Instap I Oefeningen voor Nederlands lezen en schrijven Taalniveau A1
I
A PLA R
X E E K M J I K N
Instap I
KleurRijker
2. In de supermarkt
Het is ochtend. Hassan gaat ontbijten. Hij eet een boterham met jam. En hij drinkt koffie. Dan gaat Hassan boodschappen doen. Hij moet eten kopen voor het avondeten. Hassan is in de supermarkt. Hij koopt aardappels, groente en vlees. Daarna gaat hij naar de kassa. ‘€ 17,95 alstublieft’, zegt de verkoopster. Hassan betaalt met zijn pinpas. ‘Wilt u de bon nog?’, vraagt de verkoopster. ‘Nee hoor, dank u wel. Tot ziens!’, zegt Hassan. ‘Tot ziens!’, zegt de verkoopster.
1
Instap I
KleurRijker
Opdracht 1 Wat hoort bij elkaar? Trek een lijn.
het ontbijt
de pinpas
de supermarkt
de groente
2
Instap I
KleurRijker
Opdracht 2
Is de zin waar of niet waar? Zet een cirkel om het goede antwoord. 1. Hassan gaat lunchen.
4. Hassan koopt brood.
a) waar
a) waar
b) niet waar
b) niet waar
2. Hassan drinkt koffie.
5. Hassan betaalt met zijn pinpas.
a) waar
a)
waar
b) niet waar
b) niet waar
3. Hassan gaat naar de bakker. a) waar b) niet waar
Opdracht 3
Wat is een goede zin met het woord? Zet een cirkel om het goede antwoord. 1. ontbijten a) Wij ontbijten iedere ochtend. b) Wij ontbijten graag aardappels. 2. drinken a) Wij drinken vlees. b) Wij drinken koffie.
3
Instap I
KleurRijker
3. groente a) Ik koop eten voor de groente. b) Hij vindt groente lekker. 4. supermarkt a) Zij betaalt met haar supermarkt. b) Zij doet boodschappen in de supermarkt. 5. betalen a) Wij betalen met geld in de supermarkt. b) Wij betalen de bon nog in de supermarkt.
Opdracht 4
Vul in. Kies uit: betaalt – boodschappen – eet – drinkt – de bon 1. Hassan ………………………… een boterham. 2. Hassan ………………………… koffie. 3. Hassan doet ………………………… in de supermarkt. 4. Hassan ………………………… met zijn pinpas. 5. Hassan wil ………………………… niet hebben.
4
Instap I
KleurRijker
Opdracht 5
Lees de woorden. Maak van de woorden een goede zin. Schrijf de zin op. Zin 1 een boterham – jam. – Hij – eet – met ........................................................................................................................................ Zin 2 doen. – gaat – boodschappen – Hij ........................................................................................................................................ Zin 3 koopt – groente – voor – Hij – het avondeten. ........................................................................................................................................ Zin 4 de supermarkt. – in – Hij - is ........................................................................................................................................ Zin 5 Hij – met – betaalt – pinpas. – zijn ........................................................................................................................................ Zin 6 Hij – weer – huis. – naar – gaat ........................................................................................................................................
5
Instap I
KleurRijker
Opdracht 6
Wat is het tegenovergestelde? Kies uit: lunch – avond – vis – Tot ziens! – zonder – contant geld – drinkt – Goedenavond! 1. Het is ochtend.
1. …………………………………………..
2. Hij eet ontbijt.
2. …………………………………………..
3. Hij drinkt koffie met suiker.
3. …………………………………………..
4. En hij eet drie boterhammen.
4. …………………………………………..
5. Hij betaalt met zijn pinpas.
5. …………………………………………..
6. Hij koopt vlees.
6. …………………………………………..
7. ‘Goedemorgen!’, zegt Hassan.
7. …………………………………………..
8. ‘Hallo!’, zegt de verkoopster.
8. …………………………………………..
6
Instap I
KleurRijker
Opdracht 7
Maak de puzzel. Je ziet verschillende letters in de hokjes. Alles staat door elkaar. Er zitten twaalf woorden in verstopt. Van links naar rechts of van boven naar beneden. Zoek zoveel mogelijk woorden. Zet een streep door het woord. EĂŠn woord is al doorgestreept.
aardappel boterham fruit groente koffie kopen ontbijt pinpas supermarkt verkoper vis vlees
o
p
i
n
p
a
s
s
s
b
n
a
n
v
e
i
l
u
f
o
t
k
m
i
n
i
f
g
r
t
b
e
e
s
r
t
c
n
u
e
ij
q
a
k
o
p
e
n
i
r
t
k
o
f
f
i
e
f
t
h
j
g
g
r
o
e
n
t
e
a
a
a
r
d
a
p
p
e
l
m
h
v
l
e
e
s
d
d
p
z
s
u
p
e
r
m
a
r
k
t
v
e
r
k
o
p
e
r
h
z
7
Instap I
KleurRijker
Opdracht 8
Kijk naar de brief. Geef antwoord op de vragen. 1. Voor wie is de brief bedoeld? …………………………………………………………… 2. Door wie is de brief geschreven? ………………………………………………………. Lees de brief. Geef antwoord op de vragen.
Beste Hassan, Wil je morgen boodschappen doen? Hier is € 20,- voor de boodschappen. Wil je het volgende meenemen: 1 kilo kaas 5 appels 1 witbrood 2 pakken melk Groetjes, Ayse
1. Hassan moet boodschappen doen.
waar / niet waar
2. Ayse geeft Hassan geld mee.
waar / niet waar
3. Hassan moet één pak melk halen.
waar / niet waar
8
KleurRijker
Instap I
Schrijf zelf een brief. Je hebt boodschappen gedaan. Schrijf een brief voor Ayse. Zeg dat je alle boodschappen hebt. Maar dat de appels op waren.
Beste Ayse,
Groetjes, Hassan
9
Instap I
KleurRijker
Dictee
Luister goed en schrijf de zin op.
1. Ik eet brood. 2. Hij drinkt veel koffie. 3. In december is het winter. 4. In de zomer is het warm. 5. Ik ben dertig jaar oud. 6. Hoeveel kinderen heb je? 7. Dat is minder dan een kilo. 8. Heb je een boek of heb je twee boeken? 9. Ik hou niet van vis. 10. Zij werkt daar.
10