Het leerbedrijf als x factor kuijper lit

Page 1

HET LEERBEDRIJF ALS X-FACTOR

Literatuuronderzoek Ma/Ke 1, AHK Ad Kuijper studentnr.: 100608993 maart/mei 2009 1


HET LEERBEDRIJF ALS X-FACTOR Inhoud: 1

Inleiding

blz.

3

Leeswijzer

blz.

3

Samenvatting

blz.

4

2

Van 驶hoge kunst始 naar creatieve industrie 2-1 Op weg naar een nieuwe cultuursector 2-2 De creatieve industrie

blz. blz.

5 5

3

De opleiding, de kunstenaar, de artiest 3-1 Nieuwe kwalificaties en competenties 3-2 Het spanningsveld tussen het mbo en hbo 3-3 De kunstenaar, de artiest en de cultureel ondernemer

blz. blz. blz.

7 7 9

4

Het leerbedrijf-artiest als beroepspraktijk vorming 4-1 De mbo opleiding Artiest 4-2 Het leerbedrijf 4-3 Het erkende leerbedrijf-artiest. 4-4 De praktijk

blz. blz. blz. blz.

10 10 10 11

5

Het leerbedrijf als X-factor

blz.

12

Mogelijke vraagstelling kwalitatief onderzoek

blz. 12

6

Conclusies

blz.

13

7

Literatuur

blz.

14

2


1

Inleiding

In de jaren ʼ80 en ʼ90 van de twintigste eeuw ontwikkelde er zich een commercieel georiënteerde culturele sector, de creatieve industrie. Hierbij staan de markt, de vraag en de afnemers centraal. De groei van de creatieve industrie en de aard van de hedendaagse culturele sector vraagt een andere houding, scholing en competenties dan die vanuit de traditionele kunsten en kunstvak-onderwijs werd geboden. (Le Cosquino de Bussy, 2007) (Gubbels, 2007) Waar eerst het hbo de hegemonie van scholing op het gebied van de scheppende en uitvoerende kunsten had, is er sinds 2001 binnen het mbo eigen scholingstraject: de opleiding Artiest Deze ontwikkelingen; het steeds dynamischer worden van de kunst- en cultuursector en de groei van de creatieve industrie, heeft mijn grote aandacht. Als cultureel ondernemer betrokken bij Xl de Ateliers, erkend leerbedrijf-Artiest te Dronten, ben ik geïnteresseerd in hoe de kwaliteit en de meerwaarde van deze leerbedrijven voor de sector geconsolideerd en verbeterd kan worden. Dit literatuuronderzoek is een goede aanleiding voor verdere -theoretische- verdieping in wat nu eigenlijk creatieve industrie is, welke rol de opleiding Artiest kan spelen in de voorbereiding op deze arbeidsmarkt en welke vormen van leerbedrijven daarvoor ontwikkeld zijn en worden. Daarnaast is de vraag hoe de opleiding Artiest en praktijk op elkaar afgestemd zijn en of het leerbedrijf daar een stimulerende rol in kan spelen. Is het leerbedrijf een speeltuin met ʻculturele wipkippenʼ, ʻkunst-schommelsʼ en een ʻmediaballenbakʼ of een directe afspiegeling van en confrontatie met de praktijk? Gaat het om een authentieke leer- en werkplek, aantrekkelijk voor opleiders, de aankomende artiesten en de (potentiële) afnemers van hun producten oftewel: “Is het leerbedrijf voor de afgestudeerde mbo-artiest een vruchtbare bodem voor het ontwikkelen van zijn of haar talenten en kan het leerbedrijf daarmee de kansen op de arbeidsmarkt van de creatieve industrie vergroten?” Deze vraagstelling is uitgesplitst in de volgende deelvragen: - Wat wordt nu eigenlijk verstaan onder creatieve industrie ? - Hoe is de aansluiting van de kunst-opleidingen met de creatieve industrie en hoe verhouden het hbo kunst-vakonderwijs en het mbo kunstonderwijs zich in dit opzicht tot elkaar? - Wat is de opleiding-Artiest en hoe bereid deze de studenten voor op de de arbeidsmarkt van de creatieve industrie? - Welke spelen de leerbedrijven daarin?

Leeswijzer In hoofdstuk twee wordt de ontwikkeling van een nieuwe culturele sector en de creatieve industrie beschreven. Daarin komen een aantal ontwikkeling in de huidige kunst-, cultuuren mediasector naar voren, zoals de opkomst van een commercieel georiënteerde culturele sector, de creatieve industrie en de vraag naar andere competenties van de kunstenaar en artiest. Het volgende hoofdstuk gaat in op de verbreding van het kunstvak-onderwijs met een mbo kunstopleiding en staat de relatie hbo-kunstonderwijs en mbo-kunstonderwijs centraal. De opleiding Artiest wordt geïntroduceerd en deze wordt in hoofdstuk drie nader uitgewerkt. In hoofdstuk vier komt het leerbedrijf als belangrijk component in de beroepsvorming van de 3


artiest aan de orde. In dit hoofdstuk wordt ingegaan welke functie het leerbedrijf artiest als beroepspraktijkvorming heeft. Wat dit in voor praktijk kan betekenen komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. Dit hoofdstuk vijf gaat in op de vraag hoe het leerbedrijf Artiest een bijdrage kan leveren aan het ontwikkelen van talenten en het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt van de creatieve industrie. De literatuurstudie wordt in hoofdstuk zes afgesloten met conclusies.

Samenvatting De wereld van kunst en cultuur is sterk in beweging en er vindt een accentverschuiving plaats van de 驶hoge始 en traditionele kunst naar populaire kunst en creatieve industrie met nieuwe competenties en beroepsgroepen. Van het aangewezen zijn op subsidies naar het cultureel ondernemen. Dit heeft gevolgen voor het kunstonderwijs. Naast de bestaande hbo-opleidingen die zich richten op de artistieke vorming van de kunstenaar, is er een nieuwe kunstopleiding ontstaan die zich richt op creatieve dienstverlening en uitvoerende ondersteuning: de mbo-opleiding Artiest. Voor beide opleidingen is het van belang een goede aansluiting te vinden met de praktijk en de zakelijke kant van de hedendaagse kunst-, cultuur- en mediasector. Het leerbedrijf Artiest, als beroepspraktijkvorming is een belangrijk middel bij het ervaren van de praktijk, het leren in de realiteit van vraag en aanbod en het opbouwen van een netwerk.

4


2

VAN ʻHOGE KUNSTʼ NAAR CREATIEVE INDUSTRIE

2-1 Op weg naar een nieuwe cultuursector Waar vroeger het museum, het theater, de concertzaal en galerie het podium was waar het gebeurde, zijn kunst en cultuur uitingen door de opkomst van media zoals televisie en internet onder het bereik van grote groepen mensen gekomen. Dit gaat hand in hand te met de grote groei van de populaire kunst, amusement en vrijetijdsmarkt. Door het verschuiven van de markt, ontwikkelde zich in de laatste decennia van de vorige eeuw een commercieel georiënteerde culturele sector, de creatieve industrie, waarbij een belangrijk kenmerk de verbinding van beleving aan producten is. Een voorbeeld hiervan uit de reclame is dat het product: pensioen verbonden wordt aan een gevoel: ʻHet Zwitserlevengevoelʼ. Een saai product wat voor jonge mensen nog vrij abstract en ʻver van hun bedʼ wordt verkocht als lekker gevoel wat van jouw meester maakt als je nu alles al regelt, voor later. Verder wordt de creatieve industrie steeds meer het verband waarbinnen kunstenaars, vormgevers en kunstmanagers opereren. Hierbij gaan de vrijheid van het scheppen, herscheppen en tentoonspreiden van kunst, samen met de vrijheid van ondernemen. (Hagoort, 2007) Het kunstwerk als zelfstandig fenomeen wordt steeds meer een product verbonden aan de vraag, omzet en grote doelgroepen. Er ontstaan nieuwe beroepsgroepen met een vooral een uitvoerend en ondersteunend karakter (Hoogeveen, 2008). In het modernisme zette men zich af tegen de vercommercialisering van de kunst, maar in dit post-modernisme tijdperk ziet men dit als basis voor het ontstaan en groeien van een creatieve industrie en ontstaan van allerlei nieuwe vormen van kunst en cultuur (Van den Braembussche, 2007). 2-2 De creatieve industrie De “Bedrijvigheid waarbij individuele creativiteit waarde creëert door het exploiteren van intellectueel eigendom” (Innovatieplatform, 2005, p.8) wordt hier creatieve industrie genoemd. Het is de verzamelnaam voor drie sectoren: kunst en cultuur, media en entertainment en creatieve dienstverlening. Waarbij fenomenen als ”creativiteit, symbolische waarde, belevingswaarde en immateriële aspecten” ( Haanstra, 2002, p.11) een grote rol spelen. De term creatieve industrie is afgeleid van het Engelse creative industries wat staat voor creatieve bedrijfstakken. “Those industries which have their orgin in individual creativity, skill and talent and which have a potential for wealth and job creation through the generation and exploitation of intellectual property” gedefinieerd door de Creative Industries Strategy Group 1998, 2000 ( Haanstra, 2002, p. 20). Het Centraal Plan Bureau citeert P. Rutten: “De creatieve industrie is een specifieke vorm van bedrijvigheid die producten en diensten voortbrengt die het resultaat zijn van individuele of collectieve, creatieve arbeid en ondernemerschap. Inhoud en symboliek zijn de belangrijkste elementen van deze producten en diensten. Ze worden aangeschaft door consumenten en zakelijke afnemers omdat ze een betekenis oproepen” (Canoy, Nahuis & Waagmeester, 2005, p.13). Kernwoorden zijn dus creativiteit, individueel en gezamenlijk creatief vermogen, arbeid en ondernemerschap en exploitatie van intellectueel eigendom. De creatieve industrie omvat een drietal gebieden. Het eerste is dat van de kunsten en erfgoed, zoals de beeldende kunsten, podiumkunsten, literatuur, culturele evenementen en musea. De tweede is dat van de media en entertainment, waaronder de televisie, radio, film, journalistiek, muziekindustrie en populaire festivals. De derde is dat van de creatieve zakelijke dienstverlening met mode, vormgeving, architectuur, reclame, games, nieuwe media als sectoren. 5


Binnen de creatieve industrie gaat het niet alleen om specifieke artistieke concepten en artistieke kwaliteiten, maar ook om ondersteuning op organisatorisch, facilitair en commercieel gebied. Er zijn dan ook nieuwe beroepsgroepen ontstaan als popmuzikant, show danser, festival medewerker, muziekassistent en digitaal ontwerper (Hoogeveen, 2008).

6


3

De opleiding, de kunstenaar, de artiest

3-1 Nieuwe kwalificaties en competenties “Het lijkt dat kunstenaars soms opgeleid worden voor situaties die niet meer bestaan”. Zo citeert Arthur Le Cosquino de Bussy de kunsthistoricus Michael van Hoogenhuyze in zijn artikel: ʻEen volwaardig alternatief: de mbo-kunstopleiding Artiestʼ (Le Cosquino de Bussy, 2007, p. 1) Er is een nieuw cultureel werkveld ontstaan, een arbeidsmarkt met een breed scala aan disciplines, beroepen en competenties op het gebied van de kunst en cultuur, media en entertainment en de creatieve dienstverlening (Hagoort, 2007). Kunst onderwijs legt de basis voor de praktijk en als deze verandert en verder ontwikkelt, heeft dat gevolgen voor het kunstonderwijs. Zij zullen zich met hun aanbod aan moeten passen. Joost Heinsius van Kunstenaar & Co stelt dat kunstenaars die niet of nauwelijks in staat zijn om te communiceren met potentiële opdrachtgevers en zich op dit marktgerichte werkveld te bewegen, niet veel bereiken (Gubbels, 2007). Kunstenaars & Co is een landelijke organisatie die zich de opdracht stelt om kunstenaars te stimuleren en ondersteunen bij het ontwikkelen van hun economische zelfstandigheid. Wanneer een student een kunstopleiding succesvol heeft afgerond is er absoluut geen garantie, dat hij ook verzekerd is van werk. Veel beginnende studenten realiseren zich onvoldoende welke eisen het werkveld later aan hun stelt, zeker als het gaat om de zakelijke kant van het vak. Het hbo-kunstonderwijs, traditioneel het opleidingsinstituut voor de beeldende kunsten en de podiumkunsten, richt zich vooral op de persoonlijke ontwikkeling van de student en veel minder op de ontwikkelingen van de beroepspraktijk. Hierbij sluiten ze nauwelijks aan bij de trend dat kunst en cultuur niet meer het exclusieve domein is van het hbo (Hoogeveen, 2008). Het regulier onderwijs legt vaak het accent op taalkundige en logisch-mathematische intelligenties en veel minder op visueel-ruimtelijke, muzikale intelligenties en lichaamstaal (Le Cosquino de Bussy, 2007). Dit stelt dusdanige eisen aan het cognitieve niveau van aanstormend creatief talent, dat velen niet aan de toelatingseisen, minimaal diploma havo, kunnen voldoen. Dit is dan die groep die vooral praktijkgericht is en aangetrokken wordt door de groeiende creatieve industrie en veel minder door het ontwikkelen van eigen artistieke concepten. In 1999 hield Arthur Le Cosquino de Bussy, adviseur voor kunst en cultuur, een pleidooi voor kunstvakopleidingen op mbo-niveau en presenteerde zijn plan ʻCulture Clinicsʼ. Tegelijkertijd kwam het kenniscentrum voor beroepsonderwijs en volwassen educatie, het Max Goote Kenniscentrum/BVE met de vraag waarom er niet door het mbo werd ingespeeld op de groeiende markt van amusement en entertainment. Dit leidde in 2001 tot de oprichting van het Platform MBO Kunstonderwijs waarin uiteindelijk 21 Regionale Opleidingscentra (ROC) en 3 Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (ECABO, GOC en OVDB) in vertegenwoordigd waren. Wegens succes is het Platform niet geprolongeerd maar in 2007 opgeheven. De mbo-opleiding Artiest was een feit. Een erkende mboopleiding voor de brede kunst-, cultuur- en mediasector, waarin opgeleid wordt voor uitvoerende en ondersteunende functies met de vijf uitstroom differentiaties: dans, drama, musical, muziek en sound design. Een andere verdienste van het platform is het introduceren van het impresariaat en productiehuis als praktijk vormend onderdeel van de opleiding, waarin school en bedrijf samenkomen om producties te ontwikkelen en uit te voeren. 3-2 Het spanningsveld tussen het mbo en hbo “De mbo-Artiest is een realiteit en daar moet men het mee doen” (Van der Kamp, Mijnen, Mulder & Wessels, 2007, p. 11). Bij de ontwikkeling van de creatieve industrie is er een sleutelrol weggelegd voor het mbo. Giep Hagoort, lector kunst en economie aan de 7


Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en hoogleraar aan de universiteit Utrecht, stelt dat het mbo met zijn eindkwalificaties en doorstroom profielen het beginpunt is van de onderwijsketen vmbo, mbo, hbo en wo (Van der Kamp et al., 2007). Academisering van het onderwijs is ʻdodelijkʼ voor creativiteit en de creatieve industrie. Mbo, met zijn wortels in de praktijk heeft de taak om hbo en wo in de keten te wijzen op de relevantie van en voor de praktijk. “Geen cultuurtje! belangrijke trends beginnen in de jongerencultuur, hebben uitstraling naar andere sectoren en zetten zich vervolgens door in de ʻofficiëleʼ cultuur” (Van der Kamp et al., 2007, p. 12) en is dit het ʻunique sellingpointʼ van het mbo. Hagoort noemt het mbo een ʼeducatief jachtveldʼ voor de creatieve industrie. Hierbij maakt hij echter wel een verschil tussen de officiële cultuur en de creatieve industrie waar het mbo zich op richt. In de bewerking van zijn oratie getiteld: ʻCultureel Ondernemerschapʼ stelt Hagoort (2007) dat de dialoog over het cultureel ondernemen van betekenis is voor het kunstvakonderwijs. Het paralel van elkaar ontwikkelen van een ʻartistiek handschriftʼ en ʻeconomisch handschriftʼ schept kansen om het cultureel ondernemerschap op een hoger plan te tillen. Alleen verbind hij dit proces aan kunsthogescholen, academies, theaterscholen, faculteiten der letteren en conservatoria. Frans de Ruiter, voorzitter van het college van bestuur van de Hogeschool van beeldende Kunsten, Muziek en Drama in Den Haag, geeft aan dat het kunstonderwijs in Nederland ʻhopeloos ouderwetsʼ is en houdt juist een pleidooi voor het afschaffen van kunstonderwijs op mbo niveau. Hij noemt dit quasi-kunstopleidingen, waar op “valse voorwendselen” de illusie wordt gegeven dat deze opleiding een goede basis vormt voor een succesvolle carrière in de kunsten (Ruiter, 2007). Onder kunstonderwijs verstaat hij onderwijs op minimaal hbo-niveau, maar het liefst nog binnen het wo omdat het “het hoogst bereikbare van alle disciplines” ongeacht welke, thuishoort op de universiteit. Dit in tegenstelling tot Gust de Meyer, hoogleraar te Leuven, die vindt dat de hedendaagse ontwikkelingen binnen de kunst en cultuur, die hij de populaire cultuur noemt, de mensen veel slimmer heeft gemaakt. De media speelt hier een grote rol in en levert de componenten en ingrediënten voor het opbouwen van een culturele identiteit, die veel interessanter, veelomvattender en ingewikkelder is dan de ʻhoge cultuurʼ (Van der Kamp et al., 2007). Vooral op het gebied van de podium-kunsten en autonome beeldende kunsten zijn de theaterscholen, kunstacademies en conservatoria sceptisch wat betreft de kwalificaties van de mbo opleiding-Artiest. Kan een opleiding die zich richt op flexibiliteit en brede inzetbaarheid die kwaliteit leveren om te slagen als professioneel podiumkunstenaar of autonoom kunstenaar? Daarnaast was er bij de oprichting van het platform vanuit het hbo de kritiek dat mbo-kunstonderwijs leidde tot ʻwildgroei van opleidingenʼ, grote druk en concurrentie op de arbeidsmarkt (De Vreede, 2008). Langzamerhand neemt de weerstand tegen het mbo-kunstonderwijs af en komt er een zekere kruisbestuiving tussen mbo en hbo tot stand. Er zijn initiatieven genomen en samenwerkingsverbanden ontstaan om de doorstroom naar en aansluiting bij het hbo in goede banen te leiden. Een voorbeeld hiervan is ʻFC Rietveldʼ, een voortraject voor het hbo-kunstonderwijs waarin het Frieslandcollege/ROC te Leeuwarden en de Rietveld Academie in Amsterdam samenwerken. Een ander voorbeeld is het ontwikkelen van een mbo-vooropleiding curriculum voor het conservatorium door het Pr. Claus Conservatorium te Groningen en ROCʼs in de noordelijke provincies. Het is van groot belang dat een volledige beroepskolom vmbo-mbo-hbo ontwikkeld wordt. Met goede aansluiting en doorstromingsmogelijkheden wordt voorkomen dat talent tussen het wal en schip raakt en verloren gaat. Wel blijkt dat uit het artikel van De Vreede, dat het succesvol afronden van een voortraject voor het hbo, alleen is weggelegd voor ʻde toppersʻ van het mbo. Deze ʻtoppersʻ onderscheiden zich van doorstromers uit het vwo en havo door hun enthousiasme, 8


doorzettingsvermogen en ondernemerszin. Daarnaast blijft er bij het hbo toch nog zorg bestaan ten aanzien van het kennisniveau van het mbo (Hoogeveen, 2008). Het voortraject dient om het grote niveauverschil tussen mbo en hbo te overbruggen. Het hbo vraagt toch een andere individuele vaardigheid. Hier wordt groot belang gehecht aan het vermogen om te kunnen abstraheren en in concepten te denken. Dit in tegenstelling tot het mbo dat zich meer richt op praktische toepassing en ondersteuning. 3-3 De kunstenaar en de artiest Er wordt onderscheid gemaakt tussen het werkveld van een kunstenaar en artiest. De kunstenaar is iemand die opgeleid wordt in één discipline, een beroep wat vaak onlosmakelijk verbonden is aan de traditionele gesubsidieerde kunstwereld, zoals een musicus, danser en toneelspeler. De wereld waar de artiest zich in beweegt, is trendgevoelig, dynamisch met een grote verscheidenheid aan aanbod en vraag en gericht op de creatieve industrie (IJdens, Van der Werff & Van den Bogaard, 2004). Allebei bewegen zij zich op een markt waar talent, kwaliteit en competenties vaak belangrijker zijn dan diplomaʼs (Groenendijk, 2005). Een markt die zijn aantrekkelijkheid vaak ontleent aan ʻIdolsʼ die uit het niets beroemd worden, maar in werkelijkheid een markt is van wisselde zekerheid op werk en met relatief lage inkomsten. Deze culturele sector is een sector met het grootste aantal kleine zelfstandigen. Deze leveren als freelancers vaak aan een bont gezelschap opdrachtgevers hun diensten en producten (Gubbels, 2007). Een arbeidsmarkt die naar verwachting in deze postmodernistische maatschappij met zijn hang naar amusement en creatieve vrijetijdsinvulling verder zal groeien. IJdens en collegaʼs (2004) spreken dan ook de hoop uit dat de groeiende vraag naar allerlei verschillende populaire vormen op het gebied van de kunsten de legitimatie is voor met name het mbo-kunstonderwijs, waar artiesten zich door een gekwalificeerde opleiding zich in de verworven competenties kunnen onderscheiden van degenen zonder diploma.

9


4

Het leerbedrijf-artiest als beroepspraktijk vorming.

4-1 De mbo opleiding Artiest Bij de mbo-opleiding Artiest is het uitgangspunt leren in de context, waarbij de interactie tussen de student en de werkomgeving centraal staat. Dit houdt in dat er niet alleen in de beroepspraktijkvorming (BVP), maar ook op school aan de hand van ʻberoepsechteʼ taken en problemen geleerd wordt (MBO-Artiest, 2008). De vier uitstroomrichtingen zijn: dans, drama, musical en muziek- sounddesign waarbij ontwikkelen van het ondernemerschap centraal staat. Het uitgangspunt is dat de artiest uitvoerend actief is binnen o.a. theater, op straat, instellingen, ʻbruiloften en partijenʼ, commercie, recreatie, commerciële en gesubsidieerde producties. Na het succesvol afronden van één van de richtingen binnen de opleiding is de afgestudeerde artiest in staat (MBO-Artiest, 2008): - Zijn/haar werkterrein te organiseren en te onderhouden. - Afhankelijk van het werkterrein dans-, drama-, musical-voorstellingen en muziekproducties individueel voor te bereiden. - In teamverband de voorstelling of productie verder te ontwikkelen en uiteindelijk uit te voeren. 4-2 De beroepspraktijkvorming. Voor de mbo-opleiding Artiest is het vak leren in de praktijk een absolute voorwaarde. Het verkrijgen van deze praktijkervaring gebeurt in de BVP. De aanwezigheid van erkende leerbedrijven zou zelfs het uitgangspunt moeten zijn van de legitimering van de opleiding artiest aan een ROC (IJdens et al., 2004). Door het verder ontwikkelen van het competentie gerichte beroepsonderwijs wordt de opleiding en de praktijk steeds meer met elkaar vermengd. Er wordt niet alleen in het leerbedrijf maar ook op school gewerkt met betekenisvolle leertaken gericht op wendbaar gebruik. Een iteratief proces, dat de aankomend artiest in staat moet stellen zich blijvend persoonlijk en beroepsmatig te ontwikkelen. Er wordt binnen het mbo hard gewerkt aan een op competentie gerichte kwalificatie structuur die in 2010 volledig ingevoerd zal moeten zijn (Hoogeveen, 2008). Onder competenties wordt een combinatie van kennis, inzicht, vaardigheden, motivatie, houding en persoonskenmerken verstaan gericht op handelen en ontwikkelen (Kenniscentrum GOC, 2009). Op dit moment wordt er binnen het mbo geëxperimenteerd met twee nieuwe vormen van BPV.: het productiehuis en het impresariaat-uitzendbureau. Het productiehuis is een leerbedrijf waarin nauw samengewerkt wordt met school, waarbij de uiteindelijke verantwoording voor de producties (onder andere dans-, muziek- en musicalproducties) bij het bedrijf ligt. Het impresariaat zet de aankomend artiest ʻin de marktʼ, begeleidt en bemiddelt, haalt opdrachten binnen en zorgt voor een kwalitatief goed aanbod van artiesten. (mbo- Artiest, 2008) 4-3 Het erkende leerbedrijf-artiest. De BVP moet aan een aantal kwaliteitseisen voldoen om de aankomende artiest te helpen zich te ontwikkelen tot een professional (mbo- Artiest, 2008). De bedrijven die als leerbedrijf- artiest in aanmerking willen komen zullen als zodanig erkend moeten worden door de Samenwerkende kenniscentra Artiest (ECABO, GOC, OVDB) Bij het toekennen van deze erkenning wordt er bekeken of het bedrijf opleidingsgeschikt en opleidingsbereid is (OVDB 2004), waarbij gelet wordt op de kwaliteit van de werkzaamheden, van de begeleiding en de aanwezige faciliteiten. Dit houdt in dat het leerbedrijf de aankomende artiest de gelegenheid geeft werkervaring op te doen in een 10


reële arbeidssituatie en de eindtermen die door de opleiding gesteld zijn binnen de BVP te realiseren. Onder opleidingsbereid wordt verstaan dat het leerbedrijf een praktijkbegeleider heeft geregeld die aantoonbaar middels diplomaʼs en getuigschriften over de relevante vakinhoudelijke kennis, niveau en didactische-,methodische- en beoordelingsvaardigheden beschikt. Daarnaast legt het het leerbedrijf de BVP vast in een BVP-plan waarin de begeleiding, beoordeling en middelen van de artiest in spé zijn vastgelegd. 4-4 De praktijk Een goed voorbeeld in de praktijk van een leerbedrijf gekoppeld aan een ROC is het Koning Willem I College in Den Bosch dat een eigen productiehuis en impresariaat heeft opgericht (Wildschut, 2008). Op die manier voorziet de opleiding in een eigen BVP en komt zo tegemoet aan de groeiende behoefte aan praktijk leerplaatsen. Het leerbedrijf is zo als ʻcommunity collegeʼ een verbinding tussen school en maatschappij. Het voordeel is dat alles onder één dak is. Het combineert leren en praktijk, sluit aan bij het competentiegericht onderwijs en tegelijkertijd kan het leerbedrijf ook een bijdrage leveren aan brede cultuureducatie binnen de opleiding. Een andere kant van de medaille is dat er, bij deze door de opleiding opgerichte leerbedrijven, maar beperkte middelen aanwezig is om een iemand van buiten af, bijvoorbeeld een regisseur, aan te trekken. Hier ligt een mogelijkheid voor samenwerking met het hbo-kunstonderwijs zoals de opleidingen ʻdocent dramaʼ, ʻmuziekʼ en ʻdansʼ. Deze kunnen op hun beurt het leerbedrijf artiest weer gebruiken als stage mogelijkheid voor hun eigen studenten. Ook zal zoʼn eigen impresariaat of productiehuis de balans tussen de wensen van mogelijke opdrachtgevers en het halen van de opleidingsdoelen moeten bewaken.

11


5

Het leerbedrijf als X-factor

De kunstopleidingen zowel op mbo als op hbo-niveau hebben de pretentie om op te leiden voor een beroep, maar leggen in feite alleen maar de basis voor de praktijk. Daar waar het bedrijfsleven interne opleidingstrajecten kent, bestaan die in het kunstonderwijs nauwelijks (Huiskens, 2007). De potentiële kunstenaars en artiesten moeten in de opleiding een realistisch beeld van hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt krijgen in relatie met hun talenten, ambitie en motivatie. Voor een opleiding staan andere zaken centraal dan voor de student. De eerste let vooral op de studentenaantallen en verwezenlijking van de ambities van de docenten (Le Cosquino de Bussy, 2007). Het mbo-kunstonderwijs is sterk gericht op de beroepspraktijk. Het blijkt echter dat volwaardige leerplekken in de praktijk met aandacht voor alle facetten van het beroep niet voor het oprapen liggen (Van der Linden & Van Gemert, 2008). Het is van groot belang dat de kunstenaar en artiest in opleiding zo snel mogelijk geconfronteerd worden met de eisen ten aanzien van beroepshouding, competenties, mentale en fysieke conditie en de praktijk van netwerken die het werk in de culturele sector aan hun stelt. Belangrijk is dat er geleerd wordt interdisciplinair te denken en te werken (Huiskens, 2007). Het leerbedrijf Artiest is een middel voor beroepspraktijkvorming waarin een realistische setting wordt geboden door bedrijven werkzaam in de culturele sector. Of er worden leerbedrijven gecreëerd zoals in Den Bosch is gebeurd (zie paragraaf 4-2 ʻDe praktijkʼ). Hierin staan netwerken centraal en kunnen nog meer versterkt worden door het combineren verschillende specialismen vanuit de oudsher traditionele kunsten en de populaire cultuur. Eén van de mogelijkheden hiervoor is het creëren van broedplaatsen: “ruimten waar de cross-overs tussen onderwijs, kennisinstellingen, kunsten en bedrijfsleven plaatsvinden” (Innovatieplatform, 2005, p. 30). Het leerbedrijf-artiest kan een X-factor zijn voor de sector; het bevordert een praktische en directe verbinding tussen opleiding en bedrijf, maar ook tussen het mbo- en het hbokunstonderwijs. Aan de ene kant mag kunst een autonoom fenomeen zijn, terwijl ze aan de andere kant de praktijk moet dienen. Het Bauhaus is een goed voorbeeld van het verenigen van idealen in de kunst met de praktijk die ten bate van de industrie moet werken (Van Hoogenhuyzen, 2007). De ultieme X-factor. Mogelijke vraagstelling kwalitatief onderzoek In de inleiding noemde ik al dat ik als cultureel ondernemer verbonden ben aan een leerbedrijf-artiest. Dit leerbedrijf ligt in Oostelijk Flevoland, in de polder, het platste stukje Nederland. Wij zoeken steeds naar mogelijkheden om het leerbedrijf Artiest te verankeren in de culturele infrastructuur van het platteland in de provincie Flevoland. Dit kan een uitgangspunt zijn voor de vraagstelling voor een kwalitatief onderzoek: ʻIs het creëren van creatieve industrie, gekoppeld aan opleidingsplaatsen voor aankomend artiesten een middel om talenten aan een een bepaald gebied, het platte land, te binden?ʼ Volgens een uitspraak gedaan door Hans Mommaas, bijzonder hoogleraar Stedelijke Dynamiek en Cultuur aan de Universiteit Utrecht, tijdens de LOK-Conferentie creatieve industrie is “het platte land de nieuwe creatieve ruimte” (LOK-conferentie 2009). Het lijkt mij een uitdaging om deze uitspraak te toetsen aan de realiteit en te onderzoeken welke mogelijkheden braak liggen op het platte land voor de creative industrie en de beroepspraktijkvorming binnen het kunstonderwijs.

12


6

Conclusies

Er zijn vele wegen die naar Rome leiden. Het is vaak de kunst om de juiste weg te kiezen. Voor de één is dat de kortste weg voor de andere is is dat een route met vele zijpaden. Het inslaan van de goede weg is niet alleen zaak van je voorbereiden op je reis en het doel ervan, maar ook van persoonlijk inzicht. Welke middelen kan je gebruiken en liggen binnen je mogelijkheden voor het bereiken van je einddoel. De een gebruikt vooral zijn intuïtie de ander een kaart of navigatiesysteem. Als het einddoel kunstenaar of artiest is, dan zijn er globaal drie mogelijkheden om dit te bereiken. Het volgen van kunstvak-onderwijs op hbo-niveau, op mbo-niveau, of zonder opleiding. De creatieve sector was vroeger vooral het domein van hbo opgeleide professionals, met monodisciplinair aanbod en vaak door overheden gesubsidieerd. De ʻhoge kunstʼ als mono-cultureel, mono-disciplinair en formeel fenomeen, met nadruk op authenticiteit, de (conceptueel) kunstenaar als genie en afwijzing van commercie en markt. (Abbing, 2009) Door de sterke groei van de creatieve industrie is het nu een sector geworden die interdisciplinair is en zich steeds meer richt op ondernemerschap en ondersteunende dienstverlening. De verwachting is dat in de postindustriële maatschappij de vraag naar amusement, populaire vormen van kunst, vrijetijdsbesteding, quality time, de facilitaire dienstverlening, de nieuwe media en de vormgeving verder zal toenemen. Daarnaast is de verwachting van de kunstopleidingen die in een werkveld waar competenties van wezenlijker waarde en belang zijn dan diplomaʼs, de gediplomeerden zich kunnen onderscheiden van diegene zonder diplomaʼs en zo hun positie op de arbeidsmarkt kunnen verstevigen. Dit heeft gevolgen voor het kunstvak-onderwijs. De traditionele hbo-opleidingen zullen zich verder moeten transformeren naar opleidingen die naast het bieden van onderwijs op hoog kwalitatief niveau, ook wezenlijk aandacht hebben voor het ontwikkelen van cultureel ondernemerschap en het leggen van interdisciplinaire verbanden tussen de diverse kunsten cultuuruitingen in de hedendaagse maatschappij. Verder is er een explosieve groei van mbo-opleidingen die zich richten op Kunst, Cultuur en Media, niet op een conceptuele manier, maar vooral uitvoerend gericht op de beroepspraktijk en de vraag op de arbeidsmarkt. De kwalificeerde opleiding mbo-Artiest zoekt niet alleen zijn legitimatie in een marktgerichte profilering en een directe verbinding met de praktijk, maar ook in doorstroom mogelijkheden naar het hbo door middel van het ontwikkelen van een gesloten opleiding-kolom. Het leerbedrijf kan hier een grote rol in spelen door een realistische werkplaats te zijn, met in direct contact met de afnemers van hun producten. Ook kan het leerbedrijf intermediair zijn tussen het mbo en hbo om deze twee fenomenen in een synergie bevorderende setting onder één dak samen te brengen. Om zo als een kweekvijver aantrekkingskracht uit te oefenen op de creatieve industrie, de X- factor van het leerbedrijf.

13


Literatuur Abbing, H. (2009). Van hoge naar nieuwe kunst. Groningen: Historische Uitgeverij. Braembussche, A. A. van den (2007). Denken over kunst. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Canoy. M., Nahuis. R., Waagmeester. D. (2005). De creativiteit van de markt, verkenning van de rol van de overheid bij creatieve industrie毛n. Den Haag: CPB. Groenendijk, D. (2005). ROC始s ontdekken Creative Industry. Profiel, 14(1), 14-17. Gubbels T. (2007). Leren focussen. Boekman 19(73), 76-80. Haanstra, F. (2002). Een kunstcluster voor het mbo? Amsterdam: Max Goote Kenniscentrum voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. Hagoort, G. (2007). Cultureel ondernemerschap. Oratie Universiteit van Utrecht. Hoogeveen H. (2008). Loopbaanleren in mbo kunstonderwijs. Enschede: SLO. Huiskens L. (2007). De kunstenaar als ondernemer. Boekman 19(73), 81-83. IJdens, T., Werff H. van der & Bogaard, M. van den (2004). Profiel artiest-De arbeidsmarktrelevantie van mbo-opleidingen 驶artiest始. Amsterdam: Max Goote Kenniscentrum voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. Innovatieplatform (2005). Creativiteit: de gewichtloze brandstof van de economie. Innovatieplatform. Kamp, J. van der, Mijnen H., Mulder M & Wessels M. (2007). Brede kunst, hoge doelen. Utrecht: Platform MBO Kunstonderwijs. Le Cosquino de Bussy, A. (2007). Een volwaardig alternatief: de mbo-kunstopleiding Artiest. Amsterdam: De Bussy Consult. Linden, P. van der & Gemert, J. van (2008). Kwaliteit in mbo-opleiding Artiest. Kunstzone, 6(7), 10-12. MBO-Artiest (2008). Het vak leren in de praktijk, informatie voor leerbedrijven. Veenendaal: Samenwerkende kenniscentra Artiest. OVDB (2004). Regeling voor de erkenning van leerbedrijven. Bunnik: Kenniscentrum OVDB Ruiter F. de (2007) Gedachten over het kunst onderwijs. Boekman, 73(19), 76-80. 14


Vreede, M de (2008). Toppers van het mbo. Kunstzone, 6(7), 7-9. Wildschut, M. (2008). School als leerbedrijf. Kunstzone, 6(7), 12-13.

Websites Kenniscentrum GOC (2009). http://goc.nl/competentiegericht-onderwijs.aspx. Hoogenhuyze, M van (2007). http://lectoraat.koncon.nl/michael24. LOK Conferentie (2009). www.hku.nl/web/OverDeHKU/OnderzoekLectoraten/.

15


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.