Danseducatie en sportonderwijs kool prak

Page 1

Danseducatie en sportonderwijs De overeenkomsten en verschillen in het beleven van een dansen sportles bij kinderen van 9-12 jaar

Praktijkonderzoekverslag Juni 2013 Laura Kool Master Kunsteducatie, jaar 2 Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten

Begeleider: Carolien Hermans


Inhoudsopgave Samenvatting

3

Voorwoord

4

Hoofdstuk 1 - Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Situatieschets en probleemstelling 1.3 Doel van het onderzoek 1.4 Hoofdvraag en deelvragen 1.5 Leeswijzer

5 5 5 6 6 7

Hoofdstuk 2 - Methode van onderzoek 2.1 Opzet en uitvoering 2.2 Dataverzamelingsmethode

8 8 9

Hoofdstuk 3 - Theoretische onderbouwing 3.1 Dans en sport 3.2 Leren van een dansbeweging 3.4 Motivatie en gevoel/emotie in een dansles 3.3 Kinesthetisch invoelen

12 12 14 16 17

Hoofdstuk 4 - Het beleven van een dans- en sportles 4.1 Overeenkomsten van een dans- en sportles 4.2 Verschillen tussen een dans- en sportles 4.3 Het leren van een dansbeweging 4.4 Gevoel en emotie in een dans- en sportles

19 19 20 25 30

Hoofdstuk 5 - Conclusie, discussie en aanbevelingen 5.1 Conclusie 5.2 Discussie 5.3 Aanbevelingen

34 34 39 40

Literatuur

42

Bijlage 1 - Lijst van respondenten Bijlage 2 - Interviewvragen Bijlage 3 - Codeboom

2


Samenvatting In dit onderzoek worden de overeenkomsten en verschillen in het beleven van een dans- en sportles bij kinderen van 9-12 jaar onderzocht. Het onderzoek is erop gericht om met de uitkomsten desgewenst leerkrachten en vakdocenten te informeren over de meerwaarde van dans als kunstvak. Allereerst gaat het onderzoek in op de overeenkomsten en verschillen tussen inhoud en vorm van de dans- en sportlessen vanuit het perspectief van de kinderen. Vervolgens wordt beschreven hoe kinderen dansbewegingen leren in de les en hoe daarin gebruik wordt gemaakt van een spiegel, een thema en muziek. Tot slot is onderzoek gedaan naar de emotie of het gevoel dat de kinderen ervaren tijdens dansen en sporten. De bevindingen zijn gekoppeld aan het begrip ‘kinesthetisch invoelen’. Kinesthesie is het zintuig waarmee bewegingen worden waargenomen. Bij kinesthetisch invoelen gaat het om het observeren en aanvoelen van een beweging, waarna de koppeling wordt gemaakt met het eigen bewegingsgeheugen. De fysieke sensaties die bij dit proces ervaren worden kunnen tot emoties leiden.

3


Voorwoord Dit onderzoek is tot stand gekomen door onder andere de medewerking van drie scholen. Mijn dank gaat uit naar de docenten Indira, Nash, Maaike, Rodney en Petra voor hun flexibiliteit, samenwerking, interesse en bereidwilligheid om mee te denken. Naar Sanne Wichman een groot woord van dank voor het uitwisselen van informatie, de vele gesprekken en discussies over het onderwerp en de inspirerende momenten tijdens dit hele proces. Neeltje en Leonieke wil ik ontzettend bedanken voor het helpen met het uitwerken van de interviews en Lindy, Floortje en Petra voor de laatste feedback. Tot slot wil ik mijn onderzoeksbegeleider, Carolien Hermans, bedanken. Allereerst voor de kans die ze mij gegeven heeft om mee te werken aan een inspirerend en leerzaam promotieonderzoek, en daarnaast voor de begeleiding tijdens mijn onderzoek.

Â

4 Â


Hoofdstuk 1 – Inleiding 1.1 Aanleiding Mijn fascinatie voor de verschillen tussen dans en sport begon al een aantal jaren terug. Ik was actief als docent dans en kreeg, voornamelijk in het primair onderwijs, te maken met leerkrachten en leerlingen die niet begrepen waarom het vak dans tot het curriculum behoorde. De sportles gaf volgens hen al genoeg beweging, dus waarom zouden ze dan ook nog dansen? Als docent dans kun je dit proberen uit te leggen, maar dat is niet altijd even makkelijk. Vanuit de master Kunsteducatie kreeg ik de mogelijkheid om te participeren aan het promotieonderzoek van Carolien Hermans over de effecten van dans op kinderen met autisme. Tijdens dat onderzoek heb ik, samen met Sanne Wichman, bewegingslessen en danslessen gegeven aan deze kinderen. Ik ervoer een wezenlijk verschil tussen de bewegingsles en de dansles en vroeg mij af of de kinderen deze ervaring met mij deelden. Het onbegrip van leerkrachten en leerlingen over het verschil tussen dans en sport en de nieuwsgierigheid naar de ervaring van kinderen in de verschillende lessen hebben mij ertoe bewogen om dit onderzoek te starten. 1.2 Situatieschets en probleemstelling Zoals beschreven in de vorige paragraaf wordt dans regelmatig als sport beschouwd. Dans is van oorsprong een kunstvorm. In mijn huidige werkveld als docent dans beland ik vaak in deze discussie. Waarom is dans een kunstvorm? Wat zijn nou precies die verschillen tussen dans en sport? En zijn dit verschillen die opgemerkt worden door docenten en leerlingen? In dit onderzoek richt ik mij op de laatst genoemde doelgroep. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de beleving van kinderen in een dansles. Dit onderzoek zal trachten inzicht te verkrijgen in de

Â

5 Â


leerprocessen bij kinderen van 9-12 jaar in de dans- en sportlessen. Hierbij zal gekeken worden naar de overeenkomsten en verschillen tussen dans en sport, hoe de leerlingen de dansbewegingen leren en het gevoel of de emotie die de leerlingen ervaren tijdens het dansen. Hierna wordt de verbinding gelegd met het begrip ‘kinesthetisch invoelen’. Kinesthetisch invoelen is een begrip dat ook gebruikt werd in het promotieonderzoek van Carolien Hermans. Door middel van kinesthesie worden bewegingen waargenomen. Het gaat bij kinesthetisch invoelen om het inleven in de ander (in dit geval de dansdocent) bij het observeren van de beweging. Kinesthetisch invoelen doet een beroep op het eigen bewegingsgeheugen. Het zelf ervaren en voelen van de geobserveerde beweging kan eventueel tot emoties leiden. In het promotieonderzoek wordt voornamelijk het verschil in kinesthetisch invoelen tussen een bewegingsles en een dansles onderzocht. Ik wil vanuit dit thema ook bestuderen of dit ook het geval is bij de doelgroep die participeert aan dit onderzoek.

1.3 Doel van het onderzoek Dit onderzoek is beschrijvend van aard en heeft als doel inzicht te verschaffen in de overeenkomsten en verschillen tussen een dansles en sportles vanuit het perspectief van de leerlingen. Met de uitkomsten is het desgewenst mogelijk een brug te slaan naar leerkrachten en vakdocenten in het onderwijs om hen te informeren over en overtuigen van de waarde van dans als kunstvak. 1.4 Hoofdvraag en deelvragen De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het beleven* van een dansles en een sportles bij kinderen in de leeftijd van 9-12 jaar? *Onder beleven wordt verstaan: vanuit het subjectieve oogpunt van het kind gezien.

6


Deze hoofdvraag is onderverdeeld in vijf deelvragen: 1. Welke overeenkomsten en verschillen tussen dans en sport benoemen de kinderen zelf? 2. Hoe leren kinderen een dansbeweging? 3. In hoeverre verschillen dans en sport in het koppelen van gevoel/emotie aan beweging? 4. In hoeverre is kinesthetisch invoelen* een bruikbaar begrip voor de dans- en sportles? *Het begrip kinesthetisch invoelen is kort beschreven in paragraaf 1.2 en zal verder uitgelegd worden in hoofdstuk 3. 1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt de gebruikte methode van onderzoek beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een theoretisch kader geschetst waar dit onderzoek op is gebaseerd. De verschillen tussen dans en sport vanuit de literatuur, het leren van een dansbeweging en het begrip kinesthetisch invoelen worden beschreven. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de resultaten van het onderzoek. De conclusie, discussie en aanbevelingen staan in het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 5.

Â

7 Â


Hoofdstuk 2 – Methode van onderzoek In dit hoofdstuk worden de opzet, uitvoering en methode van dataverzameling van het onderzoek nader toegelicht. 2.1 Opzet en uitvoering Het eerste gedeelte van dit onderzoek bestond uit een literatuuronderzoek op het gebied van dans en sport, het leren van een dansbeweging en kinesthetisch invoelen. Vervolgens is er op drie scholen kwalitatief surveyonderzoek gedaan. Er is sprake van een nietgerichte selecte steekproef en een heterogene onderzoeksgroep. Er zijn verschillende dansscholen en basisscholen met het vak dans in het curriculum benaderd en de respondenten zijn door de docent gekozen. 1. Een basisschool in Amsterdam waar zowel dans als sport wordt gegeven. 2. Een buitenschoolse dansinstelling in de wijk Hatert te Nijmegen. 3. Een buitenschoolse dansinstelling in het dorp Prinsenbeek (omgeving Breda). Deze drie verschillende instellingen zorgen voor een brede variatie aan inzichten in leerprocessen. Door middel van half-open, individuele interviews met de leerlingen is onderzocht wat de leerlingen beleven tijdens de dans- en sportlessen. Op elke school zijn 4 jongens en 4 meisjes in de leeftijd van 9-12 jaar geïnterviewd door dezelfde interviewer. Deze beoefenen allemaal andere sporten en andere dansstijlen. Tevens hebben de leerlingen danslessen van andere docenten dan sportlessen. Dit onderzoek is verkennend en doet geen uitspraken over de verschillen tussen de scholen. Wel zal hieronder even kort toegelicht worden wat de kenmerken zijn per school.

8


Op de basisschool in Amsterdam hebben de leerlingen zowel dans als sport. Hier zit dans in het reguliere lesprogramma. Dit betekent dat de leerlingen niet hebben gekozen voor dans, maar vanaf groep 1 in aanraking zijn gekomen met het vak. De leerlingen werken in blokken. Per leerjaar krijgen ze twee keer een blok dans van zes weken. Hierbij vervalt één uur gym. Bij de buitenschoolse dansinstelling in Nijmegen (Hatert) volgen de leerlingen vrijwillig dansles. De meisjes volgen de les ‘funky-dance’ en de jongens de les ‘hiphop’. Bij één leerling uit deze hiphop les bleek dat de leeftijd hoger lag dan de doelgroep voor dit onderzoek. Dit interview is niet meegenomen in de analyse. Bij de buitenschoolse dansinstelling in Prinsenbeek zitten de meisjes in het ‘demoteam’. Dit betekent dat zij zowel streetdance als klassiek en jazz volgen. De jongens volgen de les hiphop/breakdance. Ook de verschillen tussen docenten, locatie, dansstijlen, jongen/meisje, verschillende leeftijden en achtergrond van de respondenten (bijlage 1) zijn niet meegenomen in dit onderzoek.

2.2 Dataverzamelingsmethode Door middel van half-open interviews zijn data verzameld aan de hand van een interviewleidraad. Deze bestond uit vier topics: overeenkomsten, verschillen, leren van een dansbeweging en gevoel/emotie. De interviewvragen zijn aangepast aan de doelgroep. Het interview duurde per kind ongeveer 10-15 minuten vanwege de korte spanningsboog van kinderen in deze leeftijdscategorie. Er is eerst een vertrouwensband gecreëerd door alle interviews met een alledaags praatje te beginnen, op die manier werden de kinderen op hun gemak gesteld, om daarna te starten met de vragenlijst. Naar aanleiding van antwoorden van de kinderen zijn bepaalde onderwerpen verder uitgediept. Deze vragen staan niet op de vragenlijst (bijlage 2). De interviews vonden plaats op de scholen, in de kleedkamers, en zijn opgenomen met een dictafoon. Bij de dansschool in Prinsenbeek werd

9


wat overlast ervaren door de muziek van de dansles en de doorloop van ouders en leerlingen. Er is geen sprake van triangulatie vanuit verschillende invalshoeken en theoretische uitgangspunten, omdat dit wegens praktische overwegingen (tijd, ervaring en deskundigheid) niet binnen dit onderzoek paste. Er zou sprake kunnen zijn van data-triangulatie, omdat er drie verschillende scholen participeren aan het onderzoek, maar dit is niet meegenomen in de analyse. Na het uitschrijven zijn de interviews gecodeerd aan de hand van fragmenten en kernlabels. Hieruit zijn een aantal codes ontstaan. De kernlabels komen overeen met de topics van de interviews. Aan de hand van het codeschema is een codeboom gemaakt (bijlage 3). Betrouwbaarheid Alle interviewvragen zijn gelezen en aangevuld door de onderzoeksbegeleider. Er is gebruik gemaakt van een dictafoon en alle interviews zijn opgeslagen. Tevens zijn er veldnotities bijgehouden. Wegens praktische redenen was het niet mogelijk om de dataverzameling met meerdere onderzoekers uit te voeren. Wel is er tijdens het proces actief contact geweest met de begeleider en met Sanne Wichman, die een ander onderzoek deed, maar vanuit dezelfde theoretische principes. De stabiliteit is gewaarborgd door de dataverzameling na verloop van tijd nog eens te analyseren. Er is geen sprake geweest van inter-interviewerbetrouwbaarheid. Validiteit Er is gekozen voor een survey, omdat het gaat om een dwarsdoorsnede, in dit geval het beleven van een dans- en sportles. Om een goed beeld te krijgen van de manier waarop kinderen de lessen beleven is een groot aantal onderzoekseenheden nodig.

Â

10 Â


De interviews hebben plaatsgevonden tijdens de danslessen in een voor de leerlingen bekende omgeving. De resultaten zijn beperkt overdraagbaar en er is geen sprake van representativiteit. Zoals eerder in deze paragraaf besproken, is er geen sprake van triangulatie.

Â

Â

11 Â


Hoofdstuk 3 – Theoretische onderbouwing Hoofdstuk 3 schetst een theoretisch kader van waaruit dit onderzoek is opgebouwd. 3.1 Dans en sport In deze paragraaf worden de definities van dans en sport uiteengezet. Vervolgens komen de overeenkomsten en verschillen vanuit de literatuur aan bod. Dans is op verschillende manieren gedefinieerd en omschreven. “Dans is een kunstvorm” (Stichting Leerplanontwikkeling [SLO], Dansbegrippen, z.j.). Volgens Utrecht (1988) is dans een in tijd en ruimte gestructureerde beweging die vanuit een lichamelijk, emotionele en psychische impuls en lichamelijke energie tot uiting komt, waar een gevoel voor maat, ritme en tempo aan te pas komt. In het primair onderwijs in Nederland zijn kerndoelen opgesteld op het gebied van kunstzinnige oriëntatie: 54

De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.

55

De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

56

De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed. (Ministerie van OCW, 2006, p.63)

In kerndoel 54 staat het begrip ‘bewegen’. Dit begrip verwijst naar het vak dans (Reijntjes, 2009). Binnen het schoolvak zijn vier domeinaanduidingen: dansen, vormgeven, presenteren en beschouwen (SLO, Dansbegrippen, z.j.). In het primair onderwijs in Nederland is dans nog niet geïntegreerd als terugkomend vak in het curriculum (Dieckmann, 2009).

12


Sport wordt ook op verschillende manieren omschreven. Alle omschrijvingen komen op het volgende neer: Een sport is een fysiek spel (bijvoorbeeld basketbal) of denkspel (bijvoorbeeld schaken) dat volgens regels in competitieverband of recreatief gespeeld kan worden. Het heeft als doel het lichaam of de hersenen te stimuleren naar meer, hetzij d.m.v. lichamelijke bewegingen en/of denkoefeningen. (Encyclo, Sport, z.j.)

Ook op het gebied van bewegingsonderwijs (sport) zijn kerndoelen opgesteld: 57

De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

58

De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deelnemen, afspraken maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden inschatten en daarmee bij activiteiten rekening houden. (Ministerie van OCW, 2006, p. 69)

Een groot verschil tussen de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en de kerndoelen bewegingsonderwijs is dat de nadruk bij de laatst genoemde voornamelijk ligt in het ontdekken, uitvoeren en ervaren van bewegingsmogelijkheden en bij de eerst genoemde in de beleving van het geheel (uitdrukken van gevoelens en ervaringen). Een overeenkomst is de relatie tot anderen: het communiceren van je gevoelens (dans) en het rekening houden met elkaar (beweging). In dit onderzoek wordt de term ‘beweging’ aangeduid als ‘sport’. Ook Hermans (2012) schrijft over de overeenkomsten tussen dans en sport. De dans- en sportlessen zijn gefocust op het bewustzijn van het

13


lichaam, het vak wordt aangeleerd en begeleid door een docent, er worden bepaalde vaardigheden ontwikkeld, het versterkt de spieren en de ontwikkeling van lichamelijk-kinesthetische intelligentie is een algemeen onderwerp in de les. Hierbij is tevens een verschil op te merken. Bij kinesthetische intelligentie gaat het om intentie van de beweging. Bij dans ligt die intentie in de beweging zelf en bij sport heb je te maken met een vooraf gesteld doel. Dans geeft je de kans om jezelf te uiten met beweging. Ook kan het sociale banden versterken, het maakt de leerlingen meer open voor emotionele perceptie en het kan verschillende communicatieve vaardigheden creëren, zoals het ontvangen en interpreteren van het gedrag van de ander (Behrends, Müller & Dziobek, 2012). Met dans zijn we in staat om uitdrukking te geven aan onszelf en de wereld om zodoende tot nieuwe inzichten te komen. Dans heeft een scheppend karakter. Hoe vluchtig ook, het ervaren van dans zet onontkoombaar ons betekenissysteem in werking. (Hermans, 2012, p.3)

Volgens Scherrewitz en de Wilde (2013) is het grootste verschil tussen dans en sport het gebruik van muziek. Muziek heeft ritme en creëert een sfeer in de les. Tevens helpt het volgens hen om door te dringen tot de belevingswereld van kinderen. 3.2 Leren van een dansbeweging Dit onderzoek heeft als doel om desgewenst leerkrachten en vakdocenten te informeren over dans als kunstvak. In de volgende twee paragrafen wordt beschreven hoe een dansles is opgebouwd en hoe docenten een dansles geven. Tevens worden onderzoeken aangehaald waarin de motivatie van leerlingen in een dansles is onderzocht en hoe gevoel en emotie gekoppeld is aan het vak.

14


Volgens Bergman (2006) zijn er drie verschillende leerstijlen in een dansles. De eerste is de actief/productieve leerstijl, waarin de leerlingen dans beoefenen en een choreografie creëren. Het gaat hier om het uitvoeren van dans. Ten tweede is er de receptieve leerstijl, waarin de leerlingen kijken naar dans, bijvoorbeeld naar een dansvoorstelling. Tot slot is er de reflectieve leerstijl, waarin de leerlingen zich bezig houden met dansbeschouwing. Dit kan te maken hebben met het beschouwen van een dansvoorstelling, of het reflecteren op zelf gemaakte choreografieën of choreografieën van de ander. De actief/productieve leerstijl is het meest voorkomend in de binnen- en buitenschoolse danseducatie. Aan die leerstijlen zijn een vijftal benaderingswijzen verbonden. Bij de techniekgerichte benadering leert de leerlingen bestaande danstechnieken en ontwikkelt lichaamsbesef. De reproductieve benadering zorgt ervoor dat de leerling verschillende dansstijlen en – structuren leert, terwijl bij de expressief/creatieve benadering de leerling dans zelf vormgeeft en gevoelens en ervaringen uitdrukt door middel van dans. Bij de choreografie gerichte benadering creëert de leerling zelf een dansstuk en presenteert deze aan een publiek. Tot slot leert de leerling dans bekijken, analyseren en beschouwen bij de receptief/theoretische benadering (Bergman, 2003). Dans wordt voornamelijk op een fysieke, non-verbale manier aangeleerd. Met alleen verbale instructie kan een dansbeweging niet aangeleerd worden. Om een beweging te onthouden is ervaring met de beweging nodig. “Bij jonge kinderen manifesteert een dergelijk proces zich het helderst: zij krijgen letterlijk door vallen en opstaan geleidelijk controle over hun lichaam” (Hermans, 2012, p.35). Bergman (2003) onderscheidt in danseducatie vier leerprocessen: motorisch, creatief (probleemoplossing), affectief (gevoelens en attitudes) en cognitief (verwerven van kennis en inzicht). Die kunnen ingedeeld worden in vier fasen: oriënteren, uitvoering, output en bijstellen.

15


3.3 Motivatie en gevoel/emotie in een dansles In een onderzoek van Giguere (2011) in de Verenigde Staten naar de redenen van kinderen om te dansen en te bewegen wordt beschreven wat kinderen ervaren in de dansles, namelijk: waarneming met verschillende zintuigen, ruimtelijk inzicht, betrokkenheid, motivatie om te oefenen en op te treden en de mogelijkheid om zelf te creëren. Ze zijn zich bewust van de esthetische kwaliteiten van dans en sociale interactie is voor hen belangrijk. Als er gewerkt wordt vanuit een constructivistisch leermodel, ontwikkelen de leerlingen een kritische blik op het proces. In dit onderzoek komt ook naar voren dat kinderen van nature en vanuit een intrinsieke motivatie bewegen om zichzelf, en daarmee hun gevoelens, uit te drukken. “Voor elk kind geldt dat het eigen lichaam het medium is om de wereld mee te verkennen. Het eigen lichaam vormt de ontmoetingsplek met de wereld. Het is daar waar we de ander ontmoeten” (Hermans, 2012, p.52). Tijdens deze vorm van expressie vinden er processen plaats bij kinderen die Giguere (2011) “evaluative thinking and reasoning” noemt (p.5). Tevens geven muziek en ritme kinderen motivatie om te dansen (Behrends, Müller & Dziobek, 2012). Verschillende activiteiten in de danslessen en optredens voor publiek zorgen ervoor dat kinderen zelf dans gaan creëren, interpreteren en vervolgens probleemoplossend kunnen werken (Bresler, 1998). Brouwer en Heesbeen (2007) hebben in opdracht van TNS NIPO een onderzoek gedaan naar de motivaties om te dansen van leerlingen in het dansamateurveld. Dans geeft een gevoel van plezier, nieuwe energie en de mogelijkheid om contact te leggen. Tevens is het grensverleggend en worden er nieuwe culturen ontdekt. Het gevoel van plezier is een emotie die de leerlingen beleven tijdens een dansles. Volgens de dansexperts in een onderzoek van Wildschut (2003) naar de beleving van theaterdansvoorstellingen door kinderen zijn er twee manieren om emoties te beleven in een dansles. Allereerst de emoties die verbonden zijn aan de kwaliteit van de beweging, zoals

16


blijdschap bij grote sprongen, en ten tweede het gevoel dat het bewegen zelf opwekt. 3.4 Kinesthetisch invoelen In paragraaf 1.2 is het begrip kinesthetisch invoelen al kort beschreven. In deze paragraaf wordt het begrip nader verklaart. Bij dans gaat het er niet alleen om hoe de beweging er uit ziet, maar ook hoe de beweging voelt. De bewegingsintentie is hier van belang (Hermans, 2012). De vorm van het lichaam kan in een beweging veranderen, maar vanuit een bepaalde bewegingsintentie kan de beweging met een andere kwaliteit worden uitgevoerd (Wildschut, 2003). Kinesthesie is het zintuig waarmee je eigen bewegingen waarneemt. Het gaat om het bewustzijn van de plaats van de beweging. Het begrip kinesthesie kan vergeleken worden met proprioceptie (exteroceptors: horen, zien, ruiken, voelen proeven, interoceptors: pijn, druk, proprioceptors: spieren, gewrichten, pezen). Door proprioceptie krijg je informatie over de beweging (Smyth, 1984). De dynamiek van de beweging zie je niet alleen van buitenaf, maar voel je ook van binnenuit. “Een beweging is geleerd wanneer het lichaam de kinesthetische structuur van de beweging begrepen heeft“ (Hermans, 2012, p.99). Kinesthetisch invoelen is een betrokkenheidsproces waarbij de toeschouwer de geobserveerde beweging niet alleen visueel en auditief waarneemt, maar waarbij ook de proprioceptoren geactiveerd worden en er een koppeling gemaakt wordt met in het lange-termijn geheugen opgeslagen bewegingservaringen. De toeschouwer ervaart hierdoor aan de geobserveerde beweging gerelateerde fysieke sensaties, die tot emoties kunnen leiden. (Wildschut, 2003, p.51)

17


In het eerder besproken onderzoek van Wildschut, paragraaf 3.3, is onderzocht hoe kinderen theaterdansvoorstellingen beleven. Het begrip kinesthetisch invoelen heeft hier voornamelijk betrekking op het kijken naar dans. Kinesthetisch invoelen betekent hier dat de toeschouwer zich inleeft in de danser. Dit onderzoek probeert vanuit het proefschrift van Wildschut de vertaalslag te maken naar het observeren en tevens uitvoeren van een dansbeweging in een dansles. Ook zijn er verschillende definities van het begrip (onder andere: kinesthetische empathie, kinesthetisch inleven en kinesthetisch invoelen). Elke omschrijving heeft ook een andere betekenis. In dit onderzoek wordt het begrip kinesthetisch invoelen aangehouden, omdat het theoretisch kader geschetst is vanuit de informatie die verkregen is vanuit het proefschrift van Wildschut. In dit proefschrift wordt de term kinesthetisch invoelen gebruikt. In een onderzoek van Reason en Reynolds (2010) naar kinesthetisch invoelen bij toeschouwers van een dansvoorstelling blijkt ook dat de combinatie muziek-dans veel invloed kan hebben. Als de muziek positief werd ontvangen, dan was er sprake van een kinesthetische/emotionele reactie en als de muziek negatief ontvangen werd, dan waren deze reacties beduidend minder. Voor de ene toeschouwer komen de kinesthetische reacties naar aanleiding van de flow of beweging in de dans en voor de andere toeschouwer kwamen de reacties naar aanleiding van het bewustzijn van kracht en inzet. Ook in de dansles is er sprake van kinesthetisch invoelen. Daar ben je als leerling immers ook bezig met de plaats van de beweging in je lichaam, het inleven in de docent, de bewegingsintentie en de eventuele emotionele reactie die daarbij hoort. Het is verondersteld dat kinderen met danservaring een sterker kinesthetisch inlevingsvermogen hebben dan kinderen zonder danservaring (Wildschut, 2003).

Â

18 Â


Hoofdstuk 4 – Het beleven van een dans- en sportles In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek uitvoerig besproken. Het is opgedeeld in vier paragrafen, in elke paragraaf wordt een andere topic/kernlabel behandeld. De labels worden beschreven in de titel en de codes in de tekst. 4.1 Overeenkomsten van een dans- en sportles In deze paragraaf worden de overeenkomsten tussen een dans- en sportles vanuit het perspectief van de kinderen uiteengezet. Volgens de respondenten is er zowel bij dans als bij sport sprake van beweging. “Omdat je toch wel heel veel beweegt en ja, ik vind eigenlijk dat je bij sporten dat het doel is dat je het leuk vindt en dat je beweegt en dat doe je bij dansen ook” (Jade, Dansstudio Jump). “Nou je beweegt heel veel bij dans en sport. Veel meer. En bij rekenen of taal zit je alleen stil” (Pim, Notenkraker). Beiden zijn volgende de leerlingen sportief, er wordt veel in gerend, er is sprake van krachttraining en flexibiliteitoefeningen en allebei de lessen zijn vermoeiend. Bij de vraag of dans ook wordt beschouwd als een sport, antwoordden bijna alle respondenten volmondig “ja”. “Nou, omdat je beweegt en je kan wel zeggen dat het niet zo is maar anders dan zou ik heus nog wel een andere sport doen. maar ik vind, ja, je beweegt en dat is eigenlijk het hele belangrijke, je bent fit (...)” (Tess, Dansstudio Jump). “Omdat je er ook moet bewegen, want bijvoorbeeld lezen is geen sport want daar hoef je niet echt te bewegen behalve met je ogen” (Sofie, Notenkraker).

19


Sommige leerlingen namen de vraag over de overeenkomst tussen dans en sport heel letterlijk. De overeenkomst tussen dans en sport werd hierbij gezocht in de combinatie tussen de twee. “Nou ja, omdat je bij voetbal als je danst pakt iemand je heel makkelijk de bal af” (Lars, Notenkraker). Ook bij anderen werd de link gelegd tussen sporten in de dansles en dansen in de sportles: “Nou wij hebben wel eens bij demo hebben wij hier volgens mij een dansje en dan heb je zo paar keer zo iets schoppen zeg maar, alsof je een bal schopt en bij voetbal dan schop ik altijd zo en dan ga ik daarna nog even een stukje verder dat dansje doen” (Tess, Dansstudio Jump). “Nou het is ook wel een beetje handig voor voetbal, want snel voetenwerk dat kan je ook nodig hebben en dat leer je bijvoorbeeld meer bij breakdance (...)” (Lucas, Notenkraker). Bij één leerling werd de link gelegd naar wedstrijden in dans. “Ja, ze zeggen meestal als er een olympische spelen of zoiets voor wordt gedaan is het een sport en er worden wel bijvoorbeeld wedstrijden ofzo voor gehouden dus het is wel echt een sport” (Manon, Dansstudio Jump). Deze wedstrijden worden in verband gebracht met de wedstrijden die ze op de televisie zien, zoals So You Think You Can Dance en The Ultimate Dance Battle. Andere aspecten die nog werden genoemd zijn: afvallen, in training zijn, zweten, trucjes doen (vooral bij breakdance) en zenuwen voor een wedstrijd en optreden. 4.2 Verschillen tussen een dans- en sportles In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de verschillen tussen een dans- en sportles vanuit de kinderen gezien. De paragraaf is ingedeeld in vier onderwerpen: wat de

20


verschillen zijn in de les, wat het verschil is in beweging, de verschillen in denkprocessen en het verschil tussen een dansoptreden en een sportwedstrijd. Verschillen in de les In sport is een duidelijk doel: “Want je doet niet iets echt met een bal ofzo (over dans), of je hebt niet echt een bepaald doel ofzo” (Pim, Notenkraker). “Bij dans heb je wel een doel van ja dat de mensen het leuk vinden maar niet zo erg als bij sport want dan denk je van: ik ga winnen, dat ga ik proberen, daar ga ik voor werken” (Bas, Dansstudio Jump). Ook is er volgens Eva (Notenkraker) bij sport meer variatie in de les. “Bij dans leer je wat, daar maak je een dans van, dat doe je de hele tijd hetzelfde. Bij sport kan ik niet de hele wedstrijd herhalen. (...) niet alles hetzelfde doen als de wedstrijd daarvoor”. De opbouw van een dansles is ook anders dan bij een sportles volgens haar. “(...) ook zeg maar steeds eigenlijk bij dans heb ik eigenlijk het gevoel dat er meer opbouw van (...) nou ja bij sport wordt het natuurlijk ook wel dat je beetje beter wordt, maar dat gaat bij paardrijden in ieder geval en bij voetbal ook best wel langzaam voordat je een groep hoger mag en in dans is het niet met een groep hoger maar bijvoorbeeld vroeger deden we echt alleen maar (...) simpele pasjes, maar nu doen we wel wat meer moeilijke dingen” (Eva, Notenkraker). In de dansles is meer ruimte voor eigen inbreng. “Nou, ja dan kan je ook een beetje zelf dingen bepalen enzo. En bijvoorbeeld met voetbal ofzo dan ja dan moet je iets doen ofzo” (Jip, ID-Dance). Tevens is er in de sportles meer structuur dan in de dansles. “(...) Sport is iets overzichtelijker, want er zijn dan van die vlakken (beeld

21


lijnen uit op de grond) (...) je hebt bij gym zeg maar een schema (...) want soms vind ik dingen bij gym niet zo heel leuk en bij dans weet ik nog niet wat er gaat komen, en is dat soms leuker” (Pim, Notenkraker). Bij sport maak je gebruik van attributen, bij dans van je lichaam en mooie kostuums. “Als je sport doet dan heb meestal, ja, dingen die je gebruikt zoals een tennisracket en een voetbal. Bij dans gebruik je meestal mooie kleren en gebruik je ook je voeten en je handen” (Cato, Notenkraker). Dans wordt door twee leerlingen gezien als hobby in plaats van sport. Beweging Sport is voor veel kinderen veel intensiever dan dans. “Dus het is wel wat anders dan met voetbal, dus ik vind voetbal meer een sport van oefenen oefenen oefenen en dans, ja je kan het een sport noemen omdat het wel heel veel beweegt, maar het is niet echt dat je denkt: en nu dat, en nu dat, en nu dat, en nu dat” (Eva, Notenkraker). “Want dan ben je heel erg veel aan het bewegen, bij dansen ook, maar bij voetbal dan moet je echt door en dan ben je klaar en dan gelijk nog een keer, nog een keer en nog een keer” (Tess, Dansstudio Jump). Ook is er een leerling die onderscheidt maakt tussen totale lichaamsbeweging en isolaties. “Met dans gebruik je haast je hele lichaam en met sport gebruik je maar één deel, nou bijvoorbeeld als je in een wandrek moet klimmen dan gebruik je alleen je armen en je benen, maar als je danst dan gebruik je ook je rug enzo” (Matthijs, Dansstudio Jump).

22


In sport maakt je meer gebruik van de ruimte en er zit meer kracht in. “Nee, want in sport, voetbal bijvoorbeeld dan beweeg je echt heel veel en zo en bij dans sta je meestal op één plek” (Pim, Notenkraker). Denkprocessen In dans wordt veelal de link gelegd naar denkprocessen in plaats van beweging. “Daar denk ik dan veel aan, ik denk ook een beetje, ja, aan denken, van oh ja (...) les gehad, moet je alles weer (...) ophalen en dan gaan dansen, maar ik bedoel ook zo van als je aan het denken bent als je dan, ok, nieuwe dans, wat voor dingetjes zouden er in kunnen zitten” (Tom, Dansstudio Jump). “Ja, want bij sport moet ik veel vaker, nou misschien is het wel omdat ik nou heel vaak dans en dan heel geconcentreerd zijn bij sporten, maar ik dans vanzelf en daar hoef ik eigenlijk niet zo goed bij na te denken en dan kan ik gewoon verder en ondertussen nadenken over andere dingen en dat is bij sport, bijvoorbeeld als je voetbalt ofzo dan moet je ook veel meer kijken waar is de bal enzo en dat is bij dans niet” (Tess, Dansstudio Jump). Optreden/wedstrijd De verschillen tussen een dansoptreden en een sportwedstrijd worden door veel kinderen anders ervaren. Bij de één is het de locatie “nou, bij een optreden (...) dan is het meestal op een podium en sport is meestal gewoon op een sportveld, (...)” (Carmen, Dansstudio Jump). Bij de anderen is de druk minder bij een voorstelling dan bij een wedstrijd. “Dat ik zeg maar wel waarschijnlijk het optreden wel leuker vind, omdat ik dan ja dan ben je sta je daar zelf niet echt, je kan ook niet voor schut staan want jijzelf staat daar niet, je personage staat daar eigenlijk, zeg maar iemand anders die jij dan speelt en danst op die

23


manier, maar ja dan schaam je je niet als je bijvoorbeeld iets fout doet want dan doet die personage het fout eigenlijk” (Eva, Notenkraker). “(...) Dan moet je het met z’n allen doen voor ouderen en dan doe je het met elkaar en dan speel je niet tegen een andere club dus… Bijvoorbeeld je speelt geen wedstrijd dus je kan het gewoon rustig aan doen” (Lucas, Notenkraker). “Nou ja je kunt natuurlijk altijd bijvoorbeeld met hardlopen ofzo kun je altijd bijvoorbeeld dat je je enkel verstuikt maar dat ziet dan niemand (...) en dan ga je langzamer lopen en ja dan kan je wel meer zeg maar ja falen, ja verliezen en dat kan niet echt als je iets een beetje fout doet, dan kan je altijd nog bij dans dan kan je altijd nog doen of het zo hoort omdat ze het toch niet kennen” (Eva, Notenkraker). Het grootste verschil is winnen en verliezen. Niet alle kinderen zijn het daarover eens. “Een optreden dat is dat je mensen laat zien en dat is voor andere mensen en een wedstrijd is voor jou (...) ja, want dan kan je een prijs winnen of gewoon dan heb je de eer, maar dansen dat is dat is ook een beetje voor jezelf, maar een optreden is meestal voor anderen” (Cato, Notenkraker). “Dan ben je natuurlijk heel blij en als je bij dans (...) heb ik geen, niet echt zo’n winnaarsdrang, want dat kan niet” (Lars, Notenkraker). “Ja, een optreden dat, dan voel ik me heel trots en een wedstrijd dan ja, met een optreden dan dan hoef je je als je 1 ding fout doet dan heb je niet gelijk verloren omdat het geen wedstrijd is, als je met een wedstrijd iets fout doet dan heb je verloren. Met een dans verlies je nooit” (Cato, Notenkraker). “Nee ik vind dat het om, want je moet ook plezier hebben, ik vind niet dat het om winnen gaat. Want bijvoorbeeld met voetballen dan doet iedereen heel hysterisch, maar dan denk ik bij mezelf: het is maar een spelletje en je moet, het moet leuk zijn” (Lotte, ID-Dance).

24


Voorafgaand aan een optreden of wedstrijd zijn er ook andere dingen waar je op moet letten. “Wedstrijd dan heb ik wel zoiets zo van eerst eventjes kijken hoe de tegenstanders eruit zien, denk je dat ze sterk zijn? Denk je dat je ze makkelijk kan verslaan? Denk je dat het wel eentje is van je eigen maat?” (Tom, Dansstudio Jump). “Nou ik denk van ja daar hoef je bij een wedstrijd hoef je geen kostuums te passen enzo” (Lotte, ID-Dance).

Voor een dansoptreden oefen je vaker: “nou je hebt natuurlijk vaker wedstrijden dus dan zo'n groot optreden, dus dan ga je ook is het gevoel dat je dan meer oefent voor dat grote optreden” (Tessa, IDDance). De overige verschillen die nog worden genoemd is dat je met sport een groter uithoudingsvermogen nodig hebt, het gaat om de strijd, leuke/stoere acties, teamwork, puur beweging en de eer. Bij dans worden de termen creativiteit, gezelligheid, passie, gelijkwaardig, ouderwets (op de basisschool), presenteren, doorzettingsvermogen en samenwerking nog genoemd. Tot slot van deze paragraaf nog een quote van Thomas (ID-Dance), die vindt dat je bij dans meer waardering krijgt dan bij sport “nou ik vind het gewoon leuk als iedereen ja naar me kijkt en na het optreden dan ook gewoon complimenten geeft”. 4.3 Het leren van een dansbeweging Zoals beschreven in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 is dit onderzoek ook gedaan om leerkrachten en vakdocenten te informeren over dans als kunstvak. In deze paragraaf zijn de resultaten beschreven van het leren van een dansbeweging. De respondenten beschrijven hoe dit proces verloopt in de les, of en hoe zij de spiegel als hulpmiddel

25


gebruiken en of en hoe ze buiten de les om oefenen en experimenteren. Tevens wordt beschreven hoe zij denken over het gebruik van een thema en muziek. Leren in de les De meeste respondenten kunnen vrij gemakkelijk benoemen hoe zij een dansbeweging leren. Voor sommigen is dit vanzelfsprekend. “Weet ik niet, ik leer al sinds mijn geboorte heel snel” (Bas, Dansstudio Jump). “Ja ik (...) het klinkt misschien raar, maar ik ben zeg maar dansend geboren” (Matthijs, Dansstudio Jump). Het aanleerproces vindt plaats in stappen. “Ik leer het in stapjes. (...) Als juf Petra bijvoorbeeld met haar handen in de lucht en dan weer iets met haar voeten. Dan begin ik eerst met de handen en dan een stukje voeten” (Anneloes, Notenkraker). “Nou, je gaat eerst een beetje proberen, nou, je hebt dan zeg maar stappen: eerst doe je iets wat er op lijkt en dan lijkt het er steeds meer op en dan is het zo” (Jip, ID-Dance). Het proces observeren-uitproberen-herhalen/oefenen wordt door alle leerlingen doorlopen. Vervolgens is het belangrijk dat de leerlingen de oefeningen onthouden voor de volgende les. “M’n juf heeft een keer gezegd 7x herhalen, dus heel af en toe als ik het echt moeilijk vind probeer ik dat eens en anders gewoon heel goed opletten” (Lucas, Notenkraker). “Ik ben dyslectisch en dus creatief en ik onthoud alles wat me interesseert en dans interesseert me” (Bas, Dansstudio Jump).

26


Spiegel De spiegel wordt gebruikt voor meerdere doeleinden. Op alle locaties is een spiegel aanwezig. Voor zelfreflectie en controle: “Nou wel om te kijken of ik het goed doe, maar niet naar de juf enzo” (Cato, Notenkraker). “Oh hier ja dan kijk ik heel veel in de spiegel of ik maak een filmpje ofzo waardoor ik het terug kan kijken” (Rick, ID-Dance).

Voor oefenen en afkijken: “Om naar andere kinderen te kijken als ik het echt niet snap” (Lucas, Notenkraker). Verder wordt de spiegel gebruikt om naar de docent te kijken tijdens de les, hoewel de meeste leerlingen aangaven dat ze liever naar de docent zelf kijken. Oefenen De respondenten die dansen op een buitenschoolse dansinstelling oefenen thuis ook wel eens de choreografieën die ze in de les hebben geleerd. “Ik heb 2 grote spiegels in de huiskamer en dan zoek ik een muziekje op en dan ga ik dan dansje oefenen” (Carmen, Dansstudio Jump). “We gaan daar dan nog heel vaak oefenen en thuis oefen ik ook. En ik, ja, ik ik hield een boekje bij met danspasjes en dan kon ik kijken als ik een danspas was vergeten en dan keek ik daar in” (Sofie, Notenkraker). “Ik doe meestal 's avonds heb ik nooit iets te doen, lig ik gewoon een beetje in bed en dan zet ik gewoon een muziekje op en dan denk ik een beetje in mijn hoofd wat de pasjes ook alweer zijn” (Tessa, IDDance).

27


Experimenteren Sommige respondenten dansen niet alleen de stukken die ze in de les hebben gedaan. Ze improviseren, maken eigen stukken en doen dit soms in andere dansstijlen dan die ze op school aangeleerd krijgen. “Ja wat ik denk dat ik kan dat ga ik proberen (...) ja dat moet je leren als danser, leren te vallen” (Matthijs, Dansstudio Jump) (Zie de quote van Carolien Hermans in paragraaf 3.2.). “(...) gewoon allemaal pasjes ik weet niet eigenlijk wat voor stijl dat precies is. En ik verzin er ook zelf een paar. Nou de meeste dingen verzin ik ook wel zelf (...) hele grote bewegingen” (Pim, Notenkraker). Werken met een thema Het werken met een thema wordt niet door alle respondenten duidelijk ervaren in de les. Sommige leerlingen hadden wel (onbewust) een opmerking met betrekking tot het werken met een thema. Zo geeft een thema onder andere betekenis aan de dans. Ook kan het thema werken als richtlijn: “want dan weet je wel een beetje waar je je op moet richten” (Tom, Dansstudio Jump). Door het inleven in een thema, wordt de bewegingskwaliteit anders “(...) dan weet ik hoe diegene zich zou moeten voelen en dan ga ik daar op ook zeg maar mijn bewegingen aanpassen (...) nou het kan uhm bijvoorbeeld als ik een stap zet dan kan ik een stap zetten, maar ik kan er ook een beetje bij ja soort van springen zeg maar een beetje een soort van hupje in maken en dan ziet er toch weer wat anders uit” (Jade, Dansstudio Jump). Deze leerling verzint zelf een thema “(...) soms dan verzin ik er zeg maar een beetje een verhaal bij” (Tess, Dansstudio Jump).

28


Het werken met een thema kan als positief worden ervaren “dan kun je daarop ook oefenen, dan kan je daarin ook beter worden” (Pim, Notenkraker). Door iets uit te beelden moet je je inleven in een personage. “(...) dan moet je bijvoorbeeld een aap nadoen en dan moet je bijvoorbeeld de dans die we hebben alleen dan een beetje in aapstijl doen. Dat is wel grappig (....) ja je moet er wel een beetje op denken van hoe je een aap na gaat doen ofzo” (Jip, ID-Dance). “Ja ik probeer me zeg maar in m’n rol te verwerken eigenlijk. Of gewoon een beetje in te leven soms” (Rick, ID-Dance). Muziek Muziek geeft de leerlingen inspiratie en geeft de sfeer aan van een oefening of een choreografie. Tevens kan het werken als hulpmiddel bij een choreografie met een thema. Veel respondenten beweren zonder muziek niet te kunnen dansen. Muziek geeft maat en ritme aan. Een paar respondenten geven aan dat zij zonder muziek wel kunnen dansen, maar de muziek dan vaak wel horen in hun hoofd. Muziek ter inspiratie: “Ja, dan krijg ik wel inspiratie, maar ik dans wel veel slechter zonder muziek en ik dans ook slechter zonder goeie muziek” (Pim, Notenkraker). Muziek als herkenningspunt: “(...) ja ik onthoud het gewoon. als ik de muziek hoor dan weet ik het gewoon weer” (Tessa, ID-Dance).

Veel respondenten koppelen muziek aan emotie. Harde muziek kan een boze dans opleveren en rustige muziek een verdrietige dans. De kwaliteit van de beweging kan dus ook afhangen van de muziekstijl.

29


“(...) als ik boos ben dan ga ik anders dansen dan dat ik blij ben, en dan bijvoorbeeld als ik verdrietig ben dan dans ik meer op rustige muziek en als ik blij ben meer op vrolijke muziek” (Fien, ID-Dance). 4.4 Gevoel en emotie tijdens een dans- en sportles De laatste quote in paragraaf 4.3 geeft aan dat kinderen gevoel en emotie koppelen aan dans. Is dit ook zo in een sportles? In deze paragraaf worden de resultaten beschreven die betrekking hebben op de begrippen gevoel en emotie. Hier worden de twee manieren om emoties te ervaren bij dansers van Wildschut (2003) aangehouden die beschreven zijn in paragraaf 3.3. Allereerst de emoties die verbonden zijn aan de kwaliteit van de beweging. Deze worden onderverdeeld in uitspraken die gaan over de kwaliteit van de beweging en uitspraken die gaan over dans en sport als uitlaatklep. Vervolgens wordt bij de tweede manier, emoties die opgewekt worden door de beweging zelf, onderscheid gemaakt tussen hoe de kinderen zich voelen tijdens het dansen en in hoeverre het gevoel dat de kinderen ervaren in de dansen sportles te maken heeft met hoe zij zich voelen over hun prestaties in de les. Daarna, losstaand van de beschrijvingen van Wildschut, wordt beschreven hoe kinderen met dans emoties uitbeelden. Tot slot wordt beschreven hoe de kinderen emotie ervaren als fysiek gevoel. Emoties die verbonden zijn aan de kwaliteit van de beweging - Bewegingskwaliteit Veel leerlingen koppelen de emotie aan de bewegingskwaliteit. “Omdat ik in dans kan ik gewoon lekker doen wat ik wil en ja, dan hoort het erbij en dan maakt het niet uit wat je doet (...) als ik boos ben dan ga ik veel sneller dansen en als ik verdrietig ben dan iets langzamer en ja zo kan ik zeg maar in mijn eigen in mijn bewegingen kan ik dan laten zien, ja, voor mezelf uitdrukken wat ik vind of wat ik er van vind” (Jade, Dansstudio Jump).

30


“In dans laat je echt je net zoals bij moderne dans, laat je echt je passie eruit. (...) Dan doe je dan doe je vooral ook veel de pasjes wat ermee te maken heeft” (Tom, Dansstudio Jump). “Nou omdat, uhm, omdat als ik verdrietig ben, dan laat ik dat ook zien door wat langzamer te dansen (...) als ik boos ben dan ga ik heel wild dansen en blij ja met een grote smiley op m’n gezicht (...)” (Lotte, IDDance). “Dans kan je bijvoorbeeld heel droevig zijn of heel blij zijn, dat kan je in je dans zien. Bijvoorbeeld als je blij bent (...) dan maak je gewoon losse bewegingen en kijk je blij en verdrietig doe je of heel erg sloom en bij boos bijvoorbeeld heel erg ruig (...)” (Rick, ID-Dance). - Dans als uitlaatklep Zowel in dans als in sport kunnen kinderen hun emoties en gevoelens kwijt door middel van beweging. Er is wel een groot verschil tussen de manier waarop kinderen dit doen. “Want dans kan ik wel helemaal in de muziek stoppen wat ik wil en bij hockey bijvoorbeeld, als ik heel boos ben dan kan ik de bal lekker hard wegslaan. En dan kan ik al mijn woede in die bal kwijt” (Bas, Dansstudio Jump). “Ik zit op voetbal en daar kan je heel makkelijk je agressie kwijt. Als je bijvoorbeeld verliest. Of als er iemand beter is dan jou kan je veel makkelijker… (...)Als je dan… want dan kun je een bal heel hard schoppen en met dans mag je natuurlijk niks raken” (Lars, Notenkraker). Zoals hierboven beschreven wordt sport over het algemeen voornamelijk beschouwd als uitlaatklep om agressie kwijt te raken. Dans werkt voor veel kinderen op een andere manier. “Meestal en als ik verdrietig ben ga ik meestal op m’n kamer zitten en dan ga ik een beetje gewoon ietsje dansen” (Rick, ID-Dance).

31


“Dan als ik bijvoorbeeld met een, ja, ongeluk of een ruzie thuis of op ‘t schoolplein heb gehad dan, als ik dans dan ben ik het weer soort van vergeten” (Thomas, ID-Dance). Emoties die opgewekt worden door de beweging zelf - Gevoelens tijdens dans Tijdens de dansles beleven de respondenten verschillend emoties. “Ja nou heel vaak als we stretchen dan leg ik m’n gevoelens erbij neer en zo, en dan denk ik aan ja, vervelende dingen, maar ook aan leuke dingen” (Tess, Dansstudio Jump). “Ja ik voel me vooral heel erg blij, maar ik voel me ook, ja, rustig” (Tom, Dansstudio Jump). “Dan voel ik me helemaal vrij” (Bas, Dansstudio Jump). - Ergens goed in zijn Voor veel respondenten heeft de emotie die ze tijdens de lessen voelen te maken met het hoezeer ze de sport of dansstijl meester zijn. Hun gevoel van eigenwaarde tijdens les heeft invloed op die emotie. “Ik voel me meestal gewoon, ik doe meestal mijn best maar, meestal voel ik dat het echt nogal, hoe noem je dit, nogal heel erg slecht maar heb je een speciaal woord voor. Nogal dramatisch. (...) ja, ik kan zelf niet zo goed dansen met dit soort dansen” (Lars, Notenkraker). “Ik kan wel goed dansen maar in sport ben ik goed, dat is ook een beetje sport en keepen vind ik heel leuk en dat wil ik ook graag worden” (Lucas, Notenkraker). “Ik voel me vooral heel erg blij, blij van ik kan tenminste dansen” (Tom, Dansstudio Jump). Emoties uitbeelden Met dans kun je emoties uitbeelden. Met sport is dat een stuk lastiger. “Want met dansen kan je laten zien (...) wat je wil en met sport dan sport je gewoon en (...) doe je je gezicht niet echt. Met dans dan doe

32


je je gezicht ook en je armen want als je, als je zo doet dan (dansbeweging) dan betekent dat misschien 'help' of als je zo doet (dansbeweging) betekent dat 'ik ben verdrietig' (...) met sport sport je gewoon en dan laat je niet zien wat je wil” (Cato, Notenkraker). “Bij sport kan het in principe wel bijvoorbeeld bij Tae Bo of zoiets. Kickbocksen is hetzelfde (...) je kan er bijvoorbeeld geen beweging maken waarvan je denkt 'oh nou zijn we verdrietig' je kan alleen maar bijvoorbeeld slaan of een balletje trappen (...)” (Rick, ID-Dance).

Fysiek gevoel Tot slot zijn er leerlingen die de vraag over gevoelens interpreteren als een fysiek gevoel in plaats van emotioneel. “Soms heb ik af en toe wel pijn zoals gisteren daar werd ik getrapt, maar dan heb ik het ook wel leuk gehad (...) (Lucas, Notenkraker). Alle respondenten kunnen in zekere zin een gevoel beschrijven wat zij ervaren tijdens de dans en/of sportles. De verschillen hierin hadden voornamelijk betrekking tot het ervaren van een emotie en een fysiek gevoel. Veel kinderen benoemen dat de sportles veel adrenaline geeft, maar daarnaast ook erg vermoeiend is. Een enkeling benoemt dat dans voornamelijk gaat om het ontroeren van het publiek en een andere respondent gaf aan dat een optreden haar een trots gevoel geeft.

33


Hoofdstuk 5 - Conclusie, discussie en aanbevelingen In het laatste hoofdstuk van dit onderzoek worden naar aanleiding van de resultaten en het theoretisch kader de conclusies beschreven. Daarna volgt een paragraaf met discussie en tot slot de aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek. 5.1 Conclusie Terugkijkend naar de hoofdvraag ‘wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het beleven van een dansles en een sportles bij kinderen in de leeftijd van 9-12 jaar?’ kan geconcludeerd worden dat de danslessen en sportlessen door alle respondenten van dit onderzoek op een andere manier worden beleefd. Tevens zijn de respondenten in staat geweest om veel verschillen en overeenkomsten te benoemen tussen dans en sport. De overeenkomsten zitten voornamelijk in de bewegingsaspecten van de twee vakken, terwijl de verschillen op meerdere vlakken beschreven worden. Zowel de vorm als de inhoud van een dans- en sportles verschillen van elkaar. Tevens beleeft iedere respondent beide vakken op een andere manier. Hieraan wordt vaak een emotie of gevoel gekoppeld. De verwachtingen die ik aan het begin van dit onderzoek had zijn deels uitgekomen. Leerlingen zijn zich er niet van bewust dat dans een kunstvorm is. Voor iedere respondent is dans ook sport. Wel werd in de interviews opgemerkt dat, naarmate de vragen dieper op de stof ingingen, de leerlingen zich steeds bewuster werden van de verschillen tussen dans en sport. Toch werden deze verschillen niet gekoppeld aan beweging of kunst. Op grond van wat ik heb gezien in de lessen heeft dit, naar mijn mening, te maken met de aanleermethodes, werkvormen, uitleg van de docenten en achtergrond van de leerlingen. Hieronder worden deze conclusies per deelvraag nauwkeuriger beschreven.

34


‘Welke overeenkomsten en verschillen tussen dans en sport benoemen de kinderen zelf?’ De overeenkomsten tussen dans en sport liggen voornamelijk in het actieve aspect van de dans- en sportles. Veel kinderen vinden dans ook een sport. Er wordt in allebei de lessen bewogen en gewerkt aan conditie. Tevens heb je kracht en flexibiliteit nodig. Dit komt overeen met de beschrijving van Hermans (2012), namelijk dat zowel in dans als sport bepaalde vaardigheden ontwikkeld worden, dat de spieren versterkt worden en dat de nadruk ligt op het bewustzijn van het lichaam. Zowel de dans- als de sportles kan erg vermoeiend zijn. De leerlingen kunnen beduidend meer verschillen tussen dans en sport benoemen dan overeenkomsten. Bij sport is een duidelijk doel en er is meer structuur in de les, zoals benoemd door Hermans (2012). Je bent intensiever aan het werk, hebt meer uithoudingsvermogen nodig en je gebruikt niet continu je totale lichaam. Er komt veel meer kracht bij kijken dan bij dans en het gaat puur om de beweging. Je maakt gebruik van attributen en de gehele ruimte en je werkt vaak samen in een team. Het grootste verschil voor veel kinderen is dat je bij sport te maken krijgt met winnen en verliezen. De druk ligt daarom hoger bij sport dan bij dans. Als deze antwoorden vergeleken worden met de kerndoelen op het gebied van bewegingsonderwijs dan komt overeen dat de leerlingen bezig zijn met beweging en verschillende sporten. Tevens is het net beschreven samenwerken in teamverband volgens de kerndoelen een belangrijk aspect in de sportles. In de dansles is meer variatie van oefeningen en er is ruimte voor eigen inbreng en creativiteit, iedereen is gelijkwaardig. Volgens de leerlingen ben je in die zin vrijer in je doen en laten, maar je hebt wel doorzettingsvermogen nodig om alle technieken onder de knie te krijgen. Je gebruikt je gehele lichaam en er vinden denkprocessen plaats over de beweging, de intentie, het thema en de emotie of het gevoel wat bij de beweging hoort. Dans staat voor veel leerlingen gelijk aan passie. Dit komt overeen met kerndoel 54. Kinderen

35


drukken hun gevoelens uit door middel van dans, communiceren met elkaar en communiceren dans naar een publiek. Bij een danswedstrijd is meer voorbereidingstijd nodig en je hebt een kostuum aan. Dansbeschouwing is in de interviews niet ter sprake gekomen. Ook muziek is niet specifiek benoemd als verschil tussen dans en sport. ‘Hoe leren kinderen een dansbeweging?’ Zoals benoemd wordt het proces observeren-uitproberenherhalen/oefenen door alle leerlingen doorlopen. Dit komt overeen met de eerder genoemde fasen van Bergman (2003): oriënteren, uitvoering, output en bijstellen. Leerlingen gebruiken de spiegel om naar de docent te kijken, naar elkaar (ter ondersteuning van de eigen dansbeweging) en voor zelfreflectie. Bij de dansles op de basisschool wordt voornamelijk gekeken naar de docent zelf. In deze les worden de oefeningen ook niet via de spiegel aangeleerd. Ook werken de kinderen veel met improvisatie-opdrachten. Op de basisschool wordt dus meer gewerkt vanuit de expressief/creatief en choreografie gerichte benadering (Bergman, 2003). De leerlingen die les hebben op de buitenschoolse instellingen geven aan ook veel thuis te oefenen. Tevens experimenteren zij thuis meer met verschillende dansstijlen en creëren eigen choreografieën. Op niet alle instellingen wordt thematisch gewerkt. Als dit wel het geval is dan kan het thema een richtlijn zijn voor de dansstijl en het personage of de emotie die daarbij hoort. Door inleven in het thema wordt de bewegingskwaliteit anders. Muziek kan ook zorgen voor een andere bewegingskwaliteit. Die bewegingskwaliteit komt voort uit de emotie die de muziek oproept. Het kan als hulpmiddel werken bij een choreografie met een thema. Muziek wordt voornamelijk gebruikt om het ritme of de maat van de dans aan te houden (Behrends, Müller &

36


Dziobek, 2012). De leerlingen die zelf creëren gebruiken muziek als inspiratiebron. ‘In hoeverre verschillen dans en sport in het koppelen van gevoel/emotie aan beweging?’ De bevindingen naar aanleiding van deze deelvraag staan in het teken van de twee genoemde manieren van emoties ervaren van Wildschut (2003). Voornamelijk bij dans wordt de verbinding gelegd tussen gevoel/emotie en de intentie van de beweging (Wildschut, 2003). Tijdens de dansles beleven de kinderen verschillende emoties op meerdere manieren. Net als een thema of de muziek kan emotie de intentie van een beweging veranderen. Het heeft effect op de bewegingskwaliteit. Er wordt bijvoorbeeld benoemd dat bij verdriet langzame bewegingen worden gemaakt en bij blijdschap juist snelle en grote bewegingen. Dans en sport fungeren beiden als uitlaatklep. Toch zijn er wel verschillen in hoe kinderen zich uiten in allebei de lessen. Het grootste verschil is de emotie die ervaren wordt. Bij sport wordt voornamelijk gesproken over het kwijtraken van agressie en fysieke gevoelens, zoals pijn en vermoeidheid. Dans en sport geven beiden een gevoel van plezier. Dans kan tevens ook een gevoel van vrijheid geven, voornamelijk bij eigen improvisatie. Verder staat het gevoel wat voortkomt uit beweging vooral in het teken van hoe de leerlingen zich voelen over hun prestaties. Als ze het gevoel hebben ergens goed in te zijn, dan wordt het gevoel van plezier en blijdschap versterkt.

Tot slot kunnen in dans emoties uitgebeeld worden (Giguere, 2011). Bij sport kan dit niet volgens de leerlingen. Een andere manier van emotie in dans is de koppeling naar het publiek. Volgens een aantal kinderen gaat dans om het ontroeren van de toeschouwer.

37


‘In hoeverre is het kinesthetisch invoelen een bruikbaar begrip voor de dans- en sportles?’ Om deze deelvraag te beantwoorden, moet een vertaalslag worden gemaakt tussen de kenmerken van kinesthetisch invoelen en de begrippen die genoemd zijn door de respondenten. Vanuit de theorie is kinesthetisch invoelen iets dat beleefd wordt als er een beweging wordt geleerd. De kinderen die participeerden aan dit onderzoek kunnen niet letterlijk benoemen of zij wel of niet het proces van kinesthetisch invoelen doorlopen. In feite is dit een proces wat onbewust plaatsvindt. Alle leerlingen benoemden het observeren van de docent als eerste stap in het leerproces van een dans- en sportbeweging. Dit betekent dat zij op dat moment al bezig zijn met het inleven in de docent voordat zij de beweging nadoen. Op dat moment wordt het bewegingsgeheugen geprikkeld. Als de beweging al eerder is gedaan, leren de leerlingen deze sneller aan. De leerlingen benoemden zelf dat ze een beweging soms niet begrepen. De volgende stap is dan vragen of de docent het nog een keer uitlegt, of de beweging wil opdelen in stukken (bijvoorbeeld eerst de benen, dan pas de armen). Op die manier zal de kinesthetische structuur van de beweging sneller begrepen worden (Hermans, 2012). De emoties die de leerlingen ervaren komen voornamelijk vanuit het thema of de muziek, niet vanuit de beweging. Wildschut (2003) benoemt dat muziek vaak effect heeft op kinesthetisch invoelen, maar dat dit niet betekent dat dit ook daadwerkelijk daarmee te maken heeft. In die zin zou je kunnen zeggen dat de kinderen vanuit de beweging geen emoties ervaren. Toch wordt sport voornamelijk door de leerlingen gezien als pure bewegingsvorm. Het trappen tegen een bal kan een gevoel van agressie opleveren. Dit betekent dat de fysieke sensatie een emotie opwekt. Ook bij dans worden langzame, trage bewegingen gekoppeld aan een verdrietig gevoel, en grote snelle bewegingen aan een gevoel van plezier en blijheid. Hier is dus wel

38


sprake van het opwekken van een emotie vanuit de kwaliteit van de beweging. In principe is er geen duidelijk antwoord op deze deelvraag. De leerlingen kunnen zelf niet benoemen of zij het proces van kinesthetisch invoelen doorlopen. Wel is gemerkt dat de kenmerken van kinesthetisch invoelen en de antwoorden van de leerlingen op sommige vlakken overeen komen. 5.2 Discussie Zoals benoemd in hoofdstuk 2, paragraaf 2.1, zijn de verschillen tussen de docenten, locaties, dansstijlen, sekse, verschillende leeftijden en achtergrond van de leerlingen niet meegenomen in dit onderzoek. Dit stelt een aantal aspecten van het onderzoek ter discussie. Het grootste verschil tussen de participerende scholen is dat zij verschillende doelstellingen hanteren met betrekking tot dans. De kerndoelen, zoals genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1, zijn niet geschreven voor de buitenschoolse instellingen. Dit betekent dat ze, hoewel ook toepasbaar in het buitenschoolse dansonderwijs, niet voor alle respondenten geldig zijn. Tevens zorgen de verschillende achtergronden van de docenten voor een diversiteit aan doelen, aanleermethodes en stijlen in de les. Er zijn verschillen in antwoorden bij leerlingen die les hebben van een dansdocent die puur gericht is op de beweging en leerlingen die les hebben van een dansdocent die thematisch, vanuit de beleving of vanuit een emotie werkt. Dit kan ook te maken hebben met de dansstijl die de leerlingen volgen. Een hiphoples kan een andere structuur hebben dan een klassieke of jazzles. Tevens beoefenen alle leerlingen verschillende sporten. De structuur van een gymles is anders dan die van een voetbaltraining. Bij de buitenschoolse dans- en sportinstellingen hebben alle leerlingen vrijwillig gekozen om de les te volgen. Tevens volgen niet al deze kinderen een sportles buiten school. De antwoorden van deze kinderen

Â

39 Â


waren daardoor overwegend positiever op het gebied van dans dan bij de kinderen die dans in het curriculum hebben (op de basisschool). Hier is dans een verplicht vak, en niet alle kinderen vinden het even leuk om te doen. De culturele en maatschappelijke achtergrond van de leerlingen kan ook een rol spelen in de bevindingen. Niet alle kinderen hebben te maken met kunstzinnige- of bewegingsactiviteiten thuis. Sommige leerlingen hebben daardoor meer ervaring in dans of sport en kunnen bepaalde vragen concreter beantwoorden, of dieper op de stof ingaan. Tevens verschillen de antwoorden van meisjes met die van de jongens. Voornamelijk op de basisschool zijn de jongens meer geïnteresseerd in sport dan in dans. De jongens op de buitenschoolse instellingen tonen, naast dans, meer interesse in andere kunstvormen zoals drama en muziek. Het verschil in leeftijd is ook niet meegenomen in de resultaten. Wildschut (2003) haalt een aantal ontwikkelingsstadia aan waarin blijkt dat er een verschil is in het beleven van dans boven de 10 jaar. Gezien dit onderzoek gericht is op kinderen van 9-12 jaar, is dat ook een punt van discussie. Dit kan een eventuele aanbeveling zijn voor vervolgonderzoek. Dit wordt besproken in de volgende paragraaf. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het begrip kinesthetisch invoelen in een dansles. Het onderzoek van waaruit ik het theoretisch kader heb geschetst, is gericht op het kijken naar dans. Hier wordt gekeken naar de beleving van een toeschouwer. Bij een voorstelling gaat het om het beleven en ervaren van de beweging, bij een dansles gaat dat proces nog verder, namelijk reproduceren van de beweging. Tevens wordt het kijkproces beïnvloed door de voorkennis van de leerling. Deze voorkennis is ook niet meegenomen in de analyse. 5.3 Aanbevelingen De punten die ter discussie zijn gesteld in paragraaf 5.2 zijn bij dit onderzoek wegens praktische redenen niet aan de orde gekomen.

40


Deze punten bieden veel mogelijkheden en redenen voor vervolgonderzoek. Zo zouden de verschillen in leeftijd, sekse, dansstijl en de verder genoemde verschillen in paragraaf 5.2, meer verdieping aanbrengen in dit onderzoek. Op grond van wat ik gezien heb heeft de docent een enorme invloed op de beleving van een dans- en sportles van een kind. Tevens zijn de verschillen tussen de antwoorden van leerlingen die dans op school krijgen en kinderen die dansles volgen bij een buitenschoolse instelling erg groot. In de interviews zijn een aantal vragen niet meegenomen in de verwerking van de resultaten, zoals de vragen aan de leerlingen in het primair onderwijs over wat zij hebben geleerd in al die jaren dans en of dans op iedere school gegeven zou moeten worden. Ook biedt het beleven van een dansles in relatie tot kinesthetisch invoelen materiaal voor vervolgonderzoek. Hoe werkt het proces van kinesthetisch invoelen als je naast beleven en ervaren ook te maken hebt met het begrip reproduceren? In hoeverre wordt dat proces beïnvloed door de voorkennis van de leerling?

Voor dansdocenten, vakleerkrachten en leerkrachten in het onderwijs is de aanbeveling om in te spelen op de belevingen van kinderen in de dans- en sportles. Door aandacht te geven aan de intrinsieke motivatie en redenen om te dansen of sporten, kunnen er voor de leerling nog meer uitdagingen gecreëerd worden en zal er verdieping ontstaan binnen het vak. Bij een dansles kan werken vanuit een emotie of gevoel de bewegingsintentie versterken. Ook het gebruik van een thema en muziek kan hier invloed op hebben. De leerlingen zijn zich niet of nauwelijks bewust dat dans een kunstvorm is. Door juist de verschillen tussen dans en sport te benoemen, zouden docenten ervoor kunnen zorgen dat dit bewustzijn wordt vergroot. De receptieve en reflectieve leerstijlen (Bergman, 2006) zouden hier een bijdrage aan kunnen leveren. Als leerkrachten zich bijscholen op dit gebied dan kan dat een positief effect hebben. Ook vakdocenten weten vaak niet

41


te benoemen waarom dans een kunstvorm is. Dansacademies kunnen hierop inspelen door de studenten hier meer bewust van te maken. Vanuit mijn eigen vakgebied zou ik met dit onderzoek duidelijk willen maken aan zowel dansdocenten als leerkrachten wat het belang van dans is, waarin het verschilt met bewegingsonderwijs en onder de aandacht brengen hoe dit een leerling kan verrijken in het ontwikkelingsproces.

Â

Â

42 Â


Literatuur Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Groningen/Houten: Wolters‑ Noordhoff bv.

Behrends, A., Müller, S. & Dziobek, I. (2012). Moving in and out of synchrony: A concept for a new intervention fostering empathy through interactional movement and dance. The Arts in Psychotherapy, 39 (2012), 107-116. Bergman, V. (2003). Dans in samenhang: Een flexibele methodiek. Utrecht: De Kunstconnectie. Bergman, V. (2006). Zicht op… het nieuwe leren en cultuureducatie: Achtergronden, literatuur en websites. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland. Bresler, L. (1998, Sep/Oct). “Child art”, “fine art”, and “art for children”: The shaping of school practice and implications for change. Arts Education Policy Review, 100(1), 3-10. Brouwer, M. & Heesbeen, W. (2007). Dans is grensverleggend: Motivaties om amateurdans te beoefenen. Amsterdam: TNS NIPO. Dieckmann, J. (2009). Is het gras echt groener bij de buren? 100 jaar danseducatie in het basisonderwijs in Duitsland en Nederland Danswetenschap, 6, 167-170. Foster, S.L. (2011). Choreographing Empathy, Kinesthesia in performance. Oxon: Routledge.

43


Giguere, M. (2011). Dancing thoughts: an examination of children’s cognition and creative process in dance. Research in Dance Education, 12:1, 5-28. Hermans, C. (2012). Show, don’t tell: imiterend leren in dansonderwijs. Cultuur+Educatie 35, 38-55. Hermans, C. (2012). Shall we dance? On a bright cloud of music shall we fly? Danswetenschap, 7, 97-105. Hermans, C. (2010). Ik tik eenmaal. Jij tikt eenmaal. Ik tik tweemaal. Jij tikt niet. Danswetenschap, 6, 113-120. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2006). Kerndoelen Primair Onderwijs. Den Haag: DeltaHage. Reason, M. & Reynolds, D. (2010). Kinesthesia, Empathy, and Related Pleasures: An inquiry into Audience Experiences of Watching Dance. Dance Research Journal, 42 (2), 49-76.

Reijntjes, M. (2009). Dans in zicht: Onderzoek naar het voorkomen van het vak dans in het (speciaal) basisonderwijs in Nederland. Amsterdam: Stichting Educatieve Dans

Reynolds, D., Reason, M. (2012). Kinesthetic Empathy in creative and cultural practices. Bristol: Intellect. Scherrewitz, L. & Wilde L. de. (2013). Taal en rekenen leren door dans. Danswetenschap 7, 37-43. Smyth, M.M. (1984). Kinesthetic Communication in Dance. Dance Research Journal, 16 (2), 19-22.

44


Utrecht, L. (1988). Van hofballet tot postmoderne-dans: De geschiedenis van het akademische ballet en de moderne-dans. Zutphen: Walburg Pers. Wildschut, L. (2003). Bewogen door dans. De beleving van theaterdansvoorstellingen door kinderen. PhD diss, Utrecht University. Websites Dansbegrippen (z.j.). Op 20-05-2013 ontleend aan http://danstijd.slo.nl/dansapedia/dansbegrippen/DansDansen/ Hatert (z.j.). Op 14-03-2013 ontleend aan http://nl.wikipedia.org/wiki/Hatert Sport (z.j.). Op 06-06-2013 ontleend aan http://www.encyclo.nl/begrip/sport

Â

45 Â


 Klassiek(en(Jazz

Rodney(Kasandikromo Hiphop/Breakdance

Merijn(de(Kok

Streetdance

Prinsenbeek Maaike(van(Lingen

Centraal(Instituut(Opleiding(Sportleiders((CIOS) 1(jaar(Fontys(Dansacademie(Tilburg Fontys(Dansacademie(Tilburg((docent(dans) Amsterdamse(Hogeschool(voor(de(kunsten((uitvoerend(danser) Autodidact

Sporthogeschool(en(opleiding(tot(Leraar(Engels Academie(voor(Lichamelijke(Opvoeding((ALO)(

Dansstudio(Jump

Indira(Willems Nash(Smith

FunkyEDance Hiphop

Achtergrond

Nijmegen

Lesstijl

IDEDance

Docent

Algemene(Dansante(Vorming Amsterdamse(Hogeschool(voor(de(Kunsten((docent(dans) Haagse(Academie(Lichamelijke(Opvoeding Bewegingsonderwijs

Plaats

Openbare(basisschool Amsterdam Petra(Beers De(Notenkraker Gijs(Hosman

School

Lijst&van&scholen

Bijlage 1 Lijst van respondenten

46 Â


47

9 Dans(&(Gym

Meisje

Meisje

Sofie

Cato

Anneloes Meisje

Eva

Dansstudio(Jump

ID:Dance

9 Dans(&(Gym

Jongen

Lars

Meisje

Meisje

Meisje

Meisje

Tessa

Lotte

Isa

Fien

10 Gym

10 Gym

11 Gym

10 Gym

10 Gym

11 Gym

11 Gym

Jongen

Jongen

Meisje

Meisje

Meisje

Meisje

Bas

Onno

Carmen

Manon

Jade

Tess

9 Gym

11 Gym

12 Gym

10 Gym

9 Gym

10 Gym

Matthijs Jongen

10 Gym

Jongen

Thomas

10 Gym

9 Dans(&(Gym

10 Dans(&(Gym

10 Dans(&(Gym

Jongen

Jongen

Rick

Tom

Jongen

Jip

Meisje

9 Dans(&(Gym

Jongen

Timo

9 Dans(&(Gym

Jongen

10 Dans(&(Gym

Jongen

Lucas

Jongen/meisje Leeftijd Les5op5school

De(Notenkraker

Naam

Openbare(Basisschool Pim

School

Lijst&van&respondenten

Streetdance,(Klassiek,((Jazz(en(Hiphop

Streetdance,(Klassiek(en(Jazz

Expressief,(beeld(veel(uit

Hoogbegaafd

Opvallendheden5interview/achtergrond

:

:

Hockey

:

Voetbal

Hockey

:

:

Hockey

Voetbal

Capoeira(

Voetbal

Joggen

Turnen

Veel(ja/nee(antwoorden

Verlegen,(voornamelijk(ja/nee

Liet(niet(veel(los,(verlegen

Kijkt(de(interviewer(niet(aan

Zeer(beweeglijk

Veel(ja/nee(antwoorden

Kijkt(de(interviewer(niet(aan

Paardrijden(en(Zwemmen Zeer(beweeglijk,(beeld(veel(uit

Judo,(Voetbal,(Zwemmen

Aikido((zelfverdediging)

Tennis

Voetbal(en(Capoeira

Voetbal

Voetbal

Voetbal(en(Judo

Sport5buiten5school

Streetdance,(Klassiek,((Jazz(en(Musical :

Streetdance,(Klassiek(en(Jazz

Hiphop(en(Breakdance

Hiphop(en(Breakdance

Hiphop(en(Breakdance

Hiphop(en(Breakdance

Funky:Dance

Funky:Dance

Funky:Dance

Funky:Dance((Ballet)

Hiphop(en(Freestyle

Hiphop(en(Breakdance

Hiphop

:

:

Ballet(en(Breakdance

Streetdance

:

:

:

:

Dans5buiten5school


Bijlage 2 Interview meisjes en jongens 9-12 jaar Naam.................................................................

Leeftijd......

Introductie 1. Hoeveel uren dans je per week? 2. Welke dansstijlen doe je? 3. Hoeveel uren sport je per week? 4. Welke sporten doe je? (alleen op school, of ook buiten school) 5. Hoe ben je bij deze sport en dansles gekomen? (vriend(in), ouders, school) Topic: Overeenkomsten en verschillen 6. Waarin vind je dat de sportles en de dansles op elkaar lijken? 7. (Waarin vind je dat de sportles en de dansles van elkaar verschillen?) (Alleen Notenkraker) 8. Vind je dans ook een sport? Waarom wel/niet? 9. Wat zijn de verschillen tussen een dansoptreden en een sportwedstrijd? Topic: Leren van een dansbeweging 10.Kun je beschrijven hoe je een dansbeweging leert? (Via de spiegel of niet?) 11.Hoe onthoud jij de dansbewegingen? 12.Oefen je ook thuis? Hoe dan? 13.Heb je muziek nodig tijdens het dansen? Waarom wel/niet? 14.Werken jullie in de les met een thema of een verhaal? Zo ja, hoe dan?

Â

48 Â


Topic: Gevoel/emotie 15.Stelling: In dans kan ik beter mijn gevoelens kwijt dan in sport. 16.Bij sport gaat het om............. (invullen) (en bij dans?) 17.Wat voel je als je danst? 18.Hoe voel je je na een dansles? 19.Wat voel je als je sport? 20.Hoe voel je je na een sportles? 21.Hoe voel je je bij een optreden of sportwedstrijd?

Afsluiting 22.Zie jij jezelf later nog veel dansen en sporten? Alleen Notenkraker 23.Wat heb jij geleerd in de danslessen op school? Wat neem je mee? 24.Vind je het belangrijk dat je dansles krijgt op school? Waarom wel/niet?

Â

49 Â


Bijlage 3

Danseducatie+en+sportonderwijs Overeenkomsten

doen (s)

beweging actief

denken (d)

observeren docent

geen doel (d)

duidelijk doel (s) kracht

Aanleren dansbeweging

Verschillen

Emotie/gevoel agressie kwijt (s)

nadoen

herhalen

uitbeelden (d) plezier

opletten

trucjes

eer (s)

rennen

gestructureerd (s) proberen

wedstrijden

vermoeiend (s)

creativiteit (d) improviseren

doel=plezier meer ruimtegebruik (s)

flexibiliteit

invloed op bewegingskwaliteit (d)

experimenteren binnen (d)

buiten (s)

gezond/fit

adrenaline (s)

doen

coĂśrdinatie

zenuwen (d)

uithoudingsvermogen (s)

sportief

onbewust oefenen afwisseling

gezelligheid (d)

strijd (s)

fysiek gevoel (s)

noteren dansoefening

passie (d)

sport in dansles

vaker oefenen (d)

eigen thema

muziekstijl invloed emotie (d)

afvallen vermoeiend

zelfreflectie

leuke acties (s) gelijkwaardig (d)

zweten

hobby (d)

opdelen

vragen stellen

docenten dans in sportles zenuwen

spanning (d)

isolaties (s)

voetenwerk

totale lichaamsbeweging (d)

kracht (s)

attributen (s)

onthouden (d)

thema=meer plezier (d)

thema-->bewegingsintentie inleven in thema

kostuums (d) thema=richtlijn

doorzettingsvermogen (d) kan niet tegelijk

opbouw voor anderen (s)

voor jezelf (d) roem (s)

podium (d) spiegel: afkijken

winnen (s)

training

eigen emotie (d)

spiegel-->docent

tegenstander (s)

uitlaatklep (d) emoties tonen (d)

eigenwaarde (s&d)

muziek in hoofd

passie (d)

ouderwets (d) presenteren (d)

veel herhaling (s)

gaat vanzelf (d)

muziek=geheugensteun energie kwijt (s) muziek-->thema+maat ontroeren publiek (d)

slechte afloop mogelijk (s) slechte afloop niet mogelijk (d) muziek-->bewegingskwaliteit

complimenten (d)

trots (d)

samenwerken (d) middelpunt (d) minder druk (d)

Â

dansstijlen: verschillende emoties

teamwork (s) personage (d)

50 Â


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.