Sterk naar Staatsexamen Lesmethode voor het Staatsexamen NT2 Programma I Taalniveau A2 naar B1
r a a l p m e x e s g n i l e Beoord Them
7 1 a m e h a 1 en T
Thema 1
Thuiskomen
“Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.�
THEMA
Thema 1 Thuiskomen
1
THUISKOMEN
Inhoudsopgave
§§ 1.1 §§ 1.2 §§ 1.3 §§ 1.4 §§ 1.5 §§ 1.6 §§ 1.7 §§ 1.8 §§ 1.9 §§ 1.10 §§ 1.11 §§ 1.12 §§ 1.13 §§ 1.14
10
Trouwen
14
Ik werk, jij werkt, hij werkt
15
De baas
18
Ik heb, jij hebt, hij heeft
19
Foto’s
21
Het huishouden
24
Kom binnen
27
Samen klussen
29
Opvoeden
31
Instructies
33
Werk en gezin
35
Huisdieren
37
Verjaardag
38
Vriendelijk
41
Woordenlijst Woordenlijst § 1.1 Trouwen de de het het de de
bruiloft, de bruiloften christen, de christenen familielid, de familieleden formulier, de formulieren getuige, de getuigen handtekening, de handtekeningen kerkelijk(e) trouwen, trouwde(n), zijn getrouwd de verrassing, de verrassingen
§ 1.3 De baas zich bemoeien met, bemoeide(n), hebben bemoeid ondersteunen, ondersteunde(n), hebben ondersteund opvoeden, voedde(n) op, hebben opgevoed de opvoeding stofzuigen tweemaal variëren vloeken het zakgeld
§ 1.5 Foto’s
de de de de
de
aanwijzen, wees aan, wezen aan, hebben aangewezen buur, de buren doek, de doeken grijnzen grootmoeder, de grootmoeders grootvader, de grootvaders mannelijk(e) struikelen, struikelde(n), zijn gestruikeld verhuizen, verhuisde(n), zijn verhuisd verhuizing, de verhuizingen verzorgen, verzorgde(n), hebben verzorgd
§ 1.6 Het huishouden aandachtig(e) drogen de filter, de filters Woordenlijst
11
THEMA
de de
1
THUISKOMEN
de het
gereed instructie, de instructies knop, de knoppen linker onderhouden, onderhield(en), hebben onderhouden rechter stekker, de stekkers stopcontact, de stopcontacten
ยง 1.8 Samen klussen
de
de
de de de
aangeven, gaf aan, gaven aan, hebben aangegeven hamer, de hamers handig(e) in elkaar zetten klussen meten, mat(en), hebben gemeten lengte, de lengtes overlaten aan, liet(en) over, hebben overgelaten rechtop schroevendraaier, de schroevendraaiers tekening, de tekeningen tillen woonkamer, de woonkamers
ยง 1.9 Opvoeden zich aanmelden, meldde(n) aan, hebben aangemeld de jongere, de jongeren de kleuter, de kleuters de peuter, de peuters zich schamen (voor) straffen terechtkomen, kwam(en) terecht, zijn terechtgekomen verschillend(e)
ยง 1.11 Werk en gezin het binnenland driekwart gemiddeld(e) halveren het inkomen, de inkomens minimaal / minimale
12
Woordenlijst
parttime het percentage, de percentages presenteren
ยง 1.12 Huisdieren
het het het de het de het de
aaien actief / actieve allergisch (voor) braaf / brave hok, de hokken huisdier, de huisdieren konijn, de konijnen poep stro vijver, de vijvers voer wortel, de wortels
ยง 1.13 Verjaardag
het de de de
grappig(e) mailen ophangen, hing(en) op, hebben opgehangen raden, raadde(n), hebben geraden schilderij, de schilderijen slaapkamer, de slaapkamers uitnodiging, de uitnodigingen verjaardag, de verjaardagen verrassen, verraste(n), hebben verrast verzinnen, verzon(nen), hebben verzonnen welkom
ยง 1.14 Vriendelijk begroeten bejaard(e) berekenen, berekende(n), hebben berekend de neef, de neven onverwacht(e) troosten de vriendschap, de vriendschappen
Woordenlijst
13
THEMA
§§ 1.1
1
1
Trouwen
Bespreek met elkaar.
THUISKOMEN
1. Ben jij getrouwd? Zo ja, vertel eens iets over je bruiloft. 2. Ben je weleens op een Nederlandse bruiloft geweest? Wat vond je daarvan?
2**
Lees de tekst.
1.1
Nieuw bericht Aan:
marina.vesalka@gmail.com
Cc: Onderwerp:
de bruiloft
Hoi Marina, Morgen trouwt Victor met Isabel. Wat jammer dat je er niet bij kunt zijn! Het wordt een heel mooie dag! Alle familieleden komen, zelfs de familie uit Zuid-Amerika. Opa Jan is getuige, hij mag zijn handtekening zetten op het trouwformulier. Isabel is christen, daarom trouwen ze ook in de kerk. Het kerkelijk huwelijk is om 4 uur ’s middags. Misschien kun je daar nog even bij zijn? Als ze getrouwd zijn, gaan ze twee weken op reis. Niemand weet waar ze heen gaan, dat is een verrassing. Kom maar snel een keer foto’s kijken! Groetjes, Suze
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
3* 4
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
1. 2. 3. 4. 5.
Wie heeft deze e-mail geschreven? Waarom stuurt Suze een e-mail naar Marina? Isabel komt niet uit Nederland. Waar komt zij vandaan, denk je? Welke functie heeft opa Jan op de bruiloft? Bestaat die functie ook in jouw land? Waar gaan Victor en Isabel naartoe op vakantie na de bruiloft?
5
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
14
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
6
7*
8**
§1.2 Grammatica §1.2 Grammatica
§§ 1.2* Ik werk, jij werkt, hij werkt Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een werkwoord. Het werkwoord past bij het onderwerp. In deze paragraaf leer je welke drie verschillende vormen het werkwoord kan hebben in de tegenwoordige tijd.
9
Werk samen.
Kijk naar de zinnen. Zet eerst een rondje om het onderwerp en een streep onder het werkwoord. Bespreek daarna: wat is het verschil tussen de zinnen? 1. 2. 3. 4. 5.
Jij lacht heel vaak. Ik fiets elke dag een uur. Wij voelen de koude sneeuw. Zij luistert naar het verhaal. Hij gooit de bal door het raam.
Jullie lachen heel vaak. Hij fietst elke dag een uur. Jij voelt de koude sneeuw. Zij luisteren naar het verhaal. U gooit de bal door het raam.
In de vorige opdracht staan dus drie verschillende vormen van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Als je de tegenwoordige tijd gebruikt, heb je het over iets wat nu gebeurt. Kijk naar de volgende voorbeelden: ik jij u hij / zij / het wij / jullie / zij
werk werkt werk jij? werkt werkt werken
ik-vorm ik-vorm + –t ik-vorm ik-vorm + –t ik-vorm + –t hele werkwoord
Ik werk op kantoor. Jij werkt hard. Werk jij hard? U werkt elke dag. Hij/zij werkt als buschauffeur. Wij werken samen.
In de voorbeelden zie je hoe je de tegenwoordige tijd van het werkwoord maakt. Om de tegenwoordige tijd van het werkwoord te maken, heb je de ik-vorm nodig. De ik-vorm is vaak hetzelfde als het hele werkwoord zonder –en. Bijvoorbeeld: werken – werk, fietsen – fiets, gooien – gooi, lachen – lach, luisteren – luister, voelen – voel. Als jij voor het werkwoord staat, komt er een –t achter de ik-vorm. Soms staat jij achter het werkwoord. Bijvoorbeeld bij een vraag. Dan gebruik je de ik-vorm.
15
THEMA
Soms verandert de spelling van de ik-vorm als je –en weghaalt van het hele werkwoord. Kijk naar de volgende voorbeelden:
THUISKOMEN
Alle werkwoorden die je hier hebt gezien, zijn regelmatig en staan in de tegenwoordige tijd.
hele werkwoord pakken zeggen
1
10
ik-vorm pak zeg
hele werkwoord maken wonen
ik-vorm maak woon
hele werkwoord ik-vorm verhuizen verhuis schrijven schrijf
Zoek de grammatica.
Kijk naar tekst 1.1. Zet een streep onder alle regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
11
12*
13*
Maak de e-mail af.
Marina stuurt een e-mail terug naar Suze. Maak de e-mail voor Marina af. Vul de woorden in. Nieuw bericht Aan:
s.schoenmaker@hotmail.com
Cc: Onderwerp:
RE: de bruiloft
Hoi Suze, Bedankt voor je e-mail! Morgen ................................ ik tot 15.00 uur. Dus ik ben op tijd klaar om mee te gaan naar de bruiloft. Ik ................................ David ook mee. Gezellig, hè? Ik ................................ het erg leuk om Victor en Isabel in hun mooie kleren te zien. Wat voor cadeau ................................ jij trouwens voor het bruidspaar? Waarschijnlijk ............................... ik Victor en Isabel geld, want ik ................................ niet wat ik anders kan geven. ................................ je dat ze daar blij mee zijn? Nou Suze, ik zie je morgen! Groetjes, Marina
14*
Bespreek met elkaar.
Luister naar elkaar en reageer. Gebruik daarbij de plaatjes. Maak hele zinnen. Wissel na het gesprek van rol. Bijvoorbeeld: Cursist A: Morgen gaan Kong en Lian trouwen hè?
16
Cursist B: Ja, dat klopt.
A: Wat voor weer wordt het morgen?
B: (Geef antwoord.)
A: Hoe laat begint de bruiloft?
B: (Geef antwoord.)
A: Wat voor kleren dragen Kong en Lian morgen?
B: (Geef antwoord.)
A: Wie geeft de ringen aan Kong en Lian?
B: (Geef antwoord.)
A: Wie houdt de bloemen vast op de bruiloft?
B: (Geef antwoord.)
A: Waar trouwen Kong en Lian?
B: (Geef antwoord.)
A: Wat vinden Kong en Lian het mooiste vakantieland?
B: (Geef antwoord.)
15** Bespreek met elkaar. Welke verschillen zijn er tussen een bruiloft in jouw land en de bruiloft van Victor en Isabel uit de tekst bij tekst 1.1? Noem minimaal drie verschillen. En welke verschillen zijn er tussen jouw bruiloft en die van je medecursist?
17
THEMA
§§ 1.3
1
16
De baas
Bespreek met elkaar.
THUISKOMEN
1. Wie was vroeger bij jou thuis de baas in huis? En wie is nu de baas bij jou thuis? 2. Vind je dat kinderen moeten helpen in het huishouden? Waarom vind je dat?
17** Lees de tekst.
1.3
Wie is de baas thuis? Een moeder staat naast me in de supermarkt. Ze zegt tegen haar kind: “Wat wil je vanavond eten, schatje?” Kinderen mogen zich tegenwoordig overal mee bemoeien, lijkt het wel. Wie is eigenlijk de baas bij jullie thuis? Ik vroeg het aan twee kinderen en twee ouders.
Job (17 jaar) “Mijn moeder is de baas in huis. Zij voedt ons op en doet het huishouden. Mijn vader neemt de belangrijke beslissingen. Zo ondersteunen ze elkaar. De kinderen moeten elke week één taak doen. Ik ga meestal stofzuigen, dat vind ik wel leuk.”
Alisha (15 jaar) “Ik krijg elke week zakgeld en ik mag zelf kiezen wat ik daarmee koop. Maar voor de rest bepaalt mijn vader de regels, hoor. En mijn moeder is de baas over de keuken, dus zij bepaalt wat we eten. Alleen op mijn verjaardag mag ik zelf kiezen wat we eten.”
Hedije (moeder van 4 kinderen) “Ik heb vroeger een strenge opvoeding gehad. Ik ben zelf minder streng voor mijn kinderen. Maar ze moeten zich wel aan de regels houden. Ze moeten eerlijk zijn en ze mogen niet vloeken.”
Sjors (vader van 2 kinderen) “Ik wil mijn kinderen leren om goed voor zichzelf te zorgen. Ze mogen tweemaal per week het eten kiezen. Maar ze moeten wel goed variëren met groente en vlees. Dus niet elke keer patat met kip en sla.”
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
18* 19
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
1. Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? a. De schrijver wil informatie geven. b. De schrijver wil zijn mening geven. c. De schrijver wil je iets leren. 2. Wie is de baas thuis bij Alisha? 3. Wie zorgt bij Job thuis voor de kinderen? 4. Welke belangrijke regels heeft Hedije voor haar kinderen? 5. Vind je Sjors streng voor zijn kinderen? Waarom vind je dat?
18
20
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
21
22* 23**
§1.4 Grammatica §1.4 Grammatica
§§ 1.4** Ik heb, jij hebt, hij heeft
In paragraaf 1.2 heb je geleerd hoe je de tegenwoordige tijd maakt van regelmatige werkwoorden. In deze paragraaf leer je de tegenwoordige tijd van onregelmatige werkwoorden. De regels die je in paragraaf 1.2 hebt geleerd, kun je dan niet gebruiken. Deze werkwoorden moet je leren.
24
Werk samen.
Kijk naar de werkwoorden in het linker rijtje. Kijk naar de zinnen in het rechter rijtje. Zet in het rechter rijtje eerst een rondje om het onderwerp en een streep onder het werkwoord. Bespreek daarna: is het werkwoord regelmatig of onregelmatig? 1. 2. 3. 4. 5.
zeggen zijn mogen krijgen kunnen
Hij zegt niet zo veel. Ik ben de baas in huis. Jij mag mee naar het strand. Zij krijgt morgen een cadeau. Ik kan helpen met de verhuizing.
In de vorige opdracht staan dus een paar onregelmatige werkwoorden: zijn, mogen en kunnen. Kijk naar de volgende voorbeelden:
ik jij u hij / zij / het wij / jullie / zij
gaan Ik ga boodschappen doen. Jij gaat vandaag fietsen. Ga jij vandaag fietsen? U gaat uit eten. Hij gaat naar zijn moeder. Zij gaan vaak naar hun buren.
hebben Ik heb weinig zakgeld. Jij hebt een grote familie. Heb jij een grote familie? U heeft aardige buren. Zij heeft geen broers of zussen. Wij hebben veel familieleden.
In de tegenwoordige tijd zijn twaalf werkwoorden onregelmatig. Gaan en hebben zijn daar voorbeelden van. Dit zijn ze allemaal: doen, gaan, hebben, komen, kunnen, mogen, slaan, staan, willen, zien, zijn en zullen. Voor de verschillende vormen van de tegenwoordige tijd kun je in de lijst met onregelmatige werkwoorden kijken. Je kunt de tegenwoordige tijd enkelvoud ook in het woordenboek opzoeken.
19
THEMA
25
Zoek de grammatica.
Kijk naar tekst 1.3. Zet een streep onder alle onregelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
26*
1
Vraag en antwoord.
THUISKOMEN
Werk samen. Deze opdracht doen jullie in twee rondes. Eerste ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: lees het antwoord voor. Probeer het snel voor te lezen. Wissel daarna van rol. Tweede ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Probeer snel antwoord te geven. Wissel daarna van rol. Ben je naar de kapper geweest? En hij? Ga je mee naar de stad? En jullie? En hij? Heb je een nieuw huis? En hij? En jullie? Mag ik een koekje pakken? En hij? Kunnen jullie vanavond komen eten? Kun je helpen met verhuizen? Wil je elke dag naar school? En hij? En jullie?
Ja, ik ben naar de kapper geweest. Hij is naar de kapper geweest. Ja, ik ga mee naar de stad. Wij gaan mee naar de stad. Hij gaat mee naar de stad. Ja, ik heb een nieuw huis. Hij heeft een nieuw huis. Wij hebben een nieuw huis. Ja, je mag een koekje pakken. Hij mag een koekje pakken. Ja, wij kunnen vanavond komen eten. Ja, ik kan helpen met verhuizen. Ja, ik wil elke dag naar school. Hij wil elke dag naar school. Wij willen elke dag naar school.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
27 30*
28* 29** Maak het briefje af.
Het is woensdag. Je komt ’s middags thuis uit je werk. Je dochter heeft een briefje op tafel gelegd. Lees het briefje.
Hoi lieve mam, Lena en Rabia gaan vanavond naar de film van 19.00 uur. Mag ik mee? En wil je dan 10 euro voor mij op tafel leggen? Mijn zakgeld is namelijk op. Tot vanavond! -X- Mila Mila is nu op school. Jij moet straks weer werken tot 20.00 uur. Je schrijft daarom een briefje terug. Maak het briefje af.
20
Hoi Mila, Ik vind het niet goed dat je vanavond naar de film gaat, want ............................................. ................................................................................................................................................. Ook krijg je geen nieuw zakgeld, want ................................................................................... ................................................................................................................................................. Tot 20.15 uur, dan ben ik thuis. Mama
31** Bespreek met elkaar. Lees de stelling. Wat vind jij? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt. Bijvoorbeeld: ‘Kinderen mogen zelf kiezen wat ze willen eten.’ Ik vind dat niet goed, want kinderen kiezen dan niet genoeg gezonde dingen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Vloeken is slecht. Mannen zijn de baas in huis. Zakgeld is goed voor kinderen. Kinderen moeten altijd eerlijk zijn. Kinderen moeten helpen in het huishouden. Vrouwen kunnen beter opvoeden dan mannen. Kinderen mogen zich bemoeien met belangrijke beslissingen. Mannen en vrouwen moeten elkaar ondersteunen in de opvoeding.
§§ 1.5 32
Foto’s
Bespreek met elkaar.
1. Heb je foto’s van vroeger? Maak je nu veel foto’s en wat doe je met de foto’s? 2. Ben je vaak verhuisd? Wie kwamen jou helpen tijdens de verhuizing?
33** Luister naar de tekst.
1.5
Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 1.5. Je hoort een gesprek tussen Sem en zijn grootvader. Sem is bij hem op bezoek. Ze kijken samen naar oude foto’s. Grootvader Jan vertelt wie er op de foto’s staan.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
34*
21
THEMA
35
Luister nog een keer naar de tekst en beantwoord de vragen.
1. Wanneer zijn de grootouders van Sem verhuisd? ....................................................................................................................................................................... 2. Wat voor kleur haar had de vader van Sem vroeger? ....................................................................................................................................................................... 3. Waarom lacht oom Chris op de foto? ....................................................................................................................................................................... 4. Wie hielpen er allemaal tijdens de verhuizing van Jan en Riet? ....................................................................................................................................................................... 5. Welke woorden in de tekst hebben met familieleden te maken? ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... 6. Welke woorden voor familieleden ken je nog meer in het Nederlands? ....................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................
1
THUISKOMEN
36
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
37
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
38 41
39
40*
Maak zinnen met de woorden.
Bijvoorbeeld: zakgeld – tweemaal
Mijn kinderen krijgen tweemaal per maand â‚Ź5,- zakgeld. 1. familieleden - verhuizen ....................................................................................................................................................................... 2. mannelijk(e) - buren ....................................................................................................................................................................... 3. grootvader - getuige ....................................................................................................................................................................... 4. doek - grootmoeder ....................................................................................................................................................................... 5. verzorgen - verhuizing ....................................................................................................................................................................... 6. aanwijzen - foto ....................................................................................................................................................................... 7. grijnzen - getuige ....................................................................................................................................................................... 8. familielid - struikelen .......................................................................................................................................................................
22
42*
Bespreek met elkaar.
Cursist A: je hebt een verhuisbericht gekregen. Je belt cursist B op om te vragen of hij/zij het bericht ook heeft gekregen. Maak hele zinnen. Wissel na het gesprek van rol.
B: Hoi, met … (Zeg je naam.). A: Hoi, met … (Zeg je naam.). Vraag of cursist B ook een verhuisbericht heeft gekregen van … .
B: Nee. Wanneer gaan ze verhuizen? A: (Geef antwoord.)
B: Waar gaan ze wonen? A: (Geef antwoord.) Oud adres: Rivierenlaan 23 8071 SH Zwolle Nieuw adres per 1 maart Groenedijk 44 8262 TH Kampen Groetjes, Michelle & Tim
Max kan niet wachten tot we gaan verhuizen. Hier zie je hem al zitten voor ons nieuwe huis aan het: Diamantplein 531 1842 PS in Alkmaar Vanaf 2 april wonen we er eindelijk! Martijn, Maria, Mark, Maartje en Max
43** Bespreek met elkaar. Kijk naar de foto’s. Wat gebeurt er? Beschrijf wat je ziet.
23
THEMA
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
44**
1
45** Bespreek met elkaar.
THUISKOMEN
Neem een krant of tijdschrift mee naar de les. Zoek een paar foto’s in je krant of tijdschrift. Op de foto’s moeten mensen staan. Vertel aan elkaar wie er op de foto’s staan en wat er op de foto’s gebeurt.
46
Kijk op internet.
Ga naar www.paknbak.nl. Via deze website kun je een aanhangwagen huren om je spullen te verhuizen. Beantwoord de vragen. 1. Op welk adres kun je een grote aanhangwagen met huif huren? Zoek een adres dat zo dicht mogelijk bij je eigen adres is! ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... 2. Hoe kun je deze aanhangwagen reserveren? ....................................................................................................................................................................... 3. Hoeveel kilo kun je met deze aanhangwagen vervoeren? ....................................................................................................................................................................... 4. Hoe duur is het om zo’n aanhangwagen te huren voor een hele dag? ....................................................................................................................................................................... 5. Hoe duur is het voor 3 uur? ....................................................................................................................................................................... 6. Wanneer krijg je korting? .......................................................................................................................................................................
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
47**
§§ 1.6 48
Het huishouden
Bespreek met elkaar.
1. Welke elektrische apparaten heb je allemaal in huis? 2. Als je een nieuw apparaat koopt, lees je dan altijd eerst de instructie? Waarom wel/niet?
24
49** Lees de tekst. Instructie stofzuiger Lees deze instructie aandachtig voordat je het apparaat gebruikt. Bedienen De stofzuiger is makkelijk te bedienen. Maak de stofzuiger open. Schuif de stofzuigerzak in de stofzuiger. Zorg ervoor dat de zak goed in de stofzuiger ligt. Doe de stofzuiger weer dicht. De stofzuiger is nu gereed voor gebruik. Trek het snoer uit de stofzuiger en stop
1. 6 de stekker in het stopcontact. Er zitten twee knoppen op de stofzuiger. Met de linker knop doe je de stofzuiger aan en uit. Met de rechter knop gaat het snoer weer in de stofzuiger. Onderhouden De stofzuiger is ook makkelijk te onderhouden. Is de stofzuigerzak vol? Dan doe je een nieuwe stofzuigerzak in de stofzuiger. Maak soms ook het filter schoon. Dit filter zit in de stofzuiger. Haal het filter uit de stofzuiger en maak het schoon
onder de kraan. Droog het filter daarna goed. Een stofzuiger is een elektrisch apparaat, dus pas op voor water en stroom. Er mag geen water bij de stekker en in de stofzuiger komen.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
50* 51 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
Wat moet je doen voordat je de stofzuiger kunt gebruiken? Wat kun je met de rechter knop op de stofzuiger doen? Waarom heeft een stofzuiger een filter? Welke twee dingen moet je doen om je stofzuiger te onderhouden? Hoe moet je het filter schoonmaken? Waarom moet je met elektrische apparaten oppassen voor water? Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? a. lezen voor je plezier b. informatie geven c. lezen om iets te leren
52
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
53
54*
25
THEMA
55
Maak de puzzel.
Je ziet een aantal zinnen. Er is steeds één woord weg. Welke woorden zijn weg? Vul woorden uit tekst 1.6 in de puzzel in. De letters in de rondjes vormen een woord. Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje.
1
THUISKOMEN
Horizontaal → 1. Als je … luistert, luister je heel erg goed. 2. De tv doet het niet. Nee, want de … zit niet in het stopcontact! 3. Om een apparaat goed te houden, moet je het regelmatig … . 4. Ik kan niet netjes met mijn … hand schrijven, want ik ben rechtshandig. 5. Een … is gevaarlijk als je je vingers erin stopt! Je komt dan onder stroom te staan. Verticaal ↓ 6. Een ander woord voor ‘klaar’. 7. Hierop moet je drukken om een apparaat aan of uit te zetten. 8. Dit moet je lezen om te weten hoe een apparaat werkt. 9. Het tegenovergestelde van ‘linker’. 10. Als iets nat is, moet het … . 11. Dit zit in een stofzuiger om de lucht schoon te maken. 1.
6.
2.
7. 8. 3.
11. 4.
5.
Welk woord kun je maken van de letters in de rondjes? __ __ __ __ Z __ __ __ __ __
26
9.
10.
§1.7 Grammatica §1.7 Grammatica §§ 1.7** Kom binnen
Soms zegt iemand wat je moet doen. In deze paragraaf leer je hoe je een opdracht of een instructie kunt herkennen.
56
Werk samen.
Kijk naar de zinnen. Zet eerst een rondje om het onderwerp en een streep onder het werkwoord. Bespreek daarna: welke vorm van het werkwoord zie je? 1. 2. 3. 4.
Je geeft die pen aan mij. Je blijft van mijn spullen af. Je mengt de boter met de suiker. Je loopt honderd meter rechtdoor.
Geef die pen aan mij. Blijf van mijn spullen af. Meng de boter met de suiker. Loop honderd meter rechtdoor.
In de vorige opdracht staan in het rechter rijtje zinnen die een opdracht of een instructie geven. Kijk naar de volgende voorbeelden: Ga weg. Kom hier. Pak je spullen.
Open de poort. Doe de taart in de oven. Neem de eerste straat rechts.
Ga zitten. Kom binnen. Neem plaats.
Blijf niet binnen. Ga hier niet heen. Laat dat hier niet liggen.
Hoe kun je een opdracht of een instructie herkennen? Meestal wordt de ik-vorm gebruikt. De ik-vorm staat dan aan het begin van de zin. De zin heeft geen onderwerp. Soms wordt het hele werkwoord gebruikt. Dat gebeurt vooral als de opdracht of de instructie wordt opgeschreven. Bijvoorbeeld: Niet storen. – Niet roken. – Duwen. Er kunnen ook extra woorden gebruikt worden om een opdracht of een instructie te geven. Kijk naar de volgende voorbeelden: Kom hier. Pak je spullen. Kom binnen. Neem plaats.
Kom eens hier. Pak even je spullen. Kom maar binnen. Neem toch plaats.
De zinnen hierboven klinken vriendelijker als de woordjes eens, even, maar of toch erbij gezegd worden.
27
THEMA
57
Zoek de grammatica.
Kijk naar de tekst 1.6. Zet een streep onder alle werkwoorden die bij een opdracht of een instructie horen.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
1
THUISKOMEN
58
59*
60*
Maak de tekst af.
Je gaat verhuizen. In je nieuwe huis zit al een koelkast in de keuken. Je wilt daarom je eigen koelkast verkopen. Je zet een advertentie op www.marktplaats.nl. Via deze website kun je spullen kopen en verkopen. Kijk eerst op www.marktplaats.nl hoe een advertentie eruit ziet. Schrijf daarna zelf een advertentie. Schrijf in ieder geval: • waarom je je koelkast wilt verkopen; • hoeveel geld je voor de koelkast wilt hebben; • hoe oud de koelkast is; • waar je woont; • hoe de verkoper je kan bereiken.
Plaats een advertentie Groep: Witgoed & Apparatuur
˅
Rubriek: Koelkasten en ijskasten
˅
Soort advertentie: aangeboden
gezocht
Emailadres: Advertentietitel:
koelkast te koop
Advertentietekst: ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... ..................................................................................................................................................... .....................................................................................................................................................
28
Plaats advertentie
Bekijk advertentie
Terug
61** Bespreek met elkaar. Je vriendin gaat volgende maand verhuizen. Ze weet nog niet of ze haar vrienden gaat vragen om te helpen of dat ze een verhuisbedrijf gaat inhuren. Ze heeft jou om advies gevraagd. Wat zou jij doen? Geef advies. Gebruik daarbij de informatie uit de tabel. Zelf verhuizen met vrienden
Verhuisbedrijf inhuren
€ 100,Je moet alles zelf inpakken en tillen.
€ 1.000,Je hoeft zelf niks te doen.
§§ 1.8 62
Samen klussen
Bespreek met elkaar.
1. Ben jij handig? Waarom vind je dat? 2. Klus jij zelf weleens? Wat doe je allemaal zelf?
63** Luister naar de tekst.
1.8
Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 1.8. Je hoort Patrick en Suze Schoenmaker, die samen gaan klussen. Ze hebben een kast gekocht bij de Ikea. De kast bestaat nu nog uit losse planken. Er zit een tekening met een instructie bij de kast. Patrick zet zelf de kast in elkaar.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
64* 65
Luister nog een keer naar de tekst en bespreek de vragen.
1. Patrick vindt zichzelf handig. Vind jij dat ook? Waarom wel/niet? 2. Waarom lukte het Patrick niet om de kast in elkaar te zetten? Wat deed hij fout? 3. Patrick zegt aan het einde ‘Die hebben we samen toch maar mooi in elkaar gezet.’ Vind jij ook dat ze het samen hebben gedaan? Waarom wel/niet? 4. Welke twee gereedschappen hebben Patrick en Suze nodig om de kast in elkaar te zetten?
66
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
67
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
29
THEMA
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
68 72*
1
69* 70** 71** Maak de e-mail af.
THUISKOMEN
Je werkt bij Ikea. Een klant heeft een e-mail gestuurd. Hij vraagt om informatie over het thuisbezorgen van de Faktum keuken. Schrijf een e-mail aan de klant. Geef antwoord op zijn vraag. Gebruik daarbij de informatie hieronder. Huur een aanhangwagen 2 uur huren € 15,-
3 uur huren € 17,50
extra uur € 2,50
bezorgkosten € 29,€ 39,€ 59,€ 79,-
verdieping € 10,€ 20,€ 30,€ 40,-
Bezorgservice gewicht 0 - 50 kg 50 - 100 kg 100 - 300 kg 300 - 500 kg Nieuw bericht Aan:
k.degreef@huis.nl
Cc: Onderwerp:
RE: bezorgen
Beste meneer De Greef, Er zijn twee mogelijkheden om de keuken bij u thuis te brengen: Mogelijkheid 1: U ................................................................................................... bij ons huren en de keuken met uw eigen auto thuis brengen. De kosten zijn ........................ voor twee uur, ............................................................................................. ........................................................................................................................................................ Mogelijkheid 2: Wij ............................................................................................................. De Faktum keuken weegt 400 kilo, dus ........................................................................ ............................................................... Als u op een verdieping woont, betaalt u nog ........................ extra. Met vriendelijke groet, Cindy de Laar IKEA
30
73** Bespreek met elkaar. Je ziet hieronder een tekening met instructies van Ikea. Wat betekenen de tekeningen, denk je? Wat mag wel en wat mag niet?
1
2
3
74
Kijk op internet.
Ga naar www.youtube.com. Zoek het filmpje ‘Buurman en Buurman boekenkast’. Kijk en luister naar het filmpje en beantwoord daarna de vragen. 1. Waarom valt de eerste kast om? a. De kast is te klein. b. Buurman heeft de instructies niet goed gevolgd. c. Buurman heeft de kast alleen in elkaar gezet. 2. Wat gaan Buurman en Buurman kopen van hun laatste geld? Noem drie dingen. ....................................................................................................................................................................... 3. Hoe komen ze aan meer geld? ....................................................................................................................................................................... 4. Wat zetten Buurman en Buurman uiteindelijk in de kast? ....................................................................................................................................................................... 5. Vind je Buurman en Buurman handig? Schrijf op waarom je dat vindt. .......................................................................................................................................................................
§§ 1.9 75
Opvoeden
Bespreek met elkaar.
1. Vind je opvoeden moeilijk of makkelijk? Vertel ook waarom je dat vindt. 2. Waar kun je hulp vragen als je problemen hebt met opvoeden?
31
THEMA
76** Lees de tekst. 1.9
Oudercursus Opvoeden
1
THUISKOMEN
Kinderen opvoeden is leuk, maar soms ook moeilijk. Af en toe heb je behoefte aan steun en advies. Daar hoef je je niet voor te schamen. Wat doe je als je kind niet luistert? Wanneer moet je je kind straffen en wanneer niet? En hoe zorg je ervoor dat je kind vaker aardig is? De Oudercursus Opvoeden helpt je bij deze vragen. Tijdens deze cursus kijken we naar verschillende situaties waarin ouders terecht kunnen komen. En je praat met andere ouders over je ervaringen. We bieden verschillende cursussen aan: • een cursus voor ouders van peuters en kleuters (2-6 jaar); • een cursus voor ouders van kinderen in de leeftijd van 6-12 jaar; • een cursus voor ouders van jongeren (12-18 jaar). Waar? De cursussen worden gegeven in het Centrum voor Jeugd en Gezin, Europalaan 125, Breda. Wanneer? De cursussen duren vijf weken en beginnen allemaal op 6 oktober. Ze vinden iedere donderdagavond plaats van 19.30 uur tot 21.00 uur, in verschillende zalen.
Meer informatie en aanmelden? Wil je meer informatie over onze Oudercursus Opvoeden? Of wil je je aanmelden voor een cursus? Neem dan contact op met GGD West-Brabant. Dit kan via de website: www.ggdwestbrabant.nl. Of via ons telefoonnummer: 076-5139230.
Kosten? De kosten zijn € 12,50 per cursus per persoon.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
77* 78
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
1. Voor wie is deze informatie bedoeld? 2. Hoe oud is een peuter? En hoe oud is een kleuter? 3. Wat voor soort problemen worden tijdens de cursus behandeld? Noem er twee.
32
4. Zou jij je voor deze cursus aanmelden als je problemen hebt met opvoeden? Waarom wel of niet? 5. Hoeveel kost de ‘Oudercursus Opvoeden’? Hoe duur is dat per keer? Vind je dat duur of goedkoop? 6. Hoe kun je je aanmelden voor de ‘Oudercursus Opvoeden’?
79
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
80
81* 82**
§1.10 §1.10Studex Studex
Studex staat voor Studie- en Examenvaardigheden. In deze paragrafen leer je hoe je moet studeren en hoe je je kunt voorbereiden op het Staatsexamen.
§§ 1.10* Instructies Instructies begrijpen Bij veel vragen in dit boek (en straks bij het examen) staat een instructie. Een instructie is uitleg hoe je iets moet doen. Het is belangrijk dat je alle instructies goed begrijpt. Zo kun je alle vragen goed maken. Hieronder zie je een paar voorbeelden. Lees de tekst. Lees de situatie. Maak met de woorden een goede zin. Zet de zinnen in de goede volgorde. Schrijf de betekenis van de woorden op. Bedenk zelf zinnen. Gebruik daarbij de plaatjes. Maak de teksten compleet. Schrijf twee adviezen op.
83
Schrijf op wat er gebeurt. Zet de zinnen in de goede volgorde. Bespreek met elkaar. Bereid het gesprek voor. Geef de juiste reactie. Bedenk zelf zinnen. Luister en reageer. Luister eerst naar de introductie.
Bespreek samen.
Wat betekent het woord in de linker rij? ↓ Omcirkel. 5. Wat eet een paard? A gras B vlees C paardenbloemen Kruis aan.
5. Wat eet een paard? X gras vlees paardenbloemen
33
THEMA
Onderstreep.
5. Wat eet een paard? A gras B vlees C paardenbloemen
1
Streep door wat niet goed is.
Een paard eet gras/vlees/paardenbloemen.
THUISKOMEN
Omcirkel het goede antwoord. Een paard eet gras/vlees/paardenbloemen.
84
Lees de tekst.
Je moet 3 redenen geven. Wat is een reden? a. Een reden is waarom iemand iets doet. b. Een reden is waarmee iemand iets doet. c. Een reden is hoe iemand iets doet. Albert wil een nieuwe baan zoeken. Hij vindt het werk dat hij nu doet niet leuk. Ook verdient hij te weinig en vindt hij het werk te ver weg. Hij belt zijn beste vriend op om te vertellen wat hij van plan is. Zijn vriend vertelt hem hoe hij het beste een baan kan zoeken. Waarom wil Albert een nieuwe baan? Schrijf de drie redenen op: 1. .......................................................................................................................................................... 2. .......................................................................................................................................................... 3. ..........................................................................................................................................................
85
Schrijf de drie redenen op.
1. ....................................................................................................................................................................... 2. ....................................................................................................................................................................... 3. .......................................................................................................................................................................
86
Bespreek met elkaar.
Wat moet je doen bij onderstaande opdrachten? Schrijf het juiste cijfer bij de zin. Voer eerst gesprek 1. Maak de zin verder af. Vertel wat u het prettigst lijkt. Kies wat u het prettigst vindt, en vertel ook waarom. Gebruik daarbij uw eigen gegevens. Geef advies.
34
§§ 1.11 Werk en gezin 87
Bespreek met elkaar.
Kijk nog niet in de tekst. 1. Hoeveel procent van de vrouwen in Nederland heeft een baan, denk je? Is dat meer of minder dan vroeger, denk je? 2. Mannen en vrouwen zijn gelijk in Nederland, maar toch verdienen ze vaak niet hetzelfde. Wie verdient er meer, denk je?
88** Lees de tekst.
1.11
Minder vrouwen thuis om zorg gezin Binnenland - Steeds minder vrouwen blijven thuis om voor het gezin te zorgen. Veel vrouwen gaan werken of studeren. Het aantal vrouwen dat voor het gezin wil zorgen, is in tien jaar gehalveerd. Vorig jaar waren er 318.000 vrouwen die geen werk wilden van minimaal twaalf uur per week. Deze vrouwen zorgden
thuis voor het gezin en het huishouden. In 2001 zorgden nog 755.000 vrouwen thuis voor het gezin. Deze cijfers presenteerde het CBS gisteren. Werkende vrouwen Veel vrouwen in Nederland werken. Ruim 71 procent van de vrouwen heeft een betaalde baan. Alleen in Denemarken is
dit percentage hoger. Van de vrouwen met een baan, werkt driekwart parttime. Nederland heeft de meeste vrouwen die parttime werken, vergeleken met andere Europese landen. Vrouwen verdienen minder dan mannen. Nederlandse vrouwen verdienen gemiddeld 81 procent van het inkomen van mannen.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
89* 90
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
1. Uit welk land komt dit krantenbericht? Hoe zie je dat? 2. Hoeveel vrouwen waren tien jaar geleden huisvrouw? 3. Wie heeft dit onderzoek gepresenteerd? Weet je wat die afkorting betekent? Zo niet, zoek het dan op internet op. 4. Welk land heeft de meeste werkende vrouwen? 5. Welk land heeft de meeste vrouwen die parttime werken? 6. Hoeveel procent verdienen Nederlandse vrouwen minder dan Nederlandse mannen? En hoe zou dat komen? Wat vind je daarvan? Is dat in jouw land ook zo?
91
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
35
THEMA
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
92 95*
1
93* 94** Maak het briefje af.
THUISKOMEN
Vandaag moet jij werken en is je man thuis. Jullie dochter heet Hannah en jullie zoon heet Richard. Kijk naar de plaatjes en schrijf op wat er vandaag allemaal moet gebeuren.
1. 8.00 uur
4. 15.30 uur
2. 8.30 uur – 15.00 uur
5. 17.00 uur – 18.00 uur
3. 10.00 uur
Hoi schat, (1) Wil.............................................. de vuilniszakken ..............................................? (2) Je.............................................................................................. naar school brengen en ................................................................................................................................ (3) ..................................................... de woonkamer ...................................................? (4) Richard .................................................................................................................... (5) Hannah .................................................................................................................... Tot vanavond! xxx
96** Bespreek met elkaar. Lees de stelling. Wat vind jij? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt. Bijvoorbeeld: ‘Reclames voor snoep moeten worden verboden.’ Ik vind dat ook, want veel kinderen zijn al te dik.
36
1. Het is goed dat vrouwen studeren. 2. Het is goed om parttime te werken. 3. Mannen verdienen meer geld dan vrouwen, dat is logisch. 4. Als je directeur bent, moet je minimaal veertig uur per week werken. 5. Vrouwen moeten voor de kinderen zorgen. Mannen moeten het geld verdienen. 6. Vaders en moeders moeten allebei parttime werken en allebei de kinderen opvoeden.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
97** 98
Kijk op internet.
Wil je een cursus doen? Zoek dan op internet naar een cursus bij jou in de buurt. Wat voor cursus wil je doen? Wat wil je leren? Denk aan computeren, koken, een sport, een taal, muziek, foto’s maken, fietsen, autorijden, enzovoort. Ga naar www.google.nl en zoek een cursus bij jou in de buurt. Typ bijvoorbeeld: ‘cursus autorijden Amersfoort’. Klik daarna op ‘Zoeken’. Kies daarna een cursus en beantwoord de volgende vragen. 1. Naar welke cursus heb jij op internet gezocht? ....................................................................................................................................................................... 2. Op welk adres kun je die cursus doen? ....................................................................................................................................................................... 3. Hoelang duurt de cursus en op welke dag kun je de cursus doen? ....................................................................................................................................................................... 4. Hoe duur is de cursus? ....................................................................................................................................................................... 5. Hoe kun je je aanmelden? ....................................................................................................................................................................... Vertel elkaar tot slot over de cursus die jij hebt gekozen. Vertel ook waarom je die cursus wilt gaan doen.
§§ 1.12 Huisdieren 99
Bespreek met elkaar.
1. Heb jij huisdieren? Waarom wel/niet? 2. Welke huisdieren hebben mensen in Nederland? En welke huisdieren hebben mensen in je eigen land?
100** Luister naar de tekst.
1.12
Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 1.12. Je hoort enkele mensen die vertellen over het hebben van huisdieren.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
101* 37
THEMA
102*
Luister nog een keer naar de tekst en beantwoord de vragen.
1. Je hoort vier mensen praten. Hoeveel van die mensen hebben huisdieren? ....................................................................................................................................................................... 2. Welke huisdieren hoor je in tekst 1.12? Noem er vijf. ....................................................................................................................................................................... 3. Waarom heeft persoon 2 vissen en geen andere huisdieren? ....................................................................................................................................................................... 4. Wat voor eten krijgen de vissen? ....................................................................................................................................................................... 5. Waarom heeft persoon 3 geen huisdieren? Noem minimaal twee redenen. ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... 6. Hoeveel huisdieren heeft persoon 4 in totaal? ....................................................................................................................................................................... 7. Wat voor eten krijgen de konijnen? En wat eten de kippen? ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... 8. Wat is een voordeel van het hebben van kippen in je tuin? .......................................................................................................................................................................
1
THUISKOMEN
103
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
104
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
105 106* 107**
§§ 1.13 Verjaardag 108
Bespreek met elkaar.
1. Wat doe jij als je jarig bent? 2. Heb je weleens een feest voor iemand georganiseerd? Voor wie en hoe was dat?
38
109** Lees de tekst. uitnodiging verjaardag
1.13
3 mei
Van:
annet de bree
Aan:
tonny van blitterswijk
Onderwerp:
uitnodiging verjaardag
Lieve Tonny, Hoe gaat het met je? We hebben elkaar al lang niet meer gezien. Ik mail je omdat mijn moeder 14 juni jarig is. Ze wordt vijftig. We organiseren een groot feest en we willen je hiervoor uitnodigen. We vieren het feest in onze tuin, op vrijdag 16 juni. Het zou gezellig zijn als je erbij kunt zijn. We willen haar verrassen. Het feest is dus nog een geheim voor haar. Dat is niet eenvoudig, want ze is nogal nieuwsgierig. Ze probeert te raden wat we gaan doen met haar verjaardag. Gelukkig vermoedt ze nog niets. Iedereen is welkom vanaf acht uur. Mijn moeder komt om half negen thuis van haar cursus Spaans. We hopen dat er voor half negen al veel mensen zijn. Dan kunnen we haar met z’n allen verrassen als ze thuiskomt. Zou je hier dus voor half negen kunnen zijn? Het lijkt me zo grappig haar gezicht te zien als ze binnenkomt en iedereen ziet. We hebben zelf al nagedacht over een cadeau. Mama wil al heel lang een schilderij voor in de slaapkamer. Dat wil ze ophangen boven haar bed. Ze heeft hier nog niet genoeg geld voor, dus willen we haar helpen. We zetten een pot neer op het feest en hier kun je geld in doen. Van het geld kan ze dan een schilderij kopen. Je mag natuurlijk ook zelf een ander cadeautje verzinnen. We hopen dat je kunt komen op het feest! Laat nog maar even weten of je aanwezig bent. Groetjes, Annet
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
110* 111 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
Waarom stuurt Annet deze e-mail naar Tonny? Waarom organiseert Annet een verrassingsfeest? Vanaf hoe laat kunnen de gasten naar het feest komen? Waar is de moeder van Annet op vrijdagavond? Wat voor cadeau wil Annet aan haar moeder geven? Waarom wil ze dat cadeau aan haar moeder geven?
112
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
39
THEMA
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
113 114* 115* 116
1
Maak zinnen met de woorden.
THUISKOMEN
Bijvoorbeeld: konijn – allergisch
Ik ben allergisch voor konijnen. 1. uitnodiging - bruiloft ....................................................................................................................................................................... 2. verrassen - verjaardag ....................................................................................................................................................................... 3. schilderij - ophangen ....................................................................................................................................................................... 4. verrassing - raden ....................................................................................................................................................................... 5. slaapkamer - stofzuigen ....................................................................................................................................................................... 6. grootvader - mailen ....................................................................................................................................................................... 7. grappig - verzinnen ....................................................................................................................................................................... 8. welkom - huisdieren .......................................................................................................................................................................
Spelling
* Jarig, gelukkig In het Nederlands spreek je een woord soms anders uit dan je het schrijft. Bijvoorbeeld: je schrijft dertig met een i, maar je spreekt het uit met een soort [u]. Deze [u] lijkt op de [u] van zus. Je moet hem wel zachter uitspreken, want –ig krijgt geen nadruk. In het voorbeeld ligt het accent op DER. Je spreekt het dus uit als [DERtug].
117
Werk samen.
Cursist A: bekijk het linker rijtje. Spreek de woorden uit. Cursist B: schrijf de woorden op. Bespreek daarna de antwoorden. Is een woord verkeerd geschreven? Zo ja, waarom? Heeft cursist A het woord verkeerd uitgesproken of heeft cursist B het woord verkeerd gespeld? Wissel hierna van rol en gebruik de woorden van het rechter rijtje. Bespreek daarna de antwoorden op dezelfde manier. 1. 2. 3. 4. 5.
jarig nodig vijftig gelukkig aandachtig
6. bezig 7. handig 8. grappig 9. aanwezig 10. eenvoudig
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
118* 40
§§ 1.14 Vriendelijk 119
Bespreek met elkaar.
1. Vind jij jezelf aardig voor andere mensen? Vertel ook waarom je dat vindt. 2. Ben jij een goede vriend of vriendin? Waarom?
120** Lees de tekst.
1.14
Test: hoe vriendelijk ben jij?
Beantwoord de vragen hieronder en kijk hoe vriendelijk je bent. 1. Je bejaarde opa kan zelf niet meer goed schoonmaken. Maak jij zijn huis schoon? a. Ja, ik bied het zelf aan. b. Ja, als hij het vraagt, doe ik het wel. c. Nee, ik houd niet zo van schoonmaken. 2. Begroet je iedereen die je op straat tegenkomt? a. Ja, dat vind ik beleefd. b. Als ze mij begroeten, groet ik terug. c. Nee, ik ken ze toch niet? 3. Een vriend belt je ’s nachts op, omdat zijn kat is overleden. Wat doe je? a. Ik ga gelijk naar hem toe. Ik doe alles voor iemand in een vriendschap. b. Ik troost mijn vriend via de telefoon. c. Ik neem de telefoon ’s nachts nooit op. 4. Je neef komt onverwacht op bezoek. Het is bijna etenstijd. Wat doe je? a. Ik vind het gezellig om hem weer te zien. En natuurlijk kan hij blijven eten! b. Hij kan wel een kop koffie blijven drinken, maar ik heb niet genoeg eten in huis. c. Ik doe open en zeg dat het niet zo goed uitkomt nu. Ik vraag of hij de volgende keer wil bellen voordat hij komt. 5. Je vader is een afspraak met jou vergeten. Je bent boos op hem. Wat doe je? a. Ik zeg er niets over, want ik wil geen ruzie. b. Ik zeg op een vriendelijke manier tegen hem dat ik het niet leuk vind. c. Ik word boos op hem. Bereken nu het aantal punten dat je hebt gehaald. Voor antwoord a krijg je 3 punten, voor antwoord b krijg je 2 punten en voor antwoord c krijg je 0 punten. Lees dan hieronder hoe vriendelijk je bent. 11 - 15 punten: Jij bent erg vriendelijk. Je helpt anderen graag en bent een echte vriend. Je vindt anderen belangrijker dan jezelf. Het is goed om ook eens aan jezelf te denken.
6 - 10 punten: Je bent vaak vriendelijk, maar denkt ook genoeg aan jezelf. Voor vrienden ben jij een goede vriend of vriendin.
0 - 5 punten: Jij bent niet zo vriendelijk. Je denkt vooral aan jezelf. Het is goed om ook wat vaker aan anderen te denken.
41
THEMA
121
Maak de test van tekst 1.14.
Hoe vriendelijk ben jij volgens de test? Ben je het daarmee eens? En je medecursist? Past het antwoord bij hem/haar?
1
122
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
THUISKOMEN
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
123
124* 125**
126*
Kijk op internet.
Ga naar www.sire.nl en kies bij ‘Selecteer een campagne jaartal’: 2010. Klik daarna op het filmpje ‘Aardige mensen’. Kijk naar het filmpje. Wat vind je van het filmpje? Bespreek je mening met twee andere cursisten. Bespreek de volgende vragen. 1. Wat doe jij als een onbekend iemand je groet op straat of in je flat? 2. Waarom gooien de vuilnismannen de koeken in de vuilniswagen? 3. Waarom loopt de boer naar de fietsers toe? Waarom fietsen zij gauw weg denk je? Zou jij dat ook doen? Waarom wel/niet? 4. Wat zou jij doen als je ziet dat iemands tas nog op het dak van de auto ligt? 5. Waarom rijdt de vrouw snel weg, denk je? Begrijp je haar of begrijp je haar niet? Wat zou jij doen? 6. Wat vind je van het filmpje? 7. Wat is de belangrijkste boodschap van dit filmpje, denk je? Kijk jij nu anders naar aardige mensen op straat? Wat ga je anders doen in de toekomst?
42
Thema 17
Feest
“De bloemetjes buiten zetten.”
THEMA
Thema 17 Feest
17
FEEST
Inhoudsopgave
§§ 17.1 §§ 17.2 §§ 17.3 §§ 17.4 §§ 17.5 §§ 17.6 §§ 17.7 §§ 17.8 §§ 17.9 §§ 17.10
204
Bruiloft
208
Traditie
211
Ik ga naar het feest dat hij georganiseerd heeft
212
Voorbereiding
214
Alles wat in deze kast staat, is van mij
217
Buurtfeest
220
Officieel
222
Examentijd goed verdelen
225
Bericht
229
Dit is een geweldig feest
232
Woordenlijst Woordenlijst ยง 17.1 Bruiloft de binnenplaats, de binnenplaatsen boeken de bruidegom, de bruidegoms de burgerlijke stand het diner, de diners feestelijk(e) het gezelschap, de gezelschappen informeel / informele kussen de luchthaven, de luchthavens onbewoond(e) de ontvangst de plechtigheid, de plechtigheden plezierig(e) de receptie, de recepties de ster, de sterren uitbundig(e) verrukkelijk(e) versieren, versierde(n), hebben versierd vervullen, vervulde(n), hebben vervuld het vliegveld, de vliegvelden voltrekken, voltrok(ken), hebben voltrokken
ยง 17.2 Traditie de het de de de
het de de zich
het de
beker, de bekers boeket, de boeketten bruid, de bruiden envelop, de enveloppen geest, de geesten kleurig(e) koperen menu, de menu's munt noot, de noten omkleden, kleedde(n) om, hebben omgekleed ontroerd (door) optreden, trad(en) op, hebben opgetreden religieus / religieuze ritueel, de rituelen sluier, de sluiers
Woordenlijst
205
THEMA
de status stralend(e) het symbool, de symbolen de toespraak, de toespraken vriezen, vroor, vroren, hebben gevroren
17
FEEST
ยง 17.4 Voorbereiding
de de de de de
de
afstemmen (op), stemde(n) af, hebben afgestemd berekening, de berekeningen blokkeren brandblusser, de brandblussers burger, de burgers drukken kaars, de kaarsen kabel, de kabels op de hoogte stellen schatten sirene, de sirenes terechtkunnen, kon(den) terecht, hebben terechtgekund terugbrengen, bracht(en) terug, hebben teruggebracht tijdig(e) zomaar zwaaien
ยง 17.6 Buurtfeest
de de
het het de de
de
206
afbreken, brak(en) af, hebben afgebroken aftrekken, trok(ken) af, hebben afgetrokken beheerder, de beheerders bende besloten bespelen, bespeelde(n), hebben bespeeld bij uitstek bijeen enthousiasme hinderen hoogtepunt, de hoogtepunten luidruchtig(e) mislukking, de mislukkingen muzikaal / muzikale notulen (mv) optellen, telde(n) op, hebben opgeteld schelen sponsor, de sponsors
Woordenlijst
de suggestie, de suggesties het talent, de talenten verplaatsen, verplaatste(n), hebben verplaatst
ยง 17.7 Officieel de de de
de
alcoholisch(e) binnenkomst declaratie, de declaraties hinder in aanmerking komen voor kosteloos / kosteloze minstens publiceren ten minste tent, de tenten volstaan met, volstond(en), hebben volstaan
ยง 17.9 Bericht de
het het de de de
de
aanstaande (a.s.) bediening desnoods doornemen, nam(en) door, hebben doorgenomen excuus, de excuses hapje, de hapjes magnetron, de magnetrons piep proeven salade, de salades smerig(e) spoelen stank
Woordenlijst
207
THEMA
§§ 17.1 Bruiloft
17
1
Bespreek met elkaar.
FEEST
1. Wat was tot nu toe de mooiste dag van je leven en waarom? 2. Hoe heb jij jouw bruiloftsfeest gevierd of zou je het willen vieren?
2**
Lees de tekst.
17.1
internet Home
Trouwen
Locaties
Foto’s
Contact
Trouwen: een receptie, een diner en een feest op een bijzondere locatie! De mooiste dag van je leven is je trouwdag, en trouwen kan tegenwoordig overal in Nederland. Het kan zo duur of goedkoop als je zelf wilt. Feestvieren in een luxe restaurant of slapen in een prachtig hotel, maar ook op heel bijzondere plekken. Kijk eens op www.trouwlocaties.staatopdekaart.nl, daar vind je de meest fantastische trouwlocaties! Trouwen op Schiphol? Het vliegveld Schiphol is een van de bijzondere locaties en opent zijn deuren voor de liefde. Voor veel mensen heeft de luchthaven een bijzondere betekenis. Misschien komt dat door de sfeer van reizen. Elkaar het jawoord geven tegen de achtergrond van opstijgende vliegtuigen? De bruidsfoto’s maken naast een antiek vliegtuig, of... meteen met alle gasten wegvliegen naar een tropische feestlocatie?! Het is ook mogelijk om direct na het voltrekken van het huwelijk samen op huwelijksreis te gaan. Al deze wensen kan Schiphol vervullen. Als dat geen vliegende start is van jullie huwelijk… Trouwen tussen de dieren in Aqua Zoo Friesland? Aqua Zoo Friesland is vlak bij Leeuwarden. Het waterrijke dierenpark biedt mogelijkheden voor zowel kleine als grote gezelschappen. Het huwelijk kan op verschillende locaties in het park worden voltrokken. Je kunt bijvoorbeeld een plek kiezen bij de Zuid-Amerikaanse zeeberen, of je kunt tijdens de plechtigheid tussen de pinguïns staan. Deze watervogels passen met hun zwart-witte pak perfect bij de bruidegom! Het kan ook in het gezellige Pinguïnrestaurant, dat vooral geschikt is voor een huwelijk in informele stijl. Het heeft een capaciteit van ongeveer honderd personen. Het is een heel plezierige omgeving om uitbundig feest te vieren! Sprookjeshuwelijk in een Sprookjeskasteel? Elkaar kussen terwijl je samen op een echte troon zit? Je kunt elkaar het jawoord geven op een sprookjeslocatie, waar je helemaal verwend wordt. Je kunt er ook nog blijven slapen in een koninklijk bed... Wie droomt daar nou niet van?! Dit sprookje wordt werkelijkheid als je trouwt in het Efteling Kasteelhotel! Na een feestelijke ontvangst op de binnenplaats van het kasteel, volgt de huwelijksplechtigheid met een echte ambtenaar van de burgerlijke stand. Daarna staat er een
208
verrukkelijke bruidstaart met champagne klaar, waarvan je als pasgetrouwd bruidspaar samen met de gasten kunt genieten! Of misschien… trouwen op een onbewoond eiland? Je kunt natuurlijk ook een vlucht boeken naar de meest zuidelijke stad van Europa, Ierapetra. De burgemeester trouwt jullie persoonlijk! Trouwen in dit Griekse stadje is echt een unieke ervaring. In het mooie oude centrum zijn veel cafeetjes en restaurantjes waar je het feest kunt vieren. De huwelijksnacht breng je door onder de sterren op het onbewoonde eiland Chrissi, waar je met een mooi versierd bootje naartoe vaart. Daar staat een huisje met een romantisch bed en je krijgt de volgende morgen een heerlijk champagneontbijt! Zie voor meer informatie www.ierapetra-holidays.nl.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
3* 4
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Waar kun je een bruiloftsfeest vieren? Waarom is Schiphol voor veel mensen zo’n bijzondere plek? Wat is een vliegende start, denk je? Waar is Aqua Zoo? Hoe ziet een pinguïn eruit? Waarom is het pinguïnrestaurant een prettige plaats voor een feest? Wat kun je allemaal doen als je trouwt in de Efteling? Wonen er veel mensen op het eiland Chrissi? Waarom denk je dat?
5
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
6 13*
7
8*
9*
10* 11** 12**
Maak de e-mail af.
Op 20 april ga je trouwen en daarom wil je een groot feest geven. Je hebt gehoord dat bij Hotel ‘De Bron’ feestzalen te huur zijn. Je wilt hier meer informatie over en stuurt een e-mail. Nieuw bericht Aan:
18 september info@hoteldebron.nl
Cc: Onderwerp:
informatie over feestzaal
Geachte meneer/mevrouw, Ik heb gehoord dat er in uw hotel zalen verhuurd worden. Ik wil graag .............................................. ............................................................................................................................................................ .
209
THEMA
Kunt u ................................................................................................................................................. ? Alvast bedankt. Met vriendelijke groet,
17
Frenk Sinus
FEEST
Je hebt een informatiepakket gekregen van meneer De Bruin en je wilt nu graag een afspraak maken om alles voor de trouwdag te bespreken. Je hebt naar het hotel gebeld, maar je kon niemand bereiken. Daarom stuur je weer een e-mail. Nieuw bericht Aan:
5 oktober info@hoteldebron.nl
Cc: Onderwerp:
informatie over feestzaal
Beste meneer De Bruin, Ik heb uw informatiepakket ontvangen. Ik heb geprobeerd om per telefoon een afspraak met u te maken, maar ........................................... .............................................................................................................. , daarom stuur ik u deze mail. Ik wil graag een overleg met u hebben, ............................................................................................... ............................................................................................................................................................ . Wilt u ................................................................................................................................................. ? Met vriendelijke groet, Frenk Sinus
14** Bespreek met elkaar. Je vriendin Paulina is geslaagd voor haar eindexamen van de middelbare school. Daarom gaat ze een groot feest geven. Ze kan uit de volgende locaties kiezen: Zalencentrum Jan de Vries zelf eten en drinken kopen zelf de zaal versieren â‚Ź 125,-
Partycentrum Happy Club eten en drinken wordt geregeld de zaal wordt versierd â‚Ź 350,-
Wat zou jij doen? Geef advies. Noem minimaal twee redenen.
210
§§ 17.2 Traditie 15
Bespreek met elkaar.
1. Welk feest is voor jou het belangrijkst? Waarom vind je dat? 2. Welke tradities uit je geboorteland heb je nog bewaard nu je in Nederland woont?
16** Luister naar de tekst.
17.2
Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 17.2. Je hoort Isabel en vier van haar buitenlandse vriendinnen, die vertellen over hun trouwdag en de tradities rondom trouwen in hun land.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
17* 18
Luister nog een keer naar de tekst en beantwoord de vragen.
1. Op welke plaatsen kun je trouwen? Wat is de wet hierover in Nederland? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 2. Welk cadeau kregen Isabel en Victor? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 3. Wat is een troon, denk je? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 4. Wat deden de gasten op het Indonesische bruiloftsfeest? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 5. Waarom draagt een Marokkaanse bruid veel verschillende bruidsjurken? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 6. Wat is een belangrijke traditie bij bruiloften in Griekenland? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 7. Wat is de betekenis van de kleur rood voor jou? Wat is de betekenis van andere kleuren? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 8. Wat vind je de leukste/mooiste traditie uit de tekst? Waarom vind je dat? ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
19
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
20
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
21
22
23* 24* 25** 26** 211
THEMA
27
Kijk op internet.
Ga naar www.youtube.com en luister naar het lied ‘Morgen ben ik de bruid’ van Willeke Alberti. Beantwoord daarna de vragen.
17
FEEST
1. De zangeres zingt: ‘Dit wordt voor mij de laatste nacht.’ Wat gaat er morgen gebeuren? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 2. Dit lied is lang geleden gemaakt. Intussen is er veel veranderd. Wat is er allemaal veranderd, denk je? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 3. De zangeres zingt: ‘Ik krijg zijn naam.’ Wat bedoelt ze daarmee? Gaat dat tegenwoordig nog steeds zo? En hoe gaat dat in jouw land? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 4. Wat vind je van het lied? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 5. Hieronder zie je een stukje uit de tekst. Luister nog een keer. Vul de ontbrekende woorden in de tekst in. Als de .................... door het venster lacht Dan komt de dag waarop ik wacht Ik trouw de .................. waarvan ik hou Ik krijg zijn naam, ik word zijn ........................ Ik voel .................................... wat stil verdriet Toch is er niemand die het ziet Ik zie er blij en .................................. uit Morgen ben ik de ............................
§17.3 Grammatica §17.3 Grammatica § 17.3 Ik ga naar het feest dat hij § georganiseerd heeft In paragraaf 7.5, 10.5 en 10.8 heb je geleerd wat de volgorde van de bijzin is en wanneer je die gebruikt. In deze paragraaf leer je dat je de volgorde van de bijzin ook gebruikt na die of dat. Met die en dat vertel je iets extra’s.
28
Werk samen.
Kijk naar de zinnen. Zet in het onderstreepte deel een rondje om het werkwoord of om de werkwoorden. 1. 2. 3. 4.
Dit is het boeket dat hij voor mij heeft uitgekozen. Dit is de sluier die mijn moeder op haar bruiloft droeg. Op tafel staat het menu dat wij samen gemaakt hebben. Wij gaan vanavond naar het feest van de jongen die daar loopt.
In de vorige opdracht staat na die of dat dus de volgorde van de bijzin: de werkwoorden aan het einde. Kijk naar de volgende voorbeelden:
212
die Ik heb het cadeau gegeven aan Halina, die daar heel blij mee was. Wij gaan naar de luchthaven, die dag en nacht geopend is. In het dierenpark komen vaak grote gezelschappen die de hele dag blijven. Is dat de kleding die je op je verjaardag aandoet?
dat Ik ga graag met jou naar het feest dat Boris georganiseerd heeft. Wij stappen in het vliegtuig, dat ons naar onze vakantie zal brengen. In de speeltuin is een meisje dat graag van de glijbaan gaat. Dit is het ritueel dat bij bruiloften hoort.
Die hoort bij de-woorden en bij namen. Bijvoorbeeld: de luchthaven die… en Halina, die… Dat hoort bij het-woorden. Bijvoorbeeld: het vliegtuig dat…
29
Zoek de grammatica.
Kijk naar tekst 17.2. Zet een streep onder die of dat en de bijzin die erbij hoort. Zet een rondje om het werkwoord of om de werkwoorden.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
30 32*
31* Maak de zinnen af.
Gebruik die of dat in de zinnen. Bijvoorbeeld: Mijn moeder had bloemen meegenomen die 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
ze in mijn geboorteland Peru had gekocht.
Ik was heel blij met mijn cadeau ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . We hadden traditionele kleren aan, ���������������������������������������������������������������������������������������������������������� . Er was prachtige muziek, ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . Ik droeg de bruidsjurk �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . We waren blij met het geld ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������ . In een zakje zaten snoepjes ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . Het grootste succes was het eten, ������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . In het begin was de receptie heel rustig. Er waren veel mensen ����������������������������������������������������������������� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� .
33** Bespreek met elkaar. Je gaat binnenkort verhuizen. Je bent nu samen met je vriend Karim je spullen aan het inpakken. Boven kom je veel spullen tegen die je al een beetje vergeten was. Je vertelt aan Karim welke herinneringen je hebt bij de spullen. Gebruik daarbij de plaatjes. Gebruik die of dat in je beschrijvingen. Wissel na het gesprek van rol. Bijvoorbeeld: Dit zijn de boeken die ik van mijn oma heb gekregen.
213
THEMA 17
FEEST
§§ 17.4 Voorbereiding 34
Bespreek met elkaar.
1. Hoe vaak heb jij een feest georganiseerd? Wat heb je daarvoor allemaal geregeld? 2. Welke Nederlandse feesten ken je? Wat vind je van deze feesten? Waarom vind je dat?
35** Lees de tekst en beantwoord de vragen.
17.4
Deze tekst met meerkeuzevragen is te vergelijken met wat je op het Staatsexamen kunt verwachten.
Een feest organiseren Een feest organiseren is altijd een klus. Hier zijn wat adviezen voor mensen die een trouwfeest, examenfeest of zomaar een feest willen geven. Feestruimte De ruimte waarin het feest is, kunt u natuurlijk versieren, maar let daarbij wel op de volgende zaken: • Zorg ervoor dat er altijd een brandblusser in de buurt is, die ook goed werkt! • Het materiaal waarmee je de ruimte versiert, moet brandveilig zijn. • Blokkeer nooit deuren die ook een nooduitgang zijn. • Leg stroomkabels nooit op plaatsen waar gelopen moet worden, of plak de stroomkabel vast aan de vloer zodat men niet kan struikelen. • Werk binnen nooit met vuur, zoals kaarsen, vuurwerk, barbecues enzovoort. Dat is wel gezellig, maar ook heel gevaarlijk! • Laat de mensen buiten roken. Als u een groot feest wilt houden, heeft u in sommige gemeenten toestemming van de brandweer nodig, dus neem in een dergelijk geval tijdig contact op met de brandweer. Die kan u vertellen wat voor maatregelen u moet nemen.
214
De omgeving Als uw feest in een buurt is waar veel mensen wonen, kunt u iedereen op de hoogte stellen door een brief in de bus te gooien. Vermeld daarin dan duidelijk wanneer uw feest is en zet er een telefoonnummer bij. Ze kunnen u dan bellen als ze overlast hebben. Als u een erg groot feest houdt, met meer dan honderd mensen, kunt u het beste van tevoren met de politie bellen om die op de hoogte te stellen van uw feest. Het telefoonnummer is 0900-8844. Er is niets zo vervelend als de politie die met blauwe zwaailichten en gillende sirenes langskomt! In de wet staat dat de nacht om 23.00 uur begint. Dan moet het geluidsniveau een heel stuk omlaag, iets wat soms niet zo leuk is, als je net lekker aan het feesten bent! U kunt voor vragen altijd terecht op www.postbus51.nl. Dat is een website waarop allerlei informatie staat voor de burger. De uitnodigingen Als u een professioneel gedrukte uitnodiging wilt, kunt u het beste naar een drukkerij gaan. U kunt hem natuurlijk ook zelf maken. Het is verstandig om in de tekst van uw uitnodiging te vragen of de mensen die niet kunnen komen, zich afmelden, zodat u weet wie wel en wie niet komt. Hieronder staat een schema waarmee je een berekening kunt maken van het aantal mensen dat je kunt verwachten. Dat is meestal nauwkeuriger dan als je het probeert te schatten. Let op! Bij examenfeesten zijn het vaak jonge mensen die niet de moeite nemen om zich af te melden, wat heel vervelend kan zijn. Gelegenheid verjaardagen examenfeesten trouwfeesten
Aantal uitgenodigd 100 100 100
% dat komt 65 60 95
% dat zich afmeldt 10 5 4
% dat zich niet afmeldt 25 35 1
Het moeilijkste wat er is, is de inkoop van de juiste hoeveelheid drank. Dat is bij elk feest anders. U moet het drankgebruik afstemmen op het aantal en het soort bezoekers. Voor een gemiddeld feest kunt u gemiddelde hoeveelheden drank nemen. Die staan hieronder vermeld:
Bier Cola Sinas Appelsap Sinaasappelsap Wijn Mixdrankjes
Aantal glazen (0,2L) per persoon 1,5 1 0,5 0,5 1 1 0,5
Totaal (in liters) 0,3 0,2 0,1 0,1 0,2 0,2 0,1
Totaal (in liters) voor 100 gasten 30 20 10 10 20 20 10
Alles wat u overhoudt en wat ongeopend is, kunt u meestal naar de winkel terugbrengen. Bewaar wel de bonnetjes, dat is het enige wat u niet moet vergeten!
1. Wat betekent zomaar een feest? a. een feest in de zomer b. een feest zonder reden c. een feest vanwege een speciale gelegenheid 2. Waar moet je op letten als je de feestzaal gaat versieren? a. Dat de verlichting gezellig is. b. Dat de versiering veilig is. c. Dat er zowel binnen als buiten versierd wordt.
215
THEMA
3. Wat moet je doen als je een feest geeft voor meer dan honderd mensen? a. de politie bellen b. de politie en brandweer uitnodigen c. het feest om 23.00 uur laten stoppen 4. Wat is slim om in een uitnodiging te zetten? a. Hoeveel mensen je uitnodigt. b. Hoe laat mensen op het feest kunnen komen. c. Of mensen willen doorgeven als ze niet komen. 5. Waarom zou je mensen vragen om zich af te melden? a. voor het bepalen van de hoeveelheid eten en drinken b. voor het bepalen van de hoeveelheid uitnodigingen c. voor het bepalen van het type feest 6. Na een feest heb je nog twintig halve flessen wijn over. Je hebt de kassabon nog. Kun je de flessen terugbrengen naar de winkel? a. Ja, meestal wel. b. Nee, dat kan niet. c. Dat staat niet in de tekst. 7. Hoeveel mixdrankjes drinkt één persoon op een gemiddeld feest? a. 0,2 tot 4 b. 0,5 c. 2
17
FEEST
36 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Lees de tekst nog een keer en bespreek de vragen.
Waar moet je op letten als je een feest geeft? Waarom moet je stroomkabels vastplakken op de vloer? Wanneer moet je de politie bericht geven over het feest? Wat gebeurt er om 23.00 uur? Wat kun je lezen op www.postbus51.nl? Je nodigt honderd mensen uit voor je verjaardag. Hoeveel mensen komen er NIET? Je geeft een trouwfeest. Hoeveel procent van de mensen komt er WEL?
37
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
38
39
40* 41* 42**
43** Maak de zinnen af. Gebruik de woorden die tussen haakjes staan. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
216
De man ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������ (berekening) Waarom ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (op de hoogte stellen) We zullen ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (afstemmen op) Gisteren ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (sirene) Omdat ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (kaars) Weet jij ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (brandblusser)
44
Vul het schema in.
Je werkt bij het bedrijf Feestzaken. Feestzaken is een bedrijf dat helpt met het organiseren en plannen van feesten. Je hebt deze week twee klanten: • Harold is 65 geworden en geeft een groot feest waarvoor hij honderd mensen uitnodigt. • Clarissa is geslaagd voor haar vwo-examen. Ook zij geeft een groot feest voor honderd mensen. Harold en Clarissa willen weten hoeveel bezoekers ze kunnen verwachten en hoeveel drank ze moeten kopen. Vul het schema in. Gebruik daarbij de schema’s uit tekst 17.4. Harold
Clarissa
aantal bezoekers hoeveelheid bier hoeveelheid cola hoeveelheid sinas hoeveelheid appelsap hoeveelheid sinaasappelsap hoeveelheid wijn hoeveelheid mixdrankjes
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
45** 46**
§17.5 Grammatica §17.5 Grammatica §§ 17.5 Alles wat in deze kast staat, is van mij
In paragraaf 17.3 heb je geleerd dat je na die en dat de volgorde van de bijzin gebruikt. In deze paragraaf leer je dat je de volgorde van de bijzin ook gebruikt na wat en waarmee. Ook met wat en waarmee vertel je iets extra’s.
47
Werk samen.
Kijk naar de zinnen. Zet in het onderstreepte deel een rondje om het werkwoord of om de werkwoorden. 1. 2. 3. 4.
Ik ben op zoek naar iets wat ik op tafel kan zetten. De fiets waarmee ik hierheen ben gekomen, is al twintig jaar oud. We gaan voor het eerst samen naar een feest, wat erg spannend is! Een brandblusser is een apparaat waarmee je een brand kunt blussen.
In de vorige opdracht staat na wat of waarmee dus de volgorde van de bijzin: de werkwoorden aan het einde. Kijk naar de volgende voorbeelden: wat Alles wat in deze kast staat, is van mij.
waarmee Rudy is de pen kwijt waarmee hij een brief heeft geschreven.
217
THEMA
Vanmiddag koop ik iets wat ik hem voor zijn verjaardag kan geven. Wij zijn deze maand veertig jaar getrouwd, wat we met de hele familie gaan vieren. Mijn vriendin heeft haar diploma gehaald, wat wij heel fijn voor haar vinden.
17
Dit is het speelgoed waarmee ik vroeger dagenlang speelde. De planken waarmee ik een hek ga bouwen, liggen nu nog in de schuur. Dit zijn de schoenen waarmee ik elke dag een lange wandeling maak.
FEEST
Wat gebruik je als je iets extra’s vertelt over een niet-concreet woord. Bijvoorbeeld: Alles wat in deze kast staat, is van mij. Of: Het mooiste wat er is, is de liefde. Wat gebruik je ook als je iets extra’s vertelt over een hele zin. Bijvoorbeeld: Mijn vriendin heeft haar diploma gehaald, wat wij heel fijn voor haar vinden. Waarmee gebruik je bij een ding, als je vertelt wat je met dat ding doet. Bijvoorbeeld: Rudy is de pen kwijt waarmee hij een brief heeft geschreven. Waarmee gebruik je ook bij meerdere dingen. Bijvoorbeeld: De planken waarmee ik een hek ga bouwen, liggen nu nog in de tuin. Op dezelfde manier kun je ook waarop, waarin, waardoor en waarvan gebruiken.
48
Zoek de grammatica.
Kijk naar tekst 17.4. Zet een streep onder wat of waarmee en de bijzin die erbij hoort. Zet een rondje om het werkwoord of om de werkwoorden.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
49 52*
50* 51 Vraag en antwoord.
Werk samen. Deze opdracht doen jullie in twee rondes. Eerste ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: lees het antwoord voor. Probeer het snel voor te lezen. Wissel daarna van rol. Tweede ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Probeer snel antwoord te geven. Wissel daarna van rol. Wat is een nachtbus? Wat is een broodmes? Wat is een fotocamera? Wat is een regenjas? Wat is een scheerapparaat? Wat is een soeplepel? Is er iets wat je niet mag vertellen? Is dit de man die met jou wil trouwen? Is sporten het enige wat je vervelend vindt? Is dit de kerk die jij zo mooi vindt?
218
Een bus waarmee je ’s nachts kunt reizen. Een mes waarmee je brood snijdt. Een apparaat waarmee je foto’s maakt. Een jas waarmee je droog blijft. Een apparaat waarmee je je scheert. Een lepel waarmee je soep opschept. Ja, er is iets wat ik niet mag vertellen. Ja, dit is de man die met mij wil trouwen. Ja, sporten is het enige wat ik vervelend vind. Ja, dit is de kerk die ik zo mooi vind.
Hebben we alles gekocht wat nodig is voor het feest? Ja, we hebben alles gekocht wat nodig is voor het feest. Is dit de auto waarmee je elke dag naar je werk rijdt? Ja, dit is de auto waarmee ik elke dag naar mijn werk rijd. Was dat het feest dat twee dagen duurde? Ja, dat was het feest dat twee dagen duurde. Is dat iets wat jullie altijd al wilden hebben? Ja, dat is iets wat we altijd al wilden hebben. Kun je iets wat niemand anders kan? Ja, ik kan iets wat niemand anders kan. En hij? Nee, hij kan niets wat niemand anders kan.
53*
Maak de brief af.
Rianne werkt de laatste tijd erg veel en ze heeft weinig tijd voor het huishouden. Daarom komt haar vriendin Mia vandaag om het huishouden te doen. Rianne schrijft een briefje om uit te leggen wat er allemaal gedaan moet worden. Ze legt ook iets op tafel wat Mia mee mag nemen als ze klaar is, als dank voor haar hulp.
Lieve Mia, Je komt vandaag mijn huishouden doen, ......................................... ontzettend lief van je vind. Ik zal je even uitleggen wat je allemaal kunt doen. Ik wil graag dat je de vloer schoonmaakt. In de gangkast staat de stofzuiger, ......................................... je de vloer kunt stofzuigen. Naast de stofzuiger .................................................................................................................................. je de vloer kunt dweilen. In de bijkeuken .................................................................... .............................................................. de kleren kunt wassen. De ramen zijn door de regen ook erg vies geworden, ......................................... vervelend vind. Wil je die ook schoonmaken? De ..................................................... ............................................................................. liggen ook in de kast op de gang. Wil je ook eten koken voor Stefan? Hij komt om zes uur thuis en hij houdt erg van nasi. In de grote la ............................................................................................... ................................... de groenten kunt snijden. In het onderste kastje .................................................................................................................................. de rijst kunt koken. Alvast heel erg bedankt voor alles. Op de tafel ligt iets ........................................ je mee mag nemen als bedankje. Groetjes, Rianne
219
THEMA
54** Bespreek met elkaar.
FEEST
Luister naar elkaar en reageer. Gebruik daarbij de plaatjes. Wissel na het gesprek van rol.
Cursist A: je komt vandaag voor de eerste dag in het buurthuis werken. Cursist B laat je allerlei spullen zien die je gebruikt tijdens je werk. Vraag aan cursist B wat het is. Cursist B: je werkt in een buurthuis. Er komt vandaag een nieuwe collega, die je moet inwerken. Je laat alle spullen zien die je gebruikt bij het werken. Vertel aan cursist A wat je met de spullen doet.
17
Bijvoorbeeld: Wat is dit? Dit is de bezem waarmee we de vloer vegen.
§§ 17.6 Buurtfeest 55
Bespreek met elkaar.
1. Ga je weleens naar een bijeenkomst of activiteit in een buurthuis? Waarom wel/niet? Wat vind je van de activiteiten in het buurthuis? Waarom? 2. Heb je contact met je buren? Wat kun je doen om het contact met je buren te verbeteren?
56** Luister naar de tekst en beantwoord de vragen. 17.6 Kijk nog eens naar de Studex van thema 16, voor je naar de tekst gaat luisteren. Lees het stappenplan goed door. Probeer steeds in de stilte de vraag te beantwoorden én de volgende vraag en antwoorden te lezen. Ga naar www.taalsterk.nl. Luister naar tekst 17.6 en beantwoord de vragen. Deze tekst met meerkeuzevragen is te vergelijken met wat je op het Staatsexamen kunt verwachten. Je hoort de beheerder van een buurthuis, die informatie geeft over het organiseren van een buurtfeest.
220
1. Wat heb je nodig voor een buurtfeest? a. de beheerder van het buurthuis b. een buurthuis c. enthousiaste buren 2. Wanneer moet je een vergunning aanvragen voor het buurtfeest? a. Als je een bepaald aantal mensen wilt uitnodigen. b. Als je het feest op de openbare weg wilt houden. c. Als je subsidie wilt krijgen. 3. Hoe zorg je dat het niet te veel werk wordt? a. door een vaste groep buren te vinden voor de organisatie b. door ruim van tevoren te beginnen met organiseren c. door via de gemeente extra hulp te vragen
57 1. 2. 3. 4. 5. 6.
4. Wat kun je doen als het slecht weer is? a. het feest afbreken b. een plek regelen waar je droog kunt zitten c. gewoon doorgaan met het feest 5. Wat vertelt Sjaak hier? a. Een buurtfeest kan gratis zijn als je een sponsor vindt. b. Vaak is gemeentegeld genoeg om de toegang gratis te houden. c. Voor besloten familiefeesten is gratis toegang belangrijk. 6. Wat kun je doen om de buurt weer netjes te maken? a. goede afspraken maken over wie helpt bij het opruimen b. met je familie samen alles opruimen c. de gemeente alles laten opruimen
Luister nog een keer naar de tekst en bespreek de vragen.
Wat houdt het werk van Sjaak Borst in? Wat is de openbare weg? Wat is een actielijst? Wat is jouw favoriete muziek voor een feest? Hoe ziet jouw buurt eruit? Is het geschikt voor een buurtfeest? Wat vind je de beste tip van Sjaak?
58
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
59
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
60 66
61
62* 63* 64** 65**
Kijk op internet.
Ga naar www.youtube.com en bekijk het filmpje ‘Utrecht Buurtfeest Overvecht’. Bespreek daarna de vragen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Wat is er te doen op het buurtfeest? Noem minimaal twee dingen. Hoe vaak wordt het buurtfeest georganiseerd? Hoeveel mensen zijn er geweest? Een mevrouw verkoopt kopjes en schotels. Heeft zij een goede dag gehad? Waarom wel/niet? Wat voor ingrediënten zitten er in de Turkse pizza’s? Door wie worden de poffertjes gebakken? Hoeveel ongelukken zijn er gebeurd vandaag?
221
THEMA
§§ 17.7 Officieel
17
67
Bespreek met elkaar.
FEEST
1. Vind je het moeilijk om officiële teksten (bijvoorbeeld van de gemeente of de belastingdienst) te lezen? Waarom vind je dat? 2. Wat kun je doen als je een tekst niet goed begrijpt?
68** Lees de tekst en beantwoord de vragen.
17.7
Ga naar www.taalsterk.nl en beantwoord de vragen. Deze tekst met meerkeuzevragen is te vergelijken met wat je op het Staatsexamen kunt verwachten.
Straatfeest Wilt u een straatfeest houden? Als u aan een aantal voorwaarden voldoet, kunt u volstaan met een melding en anders vraagt u een vergunning aan. Ook kunt u in aanmerking komen voor subsidie. Wanneer kunt u volstaan met een melding? • Het straatfeest is alleen toegankelijk voor mensen met een uitnodiging en het maximum aantal deelnemers is honderdvijftig. • Het straatfeest vindt plaats in een openbare buitenruimte. • Het straatfeest mag op zondag t/m donderdag niet later dan 23:00 uur eindigen en op vrijdag en zaterdag niet later dan 01:00 uur. • Er wordt geen tent voor meer dan vijftig personen gebruikt. • De doorgaande weg blijft toegankelijk voor al het verkeer. • Er wordt niet tegen betaling drank geschonken en er wordt geen sterkere drank geschonken dan zwak alcoholisch (zoals bier en wijn). • Het straatfeest veroorzaakt geen grote geluidshinder (alleen achtergrondmuziek). Vergunning Voldoet u niet aan bovenstaande voorwaarden, dan moet u een vergunning aanvragen. Meer informatie daarover vindt u in het hoofdstuk ‘Vergunningen’ in deze gids. Subsidie Als u een straatfeest wilt organiseren voor de buurtbewoners, kunt u in aanmerking komen voor een subsidie. Deze subsidie bedraagt 40% van de kosten, met een maximum van € 250,-. Het totale jaarbedrag aan subsidies van de gemeente hiervoor is € 15.000,-. Wat zijn de voorwaarden voor subsidie? • Het minimum aantal deelnemers is dertig. • U stelt minimaal één foto van het feest beschikbaar; die wordt dan later gepubliceerd in de wijkkrant.
222
Let op: de subsidie wordt toegekend op volgorde van binnenkomst van de melding. Dus op is op! Hoe vraagt u de subsidie aan? Op het meldingsformulier kunt u aangeven dat u voor subsidie in aanmerking wilt komen. De gemeente stuurt uw verzoek voor subsidie door naar de stichting Cardanus. Die behandelt dan uw subsidieaanvraag. Zodra er is bepaald dat u voor subsidie in aanmerking komt, ontvangt u een declaratieformulier. Daarmee kunt u uw gemaakte kosten terugvragen. Heeft u vragen over de subsidie, stuur dan een mail aan hdweers@cardanus.nl. Of bel (020) 543 45 45. Een straatfeest melden U kunt het aanmeldingsformulier downloaden: zie ‘Meldingsformulier Straatfeest’, en u kunt het ingevulde en ondertekende formulier daarna sturen naar: Gemeente Amstelveen Postbus 4 1180 BA Amstelveen Kosten Het melden van een straatfeest is kosteloos. De kosten voor een vergunning zijn € 71,50. Een melding moet minstens één week van tevoren ingediend zijn. Een vergunning moet ten minste drie weken van tevoren worden aangevraagd.
69
Lees de tekst nog een keer en beantwoord de vragen.
1. Wat betekent: ‘Als u aan een aantal voorwaarden voldoet’? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 2. Wat moet je doen als je een grote tent voor meer dan vijftig mensen wilt gebruiken op het feest? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 3. Moet je een vergunning bij de gemeente aanvragen als je de straat afsluit voor al het verkeer? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 4. Hoeveel kan de gemeente in totaal per jaar aan subsidies voor straatfeesten uitgeven? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 5. Wat betekent op volgorde van binnenkomst? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 6. Wat is het verschil tussen een melding en een vergunning? ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
70
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
223
THEMA
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
71
17
72*
73** Maak zinnen met de woorden.
FEEST
1. publiceren – artikel ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 2. minstens – deelnemers ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 3. feest – alcoholisch ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 4. binnenkomst – bruid ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 5. e-mail – volstaan met ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 6. vakantie – tent ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 7. hinder – jongeren ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 8. kosten – declaratie ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 9. student – in aanmerking komen voor ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 10. aangifte – kosteloos ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� 11. dag – ten minste ����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
74
Bespreek met elkaar.
Stel dat je bij jou in de buurt een buurtfeest mag organiseren. Welke activiteit zou je kiezen? En welke zeker niet? Gebruik de plaatjes. Vertel ook waarom je daarvoor kiest.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
75**
224
§17.8 §17.8Studex Studex §§ 17.8** Examentijd goed verdelen
Bij het Staatsexamen krijg je een maximumtijd voor het hele examen. Het is daarom belangrijk dat je alle opgaven binnen die tijd maakt. Bij de examens Spreken en Luisteren ga je automatisch door naar de volgende opgave. Bij de examens Lezen en Schrijven moet je zelf je tijd indelen.
76
Bespreek met elkaar.
Je bent bij het Staatsexamen Lezen. Op het boekje staat dat je 110 minuten de tijd hebt voor alle vragen. Wat is je reactie? Je mag meerdere antwoorden kiezen. a. Dat is kort! h. Ik doe eerst de moeilijke teksten. b. Dat is lang! i. Ik doe eerst de makkelijke teksten. c. Ik ga snel beginnen! j. Ik doe eerst de teksten waar ik al iets over d. Ik word zenuwachtig. weet. e. Ik word niet zenuwachtig. k. Ik tel hoeveel teksten er zijn en ik verdeel de f. Ik doe eerst de korte teksten. tijd over de teksten. g. Ik doe eerst de lange teksten. l. Iets anders, namelijk: ������������������������������������� Het Staatsexamen Lezen heeft ongeveer acht teksten en in totaal ongeveer veertig vragen. Sommige teksten zijn lang en sommige zijn kort.
77
Bespreek met elkaar.
Je hebt 110 minuten. Houd tien minuten apart om je antwoorden nog eens na te kijken. Hoe verdeel je de andere honderd minuten? Schrijf de tijd in het schema. Tekst 1 (kort) Tekst 2 (kort) Tekst 3 (lang) Tekst 4 (lang)
…… minuten …… minuten …… minuten …… minuten
Tekst 5 (kort) Tekst 6 (kort) Tekst 7 (lang) Tekst 8 (kort)
…… minuten …… minuten …… minuten …… minuten
Hoe verdelen je medecursisten de tijd? Wat hebben ze anders? Waarom hebben ze het op die manier gedaan?
! Probeer je aan je tijdverdeling te houden. Als je te veel tijd aan één tekst besteedt, heb je te weinig tijd voor de andere teksten en vragen.
78
Maak de opdracht.
Je krijgt twaalf minuten de tijd voor de tekst met vragen op de volgende pagina, dus lezen én beantwoorden. Als de tijd om is, moet je stoppen, ook als je nog niet klaar bent! Houd zelf de tijd bij.
225
THEMA
Honden Deze tekst komt uit een gemeentegids, waarin informatie staat voor inwoners van de gemeente Elst.
17
Hondenpoep op de stoep is ergernis nummer één in Nederland. U kunt er zelf voor zorgen dat u niet bijdraagt aan die ergernis. In de gemeente Elst geldt daarom een aanlijnplicht en een opruimplicht.
FEEST
Aanlijnplicht: zowel binnen als buiten de bebouwde kom geldt de aanlijnplicht. U moet binnen deze gebieden uw hond dus aan de lijn houden. In iedere wijk zijn er ook losloopgebieden waar deze regel niet geldt. Het gebied De Hoge Heuvels, dat buiten de bebouwde kom ligt, is ook een losloopgebied. De losloopgebieden kunt u herkennen aan een paaltje, met een groen bordje waarop een loslopende hond staat afgebeeld. Opruimplicht: binnen de bebouwde kom geldt een opruimplicht. U moet dus zelf de poep van uw hond opruimen. Er zijn ook speciale hondenuitlaatterreinen, waar u de hondenpoep niet hoeft op te ruimen. Dit zijn veldjes of stroken langs de weg, die vaak langs bestaande wandelroutes zijn aangelegd. U kunt uw hond daar aangelijnd uitlaten. De gemeente zorgt voor het schoonmaken van deze terreinen. Deze terreinen zijn aangegeven met een paaltje met een groen bordje, met daarop een afbeelding van een aangelijnde hond. Ook als u naar een hondenuitlaatterrein gaat, bent u verplicht altijd een schepje of zakje bij u te hebben. U loopt namelijk altijd eerst, binnen de bebouwde kom, door een gebied waar opruimplicht geldt. Op losloopterreinen mag de hond los en geldt geen opruimplicht. Verboden terrein: u zult begrijpen dat honden niet overal welkom zijn. Bij winkelcentra, speelterreinen en scholen is het voor honden verboden. Borden met een rode rand en daarop de tekst ‘verboden voor honden’ geven dat aan. Ontheffingen: als u met uw hond in een winkelgebied woont, kunt u een ontheffing op het verbod aanvragen bij de gemeente. U krijgt dan een vergunning om met uw hond door het winkelcentrum te lopen. Informatie hondenbeleid: op onze website kunt u onder de rubriek ‘Wonen en Leven’ bekijken waar uw hond zijn behoefte kan doen. Alle hondenbezitters in de gemeente zullen in de loop van het jaar een nieuwe hondenuitlaatkaart ontvangen, waarop alle uitlaat- en losloopterreinen staan aangegeven. Heeft u klachten over hondenpoep, bel dan met Meldpunt Woonomgeving: (011) 1284570. Hondenbelasting: elke hondenbezitter moet jaarlijks hondenbelasting betalen. U moet uw hond(en) aangeven bij de afdeling ‘Financiën en Belastingen’ van de gemeente. Dit kan met een aangifteformulier, dat u telefonisch kunt aanvragen. U kunt het formulier ook downloaden via onze website. Voor meer informatie over de hondenbelasting kunt u ook bij deze afdeling terecht. 1. Voor wie is deze tekst bedoeld? a. voor alle inwoners van Elst b. voor inwoners van Elst die een hond hebben c. voor mensen die in Elst willen gaan wonen 2. Andros woont in Elst. Hij wil graag zijn hond los laten lopen. Waar mag dat? a. alleen op speciale terreinen waar honden los mogen lopen b. binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom c. nergens
226
3. De hond van Andros heeft in zijn eigen straat op de stoep gepoept. Mag dat? a. Alleen als Andros daarvoor een vergunning heeft. b. Ja, de gemeente komt de poep opruimen. c. Ja, maar Andros moet de poep zelf opruimen. 4. Andros wil met zijn hond door het winkelcentrum lopen. Kan hij hiervoor een ontheffing aanvragen? a. Alleen als hij eerst op de hondenuitlaatkaart kijkt. b. Alleen als hij in het winkelgebied woont. c. Ja, iedere inwoner van Elst kan een ontheffing aanvragen. 5. Hoe kan Andros erachter komen waar hij zijn hond mag uitlaten? a. Hij kan bellen naar het Meldpunt Woonomgeving. b. Hij kan een vergunning aanvragen en krijgt dan meer informatie. c. Hij krijgt een hondenuitlaatkaart en kan op internet kijken.
79
Bespreek met elkaar.
Lukte het om de opdracht binnen twaalf minuten te maken? Zo nee, hoe kun je ervoor zorgen dat het op het examen wel lukt?
Stappenplan Leesexamen • Verdeel de tijd over het aantal teksten. Houd ook tijd over om na te kijken! • Ga door naar de volgende tekst als je tijd om is, ook als je nog niet klaar bent. • Als je twijfelt over een vraag, blijf dan niet te lang nadenken, maar kies alvast iets. Je kunt er een aantekening van maken en aan het eind van het examen nog een keer teruggaan naar deze vraag. Neem een horloge mee naar het examen, zodat je goed de tijd in de gaten kunt houden. Het Staatsexamen Schrijven heeft twee onderdelen: onderdeel A en onderdeel B. Onderdeel A heeft in totaal dertien opdrachten: tien zinnen die je moet afmaken en drie invulopdrachten. Je hebt maximaal zestig minuten.
80
Bespreek met elkaar.
Je hebt zestig minuten voor onderdeel A. Houd vijf minuten apart voor het controleren. Hoe verdeel je de andere 55 minuten? Schrijf de tijd in het schema. tien zinnen die je moet afmaken Invulopdracht 1 Invulopdracht 2 Invulopdracht 3
…… minuten …… minuten …… minuten …… minuten
Hoe verdelen je medecursisten de tijd? Wat hebben ze anders? Waarom hebben ze het op die manier gedaan? Onderdeel B van het Staatsexamen Schrijven bestaat uit drie langere schrijfopdrachten. Voor dit deel heb je ook maximaal zestig minuten.
227
THEMA
81
Bespreek met elkaar.
Je hebt zestig minuten. Houd vijf minuten apart om te controleren of je alles gemaakt hebt. Hoe verdeel je de andere 55 minuten? Schrijf de tijd in het schema.
17
FEEST
Schrijfopdracht 1 Schrijfopdracht 2 Schrijfopdracht 3
…… minuten …… minuten …… minuten
Hoe verdelen je medecursisten de tijd? Wat hebben ze anders? Waarom hebben ze het op die manier gedaan?
! Bij het Staatsexamen Schrijven krijg je kladpapier. Dat is leeg papier waarop je kunt oefenen met het schrijven van je tekst. Besteed hier niet te veel tijd aan. Je moet genoeg tijd overhouden om je tekst netjes over te schrijven. Voor je kladpapier krijg je geen punten. Je gooit het weg als je klaar bent met het examen.
! Je hoeft het kladpapier niet te gebruiken. Als je meteen in het examenboekje schrijft, moet je wel opletten dat je genoeg ruimte hebt om fouten te verbeteren. Wat je buiten het kader schrijft, wordt niet beoordeeld.
! Je mag bij het examen een woordenboek gebruiken, maar besef dat dat veel tijd kost. Besteed dus ook niet te veel tijd aan het woordenboek.
82
Maak de opdracht.
Je krijgt twintig minuten de tijd voor drie zinnen die je moet afmaken en één invulopdracht. Als de tijd om is, moet je stoppen, ook als je nog niet klaar bent! Houd zelf de tijd bij.
1. Ik wil mijn hond graag meenemen op vakantie, maar ����������������������������������������������������������������������� ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� . 2. Omdat ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� , moeten we een vergunning aanvragen voor ons buurtfeest. 3. Ayla geeft morgen een uitgebreid verjaardagsfeest. ������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������ Ook heeft ze een speciaal menu samengesteld voor haar gasten.
Vorige maand ben je getrouwd. Je schrijft een bedankbrief aan je familie en vrienden die op de bruiloft zijn geweest. Maak de brief op de volgende pagina af.
228
Lieve familie en vrienden, We hebben een prachtige bruiloft gehad. Het was een mooie dag met stralend weer. We willen jullie graag bedanken ..................................................................................... ....................................................................................................................................... . We waren ontroerd .......................................................................................................... ........................................................................................................................................ . Samen met jullie hebben we de mooiste dag van ons leven gehad. Heel erg bedankt! Liefs, Vera en Derek
83
Bespreek met elkaar.
Lukte het om de opdracht binnen twintig minuten te maken? Zo nee, hoe kun je ervoor zorgen dat het op het examen wel lukt?
Stappenplan Schrijfexamen: • Verdeel de tijd over het aantal opdrachten. • Controleer elke keer je zin of tekst en ga dan vlug naar de volgende. • Schrijf altijd iets op. Zet een kruisje bij opdrachten waar je over twijfelt en ga door naar de volgende opdracht. Als je tijd overhebt, kun je deze opdrachten afmaken. • Als je het kladpapier gebruikt, let er dan goed op dat je voldoende tijd overhoudt om je definitieve tekst in het boekje te schrijven. • Controleer altijd of je alle opdrachten hebt gemaakt!
§§ 17.9 Bericht 84
Bespreek met elkaar.
1. Heb je weleens een antwoordapparaat of voicemail ingesproken? Vind je dat makkelijk of moeilijk? Waarom? 2. Als je een afspraak moet maken met iemand die Nederlands spreekt, bel je dan of mail je dan? Waarom?
85** Luister naar de tekst en beantwoord de vragen.
17.9
Ga naar www.taalsterk.nl. Luister naar tekst 17.9 en beantwoord de vragen. Deze tekst met meerkeuzevragen is te vergelijken met wat je op het Staatsexamen kunt verwachten. Je hoort een bericht voor de familie Jagersma.
229
THEMA
86 1. 2. 3. 4. 5.
17
Luister nog een keer naar de tekst en bespreek de vragen.
FEEST
Wie belt wie in deze tekst? Wanneer kan mevrouw Jagersma haar feestje in het buurthuis geven? Hoe duur wordt het als mevrouw Jagersma zelf voor de hapjes zorgt? Wanneer is Cor van Vught bereikbaar? Zou jij liever zelf hapjes verzorgen en minder huur betalen, of de hapjes laten verzorgen en meer huur betalen? Waarom?
87
Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
88
Kijk naar de blauwe woorden in de tekst.
Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst aan het begin van dit thema.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
89
90
91* 92* 93**
94** Maak de zinnen compleet. Gebruik de woorden die tussen haakjes staan. 1. 2. 3. 4.
U ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (piep) Paul ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (excuses) De kok �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (salade) ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ������������������������������������������������������������������������������������������������������ , bovendien stinkt het heel erg. (smerig) 5. Als mijn vader me niet kan helpen, �������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� (desnoods) 6. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ������������������������������������������������������������������������������������������ , je hoeft dus geen zeep te gebruiken. (spoelen)
95*
Schrijf een passende zin.
In deze opdracht staan steeds twee zinnen. De zinnen passen niet goed bij elkaar. Er moet namelijk nog een zin tussen geschreven worden. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk. 1. Morgen geeft Anil een feest voor zijn verjaardag. Ik weet nog niet of ik ga. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� Ik hoop echt dat ik me morgen weer beter voel. 2. Je mag niet zomaar een straatfeest voor meer dan honderd mensen geven. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� Anders kun je een boete krijgen. 3. Ik heb vanochtend naar mijn broer gebeld. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� Daarom heb ik een bericht op zijn antwoordapparaat ingesproken. 4. Ik had hapjes voor vijftien personen besteld. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� Nu moet ik extra hapjes bestellen.
230
5. We moesten de feestzaal zelf goed schoonmaken. ���������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� Daarom moeten we nu achteraf meer geld betalen.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
96** 97
Kijk je tekst na.
Kijk nog eens naar de Studex van thema 12. Lees het stappenplan goed door. Denk aan de stappen als je de vorige opdracht nakijkt. Geef in het schema per punt aan of je hierin fouten hebt gemaakt. geen fouten
weinig fouten veel fouten
Past de inhoud van je tekst bij de opdracht? Heeft elke zin een onderwerp? Heb je lidwoorden gebruikt waar nodig? Staan de werkwoorden op de goede plaats? Staan de werkwoorden in de goede tijd en vorm? Heb je goede woorden gebruikt? Heb je de woorden goed gespeld? Wat voor soort fouten heb je het meest gemaakt? Verbeter de fouten.
98** Bespreek met elkaar. Werk samen. Deze opdracht doen jullie in twee rondes. Hieronder zie je een deel van de agenda van het buurthuis. Eerste ronde: Cursist A: je bent de beheerder van het buurthuis. Cursist B: je bent lid van de feestcommissie van de buurt. De feestcommissie van de buurt wil graag op een donderdagavond of vrijdagavond vergaderen over het komende buurtfeest. Kijk of er nog ruimte is en overleg met cursist A. Wissel na het gesprek van rol. Tweede ronde: Cursist B: je bent de beheerder van het buurthuis. Cursist A: je bent docent van de cursus fietsreparaties. De groep die de cursus fietsreparaties volgt, wil graag een uur eerder beginnen. Kijk of dat mogelijk is en overleg met cursist B. Wissel na het gesprek van rol. donderdag
vrijdag
Koffie sporters mannen: zaal 1 Lunch voor senioren: zaal 2 Eenvoudige fietsreparaties: zaal 1 Haarknippen en huidverzorging: zaal 2 Timmerclub kinderen: zaal 1 Kinder- en tienerdansles: zaal 2 Dansles voor volwassenen: zaal 1 Computerles gevorderden: zaal 1 Rijbewijskeuringen (3e van de maand): zaal 2 Reparatie/kluswerkgroep (14-daags): zaal 1 Fietsles: op het plein Internetcursus kinderen (5-8 jaar): zaal 1
11:30 - 12:30 12:00 - 14:00 13:00 - 15:00 13:00 - 15:30 15:30 - 17:00 15:30 - 17:00 19:30 - 22:00 9:00 - 11:00 9:00 - 12:00 11:00 - 12:00 13:00 - 14:00 13:15 - 15:00
231
THEMA 17
zaterdag
FEEST
Kinder- en tienerdisco: zaal 1 Kook- en eetspecial (4e van de maand): zaal 1 Spaanse les: zaal 1 Disco-thema-avonden (1x per maand): zaal 2 Buurtfeest? (bij slecht weer binnen, ‘s morgens beslissen): zaal 1 Contact: Jan Scheltens, tel. 06-30299678
15:00 - 17:00 17:30 - 20:00 20:00 - 21:00 20:00 - 24:00 14:00 - 24:00
§17.10 Grammatica §17.10 Grammatica §§ 17.10 Dit is een geweldig feest
In deze paragraaf leer je dat je dit en dat kunt gebruiken in combinatie met een vorm van zijn. Je gebruikt dit of dat samen met een vorm van zijn als je ergens iets over wilt vertellen.
99
Werk samen.
Kijk naar de zinnen. Zet eerst een streep onder dit of dat en een rondje om de vorm van zijn. Bespreek daarna: wanneer gebruik je is en wanneer gebruik je zijn? En wanneer gebruik je dit en wanneer gebruik je dat? 1. Dit is een geweldig feest, vind ik.
Dat is een geweldig feest, zeggen ze.
2. Dit zijn feestelijke kleren. 3. Dit zijn erg leuke cadeaus. 4. Dit is de mooiste dag van mijn leven.
Dat zijn feestelijke kleren. Dat zijn erg leuke cadeaus. Dat is de mooiste dag van mijn leven.
In de vorige opdracht staat naast dit of dat dus een vorm van zijn. Je gebruikt is voor enkelvoud en zijn voor meervoud. Je gebruikt dit voor iets wat dichtbij is en dat voor iets wat verder weg is. Kijk naar de volgende voorbeelden: dit is (dichtbij) Dit is een klein land.
dat is (verder weg) Dat is een groot land.
Dit is een grote bende. Dit is een tent voor tien personen.
Dat is een enorme bende. Dat is een tent voor dertig personen.
dit zijn (dichtbij) Dit zijn de notulen van vandaag. Dit zijn onze goede vrienden. Dit zijn de sponsors van het buurtfeest.
dat zijn (verder weg) Dat zijn de notulen van vorige week. Dat zijn onze beste vrienden. Dat zijn de sponsors van de sportclub.
In de verleden tijd kun je ook dit of dat gebruiken. Je gebruikt dan een vorm van de verleden tijd van zijn. Bijvoorbeeld: Dit was vroeger een klein land. – Dat was gisteren een enorme bende. – Dit waren onze goede vrienden. – Dat waren de sponsors van de sportclub.
232
100
Zoek de grammatica.
Kijk naar tekst 17.9. Zet een streep onder dit of dat en de vorm van zijn.
Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht(en).
101 102* 103*
Vraag en antwoord.
Werk samen. Deze opdracht doen jullie in twee rondes. Eerste ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: lees het antwoord voor. Probeer het snel voor te lezen. Wissel daarna van rol. Tweede ronde: Cursist A: lees de vraag voor. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Probeer snel antwoord te geven. Wissel daarna van rol. Is dit een gezellig feestje? Is dit jullie tuin? En dat? Is dit een mooie keuken? Was dit een mooie keuken? Is dit een aardige man? En dat? Zijn dit jullie vakantiefoto’s? Zijn dit glazen met witte wijn? En dat? Zijn dat alle mensen die je uitgenodigd hebt? Was dat vroeger jullie huis? En dit? Zijn dit schone kleren? Waren dit schone kleren?
104*
Ja, dit is een gezellig feestje. Ja, dit is onze tuin. Nee, dat is niet onze tuin. Ja, dit is een mooie keuken. Nee, dit was geen mooie keuken. Ja, dit is een aardige man. Nee, dat is geen aardige man. Ja, dit zijn onze vakantiefoto’s. Ja, dit zijn glazen met witte wijn. Nee, dat zijn geen glazen met witte wijn. Ja, dat zijn alle mensen die ik uitgenodigd heb. Ja, dat was vroeger ons huis. Nee, dit was vroeger niet ons huis. Ja, dit zijn schone kleren. Nee, dit waren geen schone kleren.
Bespreek met elkaar.
Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat. Gebruik dit of dat en is of zijn. 1. Wat is dit? (salade) 2. Wie is dat? (sponsor) 3. Weet jij wat dit is? (sluier) 4. Wie loopt er naast hem? (bruid) 5. Wat ligt daar op tafel? (notulen) 6. Wat ben je aan het eten? (hapjes) 7. Wie zijn die mensen daar? (gasten) 8. Wat zijn die mensen aan het doen? (ritueel) 9. Weet iemand wat deze dingen zijn? (kaarsen) 10. Hoor je dat ook? Wat is dat voor geluid? (sirene)
233
THEMA
105** Bespreek met elkaar. Bespreek de verschillen. Bijvoorbeeld: Dit is één vrouw. Dat zijn negen vrouwen.
17
FEEST 234
Sterk naar Staatsexamen – Lesmethode voor het Staatsexamen NT2 Programma I Dé complete methode voor de middenopgeleide cursist Met Sterk naar Staatsexamen - Lesmethode Programma I maak je de grote stap van niveau A2 naar niveau B1 en bereid je je voor op het Staatsexamen NT2 Programma I. De lesmethode bestaat uit twee boeken en een online leeromgeving met een eigen website. Met deze communicatieve methode oefen je de vier vaardigheden: lezen, luisteren, schrijven en spreken. Ook grammatica en spelling komen ruim aan bod. Daarnaast werk je aan je studievaardigheden. Door de ruime aandacht voor specifieke examenvaardigheden weet je precies waar je op moet letten tijdens het examen. Sterk naar Staatsexamen biedt...
2 boeken met elk 10 inspirerende en aansprekende thema’s creatieve en gevarieerde opdrachten maar liefst 2500 woorden contextrijk en betekenisvol materiaal creatieve en afwisselende teksten over o.a. dagelijks leven, opleiding, stage en werk online leer-, oefen- en herhalingsmateriaal online antwoordenboeken en luisteropdrachten veel mogelijkheden tot differentiatie een docentenhandleiding
Sterk naar Staatsexamen, dé methode voor het Staatsexamen NT2 Programma I
1e druk 2012 www.taalsterk.nl www.kleurrijker.nl