Kunsteducatie en identiteitsvorming door middel van fotografie.
Literatuuronderzoek Master K-E. AHK Jaar 1 2008/2009. Student:Klaar Wolff Docenten: Marjo van Hoorn, Folkert Haanstra
1
Inhoudsopgave
Voorwoord
blz 3
Inleiding
blz 4
1. Identiteit.
blz 5
1.1wat is identiteit? 1.2. identiteitsontwikkeling en ideaalbeeld 1.3 Identiteit en de moderne subjectcultuur 1.4.Identiteit en het eigen verhaal 1.5“ let‟s play it”. 2.Fototherapie
blz 8
2.1 fototherapie en creatieve therapie 2.2.fototherapie 2.2.1De technieken van fototherapie. 2.2.2Betekenisverlenend kijken. 3.Fotografie, kunst en identiteit.
blz 12
3.1.Fotografie en de werkelijkheid. 3.2.Fotografie en de subjectieve werkelijkheid. 3.3. Identiteit construeren door fotografie. 4.Het interpreteren van foto‟s.
Blz 14
4.1. Goede of foute interpretaties. 4.2.Noodzaak tot articuleren 4.3.Procedures voor groepsinterpretaties 5. Kunsteducatie en identiteitsvorming door middel van fotografie. Blz 16 Samenvatting.
Blz 20
Ideeën over een mogelijk onderzoek.
Blz 20
Literatuurlijst.
Blz 22
Bijlagen
Blz 24 2
Voorwoord De foto op de titelpagina is ongeveer 100 jaar oud en kocht ik op een brocante in Frankrijk: er is op antieke wijze gephotoshopt met potloodtoevoegingen. Zijn wie je bent of wie je wil zijn of wie anderen willen dat je bent....het beeld dat daarvan gepresenteerd wordt was kennelijk een eeuw geleden ook al iets waarmee te spelen viel. Zelfbeeld en identiteit zijn begrippen die nauw met elkaar samenhangen. Op de vorming van beiden heeft de fotografie invloed en deze invloed is sterk aan verandering onderhevig want maar weinig uitdrukkingsmiddelen zijn zo snel veranderd en voor zoveel mensen beschikbaar gekomen als de fotografie. De vraag die ik in dit literatuuronderzoek wil proberen te beantwoorden is hoe kunsteducatie met behulp van fotografie,behulpzaam kan zijn bij de identiteitsvorming als dynamisch gegeven.
3
Inleiding Identiteit is een complex begrip. Waar het begrip identiteit vroeger „ het zelf ‟ als onveranderlijke, stabiele eenheid inhield, is vanaf de jaren zestig het beeld gaan postvatten dat identiteit een veranderlijk dynamisch gegeven is. (Mul,J 2006) Als Identiteit niet langer iets is dat men “ bezit” maar een doorlopend dynamisch proces is en in de huidige tijd sterk verweven met overgangen (een nieuwe fase in het leven, een migratie, een ziekte, een onvoorziene verandering.. ) dan zijn mensen genoodzaakt om hun identiteit bij te stellen. Een nieuw zelfbeeld creëren is een levenslange klus waarbij woord en beeld de voertuigen zijn. Beeld als voertuig is nu voor iedereen binnen bereik als het gaat om fotografie. Foto‟s nodigen uit tot vertellen, tot woord, tot verhaal. Er zijn op dit moment in de fotografie twee interessante ontwikkelingen te zien die beide raken aan de identiteitsontwikkeling. Daar waar de fotografie als kunstvorm ooit maatschappelijk engagement nastreefde is nu ook de concentratie op de individuele wereld, het eigene, de geproblematiseerde identiteit te zien.( Roodenburg,L 1997) Tegelijkertijd heeft de fotografie als ( hulp-)middel de therapeutische wereld bereikt (Sitvast,J 2004) Iedereen maakt foto‟s Misschien koestert ook vrijwel iedereen bepaalde foto‟s. Of verafschuwt ze..Je verhouden tot die beelden lijkt een proces te zijn dat bijdraagt aan je verhouden tot jezelf,de ander, de samenleving. Dat gaat verder dan de puber die nooit tevreden is met het eigen ( gefotografeerde) uiterlijk. Dat heeft ook te maken met de weduwe en het dressoir vol foto‟s van het gezin dat nu is uitgevlogen. Dat heeft ook te maken met de dementerende die, alles vergeten,weer op verhaal komt bij het zien van oude foto‟s. Dat heeft met kunsteducatie te maken waar het gaat om goed leren kijken ,om beeldvorming, om beeld in een culturele context leren plaatsen, om woorden leren geven aan beeld, en om beeld te leren geven aan woorden. Anderzijds staat het iedereen vrij zijn privé beelden te koesteren, of er last van te hebben. Al naar gelang. Maar, feit is dat een zo krachtig middel als fotografie dat door de halve wereldbevolking actief of receptief wordt gebruikt, zeer invloedrijk is als het gaat om een antwoord te geven op de vraag “ wie ben ik”. en vervolgens “ wat wil ik”... of, “wat kan ik”...of “waar sta ik nu”. In dit literatuuronderzoek wil ik me richten op de samenhang tussen kunsteducatie ,fotografie en dynamische identiteitsontwikkeling. De vraag hoe de kunsteducatie en hulpverlenende en therapeutische processen zich tot elkaar verhouden houdt mij reeds langere tijd bezig en kunsteducatie en therapie raken elkaar in het denken over identiteit en identiteitsvorming. Ik wil onderzoeken hoe principes uit de (Creatieve) fototherapie , de kunstinterpretatie en de kunst zelf kunnen bijdragen aan kunsteducatie die behulpzaam is bij identiteitsvorming . Ik hoop daarmee inzichten te verwerven waaruit aanbevelingen voortvloeien die van nut kunnen zijn voor de kunsteducatie in brede zin die zich bezig houdt met ‟ een leven lang leren”, met ondersteuning bieden bij het vinden van een passend dynamisch zelfbeeld of preventie van het vormen van een negatief zelfbeeld.
4
Leeswijzer De opzet van dit onderzoek is als volgt: Ik start met een verkenning en problematisering van het begrip identiteit in hoofdstuk 1 en beschrijf vervolgens de verschillende methoden tot betekenisgeving :de fototherapie ( Weiser. J 1999 en Sitvast, J. 2004) in hoofdstuk 2 , de actuele fotografie in de kunst rond het thema „identiteit‟ (Roodenburg,L 2007) in hoofdstuk 3, en de beeldinterpretatie van foto‟s (Barett,T.2005) in hoofdstuk 4.Vanuit deze drie bronnen hoop ik tot slot aanbevelingen te kunnen doen voor een kunsteducatieve inzet van fotografie als weg tot identiteitsvorming in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk1. Identiteit. 1.1wat is Identiteit? Identiteit als begrip laat zich het beste definiëren als “ eigenheid”. Identiteit betreft het “eigene” in relatie tot anderen en het andere. Het bepalen van deze eigenheid vindt plaats op twee niveaus. Op het persoonlijke niveau en op dat van de groepen waartoe men behoort zoals het gezin, de familie, de collega's, het werk, het dorp of de stad, ons land. Op het persoonlijke niveau refereert identiteit vooral aan datgene wat ons uniek en eigen maakt. Op het niveau van de groep is identiteit verbonden met datgene wat ons aan anderen bindt, zoals taal, cultuur, locatie, religie, het klimaat, het vak wat men uitoefent, de klasse waartoe men behoort. Het proces van identiteitsvorming, ofwel het eigene in relatie tot anderen en het andere bepalen, kent een piek in de periode waarin de lichamelijke volwassenheid intreedt. Erikson stelt dat de puber en de adolescent door het zich snel veranderende lichaam en een zich ontwikkelend ik-besef genoodzaakt zijn in deze levensfase een balans te zoeken. Inzicht en gevoelens omtrent zichzelf moeten in balans komen met inzicht en gevoelens omtrent de wereld.Dit proces kan in deze periode schoksgewijs verlopen met crisisachtige kenmerken. De eenmaal gevonden balans is tijdens het leven aan veel invloeden onderhevig die de balans kunnen verstoren en om „ bijstelling‟ vragen. Ook voor de oudere geldt dat het lichaam snel verandert en de balans weer hervonden moet worden.In dit literatuuronderzoek wil ik mij niet beperken tot de opvatting van identiteitsvorming als horend bij de pubertijd, maar uitgaan van een streven naar een doorlopend proces van zelfactualisatie dat niet leeftijdgebonden is en waarbij het ontplooien van vermogens,het actualiseren van talenten een centraal gegeven is. Maslow en Rogers introduceerden het begrip zelfactualisatie als samenvallend met creativiteit en maakten daarmee het begrip creativiteit breder dan de kunst. De zelfactualiserende mens is vooral levenskunstenaar .Met creativiteit wordt daarbij nog steeds oorspronkelijkheid en vindingrijkheid bedoeld maar het begrip heeft betrekking op 5
persoonlijkheidskenmerken die zich in vele gedragingen buiten de kunst kunnen uiten. Een kenmerk van zelfactualiserend gedrag is creatief kunnen waarnemen en handelen. Inzicht en gevoelens omtrent zichzelf in balans brengen met inzicht en gevoelens omtrent de wereld is een dynamisch proces dat niet stopt bij het beëindigen van de pubertijd.Creatief waarnemen en handelen zijn wellicht meer dan ooit nodig om de stroom van informatie en de stroom van beelden te kunnen verwerken en de hierboven genoemde balans steeds opnieuw te hervinden. Waar in dit literatuuronderzoek wordt gesproken van identiteitsvorming wordt dus identiteitsvorming als dynamisch gegeven bedoeld met het oogmerk tot zelfactualisatie te komen.
1.2. Identiteitsontwikkeling en ideaalbeeld Degene die we normaal ervaren te zijn is een mengsel van onze authentieke identiteit en een zelfbeeld met betrekking tot bepaalde sociale omstandigheden. In het creëren van een zelfbeeld zijn er ook gevaren; die van het ontwikkelen van een negatief zelfbeeld of het najagen van een ideaalbeeld. Een veelvoorkomende oorzaak van een negatief zelfbeeld ligt in onze moderne westerse beeldcultuur, de jeugd- en lichaamscultuur uit commercie en filmwereld. Vooral jongeren kunnen zich gemakkelijk daardoor laten beïnvloeden en het eigen lichaam als negatief gaan beoordelen. Gevaren als het ontwikkelen van ziektebeelden zoals anorexia zijn niet denkbeeldig.Maar, ook ouderen worden geconfronteerd met beelddictatuur van de “ jongere oudere” die verwijzen naar een wenselijkheid , wellicht gevoeld als noodzakelijkheid ,van bijvoorbeeld plastische chirurgie. De mens kent vele „Ikken‟ en afhankelijk van de situatie treden bepaalde naar voren terwijl andere naar de achtergrond verdwijnen. Identiteit vervangt waarheid. Het absolute van het Ik wordt vervangen door “ de constructie van een identiteit”, maar wie of wat is behulpzaam bij dat construeren?
1.3 Identiteit en de moderne subjectcultuur Kunneman ( Kunneman,H 1996) beschrijft in een studie de overgang van de „ theemutsencultuur‟ ,waarin de mens nog betrokken was op een collectivistisch waardepatroon, naar de cultuur van „ walkman-ego‟, waarin de mens een in zichzelf besloten individu wordt.De moderne mens moet autonoom zijn en de afhankelijkheid van de samenleving raakt daardoor buiten zicht. De moderne mens moet aan vele sferen zijn identiteit kunnen ontlenen. ( Heymann,F 1999).Frank Furedi stelt dat de moderne cultuur is doorgeslagen in een therapiecultuur die de mens ontkracht en die geen recht doet aan de geschiedenis. Hij vraagt zich af of de wereld vroeger veiliger of stabieler was dan nu en stelt dat therapeuten doen of de mens nu voor compleet nieuwe uitdagingen staat: grotere mobiliteit, sociale fragmentatie, een samenleving die steeds complexer wordt. Maar volgens hem is dit niet 6
nieuw omdat al in de negentiende eeuw denkers als Kierkegaard, Durkheim en Marx over vervreemding schreven. Mensen worden bang en onzeker, als ze niet in een groter geheel kunnen geloven en op zichzelf teruggeworpen, hun individuele lot wordt niet meer ingepast in een zinvol, collectief verhaal. In dit postmoderne tijdperk zijn de „grote verhalen‟ verdwenen en wat rest is het eigen verhaal en de samenhang tussen de verschillende eigen verhalen. (Furedi,F 2003) 1.4.Identiteit en het eigen verhaal Hoe ontwikkelt de mens een passend, dynamisch en communicatief eigen verhaal en kan „ op verhaal komen‟ een doel van de kunsteducatie zijn? De inbedding van het eigen verhaal in een grotere context en de verbindingen met anderen zijn van cruciaal belang ( Bohlmeyer,E 2006) en wellicht kan kunsteducatie dat helpen realiseren. Dat is niet nieuw: in oude „verteldoeken‟ zijn verhalen vastgelegd die een stam of volk helpen hun identiteit vast te houden en door te geven naar de volgende generatie door de beelden die houvast geven bij het verhaal.( Tropenmuseum Amsterdam) Levensverhalen voorzien in een steeds grotere maatschappelijke behoefte, getuige de opkomst van blogs, de autobiografieën, en therapeutische toepassingen. Reflecteren op het eigen leven kan troost bieden, kan ouderen en jongeren helpen omgaan met beperkingen, en kan bijdragen aan zingeving en goed sociaal contact . Wie of wat is behulpzaam bij dat reflecteren? Volgens Frank Furedi vertellen therapeuten ons dat we van de wieg tot het graf worden bedreigd door emotionele gevaren en lijkt de gedachte dat een mens normaliter sterk en veerkrachtig is, verlaten. Vergelijken we deze stellingname met de intentie van professionals in de fototherapie en kunsteducatie ,dan valt op dat zij er juist op uit zijn de mens zelf zijn verhaal te laten vertellen, in beeld en in woord,in kunstuitingen. Beeld- en kunstinterpretatie kunnen behulpzaam zijn bij het hervinden van de samenhang tussen het eigen verhaal en de grotere context.( Weiser,J 1999) 1.5“ Let‟s play it”. Dynamische identiteitsvorming is een proces van actief construeren, van spelen met de verschillende „ ikken‟ en de beelden die daarbij horen. Beelden kunnen belemmeren of behulpzaam zijn daarbij. Beelden beperken zich niet tot het aanspreken van het oppervlakkige bewustzijn maar kunnen ook onbewuste gevoelens oproepen en daardoor eenheid scheppen en meerdere lagen in het bewustzijn met elkaar verbinden. In een beeld laten tegenstrijdige inhouden zich soms verenigen.( Storr, A .1975) Creatief waarnemen als actief proces- zoals bijvoorbeeld Aarsman dat doet in zijn fotobesprekingen in de Volkskrant- legt meerdere betekenissen bloot. Dit verschijnsel is de werkzame factor in bijvoorbeeld creatieve therapie:Storr merkt op dat het beeldend werk van patiënten deze functie kan hebben . Het spontaan geschapen beeld blijkt bij nadere beschouwing dikwijls verborgen boodschappen te hebben die uit het onderbewuste komen. Deze beelden hebben het vermogen door therapeutische verwerking van deze informatie innerlijke tegenstellingen op te lossen die zonder die beelden niet communicabel zijn. Ehrenzweig noemt dit :”niet-bewuste inhouden banen zich een weg volgens een eigen orde die superieur is aan de eng begrensde 7
bewustzijnsprocessen”. Vervolgens is het van belang woorden aan dat beeld te geven en andersom eventueel ook nieuwe beelden te maken bij die woorden.Meerdere bewustzijnslagen aanspreken gebeurt ook in het spelen.Spelen is doen alsof ( Huizinga, J 1938). Het is niet het echte leven, maar het gespeelde leven dat tegenstellingen tijdelijk kan opheffen en spelplezier oplevert dat overigens niet ernstig genoeg genomen kan worden. Tragedie en komedie vallen samen in het spel. Kan men „spelen‟ met de identiteit middels foto‟s ? Hoe dan?
Hoofdstuk 2.Fototherapie 2.1 Fototherapie en creatieve therapie In de literatuur zijn verschillende stromingen te ontdekken ,soms wordt fototherapie als eigenstandige therapievorm gebruikt soms maakt zij deel uit van een beeldende creatieve therapie. Soms ook maken psychotherapeuten in hun gesprekstherapie gebruik van fotomateriaal. In Nederland zijn er in psychiatrische instellingen fotogroepen in het leven geroepen die zich vooral toeleggen op actieve fotografie en expositie van de gemaakte foto‟s. Fotografie wordt ingezet als middel om therapeutische doelen te bereiken en valt daarmee samen met de creatieve therapie die zich richt op het therapeutische gebruik van kunst om groei en genezing te bereiken. Een creatief medium wordt ingezet om problemen en conflicten van mensen op te lossen. Creatieve therapie is een handelingsgerichte vorm van behandelen (Smeijsters.H.2003)..Behandeldoelstellingen die binnen de creatieve therapie nagestreefd worden, liggen op het gebied van het doorwerken van problemen, het leren omgaan met problemen en het ondersteunen en/of stimuleren van de ontwikkeling. Doelstellingen van creatieve therapieën zijn gericht op het op gang brengen van gestagneerde ontwikkeling, het voorkomen van achteruitgang of het verbeteren van psychosociaal functioneren. Creatieve therapie is gericht op het bewerkstelligen van verandering, ontwikkeling, stabilisatie of acceptatie op emotioneel, gedragsmatig, cognitief, sociaal of lichamelijk gebied. In de Creatieve therapie gaat men er vanuit dat creatieve processen een opening kunnen bieden om in contact te komen met het onderbewuste.De cliënt leert om binnen de gegeven grenzen en mogelijkheden zelf richting te geven aan zijn leven onder meer door het eigen lichaam en de innerlijke wereld verkennen. 2.2.Fototherapie Fototherapie onderscheidt zich van creatieve therapie in die zin dat er niet altijd sprake hoeft te zijn van een handelingsgerichte behandelvorm en de therapeut in kwestie kan, maar hoeft niet te beschikken over een creatief therapeutische achtergrond: ook andere professionals in de GGZ zetten fototherapie in ( Sitvast,J 2004).Doelen komen overeen met die in creatieve therapie gesteld, maar een subdoel in de behandeling is vaak het (her-)ontdekken van de eigen identiteit. Nieuw genomen foto‟s of reeds bestaande foto‟s uit het leven van de cliënt worden bij de therapie betrokken en dienen als spiegel .Deze spiegel helpt de verhalen van de cliënt tot leven 8
te brengen en kan ook aanknopingspunten bieden voor nieuwe perspectieven. Het gaat er om hoe de cliënt zich verhoudt tot de beelden. Niet alleen de eigen foto‟s maar ook ansichtkaarten, foto's uit tijdschriften etc. worden gebruikt om nieuwe inzichten tot stand te brengen. De therapeut probeert de goede vragen te stellen die de eigenlijke betekenis van de foto bloot leggen. De eigenlijke betekenis van een foto is in die visie niet zozeer de visuele werkelijkheid maar de emotionele betekenis die de kijker eraan toekent. De perceptie van de kijker wordt in hoge mate bepaald door de persoonlijke geschiedenis,levenservaring en denkbeelden maar ook door onbewuste processen. Foto‟s representeren vergeten, geblokkeerde, ontkende informatie en herinneringen en kunnen een symbolische of metaforische functie krijgen . Er wordt gebruik gemaakt van verschillende technieken. De fototherapie richt zich op woord aan beeld geven -en beeld aan woord – en hanteert dit als werkzame factor om tot zelfactualisatie te komen. Het verhaal dat iemand over zichzelf met zich meedraagt en de verbindingen die daaruit voortvloeien met anderen, wordt verregaand beïnvloed door de wijze van kijken naar beelden. Goed kijken verandert de zienswijze en de zelfervaring, maar kan ook de inbedding van het eigen verhaal in een groter geheel bespoedigen. Tevens maakt de therapie gebruik van actieve vormen van fotografie. Fotogroepen in de GGZ in Nederland werken met ongeveer dezelfde uitgangpunten maar zien empowerment als het belangrijkste doel en stellen het actief omgaan met het medium centraal. 2.2.1 De technieken van fototherapie. Bij Judy Weiser wordt de projectietechniek als „overall‟ techniek genoemd en behelst het betekenis geven aan een beeld vanuit de eigen achtergrond, zoals hierboven beschreven. Het werken met zelfportretten,zelf gemaakt in alle rust en zonder inmenging van anderen, wordt gebruikt om het zelfbewustzijn te versterken, de verschillend identiteiten te exploreren en dient tevens als een veilige manier om iemand met zichzelf te confronteren. De therapeut geeft de cliënt wel richtlijnen mee voor het maken van de foto‟s. ( de „jij‟ die je moeder altijd wilde dat je was, hoe zou je eruit zien als mensen je niet aantrekkelijk zouden vinden, de „jij‟ die je ouders nooit zouden waarderen, enzovoort).
9
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Het werken met foto‟s door anderen genomen gaat over de centrale vraag hoe anderen jou zien ...Er wordt onderscheid gemaakt tussen foto‟s waarvoor geposeerd is en foto‟s die spontaan genomen zijn. In hoeverre verschilt het geposeerde beeld van het spontane? Welke dynamiek speelt er tussen de gefotografeerde persoon en de fotografen en is dat representatief voor andere relaties die de gefotografeerde heeft? Werken met zelfgenomen foto‟s is een werkwijze waarbij de fotografie als kunstuiting wordt ingezet en omschreven kan worden als creatieve therapie met fotografie als medium.. Werken met het familiealbum of andere autobiografische bronnen vertoont kenmerken van systeemtherapeutische aard maar heeft ook een opvallend grote plaats ingeruimd voor herdefiniëren door goed en betekenisverlenend kijken. Verf, krijt en Photoshop worden ingezet om ontbrekende beelden toe te voegen of verlangde of juist onwenselijke beelden te bewerken ,foto‟s te verbouwen of stemmingen toe te voegen. Het levensverhaal vormt de rode draad en het schrijven ervan is vaak eveneens een deel van de therapie. Bij de fotogroepen in de GGZ wordt eveneens het narratieve vermogen van fotografie benut om patiënten te helpen inzicht te krijgen in hun leven. Patiënten gaan op pad met de camera en komen terug met verhalen die zij nooit eerder konden of durfden vertellen. Zes tot acht patiënten per groep, leren eerst de basale fototechniek en krijgen vervolgens een camera mee, 10
met de opdracht foto‟s te maken van mensen, voorwerpen of plekken die belangrijk voor hen zijn. Het resultaat wordt groepsgewijs besproken. Alhoewel niet gefocust wordt op verbale verwerking, ontdekten de activiteitentherapeuten dat de onderlinge contacten opbloeiden en dat de levensverhalen spontaan aan elkaar werden verteld. Verrassend en aangrijpend – ook voor de patiënten zelf – zijn vaak de resultaten die een verhaal vertellen waarvoor woorden alleen vaak tekortschieten. Een deelnemer maakte vooral opnamen van zichzelf bij grote villa‟s en glanzende sportwagens. Zo zou, zijn toekomst eruit zien: hij zou een gezin hebben en baden in weelde, in een warm land. Later maakte hij een foto‟s van de donkere, deprimerende gangen van het gebouw waarin hij verblijft en die, vertelde hij weerspiegelden zijn angst voor altijd gevangen te zitten in een inrichting. Deze wilde hij niet exposeren en op de vraag of zo‟n jongen zijn ziekte en de harde werkelijkheid dan niet moet accepteren luidt het antwoord, nee,het gaat er juist om deze mensen , die vaak ernstig beschadigd zijn te laten ervaren dat ze méér zijn dan hun ziekte. De fotoprojecten richten zich naast het levensverhaal van patiënten, op de toekomst, op de verlangens van personen en hun mogelijkheden: een vakantie in Afrika, zelfstandig wonen, fysiek gezonder worden, weg uit de inrichting.
De foto‟s van de patiënten zijn vaak gemaakt in de natuur, en de symboliek dient om psychische gesteldheden weer te geven. Een patiënt maakte een foto van een vermolmde boom, en schreef erbij: „Dit is wat de ziekte met mij heeft gedaan.‟ Deze verbeelding komt ook naar de buitenwereld: een selectie foto‟s wordt,voorzien van bijschriften met uitleg, en geëxposeerd voor medepatiënten, familieleden en vrienden. De exposities worden steevast ingeleid met een feestelijke, door de patiënten georganiseerde opening.
2.2.2.Betekenisverlenend kijken. Bij Judy Weiser gaat het om het betekenis verlenen aan albums waarbij een leven nog een overzichtelijke hoeveelheid foto‟s beslaat. Er wordt gesteld dat de albummaker een grote invloed heeft op de beeldvorming in de familie doordat hij of zij curator is van de expositie van het familieleven. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de foto‟s die er niet in staan. Tijden van stress en ziekten ontbreken vaak in de verslaglegging. Ideaalbeelden komen nogal eens voor: de familie wordt afgebeeld als 11
hetgeen zij zouden willen zijn, en vooral op door de fotograaf genomen foto „s. Dat is de reden waarom er veel waarde gehecht wordt aan zogenaamde „snapshots‟. In de spontaniteit van het moment zijn de familieverhoudingen voor de goede waarnemer te ontdekken. Vragen die aan de orde komen zijn : Wie leunt op wie, welke fysieke afstand is er tussen de familieleden en als men elkaar vasthoudt hoe liefdevol of juist blokkerend is dat dan? Ook voorwerpen en omgeving zijn van belang. Nieuwe waarheden kunnen zichtbaar worden door bijvoorbeeld in foto‟s te ontdekken dat vader het kind steeds bij zijn auto fotografeerde en zijn blik niet het kind maar de auto gold. Een ander voorbeeld betreft de liefdevolle moeder met haar baby die zijn armpjes zo vasthoudt dat hij geen kant op kan en hem daarbij alle bewegingsruimte ontneemt. Het komt nogal eens voor dat het selectieve geheugen heilzaam werk doet en dat pijnlijke herinneringen verstopt blijven achter een ideaalbeeld dat door de foto‟s gerepresenteerd wordt. Als in een nieuwe levensfase of onder invloed van stress of crisis, dit beeld niet meer voldoet geeft fototherapie nieuwe ingangen . Goed kijken, met aandacht voor de details kan de „ foute‟ weergave ontsluieren en helpen herinneringen te herdefiniëren en een meer geïntegreerd persoon van iemand maken. Als de persoon in kwestie deze nieuwe versie met familieleden probeert te delen ontstaat vaak een situatie waarin discussie komt over de„ correcte‟ of „incorrecte‟ versie. In de fototherapie wordt de cliënt dan aangemoedigd om een nieuw album te maken dat overeenkomt met de voor hem of haar correcte versie van het verhaal. Bij de de fotogroepenmethode ( Sitvast, J 2004) wordt duidelijk wat zij onder betekenisverlenend kijken verstaan door te bezien hoe zij professionals opleiden. Professionals moeten zichzelf bewust worden van de macht en de culturele betekenissen van fotografie. Zij moeten zelf ook door het proces gegaan zijn van foto‟s maken en de emotionele impact die een zelfportret en levensverhaalfoto‟s oproepen aan den lijve hebben ervaren. Zonder die ervaring kom je nooit te weten wat een ander ziet in een ogenschijnlijke banale foto, terwijl diezelfde foto misschien voor die persoon emoties oproept en herinneringen aan bijzondere ervaringen of momenten in zijn leven.Dit gebeurt op een speelse natuurlijke manier door middel van het laten vertellen over de zelf gemaakte foto‟s en het selecteren van drie foto's voor uitvergroting . Door deze training komt de professional tot het vermogen nietoordelend en daardoor validerend te reageren op fotomateriaal van cliënten hetgeen versterkend werkt en het vertrouwen in eigen kunnen doet toenemen. Het herkennen van dilemma‟s, keuzes en doelen in de foto's en de onderlinge vergelijking en feedback in de groep verruimt de horizon, opent zicht op andere mogelijkheden . Waarin verschilt deze aanpak met de werkwijzen van kunstfotografen? Hoofdstuk 3.Fotografie, kunst en identiteit. 3.1.Fotografie en de werkelijkheid. In vergelijking met andere uitdrukkingsvormen zorgt de fotografie voor de zuiverste benadering van de werkelijkheid, als de digitale of analoge nabewerking uitblijft. De gedachte dat fotografie „de‟ werkelijkheid representeert staat ter discussie sinds een nieuwe ontwikkelingen van invloed 12
zijn op de fotografie. Ten eerste heeft de fotografie haar exclusiviteit als beeldleverancier in de nieuwsverstrekking en het vastleggen van geschiedenis verloren en is daarmee de “ juiste” communicatie grotendeels overgegaan naar het bewegende beeld. Ten tweede heeft de fotografie zich ontwikkeld tot een belangrijk medium binnen de kunst maar heeft een andere plaats ingenomen dan de autonome beeldende kunst. (Derks,M 2006) Fotografische projecten staan nooit op zichzelf: de beelden in een project komen altijd ook voort uit samenwerking met het onderwerp en de context waarbinnen dat gedaan wordt. In Nederland is er een streven naar verdere integratie van fotografie, kunst en sociale wetenschap. De intenties van de fotograaf, die niet „ de‟ werkelijkheid vastlegt, maar „ een‟ werkelijkheid, dat is het eigentijdse uitgangspunt als het gaat om actuele identiteitsvorming en fotografie. De fotograaf kiest een onderwerp, een moment , afstand en een uitsnede en bepaalt daarmee het beeld. Maar ook de kijker die dat beeld beziet interpreteert dit beeld vanuit het eigen referentiekader en vanuit de waargenomen context. De relatief korte geschiedenis van de fotografie lijkt een nieuw tijdperk te zijn ingegaan: Het maatschappelijk engagement lijkt heden ten dage naar de achtergrond getreden te zijn en plaats te hebben gemaakt voor engagement dat zich meer op individueel niveau afspeelt.(Roodenburg,L 1997)
3.2.Fotografie en de subjectieve werkelijkheid. Door portretfotografen van nu wordt de identiteit eerder geproblematiseerd, dan vastgesteld.( Roodenburg, L.2007) Zoals in elk portret is er ook in hun werk een spanningsveld tussen intimiteit en openbaarheid, tussen representatie en reproductie, tussen de gesuggereerde aanwezigheid en de fysieke afwezigheid van de geportretteerden. Maar veel sterker dan in de klassieke portretfotografie lijkt dit spanningsveld nu het belangrijkste onderwerp van de foto, die daardoor een conceptueel karkater krijgt. In “Photoworks in progress,constructing identity” wordt de zoektocht naar identiteit allereerst ook gerelativeerd. Omdat in recente publicaties over het onderwerp empirisch onderzoek ontbreekt wordt gesteld dat het maar de vraag is of alle mensen permanent en bewust bezig zijn met het construeren van hun identiteit. Identiteit wordt pas een vraag als een individu onzeker of ontevreden is over zijn positie binnen een groep , een land, een cultuur, of als het beeld dat iemand van zichzelf heeft niet overeenkomt met het beeld dat de omgeving van hem of haar heeft;deze vraag staat in dit boek centraal. De werkwijzen van drie fotografen uit dit boek wil ik nader bezien. 3.3. Identiteit construeren door fotografie. Rineke Dijkstra beschrijft in “Portraits” dat zij nooit precies weet hoe een beeld eruit zal gaan zien. Zij geeft de mensen die zij fotografeert maar minieme aanwijzingen zodat de gefotografeerde zelf initiatieven moet nemen en probeert het moment te vangen waarop kwetsbaarheid zichtbaar wordt. ”Zo ,dat je in de huid van iemand kunt kruipen en dat je je met hem kunt 13
identificeren zonder te mystificeren. Door hen even helemaal alleen voor de camera te laten staan, even los van de vriendenkring ,worden gevoelens van onzekerheid en kwetsbaarheid zichtbaar”. (Dijkstra.R pag 21)
Wendy Ewald, beschrijft in “ Als ik oranje was” hoe zij met drie verschillende groepen kinderen een fotoproject doet om hun werkelijkheid en beeld van het “ Nederlands zijn” te ontdekken. Zij vroeg de kinderen foto‟s te maken van hun familie, omgeving en dromen. Daarnaast vroeg zij ze ook iets te schrijven over hoe het zou zijn om een Nederlands kind te zijn met een andere kleur: blank, bruin of zwart. Tevens maakte zij zelf portretten van de kinderen en gaf de grootformaat negatieven aan hen om te bewerken zoals zij zelf wilden. Door deze aanpak leert zij de kinderen bewust te kijken naar zichzelf en beelden te interpreteren. Paul Seawright focust in “ The missing” op de voor de buitenwereld identiteitlozen,de daklozen en vermisten en doet dat door over hun schouder mee te kijken en de wereld zoals zij die zien te fotograferen. Zijzelf komen nauwelijks in beeld. Seawright stelt zo aan de kaak dat de onbeperkte keuzes die voor het individu zijn weggelegd in de postmoderne cultuur, voor de zwakkere in de samenleving wel heel beperkt zijn geworden. Hij legt de kilte vast die hun leven beheerst.
14
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Alle drie deze fotografen kozen voor een intensieve samenwerking met degenen die zij fotografeerden maar komen tot een verschillend proces.Er zijn wel grote verschillen in de omgang met degenen die zij fotograferen en de invloed die zij hen geven op het beeld. Hoe is dat te zien in de beelden en breder,hoe kunnen we foto‟s interpreteren?
Hoofdstuk 4.Het interpreteren van foto‟s. 4.1. Goede of foute interpretaties. Het interpreteren van foto‟s is het geven van betekenis aan foto‟s. (Barret, T 2005) Interpreteren is een beeld zien als een uitdrukking of voorstelling van iets, behorend tot een traditie of juist vernieuwend, enzovoorts. Er bestaat niet zoiets als een onschuldig oog:dat wat mensen weten, geloven,welke waarden ze kennen, welke houding zij aannemen, dat alles wordt gereflecteerd in de foto‟s die zij maken. Alle foto‟s, ook de meest eenvoudige, behoeven interpretatie om volledig begrepen en gewaardeerd te kunnen worden. Interpretatie is een stem geven aan tekens die uit zichzelf niet spreken door de verschillende aspecten van een foto te beschrijven en een betekenisvolle samenhang tussen de verschillende aspecten te formuleren. Er wordt onderscheid gemaakt in denotaties ( dat wat er te zien is) en connotaties ( dat waar het voor staat). Wij zien bijvoorbeeld een vaas bloemen op tafel en dat kan staan voor vrede en harmonie. Alle foto‟s beschikken over connotaties en het is van belang dat de kijker iets begrijpt van hetgeen de foto suggereert of impliceert omdat hij anders de foto ziet als werkelijkheid in plaats van als een beeld van de werkelijkheid. Het perspectief van waaruit de kijker waarneemt is bepalend voor het soort interpretatie .Barrett noemt de archetypische, de feministische, de 15
psychoanalytische, de formele en de technische interpretatie als voorbeeld van een bepaald perspectief. Dit doet de vraag rijzen wanneer een interpretatie goed is en wanneer fout. De ervaren waarnemer kan wellicht beter interpreteren, maar daarmee niet het recht op de „ware‟ interpretatie claimen. Goede interpretaties bestaan bij de gratie van de overtuigingskracht die zij hebben. Argumenten daartoe zullen plausibel moeten zijn, of interessant, inzichtgevend,betekenisvol. Slechte interpretaties daarentegen zijn opgebouwd uit onredelijke,onwaarschijnlijke,onmogelijke of niet ter zake doende argumenten. 4.2.Noodzaak tot articuleren. Gesprekken over foto‟s zijn interessanter en informatiever als de gespreksdeelnemers foto‟s zorgvuldig beschrijven , uitgebreid interpreteren en kritiek met redenen en criteria onderbouwen. Ieder kijkt vanuit een aantal aannames over fotografie, de kunsten en het leven. Het is belangrijk deze aannames te articuleren in een discussie om met elkaar zo bij te dragen aan theorievorming over esthetiek en kennis over de sociale werkelijkheid. In een discussie telt elke mening. Als de kunstenaar die het werk heeft gemaakt aanwezig is heeft men nogal eens de neiging zijn of haar uitleg te willen horen en de eigen mening achter te houden. Ook al kunnen we veel leren van de kunstenaar, er is een ontmoeting noodzakelijk tussen de visie van de kunstenaar en de beschouwer. Terry Barrett maakt wel verschil in het kritisch beschouwen van werk van een reeds gerenommeerd kunstenaar of het kritisch beschouwen met studenten aan de kunstvakopleidingen van hun eigen werk. In het eerste geval is het doel om de kijkers te informeren, en niet om de kunstenaar te bewegen om het anders te doen .In het tweede geval is het doel feedback geven die de ontwikkeling van de student tot kunstenaar positief beïnvloedt .Barrett zette de wensen van zowel kunstvakdocenten als studenten naast elkaar en ontdekte dat deze veel overeenkwamen. Het is een lange lijst waarin de belangrijkste wensen gaan over echtheid en eerlijkheid van de feedback, de behoefte om te horen wat het werk in emotioneel en intellectueel opzicht oproept, en de behoefte energie op te doen uit de feedback om weer verder te kunnen met het proces.
4.3.Procedures voor groepsinterpretaties Het doel van een discussie bepaalt wat goede en onwenselijke invalshoeken zijn. Als het doel is de fotograaf door feedback te helpen in zijn verdere ontwikkeling zijn zowel zijn foto‟s als zijn verhaal belangrijk. Als het doel van vooral is om een groep te leren hun denkbeelden over fotografie te articuleren, dan kan het verhaal van de maker beter achterwege blijven en zal het juist goed zijn deze te vragen te zwijgen zodat de groepsleden in „vrijheid‟ eerst hun mening kunnen vormen. De volgende vragen zijn van belang: Wat zie ik? Waar gaat dit over?Hoe weet ik dat? De laatste vraag, vereist deugdelijk kijken en onderbouwd interpreteren. Een foto is niet wat we willen dat het is. De foto eist een 16
bepaalde interpretatie door de techniek, de vormen, het onderwerp, en door de tijd en plaats waar de foto is gemaakt. Daarnaast mag er zoiets bestaan als de eigen voorkeur maar die dient te worden onderscheiden van het oordeel. Een lange lijst met grondregels voor een effectief interpretatiegesprek wordt gegeven naast een lijst vragen die helpen het beeld te interpreteren. (Zie bijlage 1 en 2).Een greep uit de grondregels:het inbouwen van stilte,het beschrijven van wat te zien en met name de relatie tussen vorm en inhoud bespreken. Voor alles dient het gesprek een gemeenschappelijk gebeuren te zijn met alle ruimte voor ieders inbreng. Dit boek legt nergens een verband tussen fotografie en identiteitsvorming maar verheldert wel het onderscheid tussen persoonlijke betekenissen en voorkeuren die aan een beeld kunnen worden toegekend, en de interpretatie die de foto „ sec‟ afdwingt door te zijn wat hij is. De interpretatieprocedure en de keuzes daarin worden handzaam beschreven: expliciteren van doelen, criteria, werkwijze en gedragsregels voor de discussie zijn van cruciaal belang en worden toegelicht wat betreft de praktische uitvoering. Hoofdstuk 5. Kunsteducatie en identiteitsvorming door middel van fotografie. In onderstaand schema is een inventarisatie te vinden van de belangrijkste kenmerken van de boven beschreven therapeutische, kunstinterpretatieve en kunstscheppende werkwijzen.Met betrekking tot de laatste is op te merken dat de projecten van Dijkstra en Seawright niet in dit schema zijn opgenomen omdat zij de gefotografeerden niet op alle drie hieronder genoemde gebieden hebben aangesproken. Inventarisatie Fototherapie Weiser
actief
-Curator worden van eigen familiegeschiedenis, -verbouwen van oude foto‟s tot eigen beelden -fotografie als cr.ther. medium receptief -Nieuw kijken naar oude beelden
reflectief -Herdefiniëren van beeldbetekenissen therapeutisch vraaggestuurd.
Fotogroepen Sitvast
Kunstfotografie Kunstinterpretatie. Ewald Barret
-Op pad met de camera
-Op pad met de camera -Selecteren van overvloed -Verbouwen van foto‟s -expositie
-Articuleren van aannames, delen van meningen, vinden van onderbouwde interpretatie
-Dromen, verlangens,
-Stilte om te kijken
-Selecteren -toelichting schrijven -expositie -verlangens toekomst -symboliek in de natuur -Uitwisseling op speelse wijze, niet (ver)oordelend -Gericht op
-Het spontane gesprek in de groep
-Verheldering criteria en context, beeldanalytischvraaggestuurd -persoonlijke 17
-Toegeëigende beelden worden tot eigen verhaal, identiteit
persoonlijke mogelijkheden
-Het onzegbare wordt verbeeld, identiteit door verbeelding en schrijven.
voorkeuren verhelderen
Op basis van deze kenmerken kan ik een poging doen antwoord te geven op de in het begin gestelde vragen. Hoe ontwikkelt de mens een passend, dynamisch en communicatief zelfbeeld, kan dit streven naar identiteit een doel van de kunsteducatie zijn en is fotografie daar een goed voertuig toe? Antwoord hierop lijkt te zijn dat vooral het narratieve behulpzaam is en dat dit wordt gestimuleerd en versterkt door beelden,die tevens de eigenschap hebben meerdere bewustzijnslagen aan te spreken. De dialoog aangaan over die beelden met elkaar helpt om helder te communiceren maar daarnaast kunnen beelden ook het onzegbare vertellen en is verbouwing of expositie van beelden een niet-talige wijze van „verhalen‟ of definiëren van de identiteit. De tekens die niet uit zichzelf spreken een stem geven is een belangrijk aspect in de kunstinterpretatie en beelden zo laten spreken kan de eigen werkelijkheid dichterbij brengen. Daarnaast is het actieve fotograferen van de eigen omgeving, maar ook van dromen, verlangens en wensen een in beeld brengen van de identiteit. Hoe kan kunsteducatie helpen voorkomen dat men een verstoord of negatief zelfbeeld ontwikkelt? In zowel fototherapie als beeldinterpretatie zijn de mogelijkheden om door middel van betekenisverlenend kijken, onderscheid te leren maken tussen beelden die de eigen realiteit weerspiegelen en beelden die door anderen of de beeldcultuur worden opgedrongen kansrijk. Het spelen met de verschillende „ikken‟ in beelden en in de reflectie daarop geeft vele mogelijkheden voor identiteitsvorming als dynamisch gegeven. Het delen van dit beeldend „ spelen‟ met anderen geeft een extra dimensie. Specifiek zou ik als kunsteducatieve werkvorm aanbevelenswaardig vinden de werkwijze van Wendy Ewald die de kinderen in dit project zelf foto‟s laat maken , negatieven laat verbouwen, teksten laat schrijven.Ook de fotogroepen bewandelen een soortgelijke weg. Deze werkwijze lijkt me een goede bouwsteen voor het verwerven van identiteit middels kunst en verdient een plek in de kunsteducatie. De communicatie over de gemaakte beelden en de reflectie daarop zijn echter weinig gestuurd. In dat opzicht is veel te winnen door uit de aanpak in fototherapie kunsteducatieve werkvormen te destilleren. Soms wel, soms niet worden in die aanpak actief foto‟s gemaakt maar een constante is dat foto‟s steeds aanleiding tot gesprek zijn, tot woord geven aan beeld. Hoe de juiste vragen te stellen, hoe niet-oordelende reacties te geven om achterliggende doelen , gericht op het creëren van een steviger zelfbeeld te bereiken wordt benaderd vanuit een therapeutische invalshoek. De persoonlijke levenssfeer en het gezinssysteem is gekozen als referentiekader om het proces op gang te brengen en te bewaken en heeft meer nadruk dan de beeldanalyse. Er zit ook een risico aan deze emotionele betekenisverlening. Dat risico is dat beeld en interpretatie twee eigen levens kunnen gaan leiden. Barret geeft aan dat een foto niet kan zijn wat je wil dat 18
hij is, ook de meest eenvoudige,en het gezamenlijk betekenis verlenen op grond van de wetmatigheden in het beeld lijkt een mooi tegenwicht tegen het risico in fototherapie om al te therapeutisch de waarheid naar je hand te kunnen zetten. Zijn methode lijkt me geschikt om de projecten van Rineke Dijkstra en Paul Seawright met een groep te bediscussiëren. Een combinatie van de actief-fotografische werkwijze van Ewald en Sitvast met de reflectieve vraagsturing uit Weisers fototherapie en Barrett‟s beeldinterpretatie lijkt zinvol voor de kunsteducatie om een bijdrage te kunnen leveren aan bewuste identiteitsvorming. In de kunstinterpretatie is de invalshoek primair de beeldanalyse: Beschrijf eerst wat je ziet. Vervolgens is er wel veel aandacht voor alle aannames die ieder mens persoonlijk met zich meedraagt. Daarbij meer aandacht geven aan de emotionele betekenisverlening vanuit „oude‟ patronen, en om daarbij ook „oude‟ beelden te gebruiken lijkt mij een goede zaak. Curator zijn van de expositie van de eigen geschiedenis, door selectie van de eigen foto‟s lijkt eveneens een goed kunsteducatief doel; leren kiezen welke beelden representatief zijn voor het eigen verhaal, maar ook de eigen context en het eigen perspectief. Vanuit enig begrip voor zeggingskracht kunnen (h)erkennen wat beelden vertellen komt dan in de plaats voor het al te simpele oordeel van mooi of lelijk, en dat lijkt mij een goed vertrekpunt om vervreemding tegen te gaan en nieuwsgierig te blijven naar het eigen vervolgverhaal, maar ook dat van anderen en dat wat de kunst met grote of kleine k aan zeggingskracht te bieden heeft. Conclusie:Kunsteducatieve werkvormen met fotografie die identiteitsontwikkeling in beeld en verhaal mogelijk maken zouden over de volgende ingrediënten moeten beschikken: -een gerichtheid op het narratieve en het actieve fotograferen. ( Ewald en Sitvast, beeld als voertuig tot verhaal), -een proces van kiezen welke beelden ertoe doen en tekens een stem geven. ( ontdekken persoonlijke betekenis en eigen verhaal,Weiser en Sitvast ) -het analyseren en interpreteren van beelden. ( Barret, goed waarnemen. De foto is wat hij is en men dient persoonlijke voorkeuren daarvan te onderscheiden).
19
Samenvatting. In deze literatuurstudie wordt de samenhang van fotografie en identiteitsvorming belicht en de vraag gesteld of kunsteducatie , en specifiek de fotografie,een bijdrage kan leveren aan dynamische identiteitsvorming. Actief foto‟ maken en betekenisverlenen aan foto‟s komen beide aan bod in drie gebieden: De fototherapie zoals door Judy Weiser ontwikkeld, de actuele kunstfotografie met „constructing identity „als onderwerp , en de beeldinterpretatie zoals door Terry Barrett ontwikkeld . Een combinatie van elementen uit deze drie gebieden vormt de aanbeveling voor kunsteducatieve werkvormen met fotografie die identiteitsontwikkeling in beeld en verhaal mogelijk kan maken, de communicatie daarover kan verbeteren en tevens mogelijk het risico op het ontwikkelen van verstoorde of negatieve zelfbeelden kan verkleinen.
Ideeën over een mogelijk onderzoek. Deze in de conclusie genoemde ingrediënten zou ik graag meenemen naar een onderzoek over een of meer positieve effecten van “ material storytelling”. Material storytelling is een manier om je te verhouden tot de dingen: De dingen hebben een verhaal ( gekregen) en het verhaal van de dingen ontdekken en vertellen aan jezelf en elkaar creëert een andere band met de materie , jezelf en elkaar. Eentje die het misschien overbodig maakt elke drie jaar een nieuw IKEA interieur aan te schaffen.( Zie voor meer toelichting op deze gedachtegang eventueel ook mijn filosofiepaper dat ik hieronder als bijlage heb toegevoegd.) Het is lastig te bedenken wat ik nu eigenlijk wil onderzoeken omdat ik nog niet genoeg weet van wat er mogelijk is in onderzoek. Mijn veronderstellingen zijn dat: Material storytelling betekent:een persoonlijke museale omgeving scheppen waarin het gewone een bijzondere betekenis krijgt en waardoor „oude‟ verhalen opnieuw verteld kunnen gaan worden, al dan niet met woorden. -
Het delen met elkaar van die verhalen mogelijk wordt.
-
Material storytelling draagt bij aan rouwverwerking en de betekenis van een „ rite de passage‟ kan hebben.
-
Material storytelling een zintuiglijk tegenwicht vormt voor het digitale omgaan met de wereld en een positieve omgang met de materiële, zintuiglijk waarneembare wereld oplevert die anders is dan het consumeren om het consumeren.
Er moeten wel ,denk ik, eerst situaties gecreëerd worden waar Material storytelling in plaats vindt.Concreet zie ik de volgende mogelijkheden: -de studieloopbanbegeleiders van alle eerstejaars studenten Social Work aan de HU (zo‟n 60 studenten)vragen een Material storytelling opdracht in te bouwen in het traject. Dat is dan wel een project om dat op de rails te krijgen..
20
- Creatief therapeuten benaderen die met rouwverwerkingsdoelen werken en hen vragen de „ herinneringskistjesopdracht‟ mee te nemen in hun therapie. - Stichting „ Achter de regenboog‟ ( rouwverwerkingsweekenden voor kinderen die een ouder hebben verloren) benaderen met eenzelfde vraag. -Kunstenaars in de regio die beeldende lessen geven benaderen met de vraag een Material storytelling opdracht te doen met hun leerlingen. Tot zover. Ik begreep dat een project op touw zetten en er tegelijkertijd onderzoek naar doen niet wenselijk is. Mogelijk is daar iets op te verzinnen, eventueel met een medestudent?
21
Literatuur.
Barrett,T(2005) Criticizing Photographs.Ohio,McGraw-Hill Bohlmeyer,E (2006) De betekenis van levensverhalen.Bohn,Stafleu van Loghum Derks,M (2006) Stilte in de O.T.T.Over de rol van Rineke Dijkstra in de fotografie.Doctoraal scriptie Universiteitsbibliotheek Utrecht Ehrenzweig,A(1953)Psychoanalyses of artistic vision and hearing.London,Routledge&Kegan ltd. Erikson,E (1951) Childhood and society, Norton, New York. Furedi,F (2003) Therapy culture.Taylor&Francis ltd. Haaster van,K. (2006)Kleine verhalen.Narrativiteit met multimedia in sociale beroepen. Bussum : Coutinho, Heymann,F(1999) Denken en doen in dialoog.Proefschrift Universiteit Wageningen. Huizinga,J (1938) Homo Ludens.Amsterdam U.P. Kunneman,H(1996) Van theemutscultuur naar Walkman-ego. Uitgeverij Boom Maslow,A(1974) Psychologie van het menselijk zijn,Lemniscaat Rotterdam Mul,J(2006) Cyberspace Odyssee. Uitgeverij Klement. Oostwoud Wijdenes,J/Haanstra ,F(1997) Over actief,receptief en reflectief.LOKV Nederlands Instituut voor Kunsteduactie. Rogers,C (1961) On becoming a person.Houghton Mifflin company, Boston Roodenburg ,L(red) (1997)PhotoWork(s) in Progress, constructing identity.Nederlands Foto Instituut Sivast, J.(2004)Fotografie als verpleegkundige interventie.Kavanah. Sitvast, J. Website:http://fototherapie.startje.com/ Smeijsters.H(2003) handboek Creatieve Therapie, Coutinho Stone.L and Church,J ( 1978) Beknopte Ontwikkelingspsychologie,Elsevier NL BV,Amsterdam/ Brussel Storr,A (1972)De creatieve mens Rotterdam Lemniscaat Weiser, J.(1999)PhotoTherapy Techniques. Exploring the secrets of personal snapshots and Family Albums. Vancouver, Weiser, J. Website: www.phototherapy-centre.com/ 22
Verantwoording beeldmateriaal: Foto titelpagina: uit eigen collectie. Foto bij hoofdstuk 2:Gepubliceerd op de website http://www.derby.ac.uk/introduction-to-phototherapy Foto bij hoofdstuk 2:Gepubliceerd op 13-06-2008 in de Volkskrant.”Verborgen gevoelens in beeld”, door Arno Haijtema Foto bij hoofdstuk 3: Rineke Dijkstra, Cover van “ Photoworks in progress. (2004) gepubliceerd op:http://ecx.images-amazon.com Foto bij hoofdstuk 3:Paul Seawright, gepubliceerd op http://newsblog.projo.com
23
Bijlage 1
Uit:Barrett,T(2005) Criticizing Photographs.Ohio,McGraw-Hill Vragen bij Kunstinterpretatie -wat voor een beeld zie ik hier? -waar gaat het over? -wat drukt het uit of wat stelt het voor? -welke culturele invloeden bepaalden dit beeld -wat betekent het voor de maker? -waar maakt het deel van uit? -waar verwijst het naar? -waar geeft het een reactie op? -waarom is het gemaakt? -hoe is het gemaakt? -behoort het tot een of andere traditie? -welk doel dient het voor de maker? -welk doel dient het voor de eigenaar? -welk plezier of bevrediging leverde het op voor degene die verantwoordelijk is voor dit beeld? -tot wie richt dit beeld zich, en wie wordt genegeerd door dit beeld? -welke problemen lost dit beeld op of worden er door veroorzaakt? -door welke denkbeelden of vooroordelen wordt dit beeld ontkracht? -welke behoefte wordt door dit beeld geactiveerd of bevredigd? -wat betekent dit beeld voor mij? - raakt dit beeld mijn leven? -verandert dit beeld mijn kijk op de wereld?
24
Bijlage 2 Uit:Barrett,T(2005) Criticizing Photographs.Ohio,McGraw-Hill
Grondregels voor effectief beoordelen van fotoâ€&#x;s in een groepsdiscussie -het is een gelegenheid om te leren en gedachten te articuleren over beelden. -Het maakt dat observerende, interpreterende en beoordelende kwaliteiten kunnen toenemen. -kunstenaars kunnen erdoor anders gaan denken over hun beelden. -Het vereist deelname: spreek bedachtzaam en luister actief -het beschrijven van wat je ziet is een essentieel element van het proces -beschrijven is zowel informatie vergaren als verslag doen -alles in een foto telt mee -effectief communiceren is belangrijker dan indruk maken met je kennis -zorg dat je niet teveel vanuit de verklaringen van de kunstenaar interpreteert -beelden kunnen verschillende betekenissen hebben en verschillende interpretaties oproepen. -beoordelingen van een beeld horen gebaseerd te zijn op goede interpretatie van dat beeld. -niet onderbouwde beoordelingen zijn geen antwoord en niet verantwoord -voorkeuren zijn persoonlijk en staan niet ter discussie. Oordelen moeten verdedigd worden. -beoordelen is niet hetzelfde als oordelen -beoordelen kan heel goed samen gaan met vriendelijk zijn.
25
Bijlage 3. Kunsteducatie en de zintuiglijke waarneming.
Klaar Wolff. Paper Filosofie. Master Kunsteducatie AHK jr1. Mei 2009.
Welk belang wordt er in de kunstfilosofie aan zintuiglijke waarneming gehecht en wat betekent dat voor hetgeen ik ‘material storytelling’ heb genoemd? Het woord ‘material storytelling’ refereert aan het begrip “digital storytelling” en het ontstond als volgt: In 2001 was er in de Nieuwe kerk in Amsterdam een expositie “ De weg naar de hemel” waar reliekschrijnen van de middeleeuwen tot nu werden getoond. Deze expositie werd begeleid door een kunsteducatief project getiteld “ Ik zou je in een doosje willen doen”:op scholen maakten kinderen hun eigen ‘herinneringskistje’ in een Ikea-vitrinekastje en deze werden geëxposeerd in een rondrijdende ‘ reliekwagen’.
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
In deze tijd overleed mijn vader en werd mijn dementerende moeder opgenomen in een verpleeghuis. Samen met mijn zus ruimde ik het huis op waar 35 jaarlang niets was weggegooid en kwam ik op het idee ook herinneringskistjes te maken. We veegden bijvoorbeeld het zaagsel uit de hobbywerkplek op en stopten het in een kistje, in een andere maakten we een compositie van versleten polllepels en het foldertje dat bij de 40jarige mixer hoorde( “ de toverstaf van elke huisvrouw!”) , enzovoort.
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Uiteindelijk maakten we 28 thematische kistjes en exposeerden die in het verpleeghuis waar mijn moeder zo bleek,dagelijks met medebewoners en verpleging langs de kistjes ging en haar verhalen die de voorwerpen opriepen enthousiast vertelde. Vervolgens heb ik de serie geëxposeerd op de Hogeschool Utrecht waar ik docent ben aan de opleiding Creatieve Therapie. Ik vroeg de 26
studenten eveneens een herinneringskistje te maken en ontdekte dat deze actie ook bij hen verhalen ontlokte die zonder het op deze wijze ordenen van voorwerpen mogelijk niet zo makkelijk tot stand zouden komen. Het is een logisch vervolg te ontdekken dat al die voorwerpen ook niet noodzakelijkerwijs in een kistje hoeven. Veel mensen maken ‘ altaartjes’ thuis waar niets religieus aan is, maar die vaak wel verband houden met een herinnering. Tevens blijkt dat veel mensen reisdagboeken opbouwen uit voorwerpen zoals in een artikel in de Volkskrant van dit weekend staat onder de titel “ gevonden voorwerpen”.Citaat daaruit: ...”het resultaat is een verzameling impressies die zich maar moeilijk laat vangen in woorden of foto’s”.... Material storytelling: dingen/voorwerpen ordenen, of voorwerpen vinden en ordenen,roept iets anders op dan woord en beeld en hoe komt dat? De geur, de tast, soms het geluid, lijken daarmee van doen te hebben en de koppeling met het narratieve komt haast vanzelf tot stand. Hoe wordt in de kunstfilosofie aangekeken tegen dit fenomeen? Welke plaats neemt de zintuiglijke waarneming in? Volgens Croce en Collingwood is een kunstwerk als expressie van het zelf,al in zijn geheel aanwezig in de verbeelding van de kunstenaar, als concept. Het zou tot uitdrukking kunnen worden gebracht in materie, maar dat is niet altijd nodig. Als het wel gebeurt dan zien zij dit uitwerken als een ambachtelijke activiteit die niet van invloed is op het uiteindelijke kunstwerk. Het is tenslotte aan het publiek, de kijker, om het kunstwerk zo veel mogelijk zo waar te nemen als door de kunstenaar is bedoeld: daarmee herschept de kijker de oorspronkelijke expressie van de kunstenaar. Als ik deze visie bezie tegen de achtergrond van het maken van de kistjes lijkt me dat een essentieel aspect wordt overgeslagen. Zo wilde ik bijvoorbeeld het jasje waar mijn vader altijd in tuinierde in een kistje doen maar ook opgevouwen paste het niet. Vervolgens heb ik het pand waar de binnenzak in zat eraf geknipt en alle voorwerpen uit de andere zakken zichtbaar in de binnenzak gedaan. Ik zou dit niet verzonnen hebben als ik niet met dit praktisch probleem van het formaat dat niet paste was geconfronteerd. Het concept is daarmee ook veranderd: een stuk van een kapot geknipt jasje verwijst meer naar de dood dan een heel jasje. Waar het mijn idee was een hommage aan zijn leven te maken werd het meer een benadrukking van zijn dood.
QuickTime™ and a decompressor are needed to see this picture.
Gombrich en Goodman menen dat alle kunst conceptualistisch van aard is, en dat de kunstenaar door tal van zaken beïnvloed ( traditie, techniek, vooropvattingen)komt tot zijn weergave van de werkelijkheid. De waarneming van de kunstenaar wordt daarbij tevens bepaald door individuele geaardheid, maar ook door zijn gemoedstoestand tijdens het maken van het werk. Bijvoorbeeld bij het maken van een schilderij is de selectie van het beeld door deze aspecten bepaald en daar komt dan nog een extra selectie bij door de beperkingen en mogelijkheden die het medium in zich heeft en die op hun beurt 27
weer worden bepaald door conventies en de kijk op deze techniek in een bepaald tijdsbeeld of kunststroming. De zaak wordt nog complexer, doordat degene die het beeld uiteindelijk waarneemt, eveneens wordt beïnvloed door de concepten die hij in zijn hoofd heeft en door de context waarbinnen hij het waarneemt, maar tevens speelt ook bij de waarnemer de gemoedstoestand mee. Als ik deze visie bezie tegen de achtergrond van het exposeren van de kistjes denk ik dat het verklaart waarom sommige bewoners,geriatrische patiënten, zeiden; ”Kijk! Er zit alleen maar zaagsel in... is dit soms kunst of zo”? Zonder de steunende structuur van het bijbehorende verhaal vielen ze terug op de wetenschap/het QuickTime™ and a concept dat je in decompressor are needed to see this picture. een vitrinekistje iets moois hoort te stoppen en wat nu als er alleen maar zaagsel in zit? Kosuth streeft naar een dialoog tussen kunstenaar en publiek en stelt dat er sprake is van een hermeneutische cirkel: het kunstwerk is in wezen een spel binnen het betekenissysteem van de kunst en kunstenaars en niet- kunstenaars moeten proberen elkaar te begrijpen en aldus een gezamenlijk bewustzijn te creëren waardoor nieuwe betekenis ontstaat. Maar, de kunstenaar is de maker van de betekenis en de ideeën die aan de fysieke verschijningsvormen ten grondslag liggen vormen de essentie. De kijker herschept dus ook in deze visie het kunstwerk , maar dient daartoe wel over alle informatie te beschikken die nodig is...(het kunstconcept, de ideeën van de kunstenaar etc) om het geheel te overzien. Het is interessant te bezien dat bij de expositie van de reliekschrijnen, die tenslotte allemaal tot doel hadden ‘ het goddelijke’ te belichamen in de vorm van een relikwie, de context nu anno 2001 volslagen anders was dan de indertijd bijbehorende religieuze context. Het icoongehalte is door eigentijdse opvattingen over kunst en over religie geminimaliseerd en dat maakt de weg vrij voor een bijbehorend educatief project met Ikea-kistjes en dat zou ondenkbaar zijn in de tijd waarin de kunstenaars deze voorwerpen maakten. De kijker herschept eveneens volslagen anders ook al is hij goed geïnformeerd. In termen van Derrida gaat het hier om het feit dat het voorwerp , laten we zeggen een splinter van het orginele kruis van Christus, nog steeds hetzelfde is, een signifié. De significant is de clerus die de splinter een context geeft en als het ware benoemt tot goddelijke vertegenwoordiging. Het gezag van de clerus wordt door velen niet meer aangenomen en dan wordt het waarnemen van deze splinter een totaal andere ervaring .Wellicht een ervaring die naar het narratieve verwijst zoals Heidegger zou vinden dat deze splinter contact kan betekenen met een boom, wellicht uit 28
de hof van olijven. Derrida bekritiseerde Heidegger omdat hij de waarheid in pacht zou hebben , terwijl voor Derrida de waarheid steeds opnieuw uitgevonden kan worden, en altijd voor discussie vatbaar is. Kunst is kunst in de marge van andere kunst. Dat gaat in dit bovenbeschreven geval van de schrijnen en de kistjes in ieder geval wel op. Tegelijkertijd blijft de splinter de splinter. Kosuth heeft wel aandacht voor de dialoog van kunstenaar en publiek en de gedeelde benodigde informatie, maar weinig voor de dialoog van de kunstenaar in gevecht of contact met- bij het maken van de kunst- de fysieke verschijningsvormen van die kunst. Daarvoor geeft Merleau-Ponty meer aanknopingspunten. Merleau-Ponty stelt:we zijn het contact met de wereld verloren, de wetenschappen verbinden zich niet meer met de wereld,maar stellen zich er tegenover .Merleau-Ponty wil de objectiverende en fixerende houding vanuit het denken doorbreken. Willen we iets begrijpen van de wijze waarop de mens eigenlijk in de wereld staat, dan zullen we terug moeten naar de oorspronkelijke ervaring zelf. De wereld is voortdurend in wording ,nooit af en alleen daarom al, is de wereld in haar ‘totaliteit’ onkenbaar. De filosofie tracht steeds maar greep te krijgen op de wereld, wil samenhang laten zien, maar de wereld is er al voordat het denken er vat op tracht te krijgen. De wereld is zichtbaar en onzichtbaar tegelijkertijd. De wereld verschijnt aan ons door ons bewust te zijn van die wereld. Dit bewustzijn , de gerichtheid op de wereld , wordt door Merleau-Ponty intentionaliteit genoemd. Deze intentionaliteit maakt de wereld zinvol en zichtbaar. Intentionaliteit maakt dat we de wereld kunnen zien, maar ook voelen, ruiken en horen... want het gaat om meer zintuigen. Hoe ziet de subjectieve waarneming er dan uit met al die zintuigen? Subjectiviteit ontstaat niet vanuit begrip, maar vanuit de noodzakelijke lichamelijkheid die onlosmakelijk met het subject verbonden is. Het subject is lichaamsubject. Ik kan zien omdat ik ogen heb. Kijken = Bekeken worden. Ik kan kijken, omdat ik ogen heb, maar omdat ik een lichaam heb, kan ik ook bekeken worden. Of beter: ik heb geen ogen, ik ben mijn ogen, ik ben mijn lichaam. Wij zijn altijd lichamelijk in de wereld : het lichaam is zelf een deel van de ruimte die het waarneemt. In deze door het lichaam waargenomen wereld bestaan de dingen niet netjes en vredig na en naast elkaar geordend volgens bepaalde perspectieven, maar zijn de dingen rivalen voor mijn ogen juist omdat zij elk op hun eigen plek bestaan. Even terug naar de ordening van material storytelling: door de rivaliteit van de dingen, wat gaat er wel en niet in een kistje, wat eerst, wat later,tot je door te laten dringen en keuzes te maken ontstaat een nieuwe manier van lichamelijk je verhouden tot de dingen;door het opheffen van de rivaliteit,het scheppen van een nieuwe orde.Deze orde komt tot stand door een samengaan van zintuiglijke waarneming en met enige afstand beschouwen van dingen die door de handen gaan, concept, begrip, verhaal. Het gaat dan inderdaad om twee werelden die niet te splitsen zijn:de zichtbare en de onzichtbare. Het waarnemen is dan niet langer eenrichtingsverkeer van de intentionaliteit maar een dialectische intentionaliteit, die geen enkel ‘tegenover’ kent en zo verstrengeld is dat je niet langer subject tegenover object kan stellen. De wereld valt dus nooit samen met de subjectiviteit of objectiviteit, altijd treden zij op als twee-eenheid. De creatief procestheorie ( L.Wils,M.Kliphuis e.a.) heeft een poging gedaan deze twee-eenheid te operationaliseren door de specifieke intentionaliteit die de DINGEN oproepen te achterhalen. De dingen zijn door hun specifieke structuur 29
geschikt voor een oneindig aantal reacties maar expliciet ook voor een aantal reacties niet. Het proces van de dialectische intentionaliteit als dynamisch gegeven - mens en ding proberen zich tot elkaar te verhouden-, kan worden verstoord door een dictatuur van de rede. Voorbeeld daarvan is dat men niet zo snel op het idee komt om didgeridoo te gaan spelen op de stofzuigerslang omdat het een stofzuiger betreft die tot doel heeft huizen schoon te houden.. Dit begrip, het IS een stofzuiger,is de normatieve structuur, dat wil zeggen de structuur die de verhouding van de mens tot de dingen bepaalt vanuit conventies die ontstaan vanuit de analytische rede.Is deze verhouding hetzelfde als bedoeld met intentionaliteit? De mens die zich los kan maken van de dictatuur van de rede en haar conventies en de slang in haar werkelijke verschijningsvorm kan ervaren is in staat tot inventiviteit en kan de slang herkennen in haar formele en functionele structuur :als geschikt om water doorheen te laten vloeien, erop te blazen etcetera. De oorspronkelijke functionele structuur is iets heel anders dan de functie die de rede,(op grond van conventie,traditie, afspraken) eraan gegeven heeft. De functionele structuur wordt ook wel zakelijke structuur genoemd, vloeit voort uit de formele structuur en de eigenschappen van de gebruikte materialen en behelst alle natuurkundige wetten waaraan het ding in kwestie beantwoordt. Loskoppeling van de normatieve structuur lijkt samen te vallen met wat in de termen van Merleau-Ponty het aanvaarden van de dialectische intentionaliteit heet. Een wereld ingaan waarin een terugkeer is naar de dimensies van het lichaam en naar mogelijkheden van het lichaam die ‘ vergeten’ zijn. Dit ‘vergeten’ heeft te maken met het feit dat de mens de lichamelijke arbeid ontstegen is omdat deze grotendeels door machines gedaan wordt.Om werk te verzetten, maar ook om te communiceren, is de mens niet meer aangewezen op het samengaan van fysieke en geestelijke activiteit, maar verwordt dit tot eenzijdig geestelijk inspanning. Het is interessant om deze eenzijdigheid te vergelijken met hetgeen Lévi-Strauss in zijn werk ” Het wilde denken” uiteengezet heeft. Hij onderzocht hoe de verschillende samenlevingen , onder meer de Aboriginals in Australië, ertoe kwamen de wereld te begrijpen vanuit een totaalbegrip, dat wil zeggen niet verdeeld in analytische ,mythische of magische werkelijkheden maar geïntegreerd. Het totaalbegrip behelst een praktisch en redelijk standpunt en combineert begrip omtrent hoe te overleven (belangrijke kennis over planten , dieren en andere verschijnselen benoemen en classificeren,operationaliseren) met een standpunt van waaruit symbolisch en mythisch leven, begrip voor de natuur en het bovennatuurlijke wordt bezien. Daaraan ten grondslag ligt het vermogen dat de mens het bovennatuurlijke in zichzelf herkent en andersom het menselijke in het bovennatuurlijke. De omgang met verleden en heden, dood en geboorte wordt daardoor bepaald en de grenzen en overgangen zijn in deze visie niet langer meer absoluut. Door bepaalde riten kan het verleden in het heden worden gevestigd of andersom.Een materialisering , een fysiek bewijs van dit spel met de temporaliteit is van belang. Hij vergelijkt de churinga ( houten of stenen totems die een voorouder representeren) van de Aboriginals met onze omgang met hedendaagse archiefstukken en stelt dat beiden tot doel hebben de zuivere geschiedenis, ( dus niet alleen die geschiedenis die door de analytische rede is beschreven) te hervinden. Zelf vind ik het nogal wat verschil maken; de riten die rond een churinga spelen en waardoor een nieuwe nazaat middels
30
de churinga de identiteit van de oorspronkelijke ‘ bewoner’ van de churinga krijgt, of onze archiefstukken die getuigen van de overdracht van een huis, een lap grond of andere bezittingen. Lévi-Strauss stelt dat er enkele gebieden in onze samenleving zijn die ‘het wilde denken’, waardoor totaalbegrip van het leven mogelijk wordt, nog niet afwijzen en openstaan voor totaalbegrip: een daarvan is de kunst. Ik denk dat het overhevelen van ,en met eerbied omgaan met archiefstukken niet in verhouding kan staan tot de riten waarmee de Aboriginals hun churinga maakten en behandelden. Het picturale karakter lijkt me van essentieel belang, het ‘ handschrift’ van degene die ze maakte, en de wijze van bewaren evenzeer. Stuk voor stuk zintuiglijk ervaarbare waarnemingen, die, als het om archiefstukken gaat teruggebracht zijn tot iets minimaals, en naar ik aanneem nog verder teruggebracht zullen worden omdat het in de toekomst waarschijnlijk een digitale opslag en uitwisseling zal worden. De hedendaagse hang naar de zuivere geschiedenis blijkt volgens Lévi-Strauss uit het feit dat wij allemaal het bed waar van Gogh in geslapen zou hebben willen zien. Of hij daar nu feitelijk wel of niet in geslapen heeft is niet van wezenlijk belang;in het ‘totaalbegrip’ van de wereld, gaat het niet om dat soort waarheid. Hij stelt ook dat in de geschiedschrijving elk denkbaar perspectief gekozen kan worden maar dat het perspectief van het individu met bepaalde eigenschappen volslagen anders zal zijn dan“ de” geschiedschrijving . De geschiedenis wordt ook gemaakt door degene die haar opschrijft. Merleau-Pointy zegt hierover dat de totaalbeelden die de levensbeschouwingen ons vroeger boden zijn ontmaskerd en de mens in zekere zin bang is voor deze totaalbeelden en een zekere verwarring prefereert boven de beklemmende orde van voorheen. Deze totaalbeelden, ook wel “ grand récits” genoemd zijn echter misschien ook wel ooit ontstaan vanuit (gedeelde)verwarring.Het tot uitdrukking brengen en communicabel maken van die ‘verwarring’, of liever gezegd misschien de“petit récits”, lijkt me een belangrijke functie te zijn van de kunst en de kunsteducatie. Een kunsteducatief project als material storytelling zou daaraan bij kunnen dragen: het stelt de mens in staat zich ‘ de zuivere geschiedenis’ toe te eigenen door een fysiek bewijs daarvan op te maken: verteld in kistjes, huisaltaartjes, reisverslagen.Het aanbrengen van zo’n ordening - ritueel op zich- brengt met zich mee dat de zichtbare en onzichtbare wereld met elkaar verenigd worden en de handelingen genereren een verhaal;fragmentarisch of ‘af’, uitsluitend zintuiglijk waarneembaar of vergezeld van woorden. Het delen van deze ‘materieverhalen’ door expositie en toelichting kan ertoe bijdragen ons te hoeden voor nieuwe totaalbeelden die (culturele) diversiteit afwijzen. Bronnen: -Denken over kunst, een inleiding in de kunstfilosofie, A.A.Van den Braembussche,Coutinho,2007 -Mens en expressie in het licht van de wijsbegeerte van Merleau-Pointy, prof Dr.R.C.Kwant,Het sprectrum 1972 -Het wilde denken, Claude Lévi-Strauss, Meulenhof 1981 -Bij wijze van spelen, creatieve processen bij vorming en hulpverlening, Lex Wils(red)Samson,1973 Website:http://www.nieuwekerk.nl/dewegnaardehemel/html/intro.html 31
32