Ervaren versus onervaren beoordelaars den uyl prak

Page 1

Ervaren versus onervaren beoordelaars Het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs conform de richtlijnen van het CPE door ervaren kunstdocenten en onervaren kunstdocenten.

Praktijkonderzoek Floor den Uyl Master kunsteducatie Amsterdam 2010



Master kunsteducatie

Floor den Uyl

INHOUDSOPGAVE Inleiding

4

Hoofdstuk 1 Theoretisch kader Samenvatting literatuur onderzoek

7

Hoofdstuk 2 Opzet en uitvoering van het onderzoek 2.1 Globale onderzoeksopzet

14

2.2 Globale onderzoeksuitvoering

15

2.3 Beoordelingscriteria CPE

15

2.4 CPE collecties

17

2.5 Onderzoekspopulatie

20

2.6 Beoordelingsprocedure

22

2.7 Locatie

23

Hoofdstuk 3 Analyse van de resultaten 3.1 Mening over CPE beoordelingsinstructie

24

3.2 Product versus proces

27

3.3 Gemiddelde cijfers per collectie

28

3.4 Verschil in beoordeling tussen onervaren en ervaren kunstdocenten

31

3.5 Mate van overeenstemming

35

3.6 Makkelijk en moeilijk te beoordelen collecties

36

Hoofdstuk 4 Conclusie, discussie en aanbevelingen 4.1 Conclusie

42

4.2 Discussie

46

4.3 Aanbevelingen

48

Literatuur

49

Bijlagen

I Resultaatformulier docenten

53

II Resultaatformulier studenten

57

III Collectiebeschrijvingen

60

3


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

INLEIDING “Elke dag neemt een kunstdocent beslissingen over de resultaten van een leerling, de kwaliteit van lesmethodes en lesmateriaal en de betrouwbaarheid van het lesprogramma. De vooruitgang van de leerling hangt af van de beslissingen die de kunstdocent hierover neemt� (Beattie,1997, p. 2). Vanaf 2007 hebben scholen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland de ruimte om de kunstvakken naar eigen keuze in te vullen. Zo kunnen scholen ervoor kiezen zowel de traditionele kunstvakken als het nieuwe vak kunst aan te bieden. Daarnaast is er meer ruimte voor scholen om het schoolexamen zelf in te vullen. Er komen geen richtlijnen voor de weging van toetsen en praktische opdrachten. Hierover moeten op schoolniveau besluiten worden genomen. Docenten zijn vrij hun schoolexamens zelf in te richten (Dinsbach, 2007a). Oftewel er ligt veel verantwoordelijkheid bij scholen en bij de kunstdocent. Hoe gaat de kunstdocent om met deze verantwoordelijkheid? Kan de kunstdocent deze verantwoordelijkheid aan? Vorig schooljaar heb ik zelf, docente kunst, voor het eerst een schoolexamen ontwikkelt en afgenomen. UniC in Utrecht voor het havo en vwo is de middelbare school waar ik dit mocht doen. UniC is een nieuwe school en bestaat nu zes jaar. Dit betekent dat UniC dit jaar voor het eerst een 6 vwo examenklas had. UniC is naast een school in ontwikkeling, een nieuwe leren school. UniC is een school waar leerlingen de ruimte krijgen hun talenten te ontdekken en ontwikkelen en waar leerlingen kunnen zijn wie ze willen zijn (UniC, 2008: website). In de praktijk betekent dit dat docenten geacht worden lesmateriaal op maat te ontwikkelen. De lesstof moet complex zijn en tegelijkertijd moet het leerlingen de ruimte geven om er zelf invulling aan te geven. Al deze vrijheid, om eigen lessen en een schoolexamen te ontwikkelen, doet me denken aan het moment dat ik nog zelf in de tekenles zat en dan eindelijk het grote, witte, vel papier voor me kreeg en vrij was om te tekenen wat ik wilde. De vrije opdracht, zonder richtlijnen. Hier had ik het hele jaar naar uitgekeken. Maar nu alles kon en alles mocht wist ik niet meer wat ik zou tekenen!

4


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Scholen krijgen nu meer ruimte hun schoolexamens zelf in te vullen. UniC is een school in ontwikkeling, en tevens een nieuwe leren school gebaseerd op een nieuw onderwijsconcept. Ik ben een nieuwe docent die nooit eerder een schoolexamen heeft ontwikkeld. Mijn vel papier is witter dan wit. Ik vraag me dan ook af op welke manieren ik een schoolexamen kan vormgeven? En vervolgens hoe ik een objectief mogelijk oordeel kan vellen over het werk van mijn leerlingen en is het cijfer dat ik geef betrouwbaar? Zoals Schönau (1992) mijn rol als docent in mijn zoektocht naar antwoorden beschrijft: “Een docent beoordelaar in het voortgezet onderwijs is een zoekende, die naar eer en geweten probeert een eerlijke, ‘objectieve’ beoordeling na te streven.” (Schönau, 1992, p. 4). Hij bekrachtigt hiermee mijn reden voor een onderzoek naar het beoordelen van het praktisch beeldend werk van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Daarnaast blijkt uit zijn onderzoek (1988) dat het vellen van een objectief oordeel alles te maken heeft met de deskundigheid en ervaring van de beoordelaar. Zijn mijn examenleerlingen de dupe van mijn onervarenheid? Deze vraag heeft geleid tot het hier gepresenteerde onderzoek. Een nagebootste beoordelingssituatie van praktisch beeldend werk van leerlingen die door een groep ervaren kunstdocenten en een groep onervaren kunstdocenten beoordeeld wordt. De veronderstelling die aan het hier gepresenteerde onderzoek ten grondslag ligt is, dat ervaren kunstdocenten onderling meer met elkaar overeenstemmen over de beoordeling van het praktisch beeldend werk van leerlingen dan onervaren kunstdocenten. Dat komt omdat ervaren kunstdocenten tot een betere benadering van de ‘ware score’ komen dan onervaren kunstdocenten. In het theoretisch kader wordt uiteengezet wat nodig is om een betrouwbaar en objectief oordeel te vellen over het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen. De opzet en uitvoering van het onderzoek wordt beschreven en de resultaten geanalyseerd. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de vraag of ervaren kunstdocenten samen tot een betere benadering van de ‘ware score’ komen dan onervaren kunstdocenten.

5


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

In de afzonderlijke hoofdstukken komen de volgende onderwerpen aan de orde: Hoofdstuk 1 Theoretisch kader Hoofdstuk 2 Opzet en uitvoering van het onderzoek 2.1 Wat is de globale onderzoeksopzet? 2.2 Hoe ziet de onderzoeksuitvoering er globaal uit? 2.3 Hoe zien de beoordelingscriteria van het CPE eruit? 2.4 Hoe worden de CPE collecties verzameld en geselecteerd? 2.5 Hoe worden de beoordelaars verworven? 2.6 Wat is de beoordelingsprocedure? 2.7 Op welke locatie wordt het experiment uitgevoerd? Hoofdstuk 3 Analyse van de resultaten 3.1 Wat is de mening van docenten en studenten over CPE beoordelingsinstructie? 3.2 Hoe zwaar weegt het product en het proces mee in een beoordeling? 3.3 Wat zijn de gemiddelde cijfers per collectie? 3.4 Wat is het verschil in beoordeling tussen onervaren en ervaren kunstdocenten? 3.5 Hoe hoog is de mate van overeenstemming tussen beoordelaars? 3.6 Wat zijn makkelijk en moeilijk te beoordelen collecties? Hoofdstuk 4 Conclusie, discussie en aanbevelingen 4.1 Conclusie 4.2 Discussie 4.3 Aanbevelingen

6


Master kunsteducatie

1

Floor den Uyl

Theoretisch kader

In dit theoretisch kader wordt een overzicht gegeven van de literatuur over beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Maatregels voor het geven van een betrouwbaar oordeel worden opgesomd. Al snel wordt duidelijk dat de ervarenheid van een kunstdocent een alles bepalend onderdeel van de beoordeling lijkt. Vanuit de literatuur komt de vraag opdoemen of een ervaren kunstdocent dichterbij de ‘ware score’ komt dan een onervaren kunstdocent? Er wordt uitgelegd waarom dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van het oude stijlvak tekenen in plaats van het nieuwe kunstvak beeldende vormgeving. Wat het CPE tekenen inhoudt en hoe het voor dit onderzoek is ingezet. De hypothese die aan dit onderzoek ten grondslag ligt wordt uitgelegd. Het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen is een belangrijk onderzoeksgebied. Onderzoek van Shavelson en Stern toont aan dat docenten ongeveer de helft van hun werkdag besteden aan werk wat met beoordelen te maken heeft (in Beattie, 1997). Beattie (1997) schrijft dat beoordelen niet een doelloze werkzaamheid is die docenten hun kostbare doceertijd ontneemt, maar een belangrijk onderdeel is van het lesgeven. Mason (2005) concludeert in haar review dat er nog weinig empirisch onderzoek is gedaan op het gebied van beoordelen van de kunstvakken. Ze stelt dat er meer betrouwbaar en valide empirisch onderzoek moet worden gedaan. Ook Haanstra en Schönau (2007) schrijven dat de literatuur nog beperkt is op het gebied van systematisch onderzoek naar de beste manieren van beoordelen. Zoals Schönau (1992) beschrijft is een kunstbeoordelaar een zoekende, naar een zo eerlijk, betrouwbaar en objectief mogelijke beoordeling. Het komen tot een betrouwbare, objectieve beoordeling is een moeilijke klus voor de kunstdocent. We komen een aantal problemen tegen. Bij het maken van een betrouwbaar, objectief oordeel bij het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen blijft de beoordelaar altijd een cruciale rol spelen. (Schönau, 1992). De deskundigheid van de docent is bepalend. Hoe groter

7


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

de consensus en ervaring, des te waardevoller wordt de beoordeling. De voortgang van de leerling hangt immers af van de beslissingen die de kunstdocent hierover neemt (Beattie, 1997). Ofwel wanneer de kunstdocent niet competent is, in het beoordelen van het werk van leerlingen, is de leerling hier de dupe van. Docenten leren op docentenopleiding niet voldoende hoe ze moeten beoordelen in de lespraktijk (Schönau, 1992). Het zou zeer waardevol zijn als de docentenopleiding een meer centrale rol aan de stage zou geven zodat toekomstige kunstdocenten beter voorbereid zijn op het beoordelen van kunstvakken. In de trant van “docenten geven les zoals zij zelf les hebben gehad”, zou je zelfs kunnen stellen dat de docenten die lesgeven aan de kunstacademie ook gebaat zijn bij het vernieuwen van hun beoordelingsmethodes. Een kunstdocent zonder ervaring in het afleggen of ontwikkelen van examens, zou eerst een aantal jaren met een ervaren docent mee moeten lopen om zelf ervaring op te doen. In een onderzoek van Beattie (1992) naar het beoordelen van praktisch beeldend werk in Nederland schrijft dat de beoordeling van de schoolexamens in veel gevallen op die van het CPE lijken, maar concludeert dat de kwaliteit van deze beoordelingen wisselt van school tot school en van docent tot docent. Bij het CPE is Schönau (1992) van mening dat een redelijke mate van objectiviteit bereikt kan worden. Uit zijn onderzoek (1988) naar de toen experimentele opzet van het CPE blijkt dat het vellen van een objectief oordeel alles te maken heeft met de deskundigheid en ervaring van de beoordelaar. De eerste indruk, de globale beoordeling van de beoordelaar kan helpen bij het vaststellen van het CPE cijfer. Daarnaast is het aan te raden een collega of meerdere collega’s als tweede beoordelaar of jury te vragen mee te beoordelen. De resultaten van schoolexamens moeten ook vaker uitgewisseld worden tussen kunstdocenten. Dit gebeurt nog te weinig, waardoor er weinig prikkeling is voor verbetering van het schoolexamen of curriculum hervorming (Beattie, 1992). Na de literatuur bestudeerd te hebben zijn er vijf maatregels uitgekomen die de betrouwbaarheid en objectiviteit van een beoordeling van praktisch beeldend werk bevorderen.

8


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Een eerste maatregel heeft betrekking tot de situatie of locatie. Volgens Beattie (1992) is een gespecialiseerde, afgezonderde ruimte nodig om tot een betrouwbaar oordeel te komen. De tijd voor het becijferen moet vaststaan (Beattie 1992). De tweede maatregel heeft betrekking tot de situatie ofwel de beoordelingsprocedure. Schönau (1988a) adviseert de eerste en tweede corrector eerst geheel onafhankelijk van elkaar te beoordelen. De beoordelaars moeten eerst een globaal oordeel geven en daarna aan de hand van de criteria beoordelen. Na het vaststelling van de onafhankelijke cijfers moet in overleg het eindcijfer worden vastgelegd (Schönau, 1988a). De derde maatregel heeft betrekking op de leerling. Een leerling heeft bij het maken van zijn werk zelf direct invloed op zijn presteren, meer nog dan bij andere vakken. De leerling moet van te voren op de hoogte zijn van de beoordelingscriteria zodat hij zich hier ook naar kan gedragen. De vierde maatregel heeft betrekking op het beoordelingsinstrument, de beoordelingscriteria. Het is wenselijk bestaande criteria te gebruiken voor de beoordeling (Schönau, 1988a). De vijfde maatregel heeft betrekking op de beoordelaar, de kunstdocent. als beoordelingsinstrument. De ervaring en deskundigheid van de kunstdocent speelt een belangrijke rol in beoordelen (Schönau, 1988a). De betrouwbaarheid bevorderd wanneer meerdere beoordelaars beoordelen, de beoordelaars ervaring hebben in de beoordelingsprocedure en wanneer de docent regelmatig overleg pleegt met collega’s (Schönau, 1988a). Voor de meeste maatregels kan gezorgd worden. De locatie kan afgezonderd worden, er kan met een eerste en tweede corrector beoordeeld worden, een leerling kan van te voren ingelicht worden over de beoordelingsprocedure en – criteria en er kan gebruik gemaakt worden van de bestaande CPE beoordelingscriteria. Maar wat niemand in de hand heeft en wellicht het belangrijkste beoordelingsinstrument is: de ervaring en deskundigheid van de kunstdocent. De veronderstelling die aan het hier gepresenteerde onderzoek ten grondslag ligt is, dat ervaren kunstdocenten onderling meer met elkaar overeenstemmen over de beoordeling van het praktisch beeldend werk van leerlingen dan onervaren

9


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

kunstdocenten. Dat komt omdat ervaren kunstdocenten tot een betere benadering van de ‘ware score’ komen dan onervaren kunstdocenten. Binnen dit onderzoek is gekozen voor het beoordelen van praktisch beeldend werk volgens het oude stijlvak tekenen in plaats van het nieuwe kunstvak beeldende vormgeving. Het oude vak tekenen is van voor de nieuwe tweede fase. Het vak gaat nog niet mee met de ideologie van de nieuwe tweede fase waarin scholen de ruimte wordt gelaten om zelf invulling te geven aan het examen. Bij oude stijl tehatex moet aan organisatorische richtlijnen worden gehouden. Dit is precies de reden waarom dit onderzoek gebaat is bij het CPE tekenen. De beoordelingsprocedure is tot in de puntjes uitgewerkt tot aan de organisatie van het tentoonstellen aan toe. De CPE richtlijnen geven structuur aan de opzet van het experiment. Het oude stijl vak tekenen wordt getoetst aan de hand van een centraal examen. Het centraal examen bestaat uit twee delen, een theoretisch deel (CSE) en praktisch deel (CPE). Het centaal examen heeft een overkoepelend thema waar bij de theorie als bij de praktijk naar wordt verwezen. In 2008 – 2009 was het thema: ‘Wat van ver komt’. Bij het CPE moet in een termijn van vier maanden werk worden gemaakt dat is gebaseerd op het CE thema, als op een specifieke CPE opgave. Een van de zes opgaven in het opgavenboekje moet door de examenkandidaat voor een bepaalde tijd worden gekozen. De zittingsduur van het CPE is vastgesteld op 1400 minuten. Materiaal en werkwijze kunnen vrij gekozen worden voor zover ze binnen de mogelijkheden van de school liggen. Leerlingen krijgen de volgende voorwaarden van te voren te lezen: 1

algemeen: in de collectie moet zichtbaar zijn welke uitgangspunten je hebt gekozen met betrekking tot de inhoud en met betrekking tot de vormgeving van het gekozen thema. Bovendien moet te zien zijn dat je op een weloverwogen wijze de (eventuele) voorstelling, beeldende aspecten, materialen en technieken hebt gekozen en gehanteerd, die van belang zijn voor het beeldende vormgeven op grond van je uitgangspunten.

2

omvang: de collectie bestaat uit een verzameling van schetsen en/of studies en een of meer tweedimensionale eindwerkstukken, die een onderlinge

10


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

samenhang vertonen en die het gehele werkproces van beeldend vormgeven weerspiegelen. 3

opgave: in de collectie moet zichtbaar zijn welke opgave je hebt gekozen.

4

inhoud: in de collectie moet zichtbaar zijn welk(e) uitgangspunt(en) je hebt gekozen met betrekking tot de inhoud.

5

vormgeving: in de collectie moet zichtbaar zijn welke uitgangspunten je hebt gekozen ten aanzien van de vormgeving.

6

proces: uit de collectie moet blijken dat je het thema beeldend hebt onderzocht. Dit betekent dat je door middel van schetsen en studies alternatieven en tussenoplossingen hebt ontwikkeld en daaruit hebt gekozen bij de voortgang van het beeldend onderzoek.

Het werkproces wordt kort beschreven in het formulier procesbeschrijving. Dit formulier wordt op twee momenten ingevuld door de examenkandidaat. Aan het begin van de CPE zitting bij het doorgeven van de gekozen opgave en helemaal aan het eind op de laatste zittingsdag van Het CPE (CITO, Opgavenboekje examen vwo 2010 CPE tekenen). Organisatorische richtlijnen CPE beeldende vakken VWO Beoordeling 1

Alle collecties worden onafhankelijk beoordeeld door de eigen docent (eerste corrector) en de gecommitteerde (tweede corrector).

2

Bij de beoordeling van de collectie van iedere kandidaat dienen de eigen docent / examinator en de gecommitteerde gebruik te maken van de beoordelingsinstructie zoals vastgesteld door de CEVO.

3

De docent / examinator en de gecommitteerde maken voor de beoordeling van de collectie van de kandidaat gebruik van de schaal van cijfers van 1 t/m 10, eventueel met 茅茅n decimaal.

4

Over de pooling van de scholen ontvangt de school bericht van de IB-Groep. De tweede correctie wordt uitgevoerd in de maand mei en dient v贸贸r 1 juni te zijn afgerond. De docenten van de betrokken scholen bepalen in onderling overleg op welke van de hier genoemde data de tweede correctie CPE wordt verricht. De gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

11


Master kunsteducatie

5

Floor den Uyl

De school dient voorafgaande aan de beoordeling door de gecommitteerde te zorgen dat: − alle collecties zijn opgesteld of geëxposeerd in een afgesloten ruimte waarin het werk goed tot zijn recht komt, zodat de eerste en de tweede corrector ongehinderd hun werk kunnen verrichten − alle werkstukken voorzien zijn van de naam en het examennummer van de kandidaat − alle schetsen, studies en eindwerkstukken zijn genummerd in de volgorde van ontstaan − bij iedere collectie het procesbeschrijvingsformulier (deel 1 en 2) aanwezig is, ingevuld door de kandidaat − bij een collectie het werkboek aanwezig is (voor zover gemaakt) Voorts dienen in de expositieruimte aanwezig te zijn: − de geheel ingevulde authenticiteitsverklaringen − in een gesloten envelop: de door de eigen docent / examinator opgestelde lijst van cijfers − het proces-verbaal − een exemplaar van de opgaven − een exemplaar van de organisatorische richtlijnen − een exemplaar van de beoordelingsinstructie zoals vastgesteld door CEVO

6

De gecommitteerde controleert of het onder 5 gestelde correct is uitgevoerd.

7

Nadat de gecommitteerde zijn beoordeling heeft afgerond, opent hij in aanwezigheid van de docent / examinator de envelop met de lijst van cijfers van de eerste correctie.

8

De docent / examinator en de gecommitteerde treden hierna in overleg voor de vaststelling van het eindcijfer CPE (CITO, organisatorische richtlijnen CPE beeldende vakken VWO 2010).

Na het CPE te hebben doorgenomen volgt de onderzoekshypothese die aan dit onderzoek ten grondslag ligt. De mate van overeenstemming van de beoordeling van het praktisch beeldend werk van 6 vwo leerlingen, is hoger bij ervaren docenten

12


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

dan bij onervaren docenten. In andere termen: Ervaren kunstdocenten komen tot een betere benadering van de ‘ware score’ dan onervaren kunstdocenten. In dit onderzoek wordt de veronderstelling dat ervaren kunstdocenten tot een hogere beoordelaarovereenstemming komen dan onervaren kunstdocenten getoetst. De hoofdvraag luidt: Is de mate van overeenstemming van de beoordeling van het praktisch beeldend werk van 6 vwo leerlingen, hoger bij ervaren docenten dan bij onervaren docenten? Hoe hanteren ervaren en onervaren kunstdocenten de beoordelingscriteria van het CPE?

13


Master kunsteducatie

2

Floor den Uyl

OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK

Om snel zicht op dit onderzoek te krijgen wordt om te beginnen een schets gegeven van de globale opzet en uitvoering van het onderzoek. Vervolgens worden de CPE beoordelingscriteria uitgelegd. Deze beoordelingscriteria worden in dit onderzoek gebruikt. Het verzamelen en selecteren van examencollecties wordt beschreven. Onder de paragraaf onderzoekspopulatie staat beschreven hoe de docenten en studenten zijn benaderd en hoeveel respondenten hebben meegewerkt aan het onderzoek. Daarna volgt een beschrijving van de beoordelingsprocedure volgens de richtlijnen van het CPE. Tot slot wordt de locatie waar het onderzoek plaatsvond beschreven. 2.1

Globale onderzoeksopzet

Het onderzoekstype is een toetsend onderzoek en het onderzoeksontwerp betreft een laboratorium experiment. Een bestaande situatie, namelijk het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen door kunstdocenten conform het CPE, wordt nagebootst op een ander moment en op een andere locatie. Twee verschillende groepen beoordelaars, namelijk ervaren- en onervaren kunstdocenten, beoordelen beeldend werk in de nagebootste CPE beoordelingssituatie bestaande uit tien eindexamencollecties. Bij de werkelijke beoordeling van het CPE beoordelen de eigen docent en een vakcollega van een andere school onafhankelijk van elkaar het beeldend werk. Samen komen zij tot een eindcijfer. Bij de nagebootste CPE beoordelingssituatie beoordelen alle kunstdocenten, de ervaren- als onervaren kunstdocenten, de beeldende werkstukken onafhankelijk van elkaar. Vervolgens worden binnen de groep ervaren kunstdocenten als binnen de groep onervaren kunstdocenten tweetallen gemaakt. De ervaren- en onervaren duo’s moeten tijdens een duointerview samen tot een eindcijfer komen en deze cijfers worden weergegeven op een vragenlijst daarnaast worden een aantal vragen gesteld over achtergrondkenmerken en beoordelingsproces.

14


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

2.2 Globale onderzoeksuitvoering Het onderzoek is een vergelijking tussen twee groepen beoordelaars: ervaren en onervaren. De totale omvang van de onderzoekspopulatie bedraagt negentien respondenten. De groep ervaren kunstdocenten bestaat uit zes kunstdocenten en de groep onervaren kunstdocenten uit dertien studenten. Het onderzoek is uitgevoerd in drie verschillende beoordelingsbijeenkomsten op de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam. Op dinsdag 13 april in drie beoordelingsrondes voor dertien studenten (ronde 1: zes studenten, ronde 2: drie studenten en ronde 3: vier studenten). Op vrijdag 4 juni (vier docenten) en dinsdag 8 juni (twee docenten) voor in totaal zes kunstdocenten. Gegevens werden vergaard door middel van een schriftelijke vragenlijst. De vragenlijst bestond uit vier onderdelen. Om te beginnen werd naar de achtergrondgegevens van de docent/student gevraagd, daaronder stond een tabel gereed om de cijfers voor de tien collecties in te vullen, daarna twee vragen over de CPE beoordelingsinstructie en tot slot vier vragen over makkelijk of moeilijk te beoordelen collecties. De vragenlijst is te vinden in de bijlagen onder resultaatformulier docent (bijlage 1) of resultaatformulier student (bijlage 2). 2.3 Beoordelingscriteria CPE De beoordeling van CPE collecties komt tot stand aan de hand van verschillende beoordelingsvoorschriften van het CITO. De examenkandidaat ontvangt een opgavenboekje en een uitwerkbijlage voor de procesbeschrijving, de docent ontvangt de organisatorische richtlijnen en de beoordelingsinstructie CPE tekenen. In het opgavenboekje staat voor examenkandidaten de CPE procedure uitgelegd en zes opgaven waar een kandidaat ĂŠĂŠn uit moet hebben gekozen voor een bepaald moment. De uitwerkbijlage voor de procesbeschrijving bestaat uit twee onderdelen die op twee vaste momenten tijdens het werkproces moeten worden ingevuld door de examenkandidaat. Deze procesbeschrijving telt mee in de beoordeling.

15


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

De kunstdocent ontvangt organisatorische richtlijnen waarin alle data, regels voor uitvoering, regels voor beoordelingsprocedure en administratieve afwerking in staan. Tot slot krijgt de kunstdocent beoordelingsinstructie waarin de volgorde van beoordelen staat. De beoordeling komt tot stand aan de hand van negen opeenvolgende vragen. Alleen het antwoord op vraag negen (het eindoordeel in de vorm van een cijfer) moet worden genoteerd: Constateren 1

Wat is uw eerste globale indruk van de collectie?

2

Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat met betrekking tot de inhoud? Ten aanzien van het eigen standpunt of de eigen mening van de kandidaat mag door de beoordelaar geen inhoudelijk waardeoordeel worden uitgesproken.

3

Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat bij de vormgeving?

4

Is in de collectie zichtbaar welk(e) inhoudelijk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat ten aanzien van het thema heeft genomen? Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd.

5

Is in de collectie zichtbaar welk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat bij de vormgeving heeft gekozen? Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd. Beoordelen In de collectie dient de onderlinge relatie tussen uitgangspunt, werkproces, schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) zichtbaar te zijn.

6

Wat is uw oordeel over de kwaliteit van het proces? Hierbij dient mede te worden gelet op variatie en diepgang in de schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) en de keuzes die tijdens het proces gemaakt zijn.

7

Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de beelden (schetsen, voorstelling, beeldende aspecten en materialen en technieken?

8

Wat is uw oordeel over de originaliteit van de uitwerking?

9

Wat is uw eindoordeel?

16


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Cijfervaststeffing De docent en de tweede corrector stellen, na afzonderlijke beoordeling, in onderling overleg het cijfer voor het CPE vast (CEVO, beoordelingsinstructie CPE tekenen vwo 2010). Om het realisatiegehalte en daarmee de validiteit van dit onderzoek te verhogen is gekozen om deze CPE beoordelingscriteria aan te houden. De CPE beoordelingsinstructie wordt al meerdere jaren gebruikt in 6 vwo. Het is daarmee een vaak getest meetinstrument. Daarbij zijn de verzamelde tien CPE collecties voor dit onderzoek al een keer getoetst met dit instrument, waardoor het meten met een zelfde instrument door andere groepen in principe hetzelfde resultaat zou moeten opleveren. Bij het analyseren van de resultaten zal dit blijken. 2.4

CPE collecties

Voor dit onderzoek zijn tien CPE collecties verzameld en geselecteerd. Een CPE collectie is een verzameling van schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) die een onderlinge samenhang vertonen en het proces van beeldend vormgeven weerspiegelen (CEVO, organisatorische richtlijnen CPE beeldend vakken VWO 2010). Opzet Voor het onderzoek werd gestreefd naar een verzameling van minimaal zes tot tien collecties uit het traditionele vak tekenen gemaakt door eindexamenkandidaten uit 6-VWO in het kader van het CPE uit het schooljaar 2008 - 2009. De collecties zijn al beoordeeld door een eigen docent en de tweede corrector conform het CPE. Elke collectie heeft een eindcijfer gekregen. Het feit dat alle werkstukken een eindcijfer hebben gekregen maakt het beoordelen van deze werkstukken door de groep ervaren en onervaren kunstdocenten in de nagebootste beoordelingssituatie betrouwbaar. De cijfers van de groepen ervaren- en onervaren kunstdocenten worden ook vergeleken met deze ‘officiële’ eindcijfers. Bij de selectie van de werkstukken werd gestreefd naar een zo groot mogelijke variatie in eindcijfers. Van de tien collecties is één werkstuk overduidelijk onvoldoende <4,0 (een 4 of lager) en één werkstuk overduidelijk uitstekend: >9,0

17


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

(een 9 of hoger). De andere acht werkstukken werden beoordeeld met een cijfer tussen een onvoldoende en een uitstekend. Uit de veronderstelling dat de cijfers tussen onvoldoende en uitstekend meer discussie op zal leveren. Daarnaast werd gestreefd naar het bijeenbrengen van werkstukken van zoveel mogelijk verschillende scholen, verspreid over het hele land. Tot slot werd gestreefd naar een grote diversiteit in eindwerken van abstract schilderij tot website. Uitvoering Ten behoeve van dit onderzoek werd tijdens een CPE vwo bijeenkomst in januari 2010 een oproep gedaan om examenwerk van leerlingen in bruikleen te stellen. Ongeveer twee weken later is de oproep nogmaals op de mail verschenen naar de 35 aanwezige CPEdocenten. Twee docenten van het Liemers college te Zevenaar hebben gereageerd. Zij hadden examenwerk uit schooljaar 2007 – 2008 en uit schooljaar 2008 – 2009 te leen. Verder bleven reacties uit. Onderzoek aan de hand van ‘echt’ CPE-werk brengt praktische problemen met zich mee. Docenten geven de CPE werkstukken aan het eind van het schooljaar mee aan hun leerlingen en overgebleven werkstukken worden aan het eind van het schooljaar weggegooid door ruimtegebrek op school. Scholen benaderen voor het lenen van CPE examenwerk leek onmogelijk. Gelukkig waren twee 6vwo leerlingen (door persoonlijk contact) van het RSG te Epe bereid hun examenwerk uit te lenen voor dit onderzoek. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van tien collecties van twee verschillende scholen: het RSG Noord Oost Veluwe Epe (twee collecties) en het Liemers college in Zevenaar (twaalf collecties) met examenwerk uit schooljaar 2007 – 2008 en uit schooljaar 2008 – 2009. De collecties zijn begeleid door drie verschillende kunstdocenten. Het is niet gelukt om collecties van meer verschillende scholen in Nederland te verzamelen. Variatie in eindcijfers was ook moeilijk te realiseren door het kleine aantal verzamelde collecties (viertien collecties in totaal). De eindcijfers van de verzamelde werkstukken lag tussen de 6,0 en de 8,0. De verzamelde collecties varieerde wel sterk in eindwerkstukken. De collecties bestonden uit verschillende schilderstijlen (van realistisch tot abstract), collages, schildering op glas, fotografie en website design.

18


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Niet alle CPE collecties waren compleet bij het beoordelingsexperiment. Bij vijf collecties (collectie B, F, H, I en J) miste de officiële procesbeschrijving conform de richtlijnen van het CPE. Bij twee collecties (collectie B en F) lag een procesbeschrijving door de leerling zelf geschreven, wel volgens de richtlijnen opgesteld. Bij twee collecties miste het eindwerk (collectie E en I). Bij deze collecties waren foto’s (collectie E) of een schaalmodel (collectie I) van het eindwerk aanwezig tijdens het beoordelingsexperiment. Om dicht bij de werkelijke CPE beoordelingssituatie te blijven werden de organisatorische richtlijnen van het CPE tekenen vwo zo goed mogelijk opgevolgd. Volgens de organisatorische richtlijnen (CEVO, 2010) moet een school zorgen voor het tentoonstellen van de examencollecties van leerlingen. De school dient voorafgaande aan de beoordeling door de eigen docent (eerste corrector) en de gecommitteerde (tweede corrector) te zorgen dat: -

alle collecties zijn opgesteld of geëxposeerd in een afgesloten ruimte waarin het werk tot zijn recht komt, zodat de eerste en de tweede corrector ongehinderd hun werk kunnen verrichten;

-

alle werkstukken voorzien zijn van de naam en het examennummer van de kandidaat;

-

alle schetsen, studies en eindwerkstukken zijn genummerd in de volgorde van ontstaan;

-

bij iedere collectie het procesformulier aanwezig is, ingevuld door de kandidaat;

-

bij een collectie het werkboek aanwezig is (voor zover gemaakt) (CEVO, organisatorische richtlijnen CPE beeldend vakken VWO 2010).

Voorafgaande aan het beoordelingsexperiment stonden de tien collecties opgesteld in een afgesloten ruimte op de Academie voor Bouwkunst te Amsterdam. Alle werkstukken waren geanonimiseerd en voorzien van een letter van collectie A t/m J. Alle schetsen, studies en eindwerkstukken waren zo goed mogelijk, maar niet allemaal, genummerd van volgorde van ontstaan. Bij de meeste collecties was het procesformulier aanwezig (bij 7 collecties). Bij de meeste collectie was een werkboek aanwezig (bij 8 collecties).

19


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Om een indruk te krijgen van de tien verzamelde CPE collecties zijn in bijlage 3 collectiebeschrijvingen te vinden. Van elke collectie is een foto gemaakt van de manier van opstellen tijdens het beoordelingsexperiment, welke onderdelen van de organisatorische richtlijnen aanwezig waren tijdens het beoordelingsexperiment en een korte beschrijving van de collectie. 2.5

Onderzoekspopulatie

Opzet Gestreefd werd naar een aantal van twintig ervaren kunstdocenten in tien duo’s en twintig onervaren kunstdocenten in duo’s. Minimaal tien docenten, vijf ervaren duo’s en minimaal tien onervaren docenten, vijf onervaren duo’s. Bij de groep ervaren kunstdocenten werd gestreefd naar minimaal drie jaar ervaring met het beoordelen van het CPE vwo. Hier ligt een veronderstelling aan ten grondslag dat na drie jaar een kunstdocent een redelijke mate van ervaring heeft opgebouwd. Onervaren kunstdocenten zijn derde en vierdejaars studenten van de kunstacademie, lerarenopleiding. Studenten die volgend jaar (of over twee jaar in het geval van derdejaars) in het voortgezet onderwijs willen werken. Bij de groep studenten werd gestreefd naar studenten van verschillende kunstopleidingen in Nederland. Uitvoering Om ervaren kunstdocenten te werven is tijdens de CPE vwo bijeenkomst in januari 2010 een presentatie gegeven over de opzet van dit onderzoek met verzoek tot medewerking aan alle 35 aanwezige CPE docenten voor dinsdag 13 april 2010. Ongeveer twee weken later is deze vraag nogmaals op de mail verschenen. Positieve reacties over het belang van dit onderzoek verschenen, maar aanmeldingen voor deelname bleven uit. De voornaamste reden die genoemd 20


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

werd was tijdgebrek. Uiteindelijk zijn via Marjo van Hoorn persoonlijke mails naar bekenden van haar gegaan. Wederom bracht dit positieve mailberichten over dit onderzoek, maar aanmeldingen voor deelname bleven moeilijk. Het is gelukt om twee verschillende sessies te organiseren voor in totaal zes kunstdocenten. Om onervaren kunstdocenten te werven zijn verschillende kunstacademies in Nederland benaderd. Op de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK) en de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU) is dit onderzoek gepresenteerd met de dringende vraag aan studenten om mee te werken aan dit onderzoek. Deze vraag is na de presentaties een aantal keer rond gemaild door de studieleiders van de AHK en HKU. De studieleiders op ArteZ in Zwolle, ArteZ Arnhem en Minerva in Groningen hebben rond gemaild of studenten geïnteresseerd waren in medewerking aan dit onderzoek. De presentaties leverde zes studenten van de HKU op en zeven studenten van de AHK. Medewerking uit Zwolle, Arnhem of Groningen bleef uit. De totale omvang van de onderzoekspopulatie bedraagt negentien mensen, waarvan zeven mannen en twaalf vrouwen. De groep ervaren kunstdocenten bestaat uit zes kunstdocenten en de groep onervaren kunstdocenten uit dertien studenten. De groep ervaren kunstdocenten bestaat uit zes kunstdocenten, waarvan vijf mannen en een vrouw, twee docenten die nog steeds oude stijl kunst geven en vier docenten die nu het nieuwe kunstvak geven, vier docenten zijn in de 50 jaar oud, een docent van 40 jaar en een docent van 24 jaar oud, twee docenten hebben geen ervaring met het CPE vwo, de andere vier docenten hebben 1, 8, 10 en 20 jaar ervaring met het CPE vwo. De groep onervaren kunstdocenten bestaat uit dertien kunststudenten, waarvan twee mannen en elf vrouwen, drie derdejaars studenten en tien vierdejaarsstudenten, zeven studenten van de Academie voor Beeldende Vorming Amsterdam en zes studenten van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. De leeftijd van de studenten ligt tussen de 20 en 23 jaar oud (elf studenten), twee studenten uitgezonderd één student van 29 jaar en één deeltijdstudent van 45 jaar

21


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

oud. Twee Studenten hebben stage-ervaring in 6 vwo, de andere elf studenten hebben geen ervaring. 2.6

Beoordelingsprocedure CPE beoordelingsexperiment

Op grond van het onderzoek van Schönau (1988), waar de vraag of het kunstpraktijkvak als centraal examenvak kan worden ingevoerd werd onderzocht, is in 1983 geadviseerd, dat bij de beoordeling van praktisch beeldend werk op vwoniveau, de beoordelaars (eerste en tweede corrector) als volgt te werk zouden moeten gaan: -

globaal oordeel

-

beoordeling aan de hand van de (bestaande) criteria, examenprogramma.

-

Eindoordeel, waarbij het globale oordeel en alle overige criteria in beschouwing moesten worden genomen.

De beoordeling zou door eerste en tweede corrector geheel onafhankelijk van elkaar moeten plaatsvinden. Na het vaststelling van de onafhankelijke cijfers moet in overleg het eindcijfer worden vastgelegd (Schönau, 1988). Het beoordelingsexperiment bestaat uit twee beoordelingsrondes. Een eerste en tweede corrector geven in de eerste ronde individueel een cijfer aan de tien opgestelde CPE collecties. Vervolgens worden zij geacht in ronde twee tot overeenstemming te komen over een eindcijfer per collectie. VOORAF Studenten en docenten kregen vooraf de richtlijnen en beoordelingscriteria van het CPE vwo (CEVO, 2010) gemaild om door te nemen. Tien collecties van leerlingen uit 6 vwo van schooljaar 2007 – 2008 en schooljaar 2008 – 2009 zijn opgesteld in een afgesloten ruimte op de Academie voor Bouwkunst volgens de richtlijnen van het CPE. Ook schetsen, studies en het procesbeschrijvingsformulier zijn aanwezig. De collecties zijn geanonimiseerd en voorzien van de letters A t/m J. Elke student en docent krijgt een uniek nummer dat correspondeert met het in te vullen resultaatformulier. RONDE 1 Elke student en docent beoordeelt alle tien collecties individueel aan de hand van de beoordelingscriteria CPE tekenen VWO en het individuele deel van het 22


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

resultaatformulier waar de letters van de collecties opstaan (kolom 1). De student en de docent maakt voor de beoordeling van de collectie gebruik van de schaal van cijfer 1 t/m 10, eventueel met één decimaal. Daarnaast worden vier (bij studenten) tot

zes

(bij

docenten)

vragen

gesteld

over

de

benadering

van

de

beoordelingscriteria CPE. Deze vragen vullen studenten en docenten individueel in op het resultaatformulier. RONDE 2 Na het vaststellen van de individuele cijfers van de tien collecties, komen studenten en docenten in een overlegruimte bij elkaar in duo’s (als eerste en tweede corrector). De studenten vergelijken hun cijfers en schrijven om te beginnen de cijfers van hun ‘beoordelingspartner’ op het resultaatformulier (kolom 2). Vervolgens moeten de studenten in overleg tot overeenstemming komen over het eindcijfer CPE van alle tien de collecties. Dit gezamenlijke cijfer schrijven de studenten en docenten op in kolom EINDCIJFER (kolom 3). Ook worden twee vragen gesteld over het overeenstemmingoverleg om tot een eindcijfer te komen. Deze vragen vullen studenten en docenten individueel in op het resultaatformulier. 2.7

Locatie

De beoordeling van de tien CPE collecties heeft op de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam plaatsgevonden. Conform de aanbeveling van Beattie (1992) het beoordelen van het CPE in een gespecialiseerde omgeving te doen, weg van subjectieve invloeden van een kunstlokaal. De beoordeling moet in een afgezonderde ruimte gedaan worden, zonder gestoord te worden. Dit is nodig om tot een betrouwbaar en objectief oordeel te komen, aldus Beattie (1992). De Academie voor Bouwkunst is bij uitstek een gespecialiseerde omgeving en geeft kunstbeoordelaars de rust om in een afgezonderde ruimte, zonder gestoord te worden te beoordelen.

23


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Hoofdstuk 3 RESULTATEN Bij de analyse van de resultaten is onderscheid gemaakt tussen de beoordelingsprocedure conform de CPE beoordelingsinstructie en de uitkomsten van de cijfers voor de CPE collecties. Paragraaf 1 en 2 hebben betrekking op de CPE beoordelingsprocedure. Docenten en studenten zijn naar hun mening gevraagd over de CPE beoordelingsinstructie en naar de weging van het product en het proces tijdens de beoordeling. Paragrafen 3 tot en met 6 betreffen een analyse van de cijfers voor de collecties. De gemiddelde cijfers per collectie worden gegeven, het verschil in beoordelen tussen onervaren en ervaren kunstdocenten, de mate van overeenstemming en welke collecties makkelijk of moeilijk te beoordelen zijn. 3.1

Mening over CPE beoordelingsinstructie

Volgens de beoordelingsinstructie van het CPE tekenen vwo komt de beoordeling van een examencollectie tot stand aan de hand van negen opeenvolgende vragen. Alleen het antwoord op vraag negen (het eindoordeel in de vorm van een cijfer) moet worden genoteerd. De eerste en de tweede corrector zijn verplicht de beoordeling van het praktisch werk te verrichten conform deze beoordelingsinstructie (CEVO, 2010). Op de vragenlijst werden docenten en studenten gevraagd hun mening te geven over de CPE beoordelingsinstructie. De eerste twee vragen gingen over de begrijpelijkheid en hanteerbaarheid van de CPE beoordelingsinstructie. Docenten kregen nog twee vragen. Een vraag over het aanhouden van de volgorde van de negen vragen en of de eerste globale indruk (vraag 1) het eindoordeel (vraag 9) bepaalt. 1A Wat vindt u van de CPE beoordelingsinstructie met de negen vragen? Onbegrijpelijk

-

goed begrijpelijk

Totaal aantal

Score

1

2

3

4

5

Aantal docenten

0

0

3

9

6

18

Aantal docenten

0

0

2

3

1

6

Aantal studenten

0

0

1

6

5

12

en studenten

24


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Over het totaal gezien zijn docenten en studenten van mening dat de beoordelingsinstructie begrijpelijk tot goed begrijpelijk is (score 3 t/m 5). Niemand heeft de beoordelingsinstructie als onbegrijpelijk ervaren. Docenten zijn iets strenger dan studenten over de beoordelingsinstructie. Studenten geven de begrijpelijkheid van de beoordelingsinstructie een hogere score dan de docenten. 1B Wat vindt u van de CPE beoordelingsinstructie met de negen vragen? Slecht hanteerbaar

-

goed hanteerbaar

Totaal aantal

Score

1

2

3

4

5

Aantal docenten

1

1

5

8

3

18

Aantal docenten

1

0

2

3

0

6

Aantal studenten

0

1

3

5

3

12

en studenten

Over het totaal gezien zijn de meeste docenten en studenten van mening dat de beoordelingsinstructie hanteerbaar tot goed hanteerbaar is (score 3 t/m 5). Een enkeling vindt de beoordelingsinstructie slecht hanteerbaar. Opvallend is het verschil tussen docenten en studenten. Studenten vinden de beoordelingsinstructie beter hanteerbaar dan docenten. Studenten geven hoge scores (score 4 en 5) terwijl docenten vooral score 3 en 4 geven en score 5 helemaal niet. 1 Docent vindt de beoordelingsinstructie slecht hanteerbaar (score 1). 1 Student vindt de beoordelingsinstructie matig hanteerbaar (score 2).

25


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

1C Past u de CPE beoordelingsinstructie in de volgorde van vraag 1 t/m 9 toe?

Helmaal niet

-

enigszins

-

volledig

Score

1

2

3

4

5

Aantal docenten

1

2

3

0

0

Totaal aantal

6

Van de zes kunstdocenten passen drie docenten de beoordelingsinstructie enigszins (score 3) toe in de volgorde van vraag 1 t/m9, twee docenten een beetje (score 2) en één docent volgt de volgorde helemaal niet (score 1). Niet één kunstdocent volgt de CPE beoordelingsinstructie volledig in de volgorde van vraag 1 t/m 9 toe. 1D Mijn eerste globale indruk van de collectie (vraag 1) bepaalt mijn eindoordeel (vraag 9). Helmaal niet

-

enigszins

-

volledig

Score

1

2

3

4

5

Aantal docenten

0

1

2

3

0

Totaal aantal

6

Van de zes kunstdocenten bepaalt bij drie kunstdocenten de eerste globale indruk van de collectie in grote mate het eindoordeel (score 4). In andere woorden het cijfer wat bij vraag 1 van de beoordelingsinstructie wordt gegeven, de globale indruk van de collectie, komt in grote mate overeen met het eindcijfer van vraag 9. Bij twee docenten bepaalt de globale eerste indruk enigszins het eindoordeel (score 3) en bij één docent bepaalt de globale eerste indruk een klein beetje het eindoordeel (score 2). Dit roept de vraag op wat is de noodzaak is van de beoordelingsinstructie wanneer de meerderheid van de kunstdocenten aangeeft dat de globale eerste indruk van een collectie in grote mate overeenkomt met het eindoordeel. Bij de discussie wordt hier op teruggekomen.

26


Master kunsteducatie

3.2

Floor den Uyl

Product versus proces

Volgens de CPE beoordelingsinstructie moet de kunstdocent een oordeel geven over de kwaliteit van het proces (vraag 6) en een oordeel over de kwaliteit van de beelden met betrekking tot de voorstelling, beeldende aspecten, materiaal en technieken (vraag 7): de kwaliteit van het product(en). De CPE beoordelingsinstructie geeft geen uitsluitsel over hoe zwaar het proces en het product wegen in het eindoordeel. Mag de kunstdocent dit zelf bepalen? Kan een examenkandidaat met een fantastisch, uitgebreid beeldend werkproces, maar met een onaf, clichématig eindproduct een hoog eindcijfer behalen? Hoe vinden docenten en studenten dat de balans tussen proces en product moet liggen bij een beoordeling? In de vragenlijst is aan zowel docenten als studenten gevraagd om in percentages weer te geven hoe zwaar de kwaliteit van het proces en hoe zwaar de kwaliteit van het product in hun beoordeling weegt. Vraag 2 Geef in percentages aan hoe zwaar de kwaliteit van het proces en hoe zwaar de kwaliteit van het product wegen in de beoordeling? Kwaliteit proces:

……… %

Kwaliteit product:

……… % 100

Totaal

Product 53,4

Docent

Proces 46,6

Product

Student

Proces

54,2

%

Product

45,8

53

Totaal

Docent

Student

Proces

46,6 %

45,8 %

47 %

Product

53,4 %

54,2 %

53 %

27

Proces 47


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Over het totaal gezien weegt het product zwaarder(53,4%) dan het proces (46,6%) in de beoordeling van CPE collecties door docenten en studenten. Docenten geven meer gewicht aan het product in de beoordeling (54,2%) dan aan het proces (45,8%). Studenten geven ook meer gewicht aan het product (53%) dan aan het proces (47%). Docenten wegen het product dus iets zwaarder in hun beoordeling dan studenten, maar het verschil is erg klein. 3.3

Gemiddelde cijfers per collectie

Bij het CPE geeft de eigen docent (eerste corrector) een cijfer aan de collectie van een examenkandidaat en een onafhankelijk gecommitteerde van een andere school (tweede corrector). Na het vaststellen van de individuele cijfers komen de eerste en de tweede corrector samen om in overleg tot een eindcijfer te komen. In de nagebootste CPE opzet voor dit onderzoek hebben docenten en studenten cijfers gegeven aan de tien verzamelde CPE collecties. In de eerste ronde werden individuele cijfers aan de collecties gegeven om daarna in de tweede ronde in duo’s (als eerste en tweede corrector) in overleg tot overeenstemming over eindcijfers van de collecties te komen. De gemiddelde cijfers na de individuele beoordeling van de collecties staan in tabel 1 en de gemiddelde cijfers na overleg in duo’s staan in tabel 2. De verzamelde CPE collecties zijn uit schooljaar 2007 – 2008 (drie collecties) en uit schooljaar 2008 – 2009 (zeven collecties). Alle collecties hebben dat schooljaar een eindcijfer ontvangen na overleg met de eigen docent (eerste corrector) en de gecommitteerde (tweede corrector). Deze ‘officiële’ eindcijfers per collectie staan in de laatste kolom in tabel 1 en 2.

28


Master kunsteducatie

Tabel 1 Collectie

Floor den Uyl

Gemiddelde individuele cijfers per collectie Docenten en

Docenten

Studenten “Officiële”

studenten

cijfers)*

A

6,8

6,3

7,0

6,8

B

7,1

7,2

7,0

8,0

C

7,9

7,3

8,1

7,0

D

6,4

5,8

6,7

7,5

E

7,6

7,2

7,8

7,3

F

6,8

7,0

6,8

6,4

G

6,2

5,6

6,5

6,4

H

6,5

6,3

6,5

7,3

I

6,9

5,9

7,3

7,6

J

7,3

7,1

7,5

7,5

Totaal

7,0

6,6

7,1

7,2

)* onder officiële cijfers wordt de eindcijfers die examenkandidaten in hun examenjaar bij het vak tekenen VWO voor hun CPE collectie hebben gekregen verstaan.

Studenten hebben acht van de tien collecties een gemiddeld hoger cijfer gegeven dan de docenten. Studenten geven individueel gemiddeld hogere cijfers per collectie dan docenten. Het gemiddelde individuele totaalcijfer over alle collecties door docenten en studenten is een 7,0. Het gemiddelde officiële eindcijfer, wat de tien examenkandidaten gemiddeld voor hun collecties hebben gekregen, is een 7,2. De examencollecties zijn dus iets hoger beoordeeld in de officiële examenprocedure dan bij dit beoordelingsexperiment door de onderzoeksgroepen. Docenten hebben een gemiddeld totaalcijfer van 6,6 gegeven en studenten een gemiddeld totaalcijfer van 7,1. Studenten komen met het geven van het individuele cijfers dichter bij het officiële gemiddelde totaalcijfer over alle collecties dan docenten. In vergelijking met het officiële eindcijfer, het cijfer wat examenkandidaten in hun examenjaar voor hun collectie hebben gekregen, zijn zes van de tien collecties gemiddeld lager beoordeeld door docenten en studenten samen. Docenten 29


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

hebben acht van de tien collecties gemiddeld lager en twee van de tien gemiddeld hoger beoordeeld dan de officiële eindcijfers en studenten hebben vier collecties gemiddeld lager, één collectie gelijk en vijf van de tien gemiddeld hoger beoordeeld. Na het vaststellen van de individuele cijfers komen de eerste en tweede corrector samen in ronde 2 om in overleg tot een eindcijfer te komen. De gemiddelde cijfers na overleg in duo’s (na overeenstemming tussen eerste en tweede corrector) staan in tabel 2. Tabel 2 Collectie

Gemiddelde cijfers per collectie in duo’s na overeenstemming Docenten en

Docenten

Studenten “Officiële”

studenten

cijfers

A

6,8

6,3

6,9

6,8

B

7,1

7,1

7,0

8,0

C

7,9

7,7

8,0

7,0

D

6,2

5,8

6,4

7,5

E

7,7

7,5

7,8

7,3

F

6,6

7,0

6,5

6,4

G

5,8

5,3

6,0

6,4

H

6,1

6,0

6,1

7,3

I

6,9

5,9

7,3

7,6

J

7,3

7,1

7,4

7,5

Totaal

6,8

6,6

7,0

7,2

Ook na overleg in duo’s heeft de groep studenten acht van de tien collecties een gemiddeld hoger cijfer gegeven dan de docenten. Studenten geven na overleg in duo’s gemiddeld hogere cijfers per collectie dan docenten. Het gemiddelde duo totaalcijfer over alle collecties door docenten en studenten is een 6,8. Het gemiddelde officiële eindcijfer, wat de tien examenkandidaten gemiddeld voor hun collecties hebben gekregen, is een 7,2. De examencollecties zijn dus weer hoger beoordeeld in de officiële examenprocedure dan bij dit 30


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

beoordelingsexperiment door de onderzoeksgroepen. Docenten hebben een gemiddeld duo totaalcijfer van 6,6 gegeven en studenten een gemiddeld duo totaalcijfer van 7,0. Studenten komen dichter bij het officiële gemiddelde totaalcijfer over alle collecties dan docenten. In vergelijking met de officiële eindcijfer per collectie zijn zes van de tien collecties in duo’s gemiddeld lager beoordeeld door de totale onderzoeksgroep (docenten en studenten samen). Docenten hebben acht van de tien collecties gemiddeld in duo’s lager en twee van de tien gemiddeld in duo’s hoger beoordeeld dan de officiële eindcijfers en studenten hebben vier collecties gemiddeld in duo’s lager, één collectie gelijk en vijf van de tien gemiddeld in duo’s hoger beoordeeld. De duocijfers van docenten zijn lager dan de duocijfers van studenten. Docenten beoordelen strenger dan studenten. 3.4

Verschil in beoordeling tussen onervaren en ervaren kunstdocenten

Om een verschil in beoordeling tussen ervaren en onervaren kunstdocenten te toetsen wordt om te beginnen een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde individuele cijfers ten opzichte van de gemiddelde cijfers na overeenstemming in duo’s. In tabel 3 staan de gemiddelde cijfers per collectie naast elkaar. In andere woorden er wordt een vergelijking gemaakt tussen het cijfer wat een beoordelaar individueel aan een collectie geeft en het eindcijfer die na overleg met een andere beoordelaar staat (tabel 3).

31


Master kunsteducatie

Tabel 3

Floor den Uyl

De gemiddelde individuele cijfers en gemiddelde cijfers na overeenstemming in duo’s per collectie

Collectie

Docenten en

Docenten en

Docenten

Docenten

Studenten

Studenten

studenten

studenten

INDIV.

DUO

INDIV.

DUO

INDIV.

DUO

A

6,8

6,8

=

6,3

6,3

=

7,0

6,9

<

B

7,1

7,1

=

7,2

7,1

<

7,0

7,0

=

C

7,9

7,9

=

7,3

7,7

>

8,1

8,0

<

D

6,4

6,2

<

5,8

5,8

=

6,7

6,4

<

E

7,6

7,7

>

7,2

7,5

>

7,8

7,8

=

F

6,8

6,6

<

7,0

7,0

=

6,8

6,5

<

G

6,2

5,8

<

5,6

5,3

<

6,5

6,0

<

H

6,5

6,1

<

6,3

6,0

<

6,5

6,1

<

I

6,9

6,9

=

5,9

5,9

=

7,3

7,3

=

J

7,3

7,3

=

7,1

7,1

=

7,5

7,4

<

Totaal

7,0

6,8

<

6,6

6,6

=

7,1

7,0

<

= het gemiddelde duocijfer is gelijk aan het gemiddelde individuele cijfer < het gemiddelde duocijfer is kleiner dan het gemiddelde individuele cijfer > het gemiddelde duocijfer is groter dan het gemiddelde individuele cijfer Paars staat voor de gemiddelde cijfers van docenten en studenten samen: = wit, < paars en > lichtpaars. Rood staat voor de gemiddelde cijfers van de docenten: = wit, < rood en > roze. Groen staat voor de gemiddelde cijfers van de studenten: = wit, < groen en < lichtgroen.

Over het totaal gezien zijn de gemiddelde individuele cijfers per collectie, de cijfers die beoordelaars onafhankelijk van elkaar geven, hoger dan de eindcijfers na overleg met elkaar. Van een gemiddeld individueel totaalcijfer van een 7,0 naar een totaalcijfer na overeenkomst in duo’s van een 6,8. Dit is een opvallend verschil. Dit zou betekenen dat na overleg het eindcijfer van een collectie vaker zakt dan gelijk blijft of stijgt. Over de hele groep genomen (docenten en studenten) blijft het gemiddelde individuele cijfer en het duocijfer na overeenstemming bij vijf collecties gelijk, bij vier collecties is het duocijfer lager en bij één collectie stijgt het duocijfer na overeenstemming.

32


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Bij docenten blijven de gemiddelde individuele cijfers en de gemiddelde duocijfers vaker gelijk dan bij de studenten. Van de tien cijfers per collectie blijven vijf cijfers voor collecties gelijk, terwijl bij de groep studenten maar drie cijfers gelijk blijven. Bij de docenten zakt het cijfer na overleg in duo’s bij drie collecties en bij studenten zakt het cijfer na overleg in duo’s bij zeven collecties. Bij docenten stijgt het cijfer na overleg in duo’s bij twee collecties, bij studenten helemaal niet. Docenten wijken na overleg in duo’s niet vaak af van hun individuele cijfer per collectie. Studenten wijken na overleg in duo’s vaak af van hun individuele cijfer per collectie. Het verschil in afwijking tussen het gemiddelde individuele cijfer en het gemiddelde duocijfer ligt bij docenten tussen de 0 – 0,4 en bij studenten tussen de 0 – 0,5. Tot slot worden de officiële eindcijfers die de examenkandidaten voor de tien CPE collecties gekregen hebben vergeleken met de cijfers van de onderzoeksgroepen. In tabel 4 is het verschil tussen de officiële eindcijfers met alle individuele gemiddelde cijfers berekend en in tabel 5 is het verschil tussen de officiële eindcijfers met alle gemiddelde duocijfers na overeenstemming berekend. Tabel 4

Verschil in gemiddelde cijfers per collectie individueel ten opzichte van de “officiële” eindcijfers

Collectie

Officiële

Verschil docenten

Verschil

Verschil

cijfers

en studenten

docenten

studenten

A

6,8

0

- 0,5

0,2

B

8,0

- 0,9

- 0,8

-1,0

C

7,0

0,9

0,3

1,1

D

7,5

- 0,9

- 1,7

-0,8

E

7,3

0,3

- 0,1

0,5

F

6,4

0,4

0,6

0,4

G

6,4

- 0,2

- 0,8

0,1

H

7,3

- 0,8

- 1,0

- 0,8

I

7,6

- 0,7

- 1,7

- 0,3

J

7,5

- 0,2

- 0,4

0

Totaal

7,2

- 0,2

- 0,6

- 0,1

33


Master kunsteducatie

Tabel 5

Floor den Uyl

Verschil in gemiddelde cijfers per collectie in duo’s na overeenstemming ten opzichte van de “officiële” eindcijfers

Collectie

Officiële

Verschil docenten

Verschil

Verschil

cijfers

en studenten

docenten

studenten

A

6,8

0

– 0,5

0,1

B

8,0

- 0,9

– 0,9

-1,0

C

7,0

0,9

0,7

1,0

D

7,5

- 1,3

– 1,7

-1,1

E

7,3

0,4

0,2

0,5

F

6,4

0,2

0,6

0,1

G

6,4

– 0,6

– 1,1

-0,4

H

7,3

– 1,2

– 1,3

-1,2

I

7,6

– 0,7

- 1,7

-0,3

J

7,5

– 0,2

- 0,4

-0,1

Totaal

7,2

– 0,4

- 0,6

-0,2

Het officiële eindcijfer is ontstaan volgens de richtlijnen van het CPE na overleg tussen de eigen docent (eerste corrector) en een onafhankelijke gecommitteerde (tweede corrector) van een andere school. Dit officiële CPE eindcijfer zou beschouwd kunnen worden als de ‘ware score, maar is op zich ook niet meer dan een overeenstemming tussen twee beoordelaars. Om te testen of de CPE beoordelingsprocedure betrouwbaar is zou bij replicatie van de beoordelingsprocedure hetzelfde cijfer uit moeten komen. De uitkomst zou niet afhankelijk van de beoordelaar moeten zijn. Er is een groot verschil te constateren tussen de officiële eindcijfers en de gemiddelde duocijfers door onderzoeksgroep. Over het totaal is bij zes van de tien collecties het verschil groter dan 0,5 punten en bij twee collecties zelfs groter dan 1,0 punt ten opzichte van het officiële eindcijfers van de collecties. Opvallend is het grote verschil bij de groep docenten. Bij zeven van de tien collecties is het verschil groter dan 0,5 punten, waarvan vier collecties een verschil hebben groter dan 1,0 punt. Bij de groep studenten is het verschil bij vier van de tien 34


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

collecties groter dan 0,5 punten waarbij alle vier de collecties een groter dan 1,0 punt hebben. Het verschil tussen het officiĂŤle eindcijfer en de gemiddeldes van de docenten en studenten ligt bij docenten hoger dan bij de studenten. Docenten hebben een uitschieter van een verschil van 1,7 punten bij collectie I. 3.5 Mate van overeenstemming In deze paragraaf wordt bekeken of de hypothese die ten grondslag ligt aan dit onderzoek kan worden bevestigd. Die hypothese luidt: Is de mate van overeenstemming van de beoordeling van het praktisch beeldend werk van 6 vwo leerlingen, hoger bij ervaren docenten dan bij onervaren docenten? Nagegaan is hoeveel de individuele cijfers van de tweetallen studenten en docentbeoordelaars van elkaar verschillen. Deze verschillen zijn per collectie gemiddeld. In tabel 6 zijn die gemiddelde verschilscorestussen de beoordelingen van docenten en van studenten per collectie weergegeven. Tenslotte is door middel van een zogeheten t-test nagegaan of de gemiddelde verschilscores per collectie voor docenten en studenten van elkaar verschillen. De tabel bevat de resulterende t-waarden en in de onderste rij is aangegeven of ie t-waarden wel of niet statistisch significant van elkaar verschillen. Tabel 6

Gemiddelde verschil scores per collectie voor docenten en studenten en de t-toetsing van deze verschilscores A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

Totaal

Docent

1,60

0,67

1,7

0,67

1,12

0,73

0,77

2,0

0,83

1,33

1,15

Student

0,83

0,79

0,95

0,82

0,60

0,86

0,41

1,30

0,59

0,77

0,79

T-

-2,62

0,50

-2,03

0,74

-1,70

0,40

-1,65

-1,79

-0,97

-1,98

-3,45

0,02**

0,62

0,58

0,47

0,11

0,69

0,12

0,09* 0,34

waarde Sig.

* significant bij p = < 0,10 ** significant bij p = < 0,05

35

0,06* 0,00**


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Over het totaal genomen is er een significant verschil in overeenstemming tussen studenten en docenten. Studenten zijn het meer met elkaar eens gezien de lagere gemiddelde verschilscore bij studenten 0,79 in vergelijking met de gemiddelde verschilscore bij docenten van 1,15. Dat is een significant verschil blijkt uit de ttoetsing, totaal 0,00**. Dit betekent dat de hypothese is verworpen. Bij collectie A, H en J is een significant verschil te zien. De grootste beoordelaars overeenkomst ligt bij collectie A, H en J. Bij collectie B, C en F liggen beoordelaars ver uiteen. 3.6 Makkelijk en moeilijk te beoordelen collecties Er is ook gevraagd of studenten en docenten hun subjectieve beleving bij het beoordelen gaven. Docenten en studenten hebben op de vragenlijst aangegeven welke collectie individueel makkelijk en moeilijk te beoordelen was en waarom. Ze hebben ook aangegeven welke collecties in overleg makkelijk en moeilijk te beoordelen waren en waarom. Tabel 7 Makkelijk te beoordelen collectie individueel Collectie

Totaal

Collectie Docent

Collectie

Student

C

9

A

1

C

8

E

3

B

1

E

2

A

2

C

1

A

1

F

2

E

1

F

1

B

1

F

1

B

0

J

1

J

1

D

0

D

0

D

0

G

0

G

0

G

0

H

0

H

0

H

0

I

0

I

0

I

0

J

0

Totaal

18

Totaal

6

Totaal

12

Studenten vonden collectie C het makkelijkst individueel te beoordelen (acht studenten). Verder vonden studenten collectie E, A en F makkelijk individueel te 36


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

beoordelen. Docenten gaven ieder een andere collectie op als makkelijkst individueel te beoordelen collectie A, B, C, E, F en J. Studenten lichtten hun keuze voor collectie C als makkelijkst individueel te beoordelen collectie toe: “Inhoud was duidelijk te zien in de vormgeving.” “Het product spreekt al voor zich en de conceptvorming is logisch. Opgebouwd en geeft meer diepgang. Goed werk!” “Helder / overzichtelijk. Sterk werk. Duidelijke keuzes.” Collectie C is het makkelijkst individueel te beoordelen (voornamelijk volgens studenten) omdat deze collectie duidelijkheid en overzicht bood. De gemaakte keuzes zijn goed terug te zien zowel in het proces als aan het eindproduct. Tabel 8 Collectie

Moeilijk te beoordelen collectie individueel Totaal

Collectie Docent

Collectie

Student

J

8

C

1

J

7

A

2

D

1

A

2

E

2

E

1

G

2

G

2

H

1

E

1

C

1

I

1

B

0

D

1

J

1

C

0

H

1

A

0

D

0

I

1

B

0

F

0

B

0

F

0

H

0

F

0

G

0

I

0

Totaal

18

Totaal

6

Totaal

12

Studenten vonden collectie J het moeilijkst individueel te beoordelen (zeven studenten). Verder vonden studenten collectie A, G en E makkelijk individueel te beoordelen. Docenten gaven ieder een andere collectie op als moeilijkst individueel te beoordelen collectie C, D, E, H I en J. Studenten lichtten hun keuze voor collectie J als moeilijkst individueel te beoordelen collectie toe:

37


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

“Een website is een vorm van toegepaste kunst, welke criteria hanteer je dan als beoordelaar?” “Website moeilijk, ik weet niet wat er mogelijk is. Minder technieken en schetsen, concept om te beoordelen.” “De website: omdat dit een medium is waar ik zelf weinig inhoudelijk over kan zeggen. Bij een tekening kan ik makkelijker een oordeel geven omdat ik weet hoe ik deze moet lezen.” Collectie J de website is moeilijk te beoordelen (voornamelijk volgens studenten) omdat beoordelaars handvatten, internetbeoordelingscriteria zeggen te missen om een kunstvorm als een website te beoordelen. Tabel 9

Collectie

Makkelijk te beoordelen collectie in duo’s

Totaal

Collectie Docent

Collectie

Student

C

7

B

2

C

7

B

2

G

2

D

2

D

2

J

2

E

2

E

2

A

0

A

1

G

2

C

0

F

1

J

2

D

0

B

0

A

1

E

0

G

0

F

1

F

0

H

0

H

0

H

0

I

0

I

0

I

0

J

0

Totaal

19

Totaal

6

Totaal

13

Studenten vonden collectie C het makkelijkst in duo’s te beoordelen (zeven studenten). Verder vonden studenten collectie D, E, A en F makkelijk in duo’s te beoordelen. Docenten gaven in duo’s een andere collectie op als moeilijkst in duo’s te beoordelen, collectie B, G en J. Studenten lichtten hun keuze voor collectie C als makkelijkst te beoordelen collectie in duo’s toe:

38


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

“Beiden erg overtuigd door de kwaliteit van het eindwerk en de werkwijze / techniek.” “Gewoon heel goed werk. Allebei zelfde motivatie voor beoordelen.” “Vanwege de duidelijkheid in het werk en in het proces waarop niet veel af te dingen viel.” Ook bij keuze op andere collecties noemen studenten: Collectie A “Hadden het hetzelfde ingeschaald en hadden ook dezelfde argumenten. Proces was niet echt goed terug te zien in het werk. Weinig uitstraling (inhoudelijk) in eindwerk.” Collectie F” Hier hadden we allebei al hetzelfde oordeel.” Collectie E “Waren het over eens heel goed proces duidelijk verloop, goed resultaat.”

Docenten lichtten hun keuze voor de collectie die zij het makkelijkst te beoordelen in duo’s vonden toe: Collectie B “Omdat we hier al op één lijn zaten zij/hij kan de fantasie vaardig in beeld omzetten.” Collectie G “We waren het hier unaniem over eens dat dit niet voldoende niveau had voor een VWO eindexamen kandidaat.” Bij de keuze voor de makkelijkst te beoordelen collectie in duo’s wordt meerdere keren genoemd dat beide beoordelaars hetzelfde oordeel over de collectie hadden. Beoordelaars waren het in eerste instantie al eens over de collectie, weinig om over te discussiëren. De grote mate van overeenstemming over het cijfer is ongeacht of de beoordeling positief of negatief is.

39


Master kunsteducatie

Tabel 10 Collectie

Floor den Uyl

Moeilijk te beoordelen collectie in duo’s Totaal

Collectie Docent

Collectie

Student

A

4

C

2

A

4

C

4

E

2

B

2

E

3

H

2

C

2

B

2

A

0

F

2

F

2

B

0

D

1

H

2

D

0

E

1

D

1

F

0

G

1

G

1

G

0

H

0

I

0

I

0

I

0

J

0

J

0

J

0

Totaal

19

Totaal

6

Totaal

13

Studenten vonden collectie A het moeilijkst in duo’s te beoordelen (vier studenten). Verder vonden studenten collectie B, C, F, D, E en G moeilijk om in duo’s te beoordelen. Studenten zijn minder unaniem wat betreft de moeilijkst te beoordelen collectie in duo’s. Docenten gaven drie verschillende collecties als de moeilijkst te beoordelen collectie, namelijk collectie C, E en H. Studenten lichtten hun keuze voor collectie A als moeilijkst te beoordelen collectie in duo’s toe: “Proces vs product discussie.” “Proces - product. Klein gat daartussen.” “Meningen en belang van verschillende aandachtspunten lagen ver uit elkaar! Ook bij keuze op andere collecties noemen studenten: Collectie B “Moeilijkheid: proces weegt zwaar, was niet fantastisch maar: eindwerk was wel heel goed. Moeilijk te bedenken hoe je dat beoordeeld.” Collectie C “Ik keek naar mijn idee meer naar niveau van het eindwerk terwijl mijn 'partner' meer naar proces keek. Moeilijk evenwicht te vinden.” Collectie F “Ik vond het niet een voldoende. Lln heeft er niet uitgehaald wat er uitgehaald kan worden.”

40


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Docenten lichtten hun keuze voor de collectie die zij het makkelijkst te beoordelen in duo’s vonden toe: Collectie C “Om relatie proces – eindproduct” Collectie E “Omdat we daarbij erg van mening verschilden en dat had te maken met de manier waarop de opdracht door de leerling was opgevat. Mijn ‘partner’ vond dat de leerling de opdracht hier teveel had opgerekt en er dichterbij had moeten blijven, terwijl ik de weg die de leerling was ingeslagen wel kon waarderen.” Opvallend is de grote proces versus product discussie die niet alleen bij studenten, maar ook bij docenten speelt. Studenten hadden veel discussie over de zwaarte van het proces versus het product bij de beoordeling. Docenten zeggen ook van mening te verschillen over de werkwijze en keuzes van een examenkandidaat.

41


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

CONCLUSIE, DISCUSSIE EN AANBEVELINGEN 4.1 Conclusie De hypothese die aan dit onderzoek ten grondslag lag moet worden verworpen. Ervaren kunstdocenten komen niet tot een grotere overeenstemming bij beoordelen van praktisch beeldend werk van 6 vwo leerlingen conform het CPE dan onervaren kunstdocenten. Meer ervaring leidt niet tot grotere overeenstemming bij beoordeling. Daarbij moet worden erkend dat de groep docenten te klein was om generaliseerbare uitspraken te kunnen doen. De onervaren kunstdocenten (de groep studenten) vinden de beoordelingsinstructie begrijpelijker en beter hanteerbaar dan ervaren kunstdocenten. Een aantal docenten zegt de beoordelingsinstructie niet nodig te vinden, want bij vraag 1 (globaal oordeel) en vraag 9 (eindoordeel) komt hetzelfde cijfer uit. Een docent zei tijdens het beoordelen: ‘Ik zie het gelijk als ik binnen kom’. De beoordelingsinstructie als handreiking ter voorbereiding op het lesgeven in examenklassen zou onervaren docenten kunnen helpen. De instructie moet geen keurslijn zijn, maar meer een leidraad. Een ervaren kunstdocent moet vrij zijn op eigen wijze de instructie te volgen, maar dat kan ook voor minder overeenstemming en minder betrouwbaarheid zorgen. Deze aanbeveling is in overeenstemming met de gedachte van de nieuwe tweede fase waarbij scholen en dus kunstdocenten de ruimte wordt gelaten zelf keuzes te maken over de inrichting van het examen (Dinsbach, 2007a). Daarbij moet opgemerkt worden dat bij de invoering van de nieuwe tweede fase de kunstvakken weer teruggebracht worden naar schoolexamenvakken, wat in mijn ogen weer een stap achteruit is. CPE facetten als de aangewezen, onafhankelijk tweede corrector, landelijk vaste momenten van beoordelen en het tentoonstellen van de examencollecties zouden daarmee verloren gaan. De CPE beoordelingsinstructie geeft geen uitsluitsel over hoe zwaar het proces en het product wegen in het eindoordeel. Mag de kunstdocent dit zelf bepalen? Kan een examenkandidaat met een fantastisch, uitgebreid beeldend werkproces, maar met een onaf, clichématig eindproduct een hoog eindcijfer behalen? Hoe vinden

42


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

docenten en studenten dat de balans tussen proces en product moet liggen bij een beoordeling? Een groot onderwerp van discussie tussen beoordelaars in duo-overleg was de weging van product versus proces in een beoordeling. De beoordelingsinstructie geeft geen eenduidig antwoord op deze vraag. Dit is aan de kunstdocent zelf. Gemiddeld vinden zowel docenten en studenten dat het product iets zwaarder weegt in de beoordeling dan het proces. Dit kan te verklaren zijn aan het feit dat het product makkelijker te beoordelen is dan het proces. Het product staat tentoongesteld. Van het proces is enkel het werkboek (optioneel) en de procesbeschrijving aanwezig. Zaken als werkhouding of inzet zijn niet meer te beoordelen aan het eind. Docenten wegen het product iets zwaarder in hun beoordeling dan studenten, maar dat verschil is klein. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat studenten nog dagelijks met hun een eigen beeldend werkproces te maken hebben en daarom proces als belangrijk ervaren bij een beoordeling. Docenten zijn getraind in het beoordelen van eindwerkstukken. Het werkproces is wellicht moeilijker te beoordelen dan het eindproduct. Een ander discussiepunt is de noodzaak om in overleg tot een cijfer te komen. De eerste en tweede corrector allebei laten beoordelen draagt bij aan de betrouwbaarheid van het cijfer (Schรถnau, 1992), maar waarom in overleg tot het eindcijfer komen? Het is al jaren de reguliere CITO aanpak om centraal examens door een eerste en tweede corrector tot overeenstemming over cijfers te laten komen. Bevorderd deze beoordelingswijze net als bij andere examenvakken de betrouwbaarheid van de examencijfers? Na overleg zakken de gemiddelde cijfers per collectie. Een aanbeveling zou kunnen zijn om de eerste en tweede corrector in eerste instantie onafhankelijk van elkaar te laten beoordelen, dan komen zij samen en nemen het gemiddelde van de twee gegeven cijfers. In overleg wordt dan gekeken of de uitkomsten van de gemiddelden voor beide partijen volstaan. Bij het CPE geeft de eigen docent (eerste corrector) een cijfer aan de collectie van een examenkandidaat en een onafhankelijk gecommitteerde van een andere school (tweede corrector). Na het vaststellen van de individuele cijfers komen de eerste en de tweede corrector samen om in overleg tot een eindcijfer te komen.

43


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Over de totale onderzoeksgroep (docenten en studenten), de groep docenten en de groep studenten is een gemiddelde genomen van de individuele cijfers per collectie en de gemiddelde duocijfers na overeenstemming per collectie. De verzamelde CPE collecties hebben ook een ‘officieel’ eindcijfer ontvangen, het eindcijfer dat de examenkandidaat in het examenjaar bij het vak tekenen VWO voor hun CPE collectie na overleg met de eigen docent (eerste corrector) en de gecommitteerde (tweede corrector) heeft gekregen. Dit eindcijfer kan beschouwt worden als de ‘ware score’ of het ‘officiële’ CPE eindcijfer. Het cijfer waar volgens de officiële CPE procedure op uit zijn gekomen. Om te testen of de CPE beoordelingsprocedure valide is zou bij replicatie van de beoordelingsprocedure hetzelfde cijfer uit moeten komen. De uitkomst zou niet afhankelijk van de beoordelaar moeten zijn. Het ‘officiële’ eindcijfer per collectie wordt vergeleken met de gemiddelde cijfers per onderzoeksgroep. Over het algemeen beschouwt geven studenten individueel en na overleg gemiddeld hogere cijfers per collectie dan docenten. Docenten zijn strenger in hun beoordeling dan studenten. Een verklaring kan zijn dat docenten al veel meer werk hebben beoordeeld dan studenten, waardoor ze minder snel verrast worden door het werk van leerlingen. Het cijfer is daardoor lager. Daarnaast hebben docenten een grotere database in hun hoofd met leerlingenwerk en het cijfer wat eraan gekoppeld is. Ze hebben meer vergelijkingsmateriaal waardoor het cijfer lager wordt. In vergelijking met de officiële gemiddelde totaalcijfer over alle collecties komen studenten met het geven van het individuele cijfers en de duocijfers na overleg dichter bij het officiële totaalcijfer over alle collecties dan docenten. Onervaren kunstdocenten zijn dichter bij de ‘ware scores’ gekomen dan ervaren kunstdocenten. Bij docenten blijven de gemiddelde individuele cijfers en de gemiddelde duocijfers vaker gelijk dan bij de studenten. Docenten wijken na overleg in duo’s niet vaak af van hun individuele cijfer per collectie. Studenten wijken na overleg in duo’s vaak af van hun individuele cijfer per collectie om het in overleg bij te stellen.

44


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Er is een groot verschil te constateren tussen de officiĂŤle eindcijfers en de gemiddelde duocijfers door onderzoeksgroep. Over het totaal is bij zes van de tien collecties het verschil groter dan 0,5 punten en bij twee collecties zelfs groter dan 1,0 punt ten opzichte van het officiĂŤle eindcijfers van de collecties. Opvallend is het grote verschil bij de groep docenten. Bij zeven van de tien collecties is het verschil groter dan 0,5 punten, waarvan vier collecties een verschil hebben groter dan 1,0 punt. Bij de groep studenten is het verschil bij vier van de tien collecties groter dan 0,5 punten waarbij alle vier de collecties een groter dan 1,0 punt hebben. Het verschil tussen het officiĂŤle eindcijfer en de gemiddeldes van de docenten en studenten ligt bij docenten hoger dan bij de studenten. Dit is een opvallend resultaat, lijnrecht tegen de hypothese van dit onderzoek in. Het kan een aantal dingen betekenen. Om te beginnen zegt dit iets over de CPE beoordelingsbetrouwbaarheid. Het cijfer wat een examenkandidaat krijgt voor zijn CPE collectie tekenen is afhankelijk van de kunstdocent die het geeft. Verder is een vraagteken te zetten bij het overleg tussen de eigen docent en de onafhankelijke gecommitteerde van een andere school om tot een eindcijfer te komen. De tweede corrector heeft andere achtergrondkennis (een andere leeftijd en andere opleiding) waardoor de beoordelingscontext van beide beoordelaars verschilt. Daarbij verschilde de groep docenten bij dit onderzoek sterk van leeftijd en opleiding ten opzichte van de groep studenten. De homogeniteit bij de groep studenten was groter dan bij de docenten. Met iemand die dezelfde opleiding heeft gevolgd of van dezelfde leeftijd kom je waarschijnlijk makkelijker tot overeenstemming.

45


Master kunsteducatie

4.2

Floor den Uyl

Discussie

In de conclusie wordt gesteld dat de hypothese verworpen moet worden op basis van de resultaten, maar is het onderzoek voldoende valide en betrouwbaar te noemen? Het onderzoek is uitgevoerd met in totaal negentien respondenten. De groep onervaren kunstdocenten bestond uit dertien studenten en de groep ervaren kunstdocenten bestond uit zes docenten. Dit is een te kleine onderzoekspopulatie om generaliseerbare uitspraken te doen. Replicatie van de onderzoeksopzet is een pre, hier wordt later bij de aanbevelingen op teruggegrepen. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van twee onderzoeksgroepen: de ervaren en onervaren kunstdocenten. De groep onervaren kunstdocenten zijn derde en vierdejaars studenten van verschillende kunstopleidingen uit Nederland. De aangemelde studenten kwamen uiteindelijk alleen uit opleidingen in Amsterdam of Utrecht. Dit maakt de groep studenten een homogenere groep dan de docenten. Studenten hebben ongeveer dezelfde leeftijd, hebben les van dezelfde docenten en zijn goed op elkaar ingespeeld. De kans bestaat dat zij hierdoor in grotere mate overeenstemmen over een cijfer dan de groep docenten. In vervolgonderzoek moet gestreefd worden naar studenten van meerdere kunstopleidingen in Nederland. Bij de groep ervaren kunstdocenten is de ’ervaring grens’ gezakt. Ten behoeve van dit onderzoek staat de ervaren grens op minimaal drie jaar ervaring met het beoordelen van het CPE. Om voldoende kunstdocenten te werven zijn ervaren kunstdocenten zonder CPE ervaring ook gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Van de zes respondenten zijn vier docenten ervaren in het beoordelen van het CPE en twee kunstdocenten niet. De twee kunstdocenten zonder CPE ervaring zouden in een replicatieonderzoek eerder als onervaren CPE kunstdocent gekwalificeerd moeten worden. In de levensechte CPE beoordelingssituatie speelt het verschil tussen de eigen docent en de tweede corrector een rol. De eerste beoordeling van het beeldend

46


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

werk is altijd door de eigen docent van de leerling. Daarna volgt de beoordeling van de tweede corrector een onafhankelijke vakdocent. Tot slot moeten zij samen tot overeenstemming komen over het cijfer voor het betreffende werk. De focus bij dit onderzoek ligt op de verschillen tussen de ervaren versus onervaren kunstdocenten. Bij de groep onervaren docenten, de derde- en vierdejaars studenten, is geen sprake van de eigen docent. De studenten hebben (nog) geen werk van leerlingen. Om een valide vergelijking te maken tussen de twee groepen zullen de ervaren docenten geen beeldend werk van eigen leerlingen beoordelen. Toch blijft het verschil tussen de eigen docent versus de tweede corrector bestaan in de werkelijke beoordelingssituatie. Dit verschil brengt de vragen met zich mee die in vervolgonderzoek meegenomen moeten worden. Van de tien verzamelde CPE collecties waren de drie collecties uit het schooljaar 2007 – 2008 incompleet. De procesbeschrijving mistte. Bij twee collecties mistte het eindwerk. Foto’s of een schaalmodel waren aanwezig, maar het eindproduct mistte. Het feit dat collecties incompleet waren beïnvloed de beoordeling en dus de validiteit van het onderzoek. In de organisatorische richtlijnen (CEVO, 2010) staat vermeld dat de school moet zorgen dat alle collecties zijn opgesteld of geëxposeerd in een afgesloten ruimte waarin het werk goed tot zijn recht komt, zodat de eerste en tweede corrector ongehinderd hun werk kunnen verrichten. In de praktijk betekent dit dat de eerste corrector (de eigen kunstdocent) alle collecties van zijn/ haar eigen examenkandidaten moet opstellen. Het is in het belang van de eigen docent dat zijn/haar leerlingen hoge cijfers behalen. Er mag vanuit worden gegaan dat de eigen docent de collecties zo ophangt dat de collecties optimaal tot zijn recht komen. In de nagebootste CPE setting zijn de tien collecties opgesteld in een afgesloten ruimte om te beoordelen volgens de CPE richtlijnen, maar zonder te weten hoe een examenkandidaat dit voor ogen had of hoe de eerste corrector (eigen docent) dit toen opgesteld heeft. Ook dit is van invloed op de beoordeling en dus op de validiteit van het onderzoek.

47


Master kunsteducatie

4.3

Floor den Uyl

Aanbevelingen

Dit onderzoek bracht een aantal interessante resultaten. Het product weegt wat zwaarder dan het proces in een beoordeling. Na overleg tussen twee beoordelaars zakken de cijfers. Studenten zijn het in grotere mate eens met elkaar bij het beoordelen van een CPE collectie dan ervaren kunstdocenten. De nagebootste CPE procedure is geslaagd geweest. Tien CPE collecties was net goed, gezien de tijd die studenten en docenten aan een onderzoek willen besteden. Daarnaast brachten tien collecties voldoende gegevens op om te analyseren. De vragenlijst (het resultaatformulier is bijlagen 1 en 2) was helder, overzichtelijk maar bovenal een valide onderzoeksinstrument. De onderzoeksgroepen waren echter te klein en te homogeen om generaliserende uitspraken te kunnen doen. Herhaling van de onderzoeksopzet met een grotere onderzoeksgroep is aan te bevelen. Replicatieonderzoek naar de mate van overeenstemming tussen ervaren en onervaren kunstdocenten bij het beoordelen van het CPE vwo is een pre! Verder zou in plaats van de ervarenheid van beoordelaars gekeken kunnen worden of de homogeniteit in leeftijd en opleiding van een groep beoordelaars de mate van overeenstemming bij het beoordelen bepalen. Een nieuwe hypothese kan zijn: Beoordelaars met dezelfde leeftijd en opleiding komen tot grotere overeenstemming over een cijfer bij het beoordelen van praktisch beeldend werk van leerlingen uit 6 vwo dan beoordelaars van verschillende leeftijden en opleidingen.

48


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

LITERATUUR Beattie, D. K. (1992). The feasibility of Standardize Performance Assessment in the Visual Arts: Lessons from the Dutch Model. Studies in Art Education, 34 (1), 6-17. Beattie, D. K. (1997). Assessment in Arts Education. U.S.A. Worcester, Massachusetts: Davis Publications, Inc. Bos, E., Dinsbach, G., Bakker, M., Boshoven, T., Herfs, J. & Schรถnau., D. (2008). Syllabus Kunst (algemeen) vwo centraal examen 2010. Utrecht: CEVO. Boughton, D. (2004). Assessing art learning in changing context. High-stakes accountability, international standards and changing conceptions of artistic development. In E. W. Eisner & M. D. Day (Eds.), Handbook of Research and Policy in Art Education (pp. 579-583). New Jersey, Londen: Lawrence Erlbaum Publicers. Broekhuizen, L., Dinsbach, G., Van Noort, M., Rupert, W., Schรถnau., D. & Van der Sloot, R. (2008). Syllabus beeldende vakken vwo centraal examen 2010. Utecht: CEVO. CEVO. (2010). Beoordelingsinstructie CPE tekenen VWO 2010. CEVO. (2010). Examen VWO 2010 CPE tekenen. CEVO. (2010). Organisatorische richtlijnen CPE beeldende vakken VWO 2010. CEVO. (2010). Uitwerkbijlage CPE VWO 2010 tekenen. CEVO. (2010). www.examenblad.nl. Geraadpleegd juni 2010. Cito (2010). www.cito.nl. Geraadpleegd juni 2010. Cito (2010). www.toetswijzer.kennisnet.nl. Geraadpleegd juni 2010.

49


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Dinsbach, G. (2007a). Handreiking schoolexamen tweede fase. Handreiking schoolexamen kunst havo/vwo Algemeen, beeldende vormgeving, dans, drama, muziek. Herziening examenprogramma’s havo/vwo. Enschede: SLO. Dinsbach, G. (2007b). Handreiking schoolexamen tweede fase. Handreiking schoolexamen tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving havo/vwo. Enschede: SLO. Dinsbach, G., Rass, A., & Wervers, E. (2005). Vernieuwingen in de kunstvakken. Overzicht van de veranderingen binnen de kunstvakken in het VO in 2006 en 2007. Enschede: SLO. Eisner, E. W. (1996). Overview of evaluation and assessment: conceptions in search of practice. In D. Boughton, E. W. Eisner, & J. Ligtvoet (Eds.), Evaluating and assessing the visual arts in education: International perspectives. (pp. 1-16). New York: Teachers College Press. Eisner, E. W. (2007). Assessment and evaluation in education and the arts. In L.Bresler (Ed). International Handbook of research in arts education. (pp. 423-426) Dordrecht: Springer. Haanstra, F. & SchÜnau, D. W. (2007). Evaluation research in visual arts education. In L.Bresler (Ed). International Handbook of research in arts education. (pp. 423-426) Dordrecht: Springer. KPC Groep (2008). www.kpcgroep.nl/overkpcgroep/wie/index.asp. Geraadpleegd oktober 2008. Mason, R., Steers, J., Bedford. D., McCabe, C., (2005). The impact of formal assessment on secondary school Art and Design education: a systematic description of empirical studies. In: Research Evidence in Education Library. London: EPPI-Centre, Social Science Research Unit, Institute of Education, University of London. Ministerie van OCW (2008). www.minocw.nl. Geraadpleegd oktober 2008.

50


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Soep, E. (2004). Assessment and Visual Arts Education. In E. W. Eisner & M. D. Day (Eds.), Handbook of Research and Policy in Art Education (pp. 579-583). New Jersey, Londen: Lawrence Erlbaum Publicers. Schönau, D. W. (1988a). Het beoordelen van praktisch beeldend werk: analytische versus globale beoordeling. Arnhem: CITO. Schönau, D. W. (1988b). Centrale examinering van praktische vaardigheden: de beeldende vakken als proeftuin. Levende talen 429, 159 – 169. Schönau, D. W. (1989a). Het beoordelen van praktisch beeldend werk I: het centraal praktisch examen vwo 1981 – 1988. Maandblad voor de beeldende vakken, 105 (6), 13-16. Schönau, D. W. (1989b). Het beoordelen van praktisch beeldend werk II: analytisch versus globale beoordeling. Maandblad voor de beeldende vakken, 105 (7/8), 1316. Schönau, D. W. (1989c). Het beoordelen van praktisch beeldend werk III: Gestructureerde versus ongestructureerde opdrachten. Beeldaspecten, 1 (2), 2-4. Schönau, D. W. (1992). Eindexamens in de beeldende vakken en het kunstonderwijs. Beeldaspecten, 4 (11/12), 2-5. Schönau, D. W. (1994). Final Examinations in the visual Arts in the Netherlands. The journal of the National Art Education Association, 47 (2), 34-39. Schönau, D. W. (1999). The future of Nation-wide testing in the visual arts. Journal of Art and Design Education,18 (2), 183-187. SLO (2008). www.slo.nl/voortgezet/tweedefase/. Geraadpleegd oktober 2008. UniC (2008). www.unic-utrecht.nl. Geraadpleegd oktober 2008.

51


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Volman, M. L. L. (2006). ‘Het nieuwe leren’: oplossing of nieuw probleem? Pedagogiek, wetenschappelijk forum voor opvoeding, onderwijs en vorming, 26 (1), 13. Van Dale Studiewoordenboek Engels - Nederlands. (2006). Utrecht / Antwerpen: Van Dale Lexicografie bv. Wielders, F. (2001). Syllabus CKV3 beeldende vakken. Schoolexamen tweede fase havo/vwo. Arnhem: Citogroep.

52


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

BIJLAGEN Bijlage 1 Resultaatformulier docenten INSTRUCTIE CPE beoordelingsexperiment RONDE 1 Cijfervaststelling individueel Elke docent beoordeelt alle tien collecties individueel zonder overleg aan de hand van de beoordelingsinstructie CPE tekenen VWO en het individuele deel van het resultaatformulier waar de letters van de collecties opstaan (kolom 1). De docent maakt voor de beoordeling van de collectie gebruik van de schaal van cijfer 1 t/m 10, eventueel met één decimaal. Vragen beantwoorden in vraagronde 1 Daarnaast worden vier vragen (vraag 1, 2, 3 en 4) gesteld over de benadering van de beoordelingscriteria CPE. Deze vragen vult u individueel in op uw resultaatformulier. RONDE 2 Cijfervaststelling in duo’s Na het vaststellen van de individuele cijfers van de tien collecties, komen docenten in een overlegruimte bij elkaar in duo’s (als eerste en tweede corrector). De docenten vergelijken hun cijfers en schrijven om te beginnen de cijfers van hun ‘beoordelingspartner’ op het resultaatformulier (kolom 2). Vervolgens moeten de docenten in overleg tot overeenstemming komen over het eindcijfer CPE van alle tien de collecties. Dit gezamenlijke cijfer schrijven de docenten op in kolom EINDCIJFER (kolom 3). De docenten maken voor de beoordeling van de collectie gebruik van de schaal van cijfer 1 t/m 10, eventueel met één decimaal. Vragen beantwoorden in vraagronde 2 Ook worden twee vragen (vraag 5 en 6) gesteld over het overeenstemmingoverleg om tot een eindcijfer te komen. Deze vragen vult u individueel in op uw resultaatformulier. BEOORDELINGSINSTRUCTIE CPE tekenen VWO De beoordeling komt tot stand aan de hand van negen opeenvolgende vragen. Alleen het antwoord op vraag 9 (het eindoordeel in de vorm van een cijfer) moet worden genoteerd: Constateren 1 Wat is uw eerste globale indruk van de collectie? 2 Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat met betrekking tot de inhoud? Ten aanzien van het eigen standpunt of de eigen mening van de kandidaat mag door de beoordelaar geen waardeoordeel worden uitgesproken. 3 Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat bij de vormgeving? 4 Is in de collectie zichtbaar welk(e) inhoudelijk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat ten aanzien van de gekozen opgave heeft genomen? Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd. 5 Is in de collectie zichtbaar welk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat bij de vormgeving heeft gekozen? 53


Master kunsteducatie

6 7 8 9

Floor den Uyl

Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd. Beoordelen In de collectie dient de onderlinge relatie tussen uitgangspunt, werkproces, schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) zichtbaar te zijn. Wat is uw oordeel over de kwaliteit van het proces? Hierbij dient mede te worden gelet op variatie en diepgang in de schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) en de keuzes die tijdens het proces gemaakt zijn. Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de beelden (schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) met betrekking tot de (eventuele) voorstelling, beeldende aspecten en materialen en technieken? Wat is uw oordeel over de originaliteit van de uitwerking? Wat is uw eindoordeel?

RESULTAATFORMULIER Achtergrondgegevens: (omcirkelen/invullen) Docentnummer: D001 Man / vrouw Leeftijd: Kunst oude stijl / nieuwe stijl Aantal jaren ervaring met CPE vwo? geen / …. jaren BEOORDELINGEN in cijfers:

COLLECTIE

RONDE 1

RONDE 2

CIJFER (dat u geeft)

CIJFER (dat u ‘beoordelingspartner’ geeft)

Collectie A Collectie B Collectie C Collectie D Collectie E Collectie F Collectie G Collectie H Collectie I Collectie J

54

EINDCIJFER (dat u gezamenlijk geeft)


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

VRAGENRONDE 1 Vraag 1 Wat vindt u van de CPE beoordelingsinstructie met de negen vragen? Omcirkel. 1A Onbegrijpelijk goed begrijpelijk 1 2 3 4 5 1B Slecht hanteerbaar goed hanteerbaar 1 2 3 4 5 1C Past u de CPE beoordelingsinstructie in de volgorde van vraag 1 t/m 9 toe? Helmaal niet enigszins volledig 1 2 3 4 5 1D Mijn eerste globale indruk van de collectie (vraag 1) bepaalt mijn eindoordeel (vraag 9). Helmaal niet enigszins volledig 1 2 3 4 5 Vraag 2 Geef in percentages aan hoe zwaar de kwaliteit van het proces en hoe zwaar de kwaliteit van het product wegen in uw beoordeling? Kwaliteit proces:

……… %

Kwaliteit product:

……… % 100 %

Vraag 3 Welke collectie vond u het moeilijkst te beoordelen? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

Vraag 4 Welke collectie vond u het makkelijkst te beoordelen? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

55


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

VRAGENRONDE 2 Vraag 5 Bij welke collectie kwam u samen het moeilijkst tot een gezamenlijk oordeel? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

Vraag 6 Bij welke collectie kwam u samen het makkelijkst tot een gezamenlijk oordeel? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

56


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Bijlage 2 Resultaatformulier studenten INSTRUCTIE CPE beoordelingsexperiment RONDE 1 Cijfervaststelling individueel Elke student beoordeelt alle tien collecties individueel zonder overleg aan de hand van de beoordelingsinstructie CPE tekenen VWO en het individuele deel van het resultaatformulier waar de letters van de collecties opstaan (kolom 1). De student maakt voor de beoordeling van de collectie gebruik van de schaal van cijfer 1 t/m 10, eventueel met één decimaal. Vragen beantwoorden in vraagronde 1 Daarnaast worden vier vragen (vraag 1, 2, 3 en 4) gesteld over de benadering van de beoordelingscriteria CPE. Deze vragen vul je individueel in op jouw resultaatformulier. RONDE 2 Cijfervaststelling in duo’s Na het vaststellen van de individuele cijfers van de tien collecties, komen studenten in een overlegruimte bij elkaar in duo’s (als eerste en tweede corrector). De studenten vergelijken hun cijfers en schrijven om te beginnen de cijfers van hun ‘beoordelingspartner’ op het resultaatformulier (kolom 2). Vervolgens moeten de studenten in overleg tot overeenstemming komen over het eindcijfer CPE van alle tien de collecties. Dit gezamenlijke cijfer schrijven de studenten op in kolom EINDCIJFER (kolom 3). De studenten maken voor de beoordeling van de collectie gebruik van de schaal van cijfer 1 t/m 10, eventueel met één decimaal. Vragen beantwoorden in vraagronde 2 Ook worden twee vragen (vraag 5 en 6) gesteld over het overeenstemmingoverleg om tot een eindcijfer te komen. Deze vragen vul je individueel in op jouw resultaatformulier. BEOORDELINGSINSTRUCTIE CPE tekenen VWO De beoordeling komt tot stand aan de hand van negen opeenvolgende vragen. Alleen het antwoord op vraag 9 (het eindoordeel in de vorm van een cijfer) moet worden genoteerd: Constateren 1 Wat is uw eerste globale indruk van de collectie? 2 Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat met betrekking tot de inhoud? Ten aanzien van het eigen standpunt of de eigen mening van de kandidaat mag door de beoordelaar geen waardeoordeel worden uitgesproken. 3 Welk(e) uitgangspunt(en) had de kandidaat bij de vormgeving? 4 Is in de collectie zichtbaar welk(e) inhoudelijk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat ten aanzien van de gekozen opgave heeft genomen? Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd. 5 Is in de collectie zichtbaar welk(e) uitgangspunt(en) de kandidaat bij de vormgeving heeft gekozen? Indien deze keuze in de collectie niet zichtbaar is, wordt de collectie als nietvoldoende gekwalificeerd. 57


Master kunsteducatie

6 7 8 9

Floor den Uyl

Beoordelen In de collectie dient de onderlinge relatie tussen uitgangspunt, werkproces, schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) zichtbaar te zijn. Wat is uw oordeel over de kwaliteit van het proces? Hierbij dient mede te worden gelet op variatie en diepgang in de schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) en de keuzes die tijdens het proces gemaakt zijn. Wat is uw oordeel over de kwaliteit van de beelden (schetsen, studies en eindwerkstuk(ken) met betrekking tot de (eventuele) voorstelling, beeldende aspecten en materialen en technieken? Wat is uw oordeel over de originaliteit van de uitwerking? Wat is uw eindoordeel?

RESULTAATFORMULIER Achtergrondgegevens: (omcirkelen/invullen) Studentnummer: S001 Man / vrouw 3ejaars / 4ejaars Student op de AHK / HKU Leeftijd: Stage ervaring in 6 vwo? ja / nee BEOORDELINGEN in cijfers:

COLLECTIE

RONDE 1

RONDE 2

CIJFER (dat jij geeft)

CIJFER (dat je ‘beoordelingspartner’ geeft)

Collectie A Collectie B Collectie C Collectie D Collectie E Collectie F Collectie G Collectie H Collectie I Collectie J

58

EINDCIJFER (dat je gezamenlijk geeft)


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

VRAGENRONDE 1 Vraag 1 Wat vond je van de CPE beoordelingsinstructie met de negen vragen? Omcirkel. 1A Onbegrijpelijk 1 1B Slecht hanteerbaar 1

2

3

goed begrijpelijk 4 5

2

3

goed hanteerbaar 4 5

Vraag 2 Geef in percentages aan hoe zwaar de kwaliteit van het proces en hoe zwaar de kwaliteit van het product wegen in jouw beoordeling? Kwaliteit proces:

……… %

Kwaliteit product:

……… % 100 %

Vraag 3 Welke collectie vond je het moeilijkst te beoordelen? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

Vraag 4 Welke collectie vond je het makkelijkst te beoordelen? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

59


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

VRAGENRONDE 2 Vraag 5 Bij welke collectie kwamen jullie het moeilijkst tot een gezamenlijk oordeel? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

Vraag 6 Bij welke collectie kwamen jullie het makkelijkst tot een gezamenlijk oordeel? Omcirkel één collectie: A – B – C – D – E – F – G – H – I – J Omschrijf kort waarom:

60


Master kunsteducatie

Bijlage 3

Floor den Uyl

Collectiebeschrijvingen

Collectie A Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Twee eindwerkstukken op kartonpapier; De officiële procesbeschrijving conform het CPE. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Oosterse weelde Twee eindwerkstukken. Geschilderd met Ecoline en Acrylverf. Geabstraheerde, rode vogelfiguren over een zwart en blauwe achtergrond. Collectie B Aanwezig

Losse schetsen en studies genummerd op volgorde van maken i.p.v. het werkboek; Drie eindwerkstukken op kartonpapier, plastic en glas; Een procesbeschrijving door de leerling zelf. Geen officiële procesbeschrijving conform het CPE. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Van Isaura, stad met duizend putten, neemt men aan dat zij verrijst boven een diep onderaards meer.’ Uit: Onzichtbare Steden, Italo Calvino, Bert Bakker, Amsterdam 1992. Drie eindwerkstukken. Een werkstuk op zwart kartonpapier. Foto’s in photoshop bewerkt van een schreeuwend meisje. Twee eindwerkstukken met meisjesfiguren en profile. Één meisje met zonnebril op schreeuwt. De meisjes lopen over bij het haar en buste in fel gekleurde wolkenkrabbers. Deze voorstelling is een keer afgebeeld op plastic met een blauwe achtergrond en een keer op glas met een houtenstaander. Collectie C Aanwezig

61

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Vijf eindwerkstukken foto’s; De officiële procesbeschrijving conform het CPE; Een foto van de manier van tentoonstellen tijdens de ‘echte’ CPE beoordeling vorig jaar.


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Holland op z’n smalst Vijf eindwerkstukken. Vijf foto’s in een fotolijstje. Twee porseleinen figuurtjes in Hollandse klederdracht op de fotogezet op verschillende locaties. Collectie D Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Een eindwerkstuk op kartonpapier; De officiële procesbeschrijving conform het CPE. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Oosterse weelde Een eindwerkstuk. Een besneeuwde bergtop aan de horizon geschilderd op kartonpapier. Linksonder een Geisha portret en rechtsonder kommetjes. Van onder naar boven geschilderde touwslierten over het kartonpapier geplakt. Collectie E Aanwezig

Twee werkboeken met schetsen, studies en aantekeningen tijdens werkproces. Een foto van één eindwerkstuk op schilderdoek. Het eindwerk mist. De officiële procesbeschrijving conform het CPE.

Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: ‘Van Isaura, stad met duizend putten, neemt men aan dat zij verrijst boven een diep onderaards meer.’ Uit: Onzichtbare Steden, Italo Calvino, Bert Bakker, Amsterdam 1992. Één eindwerkstuk. Abstract schilderij op doek. De skyline van een stad als uitgangspunt en dit als stralen geabstraheerd tot dit abstracte werk in overwegend blauw en geel. Het eindwerk mist. Een foto van het eindwerk en een foto van de manier van tentoonstellen is aanwezig.

62


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Collectie F Aanwezig

Losse schetsen en studies genummerd op volgorde van maken i.p.v. het werkboek; Drie eindwerkstukken op zwart kartonpapier; Een procesbeschrijving door de leerling zelf. Geen officiële procesbeschrijving conform het CPE.

Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Buitengesloten Drie eindwerkstukken op zwart kartonpapier. Het eerste werk heeft een vierkante collage met in rode lijn een foetusvorm geschilderd. Op de zwarte achtergrond een rode ruit geplakt. Het tweede werk met links en rechts twee foetusvormen met zwartwit collage daarbinnen en in het midden een tekst in het wit. Het derde eindwerk met een zwart en blauwe Ecoline achtergrond met tekst en foetusvorm met daarbinnen collage. Collectie G Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Één eindwerkstuk op zwart kartonpapier; De officiële procesbeschrijving conform het CPE. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2008 - 2009 Opgave: Oosterse weelde Één eindwerkstuk. Collagetechniek op zwart kartonpapier. Yin yang symboliek. Straatbeeld van Japan in collage. Collectie H Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Een eindwerkstuk schilderij op doek; De procesbeschrijving mist. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2007 - 2008 Opgave: Niets is wat het lijkt Eindwerkstuk op een klein schilderdoek. Lijn mannetjes van houtskool op oranje achtergrond. Uitgebreid werkboek.

63


Master kunsteducatie

Floor den Uyl

Collectie I Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Een schaalmodel van het eindwerkstuk een schilderij op doek. Het grote eindwerk mist; De procesbeschrijving mist. Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2007 - 2008 Opgave: Mijn Avatar Het eindwerk is op een klein schilderdoek. De achtergrond donkerblauw geschilderd en in het midden van het doek een explosie van verf voornamelijk in de kleuren geel, rood, oranje en wit. Het werkboek laat voorstudie op het eindwerk zien. Collectie J Aanwezig

Een werkboek met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Een thuiswerkmap met schetsen, studies en aantekeningen tijdens het werkproces; Een handleiding bij de website; Het eindwerk een website voor CKV; De procesbeschrijving mist.

Beschrijving collectie Collectie uit schooljaar 2007 - 2008 Opgave: Website voor CKV op school Een website voor het Liemers college in Zevenaar voor het vak CKV. Een CKV op het Liemers logo ontworpen en overal terug laten komen. Een tekenachtige, penvlekken stijl in de website gebracht. Werkproces zeer volledig in werkboek, thuismap, cdrom en handleiding voor de website gebruiker.

64


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.