer ‘hybride’ systeem, waarin het Rijk scherp en onafhankelijk toeziet en de lokale overheid zichzelf outsourcet, met een ‘sociaal mobiliserende’ functie in de wijk. Kees Machielse ziet de huidige recessie als aanjager van een dergelijke ontwikkeling: ‘Dat maakt het mogelijk dat er in ieder geval anders gedacht mag worden. Kijk maar eens naar de gemeente Rotterdam:
18
/ KEI-THEMA
daar stoot men niet alleen 20.000 m2 aan eigen kantoren af, er verdwijnen ook 20 procent van de fte’s. Alleen al daardoor worden ze gedwongen anders te gaan werken. De kansen op werkelijke kennisdeling en draagvlakverbreding nemen daarmee toe. Ik vind dat een aantrekkelijk perspectief.’ Beide zijn ervan overtuigd dat hier ook een haalbare businesscase aan te hangen is, zoals op dit moment al door de BV Sociale Stijging wordt geprobeerd. Cornelissen: ‘Als dit systeem dichterbij komt, krijgen mensen meer kansen dan nu. Je moet het echter wel goed faciliteren. Als er in de wijk bijvoorbeeld een nieuw gemeenschapscentrum wordt gebouwd, maak daarin dan ook ruimte voor bewoners die zelf iets willen oppakken.’ Machielse suggereert hier economische prikkels voor in te zetten: ‘Bij de herontwikkeling van Heijplaat in Rotterdam zijn er nu bijvoorbeeld ideeën om de wijk ingrijpend te verduurzamen. Betrek daar de bewoners bij en geef ze bijvoorbeeld een aandeel in de collectieve energiemaatschappij die wordt opgericht. Of zorg ervoor dat zij geen belasting meer over hun energie hoeven te betalen. Op die manier kunnen kaders worden opengebroken en vergroot je de kans dat bewoners ook op andere terreinen willen meedenken en – doen. En daarmee maak je het ook los van de inzet van één gepassioneerde eenling.’
› www.kei-centrum.nl/ rondetafelgesprek
Perspectief
Burgers aan het roer in de bouw Anouk Schuitemaker Veel voorkomende bouwvormen waarbij bewoners aan het roer staan, zijn Particulier Opdrachtgeverschap (PO) of Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Zelfbouw wordt vaak toegepast op nieuwbouwlocaties. In de stedelijke vernieuwingsgebieden zijn beduidend minder voorbeelden te noemen. Reden hiervoor kan zijn dat de grond in de bestaande stad meestal al is verdeeld tussen verschillende partijen in het gebied. Bij CPO projecten in de stedelijke vernieuwing zijn het vaak de gemeente, corporatie of ontwikkelaar die het initiatief nemen en burgers de gelegenheid geeft een eigen woning te bouwen. Toch zijn er meerdere interessante voorbeelden in de stedelijke vernieuwing te noemen waar bewoners initiatiefnemer zijn. Allochtone woongemeenschappen
CPO-projecten die ontstaan op basis van een burgerinitiatief, vinden vaak hun oorsprong in al georganiseerde gemeenschappen. Dergelijke gemeenschappen zijn georganiseerd rondom een gezamenlijke levensvisie of doel waardoor het eenvoudiger is om gelijkgestemden te vinden voor het opzetten van een gezamenlijk project. Behalve een gezamenlijk doel kan ook een gezamenlijke angst of onvrede reden zijn om de koppen bij elkaar te steken. Bewoners zijn het niet eens met de plannen van de gemeente en corporatie of kunnen geen woonvorm vinden die A5 NR 32 / november 2010
19
bij hen past. Dit geldt met name voor allochtone ouderen. De behoefte van ouderen aan zorg en het moeilijker kunnen schakelen tussen verschillende culturen geeft de ontwikkeling van etnische woongemeenschappen voor ouderen een urgentie. Dit kan de reden zijn dat deze initiatieven vaker van de grond komen. Op verschillende plekken in het land hebben allochtone groepen de handen ineen geslagen en woongemeenschappen opgericht, zowel in de huur- als de koopsector. De woongemeenschappen vinden meestal hun oorsprong in één allochtone groep, maar staan na realisatie ook open voor andere etniciteiten. Een groot deel van deze woongemeenschappen is bestemd voor ouderen. De woongemeenschappen beantwoorden aan de behoefte van ouderen aan contact met mensen met dezelfde achtergrond, taal en cultuur. Daarnaast maken de projecten het mogelijk om wonen, welzijn en zorg te integreren, met het oog op de diversiteit van bewoners. Kembang Baru
Een voorbeeld van een etnische woongemeenschap voor ouderen is het woongebouw Kembang Baru in de Zwolse wijk Holtenbroek. De woongemeenschap voor Indische ouderen is opgericht op initiatief van de gelijknamige stichting Kembang Baru en ontwikkeld door Projectteam Holtenbroek 1 (SWZ en DeltaWonen) dat in die periode verantwoordelijk was voor de ruimtelijke vernieuwing van Holtenbroek. De woningen zijn gebouwd in de huursector en worden verhuurd door corporatie SWZ. Zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant van het gebouw zijn invloeden uit de Indische cultuur te zien, zoals de teakhouten toegangsdeur met houtsnijwerk. Ook de binnentuin, mede aangelegd door de bewoners zelf, straalt een Indische sfeer uit. De twee bestuursleden van Stichting Kembang die zich hebben ingezet voor de bouw van dit project, zetten zich nu in om elders in Nederland vergelijkbare initiatieven te realiseren.[iets meer proces???] Biz Botuluyuz
In de Rotterdamse buurt Bospolder Tussendijken heeft een Turkse kopersvereniging - waaronder meerdere buurtbewoners – het Turkse woningcomplex Biz Botuluyuz opgezet. Biz Botuluyuz is geïnitieerd door de gelijknamige bewonersvereniging die graag betaalbare koopwoningen wilde realiseren voor buurtbewoners. Het initiatief ontstond in 1999 toen een aantal woningen in de wijk moest worden afgebroken vanwege slechte bouwtechnische staat. De toenmalige bewoners wilden graag in de wijk blijven wonen maar konden een reguliere koopwoning niet betalen. Ze grepen de situatie aan om een eigen plan te ontwikke-
20
/ KEI-THEMA
len met betaalbare koopwoningen en met elementen uit de Turkse cultuur. Vanuit de initiatiefgroep is in december 2002 de kopersvereniging Biz Botuluyuz opgericht. Biz Botuluyuz is het eerste project waarbij allochtone bewoners met lagere inkomens, niet bekend met het kopen van een woning, het initiatief namen voor de bouw van een buurt. Het project is ondersteund door professionals en door woningcorporatie Com.Wonen. Com.Wonen betaalde een derde van de koopprijs en stelde zich financieel garant. Bij vertrek moeten de bewoners hun woning terugverkopen aan Com.Wonen. De winst of het verlies wordt gedeeld. Het ministerie van VROM heeft het project gesubsidieerd met een bijdrage van 800.000 euro uit het IPSV-budget. De 24 woningen, die in 2007 zijn opgeleverd, zijn gekocht door 23 Turkse huishoudens en een KaapverdiĂŤr. Marinus
Ook in de renovatie zijn voorbeelden van zelforganisatie te vinden. In de Rotterdamse Volmarijnstraat hebben een aantal bewoners slechte panden opgekocht van de gemeente en opgeknapt. De gemeente had besloten de straat, met een groot aantal panden met slechte fundering, op te knappen. Nadat bleek dat een aantal panden met funderingsherstel te handhaven was, hebben bewoners voorgesteld deze panden te kopen en de casco’s op te knappen. De bewoners hebben zich verenigd in de Stichting Marinus, die later is omgezet in de kopersvereniging Marinus. De vereniging heeft de panden opgeknapt volgens de door de gemeente vastgestelde casconorm. De woningen zijn vervolgens door de individuele kopers zelf afgebouwd. Doelstelling van de vereniging was het realiseren van goede en betaalbare woonruimte voor bewoners van de straat. Daarnaast wilden de bewoners de levendigheid in de straat behouden door naast woningen ook bedrijfsruimten in de panden te realiseren en wilden ze de karakteristieke historische panden behouden voor de buurt. Met het project participeert de stichting in de vernieuwing van de straat en geeft zo invulling aan de eigen leefomgeving. De kopers hebben de renovatie zelf georganiseerd en gefinancierd, met financiÍle steun van IPSV. De vereniging Marinus is de opdrachtgever en tegelijk ontwikkelaar van de cascorenovatie. De vereniging heeft zelf haar leden geworven, de verenigingsstructuur opgezet, de contracten op laten stellen, de adviseurs geselecteerd, de kopersopties verzameld en de bouw voorbereid. Een driehoofdige bouwcommissie begeleidde de bouw. De overige leden van de vereniging zitten in verschillende commissies voor onder andere het beheer, de kopersopties en de website. Het project is in 2004 opgeleverd. A5 NR 32 / november 2010
21
FlexWonen
In de Groningse wijk Corpus den Hoorn is het project FlexWonen gebouwd. FlexWonen is een vorm van Projectmatig Particulier Opdrachtgeverschap, ontworpen door architectenbureau Massa en begeleid door KUUB Centrum Particuliere Bouw. Alle woningen zijn ontworpen door één architect en zijn varianten op één basismodel. Het project bestaat uit tien woningen die alleen de meterkast, sanitair en trap op dezelfde plek hebben. De verdere plattegrond is door de bewoners zelf ingedeeld en zien er dan ook zeer verschillend uit. Zo is er een vrijstaande woning met twee woonkamers gebouwd, heeft een van de woningen op de eerste etage een geheel open slaapvertrek met badkamer en een andere woning een muziekcabine waar de bewoners zich, zonder overlast te veroorzaken voor de buren, ongestoord kunnen uitleven. Naast de indeling van de plattegrond hadden de bewoners keuzevrijheid in de gevelindeling en konden zij kiezen uit drie raamtypen en voj kleuren baksteen. KUUB Centrum Particuliere Bouw ondersteunde de bewoners bij de keuze voor de architect en aannemer, het maken van een detailplanning, prijsberekeningen en het maken van bouwkeuzes. KUUB heeft inmiddels meerdere projecten ondersteunt via deze werkwijze die de voordelen van vrije kavelbouw (veel vrijheid) combineert met die van projectmatig ontwikkelen (schaalvoordeel). Door de projectmatige aanpak kunnen bewoners het project beter overzien en worden tijd en kosten bespaart. De bewoners organiseren zichzelf in een vereniging en staan zelf aan het roer van de ontwikkeling. In overleg met KUUB kiezen de bewoners gezamenlijk een architect en een ontwikkelaar. Doordat er gewerkt wordt met één architect blijft de uitstraling eenduidig en worden kosten bespaard. Het resultaat is een serie gevarieerde woningen die gezamenlijk een eenheid vormen. Dankzij schaalvoordeel kunnen bouwproducten voordeliger besteld worden en blijft meer budget over voor bijzondere oplossingen. Nieuw Leyden
Een ander bekend CPO-project in de stedelijke vernieuwing is Nieuw Leyden in Leiden. De gemeente Leiden en corporatie Portaal zijn initiatiefnemer voor het project. Het is het eerste project waar CPO op grote schaal en in een herstructureringsgebied is toegepast. Na realisatie telt de wijk in circa 800 woningen. Hiervan worden 430 woningen gebouwd via CPO en 127 woningen via consumentgericht bouwen door woningcorporatie Portaal. De woningen hebben gezamenlijke parkeerkelders en ook de straten worden gezamenlijk door de bewoners ingericht. Het ontwerp van de
22
/ KEI-THEMA
woningen moest voldoen aan een beperkt aantal randvoorwaarden en zijn niet voorgelegd aan een welstandcommissie. Het projectbureau Nieuw Leyden (helft eigendom gemeente en helft eigendom Portaal) begeleidde de uitvoering. Met name in deze eerste periode was de begeleiding van de bewoners mager en werd er een te rooskleurig beeld gegeven van de kostprijs voor de woningen. Hierdoor pakten de kosten voor de eerste bewoners hoger uit dan gedacht. In de latere fasen is besloten een duidelijker beeld te geven van de kostprijs en is voor de ondersteuning van de particuliere opdrachtgevers het bureau Nibe ingeschakeld. Goede begeleiding
Zelfbouw blijkt in praktijk vaak niet goedkoper of sneller te zijn. Het versterkt wel de binding van mensen met hun huis en buurt. Deze betrokkenheid en doordat bewoners tijdens het ontwerpproces intensief samenwerken met hun toekomstige buren, zorgt voor meer sociale cohesie in de buurt. Toch valt of staat ieder CPO-project bij goede begeleiding. Slechts weinig particulieren zijn in staat in het hele bouwtraject alle keuzes en kosten te overzien. De werkwijze van KUUB Centrum Particuliere Bouw, waarbij bewoners worden ondersteund met een helder stappenplan en begeleiding krijgen bij alle keuzes, maakt het voor bewoners overzichtelijk. Het verkleint bovendien het risico voor de bewoners terwijl deze wel zelf (financieel) verantwoordelijk blijven.
› www.kei-centrum.nl/aanpakwoningvoorraad
A5 NR 32 / november 2010
23
// KENNIS
WIJK IN BEELD De Bijlmer / Het nieuwe leven van de uitgedoofde ‘Stralende Stad’ Anouk Schuitemaker
24
// KEI-KENNIS
De vernieuwing van Amsterdam Zuidoost, beter bekend als De Bijlmer, is inmiddels twee decennia gaande. Een groot deel van de in steen gestolde idealen van weleer is verdwenen onder de slopershamer. De eenvormige Honingraatflats hebben plaats gemaakt voor een van mix van woningtypen. Het uitgestrekte parklandschap is opgeknipt in beheersbare openbare ruimte. Gescheiden verkeersstromen zijn samengevoegd tot boulevardprofielen. Volgens het concept ‘Terug naar de straat’ zijn verkeers-, verblijfs- en woonfuncties samengevoegd. Terwijl in de andere deelgebieden de verhoogde verkeerswegen zijn verlaagd is hier gekozen voor het handhaven van de twee stedelijke niveau’s. Het principe van ‘De stad in twee lagen’ als een duurzame kernkwaliteit om gelaagdheid in het ontwerp te creëren. De Bijlmer werd in de jaren’ 60 aangekondigd als ‘De stad van morgen’. Gebaseerd op de idealen van de CIAM en het plan ‘“De Stralende Stad” van Le Corbusier, werden in hoog tempo flats neergezet. De hoogbouw in honingraatvorm maakte het mogelijk om te bouwen in hoge dichtheid en tegelijkertijd grote groene hoven te creëren die moesten bijdragen aan het vergroten van de collectiviteit. Al kort na de oplevering ontstonden de eerste problemen en kreeg De Bijlmer te kampen met veel leegstand, onbeheersbare openbare ruimten en veiligheidsproblemen. Na jarenlange debatten, beheersexperimenten en aanvullingen werd in 1990 besloten tot grootschalige vernieuwing. De vernieuwing van deelgebieden Marktplein en F-buurt volgt het stedenbouwkundig plan “Terug naar de Straat” van Rein Geurtsen. De belangrijkste ingreep van zijn plan is de transformatie van de Bijlmerdreef: van een barrière naar een ruggengraat en verbindende schakel in het deelgebied. De dreef bestond oorspronkelijk uit een vierbaansweg op een breed betonnen viaduct van vijf meter hoog, daarnaast een viaduct met
hieronder een onbeheersbare wereld van 50 meter breed en 500 meter lang. Om het barrière-effect van de verhoogde dreven te verminderen zijn deze in andere buurten verlaagd. Rein Geurtsen koos er bij de Bijlmerdreef voor om alle verkeersfuncties te combineren in één boulevard, gelegen op een dijk. De ruimte eronder is nu een parkeergarage. De vierbaansweg is ingesnoerd tot twee banen, vergezeld van langzaam-verkeersfuncties en bebouwing met bedrijfsfuncties in de plint. Hierdoor ontstaat een langgerekt levendig plein met sociale controle vanuit de omliggende bebouwing. Langs de boulevard heeft het beproefde concept van het gesloten bouwblok zijn intrede gedaan. De bouwblokken hebben een entreezijde aan de Dreef en aan de achterliggende woonstraat. Er is gekozen voor een forse bouwmassa waardoor een relatie ontstaat tussen de overgebleven flats en de kleinschalige bouwblokken van de herstructurering. Het bouwproject Fenice van corporatie Ymere is een van de meest geslaagde bouwblokken langs de Dreef. Het project, ontworpen door Köther| Salman|Koedijk|Architecten, bestaat uit 260 woningen, bedrijfsruimten en een fietsenstalling. Het bestaat uit twee gesloten bouwblokken en een toren. Aan de zijde van de Bijlmerdreef bestaan de bouwblokken uit een plint van één bouwlaag voor bedrijven en daarboven appartementenblokken van zes tot zeven bouwlagen. De grondontsloten woningtypen tussen de commerciële ruimten zorgen voor voordeuren aan de boulevard. Aan de andere zijde van het blok vormen de stadswoningen van vier bouwlagen een subtiele overgang naar de laagbouw. Ook bij de aanleg van het binnenterrein en de parkeergarage is gebruik gemaakt van de twee stedelijke niveau’s. Wilt u het project zelf bekijken? In 2011 organiseren KEI en Rein Geurtsen een KEI-on-the-road in Amsterdam Zuidoost.
› www.kei-centrum.nl/projecten/ amsterdamzuidoost A5 NR 32 / november 2010
25
COLUMN
Stel dat… er geen geld meer is om te investeren Hans Weggemans directeur Wijkontwikkeling, Zorg en Welzijn, Gemeente Enschede
Die situatie is niet denkbeeldig. Het nieuwe kabinet en de crisis doen in wisselende volgorde hun uiterste best ons te dwingen de tering naar de nering te zetten. Dat biedt dus kansen. Kansen voor vernieuwing, voor onorthodoxe oplossingen van maatschappelijke vraagstukken en vooral voor het wisselen van rollen en verantwoordelijkheden. Niet de overheid die meent over alles regie te moeten voeren, of de corporatie die zich op het maatschappelijk werk stort, maar burgers die zelf de handen uit de mouwen steken, hun zelfredzaamheid verhogen, zich minder als consument opstellen en meer als opdrachtgever. Kortom, het kan er allemaal anders uit gaan zien als de verschillende partijen zich innovatief opstellen. Als de professionals laten zien dat ze echte professionals zijn en voortdurend op zoek zijn naar slimmere oplossingen. Want laten we wel zijn, het wordt tijd voor een aantal fundamentele hervormingen in de rol- en taakverdeling. Op het speelveld in de wijk is het bijzonder druk. Als F-jes lopen de werkers van wonen, zorg, welzijn en maatschappelijke ondersteuning over het veldje, druk werkend op
26
// KEI-KENNIS
een kluitje met niet altijd goed zicht op het doel. Het is dringen tussen AWBZ, WMO, W&B, WIJ, enzovoort. Wetten die hetzelfde beogen: mensen ondersteunen die het zelfstandig niet redden. Het wordt tijd de keten slimmer te organiseren, uitgaande van een ander referentiekader. De burger moet weer aan zet komen. Daartoe zijn tenminste twee veranderingen noodzakelijk: 1 ) Minder professionals maar wel met meer handelingsruimte en meer bevoegdheden. Participerend in de wijk, zeer bereikbaar en goed ingevoerd in de wijkpatronen en subcultuur. Zij belonen, straffen, indiceren en regelen. De burger staat zelf aan het roer, voor zover mogelijk. 2 ) Bestaande investeringen beter laten renderen of efficiënter laten werken. Simpel voorbeeld: in elke stad en wijk rijden verschillende vormen van vervoer. Openbaar vervoer, taxi’s, regiotaxi’s, landelijk vervoer voor gehandicapten, ziekenvervoer (liggend en zittend), leerlingenvervoer, vervoer van zorginstellingen, buurtbusjes, enzovoort. Allemaal aparte ritten, apart gefinancierd, maar ze rijden
door dezelfde straten op verschillende tijden. Dat moet toch eenvoudiger kunnen worden georganiseerd, met win-win-oplossingen? Als er geen geld meer is om te investeren, dan zal het rendement van de uitgaven omhoog moeten. Gelukkig kan dat op tal van plaatsen, maar dat vraagt veel van onze bestuurders, managers en medewerkers. Dat is een grotere uitdaging dan het werken met minder geld.
› www.kei-centrum.nl/opinie
> Subwereld Het uiterlijk van de huizen en gebieden waar wij wonen wordt vaak van bovenaf bepaald. Hoe goed ambtenaren, projectontwikkelaars en architecten de gebruikerswensen ook vertalen naar een ontwerp, mensen zullen altijd de behoefte hebben hun leefomgeving zich eigen te maken. Voor A5 fotografeert David Galjaard locaties waar mensen hun eigen ruimte vorm geven en daarmee een plek terug veroveren van de omgeving. Het eerste beeld uit de serie is gemaakt op de Veenkade in Den Haag.
› www.davidgaljaard.nl
A5 NR 32 / november 2010
27
Veenkade, Den Haag David Galjaard
28
// KEI-KENNIS
A5 NR 32 / november 2010
29
Project in beeld Rotterdam Vakmanstad Piet Korporaal
30
// KEI-KENNIS
“De stad is een groot weefsel van netwerken. Het is een veelkleurige lappendeken met rafelranden en gaten. Om de deken in goede staat te houden, is het noodzakelijk de rafels terug te weven, de gaten te stoppen en losse draden door te knopen.” Deze metafoor gebruikt filosoof Henk Oosterling in zijn boek ‘Woorden als daden’ (2009) om aan te duiden waar het concept Vakmanstad voor staat, dat hij sinds 2008 op Rotterdam Zuid in de praktijk brengt. Het doel is de ontplooiingskansen en talenten van Rotterdammers te versterken en te vergroten door het bouwen en verknopen van netwerken in buurt, wijk en stad. Vakmanschap en vaardigheden staan daarbij centraal. Vakmanstad is een integrale visie op de ontwikkeling van Rotterdam, gelanceerd in 2004 door Oosterling en Dennis Kaspori. Ze constateren dat Rotterdam zich heeft ontwikkeld van arbeidersstad naar een cultuurstad. De stad werkt aan een positief imago om bedrijvigheid uit de hele wereld aan te trekken. Maar ‘intern’ lijkt de stad er nog niet klaar voor. De initiatiefnemers constateren dat er te weinig aandacht is voor een groter wordende groep achterblijvers in de stad. Het gat tussen hoe de stad zich wil profileren en de lokale samenhang is groot. Vakmanstad wil dit gat dichten door een veel grotere groep mensen kansen te geven deel te nemen aan een gezamenlijk opgebouwde en breed gedragen stedelijke cultuur. De creativiteit die tussen mensen zit wordt aangesproken door hen samen hun talenten te laten ontwikkelen. Vakmanstad is uitgegroeid tot een strategisch onderzoeksmodel, dat voldoende voedingsbodem vindt om als vehikel voor de stedelijke vernieuwing te fungeren. Sinds 2008 geven door Oosterling uitgerolde projecten handen en voeten aan het concept. Het gaat om trajecten op verschillende schaalniveaus – school, buurt, wijk, stad – die op elkaar inhaken en netwerken vormen. De gedachte is dat deze netwerken daardoor als vangnet funge-
ren voor degenen die dreigen op achterstand te raken en als springplank voor degenen die sprongen maken in hun sociaaleconomische ontwikkeling. Een van de meest vergevorderde trajecten is Fysieke integriteit op OBS Bloemhof. Het is een Brede school met een Verlengd Dag Arrangement (VDA), waardoor extra ruimte is voor sport en cultuur en per week zes extra lesuren zijn ingelast. Door de leerlingen extra vaardigheden bij te brengen binnen het schoolleerplan komen ze beter in hun vel te zitten en vergroten ze hun ontwikkelingskansen. Er zijn vier vakken aan het leerplan toegevoegd: judo, eten & koken, tuinieren & energielessen en filosofie. Door judo leren kinderen respect voor de ander en zichzelf. Zelfrespect wordt in de school ook bijgebracht door het restaurant, waar de kinderen goed voor zich leren zorgen door goed en gezond te eten. Ze komen in aanraking met andere geuren en smaken tijdens het koken en het tuinieren in de vier schooltuinen. Ten slotte krijgen leerlingen filosofieles, waarin ‘ecosofisch’ verbanden worden gelegd tussen de verschillende activiteiten. Vakmanstad is gestart op het schaalniveau van de school, omdat de Rotterdamse bevolking verjongt en daar dus volgens de initiatiefnemers het proces zou moeten beginnen. Middels andere trajecten vindt een opschaling plaats naar netwerken op het niveau van buurt en stad. Ouders worden bijvoorbeeld betrokken bij het koken en projecten in de openbare ruimte. Tegelijkertijd is er een beweging terug vanuit de stad: stagiairs die de leraren, koks en tuinlieden ondersteunen zorgen dat het intellectuele kapitaal van de stad, weer terugvloeit naar de wijk. Zo blijft er geweven, gestopt en geknoopt worden.
› www.kei-centrum.nl/projecten/ vakmanstad › www.vakmanstad.nl A5 NR 32 / november 2010
31
NATUURLIJKE WIJKVERNIEUWING 2.0 Ontwikkelend beheren Arjan Raatgever Hoe houden we de buurten en wijken vitaal, ook in zwaardere tijden? De opgaven die ten grondslag lagen aan de Wet stedelijke vernieuwing, het Stedenbeleid en de Wijkenaanpak, zullen ook de komende jaren nog volop onze aandacht vragen, ook al loopt dit beleid van rijkswege af. De manier waarop we werken aan de stad zal echter moeten veranderen, zeker gezien de afnemende investeringskracht van veel partijen die betrokken zijn bij stedelijke vernieuwing. In de rubriek Natuurlijke wijkvernieuwing vraagt KEI aandacht voor projecten en ideeën die de natuurlijke wijkvernieuwing, samengevat als de overgang van ‘blauwdrukdenken’ naar ‘witdrukdenken’, verder kunnen brengen. Ditmaal aandacht voor het opheffen van de procesmatige en financiële scheiding tussen ontwikkelen en beheren. Kunnen we wijkontwikkeling opvatten als één duurzaam, cyclisch proces? Wat kunnen we winnen met een aanpak van ‘ontwikkelend beheren’?
32
// KEI-KENNIS
De kogel is door de kerk. Dat er door de recessie de komende jaren minder geld beschikbaar zou zijn voor kwetsbare stedelijke gebieden was al duidelijk. Inmiddels tekenen ook de bezuinigingen van het nieuwe kabinet zich steeds scherper af. De corporaties en andere verhuurders moeten na 2014 Ð 760 miljoen per jaar gaan bijdragen aan de huurtoeslag. Een bedrag dat precies tien keer zo hoog is als de jaarlijkse opbrengst van de veelbesproken Vogelaarheffing. Die overigens afgeschaft zal worden. Corporaties laten nu al weten dat de nieuwe heffing zal betekenen dat zij hun activiteiten in de buurten en wijken zullen terugbrengen. Ook gemeenten en provincies hebben te maken met verlies van investerings- en organisatiekracht. Zij verliezen ambtenaren en het ISV-budget. De tijd van flinke grondwinsten was al langer voorbij. Welke mogelijkheden bestaan dan nog om tóch door te investeren waar dat nodig is? In de vorige A5 wees Johan Vellinga van Início in deze rubriek op de kracht van breed gedragen scenarioplanning om tot een flexibelere én effectievere wijkontwikkeling te komen. Ditmaal staat een andere oplossingsrichting centraal, namelijk het wegnemen van de scheiding tussen ontwikkelen en beheren; het nadrukkelijker koppelen van bereiken en behouden. Deze nieuwe manier van werken noemen we ontwikkelend beheren. Waarom ontwikkelend beheren? In de nabije toekomst zullen we, noodgedwongen, in een ander tempo in de transformatie van onze steden investeren, zowel fysiek als maatschappelijk. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop we deze transformatie aangaan. Tot dusver is de aanpak van stedelijke vernieuwing sterk resultaatgericht. Wij ontwikkelen vooral projecten, gericht op de mens (maatschappij en economie) en de omgeving (gebouw en infrastructuur). Op zich is resultaatgerichtheid uiteraard een goede zaak, maar wat opvalt, is dat de processen voor en na het bereiken van het resultaat volledig van elkaar gescheiden lijken te zijn, zowel functioneel als financieel. Het bereiken is zo dominant dat de vervolgvraag van het behouden naar de achtergrond verdwijnt. Ook de grote lijn, de globale richting, krijgt geen primaire aandacht in dit systeem. Desgevraagd zal iedereen bezweren dat onderhoud en beheer belangrijk zijn, maar tegelijk is te horen: het is nodig, maar niet echt sexy. Eerder zien we het als saai of zelfs problematisch, omdat onderhoud vooral opvalt als het achterstallig is en beheer in de eerste plaats kostbaar zou zijn. Terwijl we weten dat het – op de lange termijn - juist besparend werkt. Een belangrijk gevolg van deze scheiding tussen ontwikkeling en beheer is dat de stedelijke vernieuwing alleen met extra middelen, betaald uit de ontwikkeling van nieuwbouw (van kantoren) of A5 NR 32 / november 2010
33
verkoop (van woningen), kan worden gerealiseerd. Nu deze manier van financieren is vastgelopen, dreigt de vernieuwing ernstige vertraging op te lopen en wordt het ambitieniveau naar beneden bijgesteld. Daarmee lopen we het risico om veel van de opgebouwde energie te verliezen. En dat is zonde. Wat is ontwikkelend beheren? Een werkwijze van ontwikkelend beheren zou ons kunnen helpen om uit deze impasse te komen. De kern van het idee is dat we bestaande energie en middelen voor beheer zorgvuldiger, efficiënter en innovatiever inzetten. Dat zal moeten gebeuren op zo’n manier dat vanuit het behouden het bereiken in zicht kan komen, zonder dat we daar de grote impulsinvesteringen uit het verleden voor nodig hebben. Belangrijk is dat we de bedrijfsmatige, financiële en mentale scheiding tussen ontwikkeling en beheer kunnen terugdringen of zelfs loslaten. We zien nu al dat woningcorporaties hun beheer- en ontwikkelingsafdelingen aan het samenvoegen zijn. Vanuit het wegnemen van deze scheiding is de uitdaging om zowel beheer- als ontwikkelingsinvesteringen beter op elkaar laten aansluiten. Als dit lukt, wordt het mogelijk om meer richting te geven aan onderhouds- en beheerwerkzaamheden in het licht van een grotere gebiedsontwikkeling, of, omgekeerd, om nieuwe projecten in het licht te zetten van een bestaande beheer- en onderhoudspraktijk. Een belangrijke kans is om in de ontwikkeling van een gebouw, blok, straat of buurt al ‘aan de voorkant’ te rekenen met de gehele levensduur, inclusief exploitatie en beheer. Verder zou ontwikkelend beheren in de bestaande stad kunnen betekenen dat we veel meer zoeken naar manieren om middelen die in een buurt zelf worden gegenereerd (huren, parkeren, heffingen) of hier sowieso voor bedoeld zijn (beheer- en onderhoudsgelden) op een flexibele manier in te zetten voor de revitalisering van de buurt. Diverse middelen Belangrijk in een aanpak van ontwikkelend beheren is dat ‘middelen’ niet slechts worden opgevat als financiële investeringen, maar bijvoorbeeld ook als energie (letterlijk en figuurlijk), betrokkenheid en vaardigheden. Welke kansen biedt het bijvoorbeeld als we het buurtbeheergeld van de gemeente en de huurinkomsten van de corporatie kunnen koppelen aan de menskracht, expertise en betrokkenheid van de bewoners? Kan het dan lukken om een meer zelfdragend systeem te krijgen, dat minder afhankelijk is van het infuus van externe investeringen?
34
// KEI-KENNIS
OPROEP
Ontwikkelend beheren is een van de oplossingsrichtingen die is voortgekomen uit de KEI-denktank Voorbij de crisis. Deze denktank buigt zich over nieuwe wegen om de stedelijke vernieuwing ook na de crisis overeind te houden. Op dit moment is de denktank hard op zoek naar voorbeelden, uit de praktijk of in theorie, van varianten van ontwikkelend beheren. Kunt u ons daarbij helpen? Reacties gewenst op: › raatgever@kei-centrum.nl
Op de KEI-partnerbijeenkomst op 30 september 2010 presenteerde de denktank Voorbij de crisis haar eerste resultaten. Meer weten? Zie: › www.kei-centrum.nl/voorbijdecrisis
Sociale sector: van project naar programma Ook voor het sociale domein is het kader van ontwikkelend beheren toe te passen. In dit domein is in de loop der jaren, onder meer door verantwoordingseisen van hogerhand, een instrumenteel probleemprojectdenken dominant geworden. Bovendien heeft de sector te maken met een financieringsstructuur die sterk is gekoppeld aan bestuurlijke cycli en politieke voorkeuren. Deze situatie resulteert in sommige gevallen in geslaagde, afrekenbare programma’s, maar heeft ons ook de veelbesproken ‘projectencarrousel’ opgeleverd: het soms willekeurig starten en stoppen van sociale projecten en programma’s, onafhankelijk van wat ze opleveren. Dit betekent veel verloren energie en geld, om niet te spreken van de maatschappelijke gevolgen. Als we de mal van ontwikkelend beheren op het sociale domein leggen, dan ligt het voor de hand om, waar dat kan, de aanpak te verschuiven van een focus op acute probleemoplossing (repressie, schuldhulpverlening) naar het structureel wegnemen van belemmeringen (goed onderwijs, voldoende stageplekken, reïntegratie) door dit in duurzame programma’s in te bedden. En om te proberen om ook hierin een meer zelfvoorzienende structuur te zoeken. Hiervoor moet, onder meer, ruimte worden gemaakt om budgetten van verschillende aard veel A5 NR 32 / november 2010
35
flexibeler te durven inzetten. Dit vraagt, op zijn beurt, om verandering van verantwoordingsstructuren. Het is niet gezegd dat we met zo’n koppeling alle sociale problemen en ongelijkheden sneller zullen kunnen oplossen, maar het is wel een belangrijke randvoorwaarde om goede programma’s te kunnen ontwikkelen én volhouden voor zo lang als nodig is. Ontwikkelend beheren als synthese In deze tijden van bezuinigingen en teruglopende verdiencapaciteit zien we dat veel stedelijke projecten en programma’s, in de fysieke en sociale sfeer, worden vertraagd, tijdelijk stopgezet of permanent afgeblazen. Er zullen er het komende jaar nog meer volgen. Dit zijn begrijpelijke reacties, al is het maar uit degelijk bestuur, omdat de verschillende financieringsconstructies die deze activiteiten onderbouwden niet meer houdbaar zijn. Tegelijkertijd erkennen we echter dat de recessie en bezuinigingen ook, of misschien wel juíst, in de meer kwetsbare buurten en wijken neerslaan en dat dit dus een grote opgave oplevert om zowel die (kortetermijn)effecten, als de al bestaande, meer hardnekkige achterstanden aan te (blijven) pakken. Deze situatie van minder geld, meer opgave, vormt een uitdagende tegenstelling, die niet zomaar tenietgedaan kan worden. Wel denken wij dat natuurlijke wijkvernieuwing de denk- en werkwijze is die het beste bij deze opgave past en dat daarbinnen de procesen financieringswijze van ontwikkelend beheren goede handvatten bieden om het werken aan de stad opnieuw uit te vinden. Slimme koppelingen tussen beheer en ontwikkeling, aandacht voor verschillende soorten middelen uit het gebied zelf, ingebed in een langetermijnperspectief waar we in kleinere, cyclische processen naar toewerken.
› www.kei-centrum.nl/natuurlijkewijkvernieuwing
36
// KEI-KENNIS
Hoe is het nu met? Lusten & Lasten, Breda Noordoost Arjan Raatgever
A5 NR 32 / november 2010
37
In de Bredase vernieuwingswijken Hoge Vught en Doornbos-Linie (samen Noordoost) wordt al tien jaar gewerkt met bewonersbudgetten. Onder de titel Lusten & Lasten krijgen bewoners budget om eigen leefbaarheidsprojecten voor hun buurt te bedenken (de lusten) op voorwaarde dat ze zélf verantwoordelijk zijn voor de uitvoering (de lasten). Meer dan 150 projecten zijn inmiddels op deze wijze uitgevoerd. KEI wil weten: wat heeft tien jaar Lusten & Lasten opgeleverd? Hoe houd je de uitvoering scherp? En sluit de gebruikte methode nog wel aan op de toekomstige opgave in Noordoost? In 1999 werd voor Breda Noordoost in samenwerking tussen de bewoners, de gemeente en de drie in Noordoost actieve corporaties het ontwikkelingsplan ‘Samenwerken aan leefbaarheid’ (SAL) vastgesteld. Hierin zijn de plannen voor een fysieke en sociale vernieuwing geschetst voor de komende tien tot vijftien jaar. Speerpunten zijn onder meer: betere voorzieningen (scholen, zorg), een diverser woningaanbod (meer koopen ouderenwoningen) en het wegwerken van taal- en leerachterstanden. In SAL zijn verder twee andere opvallende afspraken opgenomen. Ten eerste is vastgelegd dat de bewoners vanaf het eerste begin duurzaam bij de vernieuwing worden betrokken. Ten tweede dat de lange termijn van het ontwikkelingsplan en de werkelijkheid van alledag voortdurend met elkaar verbonden moeten zijn. Een middel om deze ambities waar te maken is het project Lusten & Lasten: bewoners krijgen zelf de verantwoordelijkheid over een budget én de uitvoering van kleine leefbaarheidsprojecten in hun buurt.
Allerlei organisaties in de buurt, zoals scholen, welzijn en jongerenwerk worden daar ook bij ingeschakeld. De gemeente screent de plannen op haalbaarheid en de ideeën die overblijven, meestal zo’n tachtig procent, worden op een feestelijke verkiezingsdag ter stemming van de bewoners gebracht. De winnende drie ideeën per buurt worden in de periode daarna door de bewoners zelf uitgevoerd, met ondersteuning van een case manager van de meest relevante dienst die helpt met de planvorming en de juiste contacten. De laatste ronde zijn in totaal 21 projecten gekozen en uitgevoerd.” De eerste jaren was er ieder jaar een ronde; sinds 2005 om de twee jaar.
Resultaten De bewonersprojecten van de afgelopen tien jaar hebben een grote bandbreedte: van speeltoestellen tot karaokemiddagen voor ouderen en van exposities van de vrouwenschildergroep tot verkeersmaatregelen. Er is een licht overwicht voor fysieke verbeteringen. Francien Bogmans is overtuigd van het rendement van Lusten & Lasten: “Naast de belangrijke directe effecten, zoals een verbeterde verkeerssituatie of activering van bepaalde groepen bewoners, merk ik dat een deel van de bewoners die jaren geleden samen een project trokken nog steeds bezig zijn, of in ieder geval contact met elkaar houden. Ook is de samenwerking tussen gemeente, bewoners, welzijn en jongerenwerk verbeterd door de projecten. Het vertrouwen dat dat oplevert is moeilijk te meten, maar wel heel belangrijk voor de positieve ontwikkeling van de vernieuwing als geheel.”
Mediamoment Lusten & Lasten Francien Bogmans, als projectmanager vanuit de gemeente Breda al jaren betrokken bij Lusten & Lasten, legt uit: “In een periode van drie maanden kunnen bewoners in kleine groepen per Lusten & Lasten-ronde ideeën en plannen indienen.
38
// KEI-KENNIS
Het nieuwe college van B&W in Breda heeft aangekondigd opnieuw geld vrij te maken voor vier jaar Lusten & Lasten. Het is uitzonderlijk dat een dergelijk co-creatie-project zo’n lang leven beschoren is. Wat is het geheim van Lusten & Lasten? Bogmans: “Ten eerste natuurlijk de resul-
taten zelf. Daarnaast heeft het project een hoge communicatieve waarde. Het heeft een positieve uitstraling en er is het jaarlijkse mediamoment tijdens de verkiezingen. Wethouders kibbelen nog steeds iedere ronde over wie er met de winnende bewoners op de foto mag.” De animo voor Lusten & Lasten vanuit de wijk is sinds de eerste ronden wel gestaag teruggelopen; van 220 ingediende ideeën voor heel Noordoost in 2000 tot 58 voor de ronde 2007/2008. Gezien de vele uitgevoerde projecten is dit misschien een logisch effect. De verkiezingsdagen worden wel nog steeds goed bezocht.
Aan het einde van het jaar zal Lusten & Lasten worden geëvalueerd, momenteel wordt gekeken welke partij dit zal uitvoeren. Eerder vonden al evaluaties plaats in 2002 en 2006.
› www.kei-centrum.nl/projecten/ lustenenlasten
Aansluiting bij gehele vernieuwing Ellen Krijnen is als sociaal programmamanager verantwoordelijk voor het gehele sociale reilen en zeilen in Breda-Noordoost. “Naast de sterke kanten van dit project, denk ik dat de wisselwerking tussen de vernieuwing als geheel en Lusten & Lasten als onderdeel daarvan in de komende jaren versterkt moet worden. Het zou meer moeten bijdragen aan oplossing van de hardnekkigste achterstanden in Noordoost, zoals de hoge werkeloosheid en het lage opleidingsniveau. Andere bewonersbudgetten in Breda, zoals het Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling, slaagden daar mijns inziens beter in. Daar waren grotere budgetten beschikbaar: tot 500.000 euro per project, tegenover 10.000 euro per project bij Lusten & Lasten, dus dat zal wellicht een rol gespeeld hebben.” De vraag is natuurlijk of meer top-down sturing op gemeentelijke doelen de sense of ownership en de intrinsieke motivatie van bewoners niet zal beschadigen. “We zijn sinds enige tijd in verschillende wijken bezig met het organiseren van wijktafels, waarin bewoners en professionals samen de uitvoering van de vernieuwingsplannen doorspreken. Wellicht dat een koppeling tussen de wijktafels en een aangescherpte opzet van Lusten & Lasten voor de hand ligt.” A5 NR 32 / november 2010
39
RECENTE LITERATUUR Een selectie van recent verschenen vakboeken.
› www.kei-centrum.nl/documentatie
01
De Spontane Stad Het Manifest voor Stedenbouw in de 21ste eeuw Urhahn Urban Design, BIS Publishers, Amsterdam, 2010, bestellen: www.bispublishers.nl
Een gezonde dosis idealisme in combinatie met de echte Hollands ondernemersgeest - dat is het uitgangspunt van het manifest De Spontane Stad van Urhahn Urban Design. Alleen stedenbouw met een sterk karakter kan de uitdagingen van de 21ste eeuw aan. De auteurs van het boek pleiten daarom voor lokale vindingrijkheid, flexibiliteit en openheid – kortom zij pleiten voor de Spontane Stad. Deze stad wordt door gebruikers vormgegeven in een continue veranderings-, groei en aanpassingsproces. De publicatie is geïnspireerd door twintig jaar praktijkervaring van Urhahn Urban Design en geproduceerd in samenwerking met Partizan Publik. De visie is het resultaat van de uitwisseling tussen ontwerp en gebruik, dat vorm krijgt als gevolg van een proces van trial and error. De menselijke schaal staat centraal en spontaniteit, een belangrijke menselijke kwaliteit heeft een plek. Drie projecten – Binckhorst (Den Haag), Leefland (Almere) en Noorderveld (Amsterdam) – maken de methode inzichtelijk die leidt tot de Spontane Stad. De auteurs schetsen een scenario voor een andere wijze om waarde te genereren in de stad. Verschillende stedenbouwers, architecten, fotografen, kunstenaars en anderen geven hun reactie op het manifest en bieden een doorkijk op nieuwe thema’s, zoals het plannen van de stad na de auto, de digitalisering van de stedenbouw en de risico’s van de focus op de spontaniteit als nieuwe formule. De Spontane Stad is een manifest waarmee de discussie over het nieuwe stedenbouwen wordt aangegaan.
40
// KEI-KENNIS
02
Changing contexts in urban regeneration 30 years of modernisation in Rotterdam Paul Stouten, Techne Press, Delft, 2010, ISBN 978 90 8594 026 5, bestellen: www.technepress.nl
Jarenlang was de Rotterdamse stadsvernieuwing in de periode 1975-1993 het voorbeeld hoe een stad fysiek te vernieuwen. In de aanpak kregen de woning en woonomgeving een nieuwe kwaliteit, bovendien was deze gericht op de zittende bewoner – het zogenaamde bouwen voor de buurt. De stedelijke vernieuwingsopgave is inmiddels verbreed naar een sociaal, fysiek en economische aanpak. Om op een duurzame wijze te investeren in de stad is het relevant na te gaan of de destijds gerealiseerde kwaliteit van woon- en leefomgeving voldoet aan de huidige en nieuwe eisen en wensen van de stad en haar bewoners. Kortom, wat zijn de voorwaarden van een duurzame vernieuwingsaanpak? Paul Stouten, TU Delft, auteur van het Engelstalige boek Changing contexts in urban regeneration analyseerde dertig jaar vernieuwen om een antwoord te vinden op de vraag wat een duurzame stedelijke vernieuwingsaanpak is. Hij relateert statistieken op sociaal-ruimtelijk, sociaal-economisch en fysiekruimtelijk vlak en maakt de gevolgen van beleidskeuzes zichtbaar maken in data over de waardeontwikkeling van het vastgoed. Dit laatste wordt geïllustreerd in de casestudie over het Oude Noorden. Een duurzame stedelijke vernieuwing draait om een duurzaam gebruik van woning, woonomgeving en maar ook dat de wijk kan inspelen op veranderingen van de vraag door de tijd. En, een niet onbelangrijke vraag; Hoe kan de planvorming en de stedelijke ontwerpopgave daar op in spelen? Stedelijke vernieuwing, stelt Stouten, moet gezien worden als een continu proces, waarbij de vernieuwingsplannen ruimte moeten bieden aan verandering en inspelen op vragen vanuit bewoners, ondernemers en andere gebruikers. Paul Stouten is verbonden aan de Leerstoel Ruimtelijke Planning en strategie van de TU Delft.
04 03
De betekenis van nabijheid Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt Lilian Linders, Sdu Uitgevers, Den Haag, ISBN 978 90 123 8349 3, bestellen: www.sdu.nl
Wat beweegt buurtbewoners om elkaar wel of niet te helpen? En hoe kan deze informele zorg door professionals worden ondersteund of gestimuleerd? Om inzicht te krijgen in de informele zorg deed sociologe Lilian Linders onderzoek in de Eindhovense buurt Drents Dorp. Aanleiding om hier een verdiepingsslag aan te geven is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). De wet doet een beroep op burgers om (nog) meer voor elkaar te zorgen. Het onderzoek toont aan dat buurtbewoners die geen deel uitmaken van een buurtgemeenschap elkaar wel degelijk hulp bieden. Linders constateert dat de sociale relaties in buurten als Drents Dorp de afgelopen jaren losser zijn geworden. Bewoners hebben een minder hechte band met hun buurt. Ze stelt vast dat buren die elkaar helpen, dat vooral doen op basis van een persoonlijke relatie. Mensen met fysieke of sociale beperkingen zijn vooral op elkaar aangewezen ook leven er veel verborgen vragen. Mensen die wel hulp nodig hebben, maar er niet om vragen. Deze ‘vraagverlegenheid’ is volgens Linders een grotere belemmering voor de totstandkoming van informele zorg dan een gebrek aan hulpbereidheid onder buren, vrienden en bekenden. Verder leiden projecten die vanwege de Wmo zijn opgezet om in buurten de sociale cohesie te versterken, nauwelijks tot meer burenhulp. De auteur doet ook handreikingen aan professionals voor het ondersteunen en stimuleren van informele zorg. De professional moet zich niet zozeer richten op buurtcohesie, maar juist op het creëren van sociale netwerken rondom kwetsbare mensen.
Het spoor bijster Memoires van een appellant Renier Koenraadt, Uitgeverij Papieren Tijger, Breda, 2010, ISBN 978 90 6728 251 2, bestellen: www.papierentijger.org
Bestuurders, politici en professionals geven hoog op van bewonersparticipatie in stedelijke vernieuwingsprojecten. Hoe zorgvuldig de participatietrajecten ook lijken te zijn, maar al te vaak worden ruimtelijke projecten vertraagd door juridische procedures van boze burgers. Waarom houden bewoners vast aan hun eigen belang en denken zij niet aan het algemene belang van de stad? Het Spoor Bijster geeft inzicht in de logica van deze betrokken burger. Renier Koenraadt geeft in romanvorm zijn persoonlijke verhaal over het besluitvormingstraject rondom de transformatie van de omgeving van de Bredase wijk Belcrum tot een Euregionaal zakencentrum. Bij de invulling van dit top-downplan (vernieuwd station, vijfduizend woningen en tienduizend arbeidsplaatsen) willen bewoners constructief meedenken over de toekomst van hun wijk, maar de professionele wereld van ambtenaren, bestuurders, architecten en anderen lijkt niet tot een constructieve dialoog in staat. Het overlegtraject leidt keer op keer tot onhandige situaties, bewoners lijken niet gehoord te worden, met de juridische trajecten tot gevolg. De roman personages Grauwmans, De Spijker en Carton zijn samengestelde karakters van de in de loop der tijd passerende ambtenaren en bestuurders. Uit hun functie ontheven, promotie, op non-actief gesteld, niet meer herkozen. Het geeft een beeld van hoe zij opereren. Het boek houdt de professional een spiegel voor om ze beter bewust te maken van de impact van hun handelen en het geeft burgers een beeld wat ze te wachten kan staan. Koenraadt wil met het boek aantonen dat bezwaarmakers niet alleen notoire dwarsliggers zijn, maar dat achter elke bezwaarmaker een verhaal schuilt. Hij roept professionals op zich open stellen voor hun ideeën. Daarnaast is belangrijk niet voorbij te gaan aan de geschiedenis en identiteit van het gebied. Maar al te vaak wordt daar in plannen aan voorbij gegaan. Behoud van karakteristieke gebouwen biedt juist een meerwaarde voor bewoners en de stad.
A5 NR 32 / november 2010
41
V A Welke mogelijkheden bieden (rollen)spellen en (serious) gaming voor de stedelijke vernieuwing? Geertje Bekebrede, TU Delft
Gaming is ‘hot’. Het lijkt wel of iedereen, zowel privé als professioneel, spellen speelt of wil gaan spelen. Ook in de stedelijke vernieuwing wordt in toenemende mate met spelvormen gewerkt om allerlei doelen te dienen: het scherpen van je vaardigheden, beter begrijpen van elkaars belangen of het komen tot het beste ontwerp. Stedelijke vernieuwing is een typisch voorbeeld van een complex proces. En juist in complexe omgevingen blijken spellen en simulaties interessante instrumenten te zijn. In het KEI-netwerk komen we dan ook steeds vaker spellen tegen. In deze vraag en antwoord duiken we dieper in het nut en de noodzaak van gaming in de stedelijke vernieuwing.
42
// KEI-KENNIS
Er liggen verschillende uitgangspunten ten grondslag aan het gebruik van spelsimulaties in professionele omgevingen, zoals stedelijke ontwikkeling of wijkvernieuwing. Een spel kan gebruikt worden om de deelnemers aan het spel te motiveren in hun werk, onder meer door competitieve elementen in te bouwen. Ook biedt een spel de mogelijkheid om in een veilige omgeving verschillende scenario’s uit te proberen. Tot slot blijken nieuwe inzichten uit een spelsituatie beter te worden onthouden dan bijvoorbeeld uit een briefing, omdat de deelnemers ze zelf ervaren. Wat een spellen! Er is een grote bandbreedte aan spellen. Het is goed om ons dit te beseffen als we de potentie van spelvormen en gaming voor de stedelijke vernieuwing willen onderzoeken. We hebben onder meer bordspellen, kaartspellen, rollenspellen en digitale spellen. Spellen zijn singleplayer, zoals Patience, of multiplayer, zoals Mens-Erger-Je-Niet. Voor sommige spellen moet je bij elkaar in een ruimte zijn, bij andere niet, zoals bij digitale spellen via het internet. Dit heeft gevolgen voor het deelenemeraantal. Ganzenbord heeft maximaal vier deelnemers, andere spellen geen maximum. Het bekende online multiplayer computerspel World of Warcraft heeft in 2010 meer dan 12 miljoen spelers die aan hetzelfde spel deelnemen. Andere relevante eigenschappen voor het indelen van spellen zijn het abstractieniveau en de spelduur. Ondanks de grote verschillen tussen spellen, zijn er ook een aantal gemene delers: er is een speler die andere spelers of ‘het systeem’ wil verslaan, spelers worden uitgedaagd om (nieuwe) acties te ondernemen die steeds moeilijker worden, en dit moet gebeuren binnen een set van regels. Het lijkt logisch om in spelvormen voor de stedelijke vernieuwing in ieder geval deze drie regels in acht te nemen.
Toegevoegde waarde van gaming: de 5 C’s Op basis van ervaring onderscheiden we vijf manieren waarop games van toegevoegde waarde kunnen zijn binnen besluitvormingsof beleidsprocessen, zoals de stedelijke vernieuwing. We spreken over de vijf C’s: begrijpen van complexiteit, stimuleren creativiteit, commitment voor actie, consensus bereiken en communicatie. Aan de hand van een aantal voorbeelden worden deze functies toegelicht. Een spel dat gebruikt wordt voor het begrijpen van complexiteit is SimPort-MV2, over de aanleg en exploitatie van de Tweede Maasvlakte in de haven van Rotterdam. In dit spel zien de spelers de gevolgen van hun acties in relatie tot de acties van andere spelers in het veld en de fysieke omgeving. Dit kan leiden tot onverwachte en ongewenste effecten, zodat je leert over het gedrag van het systeem. In het spel Construct.IT staat juist de creativiteit centraal. De deelnemers worden gevraagd om na te denken over de herstructurering van Scheveningen Haven, een gebied dat meer functies moet krijgen dan alleen havenactiviteiten. De spelers kunnen een grote variëteit aan ideeën voorstellen, waarna de haalbaarheid getoetst kan worden, fysiek, economisch en sociaal. Een derde rol van spellen is het verkrijgen van commitment voor verandering. Een van de doelen van de Krimpgame, ontwikkeld door het Ministerie van BZK, is om de deelnemers bewust te maken van de gevolgen van dalende inwoneraantallen en het belang om hier beleid voor te ontwikkelen. Naast het verkrijgen van commitment wordt de Krimpgame ook gebruikt voor het bereiken van consensus over de te volgen strategie. In het spel worden de verschillende belangen tussen verschillende organisatie en mogelijkheden tot samenwerken verkend
om gezamenlijk een beeld te vormen van de problematiek en mogelijke oplossingen. Tenslotte worden games gebruikt voor het verbeteren van communicatie of om plannen te communiceren. De Blob is een voorbeeld van een game voor communicatie over de verbouwing van het stationsgebied van Utrecht. De speler rolt als een soort paintball door het virtuele gebied en kan zo alle gebouwen kleuren en daarmee indirect informatie krijgen over het gebied. Conclusies In de praktijk staan binnen spellen deze vijf functies (complexiteit, creativiteit, commitment, consensus en communicatie) niet geheel los van elkaar. In bijvoorbeeld de Krimpgame komt dit naar voren. Ook uit de evaluatie van SimPort-MV2 blijkt dat spelers niet alleen meer inzicht krijgen in de complexiteit van het systeem, maar ook elkaars taal leerden spreken. En daarmee werd ook de communicatie onderling verbeterd. Gaming kan dus voor verschillende doelen binnen de stedelijke vernieuwing worden ingezet. Typerend voor de stedelijke vernieuwing is de context van veel verschillende stakeholders met eigen belangen, die zich uitstekend leent voor het ontwikkelen van spelvormen. Het doel dat met een spel beoogd wordt, heeft grote gevolgen voor de vorm en het type spel dat het beste kan worden gekozen of ontwikkeld.
› www.kei-centrum.nl/vraagenantwoord
A5 NR 32 / november 2010
43
Als gemeente krijgt u met de wet meer mogelijkheden voor tijdelijke huur en transformatie van verouderde en leegstaande kantoren.
De leegstandboete die de gemeente u als eigenaar oplegt, is zo laag dat u geen druk voelt om op zoek te gaan naar een tijdelijke invulling: uw pand blijft leeg staan. Ga door naar zwart vak in GEVOLG WET.
11
18
m ee nt e
13
ge
14
19
17
de he be nie we laa is oo t a t s s! ni g an la et de , at b e ef he ha fe t al c t d.
9 8
GEVOLG WET
16
7 Uw pand staat lange tijd leeg: accepteer de nieuwe bewoners aangedragen door de gemeente. U krijgt 1 extra pand.
U heeft uw leegstaande pand niet gemeld aan de gemeente: u riskeert een boete. Lever al uw panden in.
Als eigenaar ziet u het nut in van de antikraakwet. U heeft uw leegstaande pand direct gemeld bij de gemeente en bent samen op zoek gegaan naar nieuwe bewoners. Ga door naar roze vak in GEVOLG WET.
WET KRAKEN EN LEEGSTAND
6
DE NIEUWE REGELS 1. KRAKEN IS ALTIJD EN OVERAL VERBODEN, OOK ALS EEN PAND LANGER DAN EEN JAAR LEEGSTAAT. 2. KRAKEN IS NIET LANGER EEN OVERTREDING, MAAR EEN MISDRIJF.
4
3. DE WET BIEDT EXTRA INSTRUMENTEN AAN GEMEENTEN OM LEEGSTAND TE VOORKOMEN. GEMEENTEN ZIJN ECHTER NIET VERPLICHT DEZE INSTRUMENTEN IN TE ZETTEN.
Uw pand staat leeg. U bent verplicht dit te melden aan de gemeente. U krijgt 1 extra pand.
Uw pand is gekraakt? Als u aangifte doet, besluit de officier van Justitie of hij tot vervolging - en dus ontruiming - overgaat.
44
2
// KEI-KENNIS
VWXGLRBOBOBNHLBRNWB BSUDDWSODDWBGHI LQGG
1
ontwerp:www.leon-loes.nl
START
K n te d V te k e le v k a e te le d m
21
U bent een kraker en u weigert zich te identificeren: u kunt in voorlopige hechtenis gehouden worden tot uw zaak voorkomt. Ga direct naar de gevangenis en sla 10 beurten over.
22
IS
Laatste kans! Er staat een huis te huur, zeg vaarwel tegen het krakersbestaan en sla de gevangenis over!
EN
24 U bent een buitenlandse kraker zonder vaste woonen verblijfplaats: u kunt in voorlopige hechtenis worden gehouden tot uw zaak voorkomt. Ga direct naar de gevangenis en sla 10 beurten over!
30
G AN EV
dobbelsteen
25 23
BENODIGDHEDEN SPEL
28
G
Kraker en eigenaar komen elkaar tegen en raken in discussie over de wet. Voorbeeldargumenten voor en tegen: kraken is schending eigendomsrecht en leidt tot overlast en verloedering. Maar krakers dragen juist bij aan leefbaarheid en is een effectief middel tegen speculatieve leegstand. Winnaar: degene die het meest overtuigt!
26
27
33
fiche:leeg pand
35 pion 1
EIGENAAR
U heeft met meerdere personen een pand gekraakt en geweld gebruikt: u krijgt een gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden opgelegd. Ga naar GEVANGENIS!
31
U heeft een pand gekraakt en daarbij geweld gebruikt: u krijgt 2 jaar gevangenisstraf opgelegd. Ga naar GEVANGENIS!
U heeft een pand gekraakt en krijgt 1 jaar gevangenisstraf opgelegd. Ga naar GEVANGENIS!
Het pand dat u wilt kraken is bewoond door antikrakers. Sla 4 beurten over en gooi een 6 om verder te gaan.
pion 2
37
KRAKER
START
38 A5 NR 32 / november 2010
45
/// NETWERK
ACTIVITEITEN
De tijdelijke periode biedt de kans om de Bosschenaar het 5 hectare grote terrein te laten ‘ontdekken’, stellen de YURPS. Belangrijk is dat de tijdelijke functie ook een plek kan krijgen in het eindprogramma. Kies daarom voor gebruikers die een doorkijk geven op de toekomst. Bovendien moet je dan niet alleen naar het GZGterrein kijken, maar naar de gehele binnenstad. Wat haal je weg uit de bestaande stad en wat biedt je aan als schuifruimte. Laat de ondernemers meedenken over dit tijdelijk gebruik en biedt hen ruimte voor experiment. Zo ontstaat langzaam aan een vervlechting van het terrein met de binnenstad. De ontwikkeldende partners moeten scenario’s uitwerken, die zich verhouden tot de nul-lijn van het niets doen. De gemeente moet het proces faciliteren door flexibiliteit in bestemmingsplannen en fasering van het masterplan toe te staan. Alle partijen moeten gezamenlijk het belang zien van een geslaagde tussentijd, denk daarom in kansen en minder in risico’s.
///////////////////////////////////
› www.yurps.nl
YURPS-lab Tussentijd Den Bosch
///////////////////////////////////
Hoe benut je de tussentijd van de transformatie van het Groot Ziekengasthuisterrein (GZG) in Den Bosch zo goed mogelijk? Met deze vraag van de projectorganisatie (Heijmans, AM, gemeente) gingen de YURPS aan de slag in september 2010. In het YURPS-lab werden de motieven vanuit gemeente, ontwikkelaars en de stad in kaart gebracht om de meerwaarde te vinden. Als aftrap plaatste Willem Sulsters (WSA stedelijke ontwikkeling) de oproep om de tussentijd te zien als een verademing en te gaan denken in scenario’s en kaders. ‘Wij zijn Hollandse planners, we tekenen een masterplan en maken daarop aansluitend een exploitatie. Het is hard nodig om invulling te geven aan het concept tussentijd.’
46
/// KEI-NETWERK
KEI-lab Buurtstrategie Holendrecht ‘Een afgesloten paradijs’, zo noemde Endry van Velzen – architect en directeur van de Nijl Architecten – de Amsterdamse wijk Holendrecht tijdens het KEI-lab op 21 september. ‘Een paradijs vanwege de hoge kwaliteit van het groen, daar ligt heel veel potentie!’ Tegelijkertijd ook afgesloten: ‘omdat de verkaveling van het gebied een kans, maar tegelijkertijd een bedreiging vormt.’ De experts van het KEI-team erkenden de problematiek waarvoor de partijen staan in Holendrecht en constateerden tegelijkertijd dat de buurt kwaliteit en potentie heeft.
Op initiatief van woningstichting Eigen Haard en KEI kwamen zij bijeen tijdens het KEI-lab in Holendrecht. Het gesprek ging over de (in ontwikkeling zijnde) Buurtstrategie voor Holendrecht. Eigen Haard heeft veel bezit in Holendrecht (1.800 van de 3.000 woningen) en heeft de Buurtstrategie Holendrecht ontwikkeld om haar visie op de buurt aan te scherpen en haar inzet te formuleren. Eigen Haard wil daarmee gericht ingrijpen in Holendrecht en niet een projectencarrousel optuigen. Een nevendoel is om een methode te ontwikkelen die Eigen Haard ook bij andere buurten in kan zetten om probleem, strategie en oplossingen gestructureerd in kaart te brengen. Holendrecht wordt gekenmerkt door een omvangrijke sociale problematiek. Het KEI-team adviseerde om in de strategie vooral het ‘verhaal’ van Holendrecht te verwoorden. Met andere woorden: ‘probeer achter de cijfers te kijken en probeer grip te krijgen op wat er leeft onder de bewoners in het gebied’, zo adviseerden zij. Het doorzetten van de veiligheidsaanpak en inplaatsingsbeleid worden gezien als doeltreffende instrumenten. Er werden ook suggesties gedaan om de strategie beter aan te laten sluiten op de kansen die zich voordoen: er zijn bv ateliers op een centrale plek in de buurt die goed kunnen worden benut voor buurtfuncties.
› www.kei-centrum.nl/netwerk
///////////////////////////////////
KEI-partnerbijeenkomst 2010 De tiende KEI-partnerbijeenkomst vond plaats in de Utrechtse wijk Kanaleneiland. Een wijk waar de afgelopen jaren veel is bereikt door de professionals die in dit gebied actief zijn, maar ook een wijk met lastige opgaven. Deze beide kanten van Kanalen-
eiland stonden centraal tijdens de bijeenkomst met de titel: Kennis voor Kanaleneiland. Burgemeester van Utrecht en voorzitter van KEI Aleid Wolfsen opende de dag en gaf in zijn speech aan dat de balans tussen de positieve ontwikkelingen en de zoektocht naar de juiste aanpak op een aantal thema’s misschien wel de grootste worsteling van Kanaleneiland. Heinz Schiller, directeur van welzijnsorganisatie Doenja die actief is in Kanaleneiland en auteur van het boek De Kunst van het stijgen pleitte voor de focus op de daadwerkelijke oorzaken van de achterstand en dat we de beschikbare middelen benutten om het verschil te maken. Genoeg stof om het gesprek aan te gaan tijdens het middagprogramma: een wijksafari waarin diverse projecten uit Kanaleneiland zich presenteerden, een YURPS-lab over het openplanproces in Kanaleneiland-Noord, een Salon over de toekomstagenda van de stedelijke vernieuwing en een viertal themasessies waarin KEI-partners om advies over Kanaleneiland gevraagd werd. ’s Avonds sprak Evelien Tonkens, hoogleraar burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam, over de bereidheid van burgers voor actief burgerschap. Die bereidheid is groot, maar personen willen erkend worden in hun behoeften, ontwikkeling, bijdrage aan het collectieve doel en autonomie. Martin Mulder, directeur programma’s Stadsontwikkeling van de gemeente Utrecht, gaf vervolgens een reactie op de adviezen uit de themasessies van het middagprogramma en concludeerde dat de vraagstukken te complex zijn om in één middag met externen te beantwoorden en dat de geformuleerde vragen structurele aandacht behoeven in de aanpak van Kanaleneiland. Hans Venhuizen, cultureel planoloog, sloot de avond af met een opwekkende boodschap over het imago van de wijk: “Ist der Ruf einmal zerstört, lebt es sich weiter unbeschwert.” Vrij vertaald: is je reputatie eenmaal verloren, dan leef je een zorgeloos bestaan.
› www.kei-kenniscentrum.nl/partnerbijeenkomst2010 A5 NR 32 / november 2010
47
CRØSSING BÕRDERS Eigen identiteit als reddende engel van de krimpaanpak in Oost-Duitsland.
Ulrike Weis ten Elsen, Sacon Een fietsroute voert bezoekers in het Oost-Duitse Dessau langs groene plekken in de stad, die zijn vrijgekomen door sloop en omgetoverd tot groene bewonersinitiatieven. In het Oost-Duitse Eisleben is de geboorte- en sterfteplaats van Martin Luther de lokale identiteit waar het stadje op draait. Op een leeggekomen plek is onder andere een tijdelijk parkje aangelegd, waar tussen de beplanting Luther zijn redes fluistert. Het zijn twee voorbeelden van de negentien steden in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt, die dankzij de Internationale Bauausstellung (IBA) tussen 2002 en 2010 hun lokale identiteit hebben versterkt. In 2002 ging de IBA van start, de eerste Duitse IBA die niet gericht was op ontwikkeling, maar op krimp. Na de wende in 1989 nam de bevolking in Oost-Duitsland in tien jaar gemiddeld met dertig procent af. De negentien steden gingen aan de slag met de regionale geschiedenis, de bijzondere bewoners, de kenmerkende industrie of natuur. Elke stad stelde zich de vraag: waarom willen bewoners hier (blijven) wonen, werken of recreëren?
48
/// KEI-NETWERK
Dessau: groene stadsclaims Met de Middeleeuwse identiteit als uitgangspunt koos men in Dessau voor het sterker maken van stedelijke kernen en het creëren van landschappelijke zones tussen die kernen. Maar liefst zeventig hectare en duizend verschillende eigenaren vormden de groene landschappen in de stad. Om de kosten van beheer te minimaliseren en bewoners bij de krimpplanning te betrekken, worden stukken grond uitgegeven aan bewoners. Deze claims krijgen bewoners gratis in bruikleen voor niet commerciële doeleinden. Een fietsroute van rode vlaggetjes verbindt deze groene claims als slinger door de stad en toont een breed palet aan bewonerscreativiteit: een medicijnentuin, een etnische moestuin, een beeldentuin, een bijen- en honingtuin, een basketbalveld, een populierenplantage voor biobrandstof of een BMX-crossbaan. Halle: verkeerd gekozen strategie van Doppelstadt Dat het lastig is om een juiste krimpstrategie te kiezen blijkt uit het ontbouwingsplan van Halle. De aanwezige corporaties hadden niet alleen bezit in het historische centrum van Halle, maar juist ook in de naoorlogse Plattenbau-uitbreiding Neustadt. Mede daarom koos men in Halle voor de identiteit van de Doppelstad: twee verschillende aanvullende centra met ieder een eigen profiel. Neustadt kreeg een compleet nieuw winkelcentrum, maar erboven staan vier flatgebouwen De SEV organiseerde samen met Sacon en met elk zo’n 180 appartementen leeg en te koop. Tevergeefs, want Bureau Voegwerk niemand wil er meer wonen. van in juni 2010 een
Een IBA aanpak voor Nederland? Omdenken en identiteit zijn de sleutelwoorden in de Oost-Duitse krimpaanpak. Krimp is een open proces waarvan het einde onbekend is. Het proces kan het beste worden aangevlogen met een overkoepelende visie op doelen, kwaliteiten en identiteiten. Het valt op dat deze les nog niet overal in Nederland is geland. Veel experimenten die zijn opgezet in het kader van het Actieplan Bevolkingsdaling zijn nog te veel gebaseerd op losse ideeën en nauwelijks ingebed in een bredere visie op de identiteit van steden, dorpen en regio’s. De IBA-aanpak verbindt duidelijk gebiedsvisies aan haar experimenten en investeert in het vertrouwen van lokale partijen en bewoners in hun eigen kracht. En dan mag er af en toe ook een experiment mislukken.
excursie naar OostDuitsland (Thüringen en Saksen-Anhalt): ‘Minder is meer’.
› www.blogspot.stadtumbau.nl › www.kei-centrum.nl/krimp
A5 NR 32 / november 2010
49
YURP COLUMN YURPS COLUMN Bankzitten Quirine Renleo, Haag Wonen
In Den Haag zijn drie krachtwijken gelegen, waarvan ik er in een werk. Wat ik daar aantref is een veerkrachtige gemeenschap, of liever, gemeenschappen. Buren die bij elkaar op bezoek gaan, elkaar verzorgen in moeilijke tijden, een praatje maken op straat, maar ook zich organiseren als er problemen zijn. En toch… Toch knaagt er iets. Bij mij, bij andere professionals, misschien ook bij u. Bij het opzetten van vitale (of niet-zo-vitale) coalities komen we geregeld aan gesprekspartners die we maar al te graag aan een vergadertafel zetten om te horen wat zij – als bewoners – nu eigenlijk willen. Maar hoe kan het nu dat ik na jaren van werken op street-level niveau en talloze contacten met bewoners, telkens weer diezelfde bewoner aan de tafel zie verschijnen? De mondige, zelfredzame bewoner die betrokken is bij zijn of haar woonomgeving. Met wensen Is dat niet bijzonder? Is iedere bewoner dan zo betrokken bij zijn woonomgeving? Wie ik aan tafel mis zijn al die andere mensen die net zo goed wonen en net zulke, of waarschijnlijk andere wensen hebben. Mensen die op de bank zitten en toekijken, Die mensen missen sociaal kapitaal – de beschikbare netwerken en hulpbronnen. Dus als je niet in mijn netwerk zit, zit je op de bank. En als je genoeg hulpbronnen hebt, weet je mij te vinden en krijg je een plekje aan de vergadertafel. De crisis jaagt ons op, jaagt op ons door de beschikbare tijd op te slokken, Dan wordt het lastig om te experimenteren en te kiezen voor
50
/// KEI-NETWERK
andere vormen of andere spelers. De basisspelers blijven als vanouds om tafel zitten. En de bankzitters die blijven zitten waar ze zitten. Op de bank. Laten wij professionals, juist als de druk toeneemt weer eens op die bank gaan zitten. In het park, op het plein of langs het water. Om dan nog eens de wensen door te nemen met de toevallige andere bankzitter.
Overal is het crisis, ook bij de partijen met wie ik samenwerk in de wijk. Ook wij overwegen of we de goede dingen juist doen en of we de juiste dingen goed doen. Naast financiële afwegingen, wegen we juist ook investeringen in ‘de zachte kant’. Maar is investeren in sociaal kapitaal niet het model voor de toekomst? Op die manier bouwen we zelf aan netwerken en hulpbronnen. En aan de stad. Samen met bewoners!
› www.yurps.nl
P
N
Nederland / Zwolle Boomhut in een tuin aan de PC Hooftstraat in Zwolle waar buurkinderen in spelen.
Gazastrook Palestijnse buurkinderen spelen in de straten van de Gazastrook.
A5 NR 32 / november 2010
51
LOGBOEK
Het KEI-logboek geeft een overzicht van recente KEI-activiteiten, projecten die op stapel staan en verschenen publicaties.
› www.kei-centrum.nl/agenda
22/09 30/09 11/10 KEI-atelier jaarprogramma 2011
Partnerbijeenkomst: Kennis voor Kanaleneiland
Natuurlijke wijkvernieuwing: de werkwijze
12/10
05/11
29/11
01/12
jan.
YURPScompetentiedag
52
/// KEI-NETWERK
Kennistrip voor Tweede Kamerleden
Natuurlijke wijkvernieuwing: organisatie en financiering
KEI-atelier gaming in de stedelijke vernieuwing
Natuurlijke wijkvernieuwing: de professionals
0
ng
: s
THEMASESSIE januari 2011
04/11 Natuurlijke wijkvernieuwing: de praktijk
feb.
A-LABS i.s.m. DRO Amsterdam
ERN V K J WI E K J I ALS RL N U O U I NAT O F E S S R DE P KEI, Gerrichhauzen en Partners, Bureau 77 en STIPO organiseren in januari 2011 een sessie over het thema Natuurlijke wijkvernieuwing: de professionals. Professionals die, gesteund door bestuur en directie, als vakman in een gelijkwaardige relatie met bewoners de natuurlijke ontwikkeling van wijken mogelijk maken. Hoe is dat streefbeeld in de praktijk te realiseren? In deze sessie wordt hierop een verdiepingsslag gemaakt naar drie typen professionals: ›› de wijkwerker ›› de manager/controller en ›› de directeur
IE
G: N I UW
Door analyses en aanbevelingen uit het proces van Natuurlijke wijkvernieuwing te koppelen aan wederzijdse beelden en potentiële kansen voor een soepele samenwerking tussen deze typen, ontstaat een zinvolle verdieping van het gedachtegoed van Natuurlijke wijkvernieuwing. Meer weten of meedoen? Hou de website in de gaten. › www.kei-centrum.nl/natuurlijkewijkvernieuwing
A5 NR 32 / november 2010
53
PA RT Nieuwe KEI-partners sinds oktober 2010
Rijnboutt Rijnboutt ontwerpt en adviseert in de volledige breedte van de ruimtelijke opgave. Ze werken op alle schaalniveaus, van interieur tot openbare ruimte, van gebouw tot stedelijk project. Rijnboutt zoekt de relatie tussen het verleden, het nu en de toekomst. Ze maken tijdloze en robuuste gebouwen, plekken en buurten. Rijswijk Wonen Rijswijk Wonen zet zich in voor aangenaam wonen in buurten en wijken door te zorgen voor goede woningen, passende service, gemak voor de klant en een prettige leefomgeving. Rijswijk Wonen bezit ruim 6.000 woningen in Rijswijk. Het woningbezit is zeer gevarieerd. Rijswijk Wonen is naast zijn maatschappelijke betrokken rol ook begonnen als projectontwikkelaar in nieuwbouw, herstructering en renovatie.
Pré Wonen Pré Wonen bezit ruim 14.000 woningen en bedrijfsruimten in Haarlem, Beverwijk, Heemskerk, Velsen, Heemstede en Bloemendaal. Omdat wonen meer is dan een dak boven je hoofd, ondersteunt Pré Wonen actief de leefbaarheid in de wijken. Samenwerken met bewoners en gebruikers is hierbij het uitgangspunt. Bijzondere aandacht is er voor mensen met lichamelijke of verstandelijke beperkingen. Elkien Vanaf 1 januari zijn woningcorporatie Welkom en Nieuw Wonen Friesland samen Elkien. Met deze naam geven zij aan dat iedereen telt. Elkien kijkt verder dan het verhuren en bouwen van woningen. Elkien speelt ook in op de leefomgeving. Voorzieningen spelen daarbij een rol maar ook de onderlinge contacten. Elkien bezit ongeveer 18.000 woningen in de Friese steden en dorpen. Wilt u uw partnerprofiel bij 110.000 unieke bezoekers per maand onder de aandacht brengen? Mail uw nieuws, achtergrondinformatie, projecten of agenda naar pers@keicentrum.nl en wij actualiseren uw profiel op dé website over stedelijke vernieuwing.
› www.kei-centrum.nl/netwerk
54
/// KEI-NETWERK
Totaaloverzicht Rijksoverheid Ministerie van VROM Ministerie van EZ Ministerie van VWS Ministerie van LNV
Gemeenten G4 Gemeente Amsterdam Gemeente Den Haag Gemeente Rotterdam Gemeente Utrecht
Gemeenten G27 Gemeente Alkmaar Gemeente Almelo Gemeente Amersfoort Gemeente Arnhem Gemeente Breda Gemeente Den Bosch Gemeente Deventer Gemeente Dordrecht Gemeente Eindhoven Gemeente Emmen Gemeente Enschede Gemeente Groningen Gemeente Haarlem Gemeente Heerlen Gemeente Helmond Gemeente Hengelo Gemeente Leeuwarden Gemeente Leiden Gemeente Lelystad Gemeente Maastricht Gemeente Nijmegen Gemeente Schiedam Gemeente Sittard-Geleen Gemeente Tilburg Gemeente Venlo Gemeente Zaanstad Gemeente Zwolle Gemeenten ISV nietrechtstreeks Gemeente Almere Gemeente Apeldoorn Gemeente Delft Gemeente Goes Gemeente Gouda Gemeente Hilversum Gemeente Purmerend Gemeente Spijkenisse Gemeente Veenendaal Gemeente Vlaardingen Gemeente Waalwijk Gemeente Zoetermeer
Provincies/regio’s Provincie Zuid-Holland Stadsgewest Haaglanden Corporaties Allee Wonen Casade Centrada Com·wonen DeltaWonen De Seyster Veste De Sleutels De Woningbouw De Woonplaats Eigen Haard Elkien Far West Futura Haag Wonen Habion Lefier Mitros Nijestee Oosterpoort Wooncombinatie Parteon Portaal Pré Wonen Rijswijk Wonen Singelveste SSH Utrecht Staedion Stichting Trudo Stichting Woonwaard NoordKennemerland Talis Tiwos Thuisvester Van Alckmaer Vestia Groep Vivare Waterweg Wonen Welbions WonenBreburg Wonen Heuvelsteden Wonen Weert Wonen West Brabant Woningcorporatie ZVH Woningstichting De Goede Woning Woningstichting Den Helder Woningstichting SWZ Woonbedrijf Ieder1 Woonbron Woonpartners Midden-Holland Woonplus Schiedam Woonstad Rotterdam Woonstichting De Key Ymere Zayaz woon en ongewoon
NE RS Projectontwikkelaars/ grote bouwers/beleggers AMVEST Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij BAM Woningbouw bv Dura Vermeer Bouw Rotterdam bv ERA Contour Estrade projectontwikkeling Heijmans Vastgoed ING Real Estate Lingotto Nouville Ontwikkeling Proper-Stok Groep bv Bouwfonds Ontwikkeling bv Rabo Vastgoedgroep Rabobank Nederland Synchroon Timpaan Adviesbureaus/onderzoeksbureaus Adprom Alterra Alvast ARCADIS AT Osborne Avier Beaumont Communicatie & Management BMC Breebaart & Huffstadt Brink Groep BSDV Stedelijke Vernieuwing, ruimtelijke ontwikkeling en volkshuisvesting Bureau77 Bureau Ruimtewerk Capae COB-WEB advies stedelijke vernieuwing Companen CONCIRE De Bakkerij DHV Dimensie De Beuk Organisatieadvies DSP-groep bv Dutch Done ECORYS Nederland bv Eiffel Except Frank Köster ICS-Advies bv Gerrichhauzen & Partners Grontmij IHS IMPECT Infocus
Ingenieursbureau Oranjewoud bv Início Instituut voor Sociale Gebiedsontwikkeling Jan van Wezel | Advies JongeHonden Laagland’advies Linssen en Van Asseldonk, adviseurs in de volkshuisvesting bv Louter projectmanagement Maas Sociaal Investeren Mainstream marketing communicatie Meer dan Communicatie Metafoor Middenin Onderzoeksinstituut OTB
p2managers Partners+Pröpper Polyground Pré Wonen Procap bv Projectmanagementbureau Quintis bv RIGO Research en Advies bv Rottier Advies voor stedelijke vernieuwing School voor Gebiedsgericht Werken Shinsekai Analysis SITE/Urban development Stadia bv StadNetwerk Stade Advies Stec groep bv Steeds Steen van Rosette Stichting De Driehoek Stichting De Werkplaats Stichting R4R Nederland Stipo Consult Thaens Urban Investment & Management bv TNO Bouw en Ondergrond Twynstra Gudde Management Consultants Urbancore Urbannerdam van-Berk Vensters VISADE advies in projectontwikkeling bv Wasmoeth Stedelijke Ontwikkeling WenD management bv Werken Aan De Stad bv
Westerdijk Consultancy Weusthuis en partners Woonbond Kennis- en Adviescentrum WSA Procesarchitectuur & management Stedelijke ontwikkeling Juridische adviesbureaus Houthoff Buruma
Ontwerp en onderzoek BGSV Bureau voor Stedebouw Biq stadsontwerp bv Bouwhulp Groep Buro 5 Maastricht BVR adviseurs ruimtelijke ontwikkeling De Nijl Architecten bv DUS Enno Zuidema Stedebouw Griffioen Architecten KAW architecten en adviseurs KOW Herstructurering KUUB centrum voor particuliere bouw Metropolis Architecten MK Architecten MUST One Architecture Paul Salomons architect Rein Geurtsen & Partners bv – Bureau voor stadsontwerp Rijnboutt Ruth Visser architecten Sacon, architectuur, stedenbouw en landschap tlu landschapsarchitecten Urhahn Urban Design Van Schagen Architekten VHP stedebouwkundigen + architekten + landschapsarchitekten bv Universiteiten/hogescholen Haagse Hogeschool, lectoraat grootstedelijke ontwikkeling Hogeschool Rotterdam Hogeschool van Utrecht INHOLLAND university, School of Technology Radboud Universiteit Nijmegen Real Estate & Housing, TU Delft, Faculteit Bouwkunde Saxion Hogeschool IJselland
International New Town Institute (INTI) Jantje Beton Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Stedennetwerk Stichting Recreatie Koepels Aedes vereniging van woningcorporaties Bouwend Nederland IPO, Adviesgroep ISV IVBN Nederlandse Vereniging van Makelaars NEPROM NVB Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers Vereniging Nederlandse Gemeenten Woonbond Welzijnsorganisaties Buurtzorg en buurtdiensten Nederland Verdiwel Kennisinstituten/netwerken Architectuur Lokaal CROW De Wijkplaats FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Habiforum Instituut voor Publiek en Politiek Lesi MOVISIE Nicis Institute NIROV Agentschap NL SEV VACpunt Wonen Verwey-Jonker Instituut Fondsen Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten Adviesorganen VROM-raad
Sparringpartners Architecturalia Deltametropool
A5 NR 32 / november 2010
55
De Nederlandse CO2 Situatie
We staan zo ver van de Kyoto en COP doelstellingen af dat een grote inzet voor milieu en klimaat al sinds 1990 te verwachten is, en toch blijft dit uit. Nederland heeft het profiel van een industrieland. Is de economische druk vanuit de industrie zo groot dat het adequaat beleid tegengaat? Is dat waarom de politiek om zich heen grijpt naar nieuwe kerncentrales, en? aandere nietcarbon credits, CO2-bodemopslag duurzame oplossingen? Of is het eenvoudigweg gebrek aan overzicht en inzicht?
%#% '
!)$ %/ ) %
> ?
Veel antwoorden liggen er, maar implementatie > dat ? behoeft daadis vaak moeilijker dan het idee; krachtig leiderschap. Of gaan we nog 5 jaar onderzoeken?
Nederland is op Luxemburg na de grootste carbon-vervuiler van Europa. Binnen Nederland zijn Groningen en Zeeland de grootste uitstoters per capita. Van de steden steekt Rotterdam met haar haven boven alles uit. In hernieuwbare energie zijn we enkel marginaal beter dan Polen.
53
! %/ $ ! %/ "
7 %/ )
- %+ ) = >
% , $ + &
/ , @
8 ' "
) %
: 2% % %$
› www.except.nl
53
% / , %/; % / ,
4 % %/
4 %
< , %$
!"# $ % & ' ( " ) ( $ * %+ ( " % & % % $ $& , - ) %' . % " / . " / .% '% &' - $" / 0% ' " / * % & 12$" / 1 %" / 1 " 3 4 )# % , / " 5 %6 " % " 7 ) 8" 6 ' & 8" 8 & 96 / 96 $ %" / %' & 0% (%