5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11
Koffie? Pet-petten, hoog-hoge Willen en kunnen U of jij? Kindje, treintje, armpje Typisch Nederlands! Wat vind jij? Wat zeg je? Een kaartje sturen Last van de buren Wat leuk, een bos bloemen!
Opdracht 1 Welk woord hoort bij welk plaatje?
Sinterklaas het Nederlandse landschap
het kaartje een afspraak maken
……………………………………………
……………………………………………
……………………………………………
……………………………………………
Opdracht 2 Beantwoord de vragen. 1. Bij welke Nederlanders kom jij thuis? ………………………………………………………………………………………… 2. Naar wie stuur jij soms een kaartje? …………………………………………………………………………………………
Thema 5
1
3. Welke dingen zijn in Nederland hetzelfde als in jouw land? Noem twee dingen. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 4. Hoe vind je het om in Nederland te wonen? Waarom vind je dat? ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
5.1 Koffie? ** Opdracht 3** Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 5.1. Je hoort Fatima en haar nieuwe buurvrouw. Fatima woont net in haar nieuwe huis. Fatima en de buurvrouw hebben zich al aan elkaar voorgesteld. Nu vraagt Fatima of de buurvrouw koffie wil komen drinken.
Opdracht 4* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 5 Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
Opdracht 6 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 7, 8, 9*, 10*, 11**, 12** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 13** Maak de zinnen af.
Thema 5
2
Hadassa en Carola praten met elkaar. Carola
Hallo, ik ben net verhuisd. Ik ben je nieuwe buurvrouw. Ik heet Carola. …………………………………………………………. ?
Hadassa
Hoi, ik ben Hadassa. Leuk dat je hier komt wonen. Kom je even …………………………………………………………… ?
Carola
………………………………………………. . Maar morgen kan ik wel.
Hadassa
Dat is goed. Kom je dan om elf uur?
Carola
…………………………………………………………… . Tot morgen.
Hadassa
…………………………………………………………………………......
5.2 Raam-ramen, vol-volle ** In thema 2 heb je geleerd hoe je meervouden maakt. Je hebt geleerd dat sommige woorden een andere vorm krijgen als er –en achter komt. Deze woorden krijgen ook in andere gevallen een andere vorm: als er –e of –er achter komt. Bijvoorbeeld hoog, hoge, hoger. Voor deze woorden gelden dezelfde regels als bij het meervoud. Bij een lange klinker met daarna één medeklinker schrijf je maar één klinker. De klank blijft hetzelfde. raar + -e hoog + -er raam + -en
rare hoger ramen
Bij een korte klinker met daarna één medeklinker schrijf je twee medeklinkers. De klank blijft hetzelfde. vol dik pet
+ -e + -er + -en
volle dikker petten
Bij een lange klinker met daarna een ‘f’ wordt de ‘f’ een ‘v’. doof lief druif
Thema 5
+ -e + -er + -en
dove liever druiven
3
Bij een lange klinker met daarna een ‘s’ wordt de ‘s’ een ‘z’. grijs vies muis
+ -e + -er + -en
grijze viezer muizen
In (bijna) alle andere woorden verandert er niets. klein licht krant
+ -e + -er + -en
kleine lichter kranten
Opdracht 14 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 15, 16*, 17** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 18 Kijk naar de woorden. Zet een streep onder de woorden die veranderen door –e, –en of –er. 1. bus
5. persoon
2. dorp
6. glasbak
3. enkel
7. oud
4. grijs
8. lief
Zet een rondje om de woorden die niet veranderen door –e, –en of –er. 9. klein
13. jong
10. kleur
14. kantoor
11. geel
15. blauw
12. boterham
16. reis
Thema 5
4
Opdracht 19, 20*, 21* Ga naar www.taalsterk.nl en maak deze opdrachten op de computer.
5.3 Willen en kunnen ** In thema 3 heb je al geleerd dat niet alle werkwoorden op dezelfde manier gaan. Je hebt gezien dat komen en gaan op een andere manier gaan. Je leert nu nog twee werkwoorden die anders zijn: willen ik jij
wil wilt / wil wil jij?
u hij / zij wij jullie zij
wilt wil willen willen willen
Ik wil wandelen. Jij wilt die rugzak hebben. / Jij wil die rugzak hebben. Wil jij die rugzak hebben? Wilt u betalen? Hij wil muziek luisteren. Wij willen weg. Willen jullie een liedje zingen? Willen zij koffie?
kan kunt / kan kun jij? / kan jij? kunt kan kunnen kunnen kunnen
Ik kan niet zwemmen. Jij kunt fietsen. / Jij kan fietsen. Kun jij fietsen? / Kan jij fietsen? U kunt goed koken. Hij kan goed voetballen. Wij kunnen niet zingen Jullie kunnen erg snel lezen. Zij kunnen deze zin opschrijven.
kunnen ik jij u hij / zij wij jullie zij
Let op: bij gewone werkwoorden krijgen hij en zij een –t achter de ik-vorm: 1. ik werk, hij werkt, zij werkt 2. ik loop, hij loopt, zij loopt Bij de werkwoorden willen en kunnen, schrijf je géén –t bij hij en zij! ik wil, hij wil, zij wil ik kan, hij kan, zij kan
Thema 5
5
Opdracht 22 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 23, 24*, 25*, 26** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 27 Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder het werkwoord willen. Zet een rondje om het werkwoord kunnen. 1. Rico wil een koekje. 2. Kunt u mij helpen? 3. Sharita kan mooi schrijven. 4. Mijn kinderen willen zelf naar school fietsen. 5. Wilt u morgen met ons mee? 6. Ik kan niet fietsen. 7. Mijn zusje kan goed zingen. 8. Hans wil aardappels eten.
Opdracht 28, 29, 30*, 31*, 32**, 33** Ga naar www.taalsterk.nl en maak deze opdrachten op de computer.
Opdracht 34** Maak zinnen met de woorden. 1. willen – koffie – je ………………………………………………………………………………………..… 2. kunnen – computer – Bart ………………………………………………………………………………………..… 3. kunnen – zwemmen – mijn broertjes ………………………………………………………………………………………..…
Thema 5
6
4. willen – trein – Sandra ………………………………………………………………………………………..… 5. kunnen – muziek – Karim ………………………………………………………………………………………..… 6. willen – Sinterklaas – hij ………………………………………………………………………………………..… 7. willen – pizza – ik ………………………………………………………………………………………..… 8. kunnen – afspraak – u ………………………………………………………………………………………..…
Opdracht 35** Schrijf een e-mail. In de supermarkt hangt dit briefje:
Te koop: Computer die nog goed werkt. Ik heb zelf een nieuwe computer, daarom verkoop ik deze. € 250,Stuur een e-mail voor meer informatie: bilal@mail.com
Stuur een e-mail naar Bilal. Schrijf dat je de computer misschien wilt kopen. Schrijf dat je de computer eerst wilt zien. Vraag wanneer je kunt komen kijken.
Thema 5
7
Nieuw bericht Aan: Cc: Onderwerp:
bilal@mail.com informatie over computer
Beste Bilal, ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
…………………………………… …………………………………...
5.4 U of jij? ** Je praat niet tegen iedereen op dezelfde manier. Tegen sommige mensen moet je netjes of beleefd zijn. Je zegt dan u tegen die mensen. Wanneer zeg je u tegen iemand?
Je zegt u tegen iemand die je niet kent. Bijvoorbeeld: ‘Weet u waar de koffie staat?’
Je zegt u tegen iemand die ouder is dan jij. Bijvoorbeeld: ‘Hoe gaat het met u, oma?’
Ook groeten en afscheid nemen doe je op een nette manier. Bijvoorbeeld tegen iemand op straat: Halima meneer Van Dam Halima meneer Van Dam Halima meneer Van Dam
Thema 5
Dag meneer. Mag ik u iets vragen? Ja hoor, natuurlijk. Weet u waar het centrum is? Ja, u moet eerst rechtdoor en daarna rechtsaf. Dank u wel. Graag gedaan. Tot ziens.
8
Tegen andere mensen hoef je niet zo netjes te praten. Je zegt dan jij tegen die mensen. Wanneer zeg je jij tegen iemand?
Je zegt jij tegen iemand die je goed kent. Bijvoorbeeld tegen iemand uit je familie: ‘Hoi, kom je morgen ook?’
Ook groeten en afscheid nemen hoeft niet zo netjes. Bijvoorbeeld als twee vriendinnen met elkaar kletsen: Mira Katja Mira Katja Mira Katja Mira
Hoi! Hoe gaat het met je? Goed, en met jou? Ook goed. Ik heb net nieuwe kleren gekocht. Oh wat leuk. Wat heb je gekocht? Kijk, een broek en sokken. Ik ga ze morgen meteen dragen! Mooi. Ik moet nu naar huis. Doei! Dag! Hoi Katja, hoe gaat het met jou?
Hoi Mira. Goed, en met jou?
Maar: Veel kinderen zeggen jij tegen hun oma of opa. Veel mensen zeggen jij tegen hun baas. Ze noemen hun baas ook bij de voornaam. Jonge mensen zeggen vaak jij tegen elkaar. Ook als ze elkaar niet kennen.
Opdracht 36* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 37 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Thema 5
9
Opdracht 38, 39*, 40** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 41* Wat zeg je? Schrijf op wat jij zou zeggen. Voorbeeld: Je bent in de supermarkt. Je kunt de koffie niet vinden. Je vraagt het aan een jongen die daar werkt. Weet je waar de koffie staat? 1. Je gaat naar je moeder. Je vraagt hoe het met haar gaat. Hoe ………………………………………………………………………………...... ? 2. Je weet niet hoe laat het is. Je vraagt aan je baas hoe laat het is. Weet ………………………………………………………………………………... ? 3. Je bent op het station. Je wilt naar Amsterdam. Je weet niet hoe laat de trein gaat. Je vraagt het aan een vrouw die daar werkt. Weet ………………………………………………………………………………... ? 4. Je belt met een vriendin. Je wilt met haar naar de film. Je vraagt aan haar wanneer ze kan. Wanneer …………………………………………………………………………… ? 5. Je bent net verhuisd. Je ziet de nieuwe buurman. Je vraagt aan hem hoe hij heet. Hoe ………………………………………………………………………………...... ? 6. Je bent in de stad. Je zoekt een bushalte. Je vraagt aan een man waar de bushalte is. Weet ………………………………………………………………………………… ? 7. Je bent jarig. Je familie is bij jou. Je vraagt aan je neef wat hij wil drinken. Wat …………………………………………………………………………………. ?
Thema 5
10
8. Je werkt bij de gemeente. Een man wil zich komen inschrijven. Je vraagt of hij een formulier wil invullen. Wilt ………………………………………………………………………………….. ?
5.5 Kindje, treintje, armpje **
het boek
het boekje
Een boekje is een klein boek. Een tafeltje is een kleine tafel. Huisje en boekje zijn verkleinwoorden. Voor een verkleinwoord staat altijd het lidwoord het. Zo maak je verkleinwoorden: Meestal schrijf je –je achter het woord: het kind het huis het gezicht de kerk de club de rugzak
het kindje het huisje het gezichtje het kerkje het clubje het rugzakje
Soms komt er iets anders achter het woord. Daar zijn regels voor: -
Zijn de laatste letters van een woord een klinker + -l, -n, -w, -r, of alleen een klinker? Dan schrijf je –tje: de vogel de trein het gebouw de deur de dame
-
het vogeltje het treintje het gebouwtje het deurtje het dametje
Zijn de laatste letters van een woord een medeklinker + -m of een lange klinker + -m? Dan schrijf je –pje:
Thema 5
11
de arm de naam de boom -
het armpje het naampje het boompje
Zijn de laatste letters van een woord –ng? Dan schrijf je –etje. de gang het ding
het gangetje het dingetje
Let op! de man de rol het spel de ster
het mannetje het rolletje het spelletje het sterretje
Opdracht 42 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 43, 44*, 45** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 46 Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder de verkleinwoorden. Joram vertelt aan zijn buurman wat er gebeurd is: “Heb je het al gehoord? Er is een ongeluk gebeurd. Een meisje is onder een auto gekomen. Zij kwam uit school met haar fietsje. Bij de weg keek ze niet goed. Haar zusje zag het gebeuren. Het meisje ging snel naar haar moeder. Die woont in dat huisje aan de Hoofdweg. Gelukkig had het meisje niets. Alleen haar fietsje was kapot.”
Opdracht 47, 48, 49*, 50* Ga naar www.taalsterk.nl en maak deze opdrachten op de computer.
Thema 5
12
5.6 Typisch Nederlands! ** Deze dingen zijn typisch Nederlands: Op 5 december is Sinterklaas in Nederland. Hij komt aan met de boot uit Spanje. In Nederland reist hij verder op een wit paard. Kinderen zingen liedjes en Sinterklaas geeft ze cadeautjes. Zwarte Piet gaat met hem mee en deelt snoep uit. In Nederland is het soms mooi weer. Soms is het slecht weer. Maar Nederlanders klagen altijd over het weer. In de zomer vinden ze het te warm, in de winter vinden ze het te koud. Mensen zijn niet blij als het veel regent. Maar als het te lang droog is, is het ook niet goed! Er zijn nog meer dingen typisch Nederlands. Nederlanders zijn bijvoorbeeld heel direct. Ze zeggen wat ze denken. Bijvoorbeeld: je bent bij een vriend. Het is avond. Je vriend zegt: ‘Ik vind het heel gezellig. Maar ik ben moe. Vind je het erg om naar huis te gaan?’ Sommige dingen zijn in Nederland anders dan in andere landen:
Thema 5
In Nederland mogen mannen met elkaar trouwen. Ook vrouwen mogen met elkaar trouwen. In Nederland mogen mannen en vrouwen samenwonen. Ze hoeven dan niet eerst te trouwen. In Nederland mogen mannen en vrouwen hetzelfde werk doen.
13
Opdracht 51* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 52 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 53, 54, 55*, 56*, 57**, 58** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 59* Vul het formulier in. Op de school van je zoontje komt Sinterklaas. De school vraagt of je wilt helpen met het feest.
Beste ouders, Het is bijna 5 december. Dan komt Sinterklaas weer bij ons op school. We maken er een mooi feest van. We willen graag dat de ouders ons komen helpen. Kunt u ons komen helpen? Kruis dan aan wat u wilt doen. Naam:
____________________________________________
Ouder van:
________________________________ Groep ______
Wil helpen met:
□ snoep kopen □ cadeaus kopen □ de school mooi maken □ schoonmaken
Handtekening: ____________________________________________ Wilt u dit formulier voor 12 november weer aan ons geven? Bedankt en tot 5 december!
Thema 5
14
5.7 Wat vind jij? ** Je hebt gelezen dat Nederlanders direct zijn. Nederlanders willen altijd graag hun mening geven. Een mening is iets wat jij zelf vindt. Bijvoorbeeld: ‘Ik vind koffie niet lekker.’ Iemand anders kan koffie wel lekker vinden. Je kunt bijvoorbeeld een mening hebben over eten: Ik vind Nederlands eten lekker. Ik vind Nederlands eten vies. Je kunt ook een mening hebben over mensen: Ik vind die buurman aardig. Ik vind die buurvrouw onaardig. Je kunt ook een mening hebben over hoe iets eruitziet: Ik vind die jurk mooi. Ik vind die trui lelijk. Je kunt het met een mening eens of oneens zijn. Als je het met een mening eens bent, vind jij dat ook. Als je het met een mening oneens bent, vind jij iets anders. Oneens is hetzelfde als niet eens. Voorbeeld: ‘Nederland is een stom land.’ - Daar ben ik het mee eens, want het is hier altijd koud. - Daar ben ik het mee oneens, want de Nederlandse landschappen zijn erg mooi. - Daar ben ik het niet mee eens, want de Nederlandse mensen zijn erg aardig.
Opdracht 60* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 61 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 62, 63*, 64** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Thema 5
15
Opdracht 65** Maak de zinnen af. Kijk naar de plaatjes. Wat vind jij? Voorbeeld:
Ik vind deze schoenen mooi.
1. Ik vind ……………………………………………………… .
2. Ik vind ……………………………………………………… .
3. Ik ………………………………………………….…………. .
4. Ik ………………………………………………….…………. .
Thema 5
16
5. ………………………………………………………………… .
6. ………………………………………………………………… .
Opdracht 66** Geef je mening. Lees de zinnen. Ben je het ermee eens? Of ben je het ermee oneens? Voorbeeld: Nederlands eten is niet lekker. Daar ben ik het niet mee eens, want ik vind aardappels erg lekker. 1. Als je een afspraak maakt, moet je op tijd komen. Daar ben ik het ………………………………. , want………………………… …………………………………………………………………………………………. 2. Mannen en vrouwen moeten samen voor de kinderen zorgen. Daar ben ik het ………………………………. , want………………………… …………………………………………………………………………………………. 3. Als iemand op bezoek komt, moet je hem of haar eten en drinken geven. Daar ben ik het ………………………………. , want………………………… …………………………………………………………………………………………. 4. Nederlands leren is makkelijk. Daar ben ik het ………………………………. , want………………………… ………………………………………………………………………………………….
Thema 5
17
5. Mannen mogen met mannen trouwen en vrouwen mogen met vrouwen trouwen. Daar ben ik het …………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………. 6. Je moet trouwen voordat je gaat samenwonen. ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
5.8 Wat zeg je? ** Verstaan Als je een woord goed wilt uitspreken, moet je het eerst goed verstaan. De Nederlandse taal heeft een paar moeilijke klanken. Daarom is het belangrijk dat je hier veel mee oefent. Opdracht 67 Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht. Uitspraak Het is ook belangrijk dat mensen jou verstaan als je iets zegt. Anders begrijpen ze je niet. Daarom moet je oefenen met de uitspraak. Als je het examen TGN gaat maken, is het ook belangrijk dat je de woorden en zinnen goed uitspreekt. Bij de TGN moet je zinnen nazeggen en antwoord geven op vragen. Je moet dat heel duidelijk doen, anders is het fout. Praat dus niet te snel en ook niet te zacht. Opdrachten op de computer Vanaf dit thema ga je oefenen met het goed uitspreken van woorden en zinnen. Op de computer krijg je een nieuwe opdracht:
Thema 5
18
Wat moet je doen? 1. Je luistert naar de computer. Je hoort een woord of een zin, bijvoorbeeld ‘geluk’. 2. Je klikt op de knop ‘opnemen’. Zeg na wat je net gehoord hebt. Je zegt nu dus ook ‘geluk’.
3. Je klikt op ‘stoppen’. Dan hoor je jezelf. Luister goed naar jezelf.
4. Klonk het goed? Klik dan op ‘ja’. Klonk het niet goed? Klik dan op ‘nee’.
Het is belangrijk dat je goed luistert. Als je niet goed luistert, kun je het ook niet goed nazeggen. Opdracht 68, 69 Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten. Spreken Op het inburgeringsexamen hoef je niet te spreken. Daarom staan er in dit boek ook geen spreekopdrachten. Wil je toch oefenen met spreken? Ga dan naar www.taalsterk.nl en klik op ‘Spreekopdrachten’
Thema 5
19
Opdracht 70 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 71, 72*, 73** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
5.9 Een kaartje sturen ** Nederlanders sturen vaak kaartjes. Bij verschillende gelegenheden horen verschillende kaartjes: Als iemand jarig is, stuur je een kaartje. Op de kaart schrijf je: gefeliciteerd met je verjaardag.
Als je een feest geeft, stuur je een uitnodiging. Je schrijft wanneer de mensen mogen komen.
Als je een baby hebt gekregen, stuur je een geboortekaart. Daarop staat hoe de baby heet en wanneer hij geboren is.
Thema 5
20
Als iemand overleden is, stuur je ook een kaart. Daarop staat wanneer die persoon is overleden.
Als je gaat verhuizen, stuur je een verhuisbericht. Daarop schrijf je je nieuwe adres.
Als iemand ziek is, stuur je een kaartje om die persoon beterschap te wensen. Soms kun je een kaartje terugsturen. Als iemand een baby heeft gekregen of verhuisd is, kun je bijvoorbeeld een kaartje sturen om die persoon te feliciteren. Ook om mensen te feliciteren met hun huwelijk kun je een kaartje sturen. Je eindigt je bericht altijd met je eigen naam. Dan weten de mensen van wie het kaartje komt.
Opdracht 74* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 75 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Thema 5
21
Opdracht 76, 77, 78*, 79*, 80**, 81** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 82** Schrijf een kaart. Je gaat op 12 november verhuizen. Je stuurt een verhuisbericht naar je familie en vrienden. Je nieuwe adres is: Frankenlaan 21, 6663 GA Hilversum.
…………………… , ……………………………………………… ……………………………………………… ……………………………………………… ………………………………………………
___________________________
………………………………………………
___________________________
………………………………………………
___________________________
……………………
5.10 Last van de buren ** Opdracht 83** Ga naar www.taalsterk.nl en luister naar tekst 5.10. Je hoort Mehmed en zijn buurman. De buren gaven gisteren een feest. Het geluid was hard. Mehmed kon niet slapen. Vandaag klaagt hij bij de buurman.
Thema 5
22
Opdracht 84* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Opdracht 85 Ga naar www.taalsterk.nl en print de tekst uit.
Opdracht 86 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 87, 88*, 89** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 90** Maak het briefje af. Je bent morgen jarig en geeft daarom een feestje. Je wilt je buren vragen of ze ook komen, maar ze zijn niet thuis. Daarom schrijf je een briefje. Beste buren, Morgen ………………………………………………………………………………… Daarom ……………………………………………………………………………….. Hebben jullie …………………………………………………………………………. Het feestje begint om ………………………… en ……………………………… …………………………………………………………………………………………….
……………………………………… ………………………………………
Thema 5
23
5.11 Wat leuk, een bos bloemen! ** Ga je bij een Nederlander op bezoek? Dan kun je het beste eerst even bellen. Veel Nederlanders vinden het niet fijn als je zomaar komt. Ze hebben dan misschien geen tijd, of ze hebben geen lekker eten in huis. Wat nemen Nederlanders mee als ze op bezoek gaan?
een bos bloemen
een fles wijn
Je kunt natuurlijk ook iets anders geven. Bijvoorbeeld iets wat iemand lekker vindt, zoals chocolade.
de chocolade
het cadeau
Heb je afgesproken om op bezoek te gaan? Kom dan op tijd. Nederlanders houden er niet van als mensen te laat zijn. Bijvoorbeeld: een vriend vraagt of je om 18.00 uur komt eten. Je bent er om 18.30 uur. Je vriend vindt dat niet leuk. Hij zegt: ‘Nu is het eten koud geworden!’ Het is niet altijd erg als je te laat bent. Maar bel even als je later komt, dat vinden Nederlanders prettig.
Opdracht 91* Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdracht op de computer.
Thema 5
24
Opdracht 92 Wat betekenen de onderstreepte woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.
Opdracht 93, 94*, 95** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.
Opdracht 96** Vul het formulier in. Je vriendin Wilma is bijna jarig en geeft een feest. Je hebt geen tijd om naar de winkel te gaan. Daarom koop je iets bij een winkel op internet. Die brengt het cadeau bij je thuis. Kies een cadeau en vul het formulier in.
het Winkeltje Voor de leukste cadeaus
chocoladehartjes €8,95
koekjes €6,95
theekopjes €12,50
aantal: _____
aantal: _____
aantal: _____
Is het een cadeau? Dan krijgt u er voor €1,50 een mooi papier bij. □ ja, ik wil cadeaupapier □ nee, ik wil geen cadeaupapier Naam:
________________________________________________________
Adres:
________________________________________________________
Postcode:
________________________________________________________
Woonplaats:
________________________________________________________
Telefoonnummer:
________________________________________________________
E-mailadres:
________________________________________________________
Rekeningnummer: ________________________________________________________
Thema 5
25
Opdracht 97** Schrijf een e-mail. Gisteren waren je vrienden Mo en Hanna op bezoek. Je kreeg een bos bloemen en een fles wijn. Je bent hier erg blij mee. Schrijf ze een e-mail om ze te bedanken. Schrijf ook dat je het erg gezellig vond. Nieuw bericht Aan: Cc: Onderwerp:
mohanna@email.com bedankt!
Lieve Mo en Hanna, ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Groetjes, ………………………..
Thema 5
26
Opdracht 98 Maak de puzzel. Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Kies uit: alsjeblieft – beleefd – bevallen – centrum – eens – gelukkig – liedjes – uitnodiging – witte – zin Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! Van links naar rechts 4. Mijn oma wil graag dat ik … praat. 7. Patrick vindt blauw een mooie kleur. Ik ben het niet met hem … . 8. … , deze bos bloemen is voor jou. 9. Heb je … om morgen naar de film te gaan? 10. … wordt het morgen mooi weer. Van boven naar beneden 1. Bonita stuurt al haar vriendinnen een … voor haar feestje. 2. Mijn nieuwe schoenen … me heel goed. 3. De kinderen zingen … voor Sinterklaas. 5. De kerk staat in het … van de stad. 6. Samuel draagt graag … kleren. 2.
1.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Opdracht 99** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de toets op de computer.
Thema 5
27