3 minute read
EIGENWIJS
from Klimop 2023-1
WEGKIJKEN
‘Eén, twee, drie, rikketikketik, rarara, wie bennekik? Is er iemand die al weet hoe ik heet? Ne salami! Nen aquarium! … Ne spinnekop!’ Deze klepper van Urbanus beheerst al een tijdje ons huishouden. Aan te raden voor vier- tot zevenjarigen specifiek, en al de rest in het algemeen. Mij is het niet zozeer om het aanstekelijke deuntje te doen, wel om iets uit de sappige lyrics: de ‘spinnenkop’ – helaas ook overvloedig aanwezig in onze nieuwe oude woonst in Lendelede. Of moeten we daar blij om zijn?
Advertisement
Eerste vraag: waarom zijn we met z’n allen toch zo bang voor spinnen? Persoonlijk kan ik een klein gevalletje goed aan, type speldenkopje of hooiwagen. Een fiere kruisspin midden in haar web vind ik zelfs mooi, op voorwaarde dat ze veilig en wel in de tuin zit, ver van mijn territorium. Maar zet me oog in oog (nou ja, oog in ogen) met een gewone huisspin, of erger nog, een grote huisspin, en ik verander in een hulpeloos standbeeld. Misschien verwar ik het beest met een tyrannosaurus rex, en denk ik dat het me niet kan zien zolang ik niet beweeg. Dat heeft Jurassic Park me toch steeds wijsgemaakt. Zelfs op het scherm vertoon ik hetzelfde gedrag. Foto van een hooiwagen opzoeken: oké, geen probleem, lukt prima. Scrollen naar de huisspin: nope, ik kan het niet, mijn hand gaat voor de foto (niet praktisch trouwens, als je aan het scrollen bent).
Een snelle zoektocht wijst uit dat velen een soort overgeërfde angst hebben doorgekregen, die zelfs kan teruggaan tot onze prehistorische voorouders. Die leerden namelijk dat sommige spinnen gemeen kunnen bijten of zelfs giftig kunnen zijn, en om zeker te zijn heeft het evoluerende brein dan maar een sticker met ‘gevaar’ op de volledige diersoort geplakt. Klinkt aannemelijk, maar voor mij dekt het de lading niet helemaal. Waarom kan ik dan die hooiwagen wel aan, en die huisspin niet? Blijkbaar kan ook dat door vroegere goede of slechte ervaringen komen, bij jezelf of je (groot)ouders. Ver moet ik het niet zoeken: meer dan eens ben ik zo’n grote joekel tegengekomen in ons ouderlijk huis. In latere woonplekken kon ik dan stoer ‘pwuh, zo’n kleintje!’ zeggen… tot nu, dus.
Tweede vraag: wat doe je dan best als je een onprettig exemplaar tegenkomt in huis? Enkel in mijn koelbloedigste momenten is het me al gelukt om er behoedzaam een potje over te zetten, papiertje onder te schuiven en de lading buiten weer los te laten. Veelal gebruik ik de savattentactiek, als ik bekomen ben van mijn standbeeldfase: los erop, want het is ‘hij of ik!’. Intussen leerde ik ook dat het meestal mannelijke exemplaren zijn die het wagen om in huis uit hun schuilplaats te komen, op zoek naar een vrouwtje. Maar het beste is blijkbaar: gewoon wegkijken. Spinnen hebben uiteraard hun nut om andere insecten op te eten, en als je hen gewoon met rust laat, is dat ook het enige waarmee ze zich gaan bezighouden. Niet in t-rex-stijl jezelf, je familie en je huis overmeesteren.
Derde vraag: waarom zit ik me eigenlijk druk te maken over spinnenkoppen? In de weekendkrant - waarop ik gemiddeld twee weken leesachterstand heb - zie ik de kop ‘Wat als de aarde verder opwarmt?’ voorbijkomen. Drieënhalve bladzijden over zes kantelpunten, waarna het er wel heel erg somber uitziet voor onze niet-meer-zo-blauwe planeet. En ik blader snel verder, om het toch maar niet te moeten lezen. Kwestie van de rustige ochtendkoffie niet depressief af te sluiten. Achteraf bedenk ik: wat was dát nu? Wat als het merendeel van de lezers wegkijkt en snel-snel verder bladert? Wegens ‘daar heb je ze weer’. Of ‘zo’n vaart zal het wel niet lopen’. Maar dat doet het wel. Een rotvaart, zelfs. Want even later lees ik het toch. Rond 2055 zullen we aan 2 graden opwarming zitten. Volop in het leven van mijn vier- tot zevenjarigen. En wat gebeurt er dan?
‘Heel goed geraden, manneke’.
JOKE LIBBRECHT
↓ kruisspin ©Marco De Booij