Kunstleren bij de Zuiderburen heeren praktijk

Page 1

kunst leren bij de

Zuiderburen

waarom

Nederlanders kiezen

voor

Vlaams deeltijds kunstonderwijs


Illustratie voorzijde: de kunstacademie van Arendonk


Kunst leren bij de Zuiderburen waarom Nederlanders kiezen voor Vlaams deeltijds kunstonderwijs

Joost Heeren Master Kunsteducatie Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten juni 2011

studiebegeleider: Marjo van Hoorn


inhoud 6

leeswijzer

7

1 Nederlanders trekken de grens over 1.1 deeltijds kunstonderwijs 1.2 inschrijvingen uit Nederland 1.3 buitenschoolse kunsteducatie in Nederland en deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen 2 vraagstelling

9

11

12 13 14

15

16

17

18

19

3 opzet en uitvoering 3.1 dataverzameling 4 de resultaten 4.1.1 achtergronden 4.1.2 mond-tot-mondreclame 4.1.3 uitlaatklep 4.1.4 erkenning 4.1.5 anders kijken 4.1.6 ambitie 4.2 randvoorwaarden 4.2.1 binding met BelgiĂŤ 4.2.2 prijs 4.2.3 atelierruimte 4.2.4 lesuren 4.2.5 kunstgeschiedenis 4.2.6 getuigschrift 4.3 onderwijs 4.3.1 echt een opleiding 4.3.2 echt de kunstacademie 4.3.3 certiďŹ caatscursus 4.3.4 ambachtelijke vaardigheden 4.3.5 goed portret 4.3.6 middelbaar beroepsonderwijs 4.3.7 werksfeer 4.3.8 kwaliteit docenten 4.3.9 toekomstperspectief 4.3.10 loopbaan in de kunst


20

21

4.3.11 ‘Als het bij hobbyen blijft dan haal je het niet’ 4.3.12 buizen 4.3.13 feedback 4.3.14 omgangsvormen

22

5 conclusies

23

6 samenvatting

24

7 nawoord 8 noten

26

9 literatuur

28

10 bijlagen 10.1 Op Koninginnedag is het hier gewoon les, interview met Marc Hermans en Kristel Van Bal-laer van de kunstacademie te Arendonk 10.2 topics interview

35

5


leeswijzer In deze rapportage vindt u allereerst een kenschets van het Vlaamse deeltijds kunstonderwijs in paragraaf 1.1. Daarna komen de aantallen inwoners van Nederland die de grens overgaan voor deze vorm van onderwijs aan bod (1.2) en het vergelijk met de Nederlandse centra voor de kunsten wordt getrokken, ook wat betreft het prijsverschil (1.3). Na de vraagstelling (2) wordt de opzet en uitvoering van dit onderzoek behandeld: de keuze van de onderzoekseenheden (3.1) en gegevens over de dataverzameling (3.2). In hoofdstuk 4 komen de resultaten aan bod. Een beschrijving van de respondenten, hoe zij elkaar de academies aanraden en het belang wat de academie heeft in hun persoonlijke leven. Paragraaf 4.2 is gewijd aan de randvoorwaarden, de afstand tot de academie, een mogelijke binding met BelgiĂŤ, localiteiten, de lesuren, de activiteiten die naast de lessen worden georganiseerd en het getuigschrift. 4.3 Behandelt de beeldvorming betreffende de onderwijskwaliteit, in dit hoofdstuk wordt ook al enig vergelijk getrokken met mogelijkheden voor kunsteducatie in de vrije tijd in Nederland, hoe over de docenten wordt geoordeeld en het toekomstperspectief wat de respondenten van de academie verwachten. De conclusies hebben hun plaats gevonden in hoofdstuk 5, een samenvatting vindt u in hoofdstuk 6. Een interview met directeur Marc Hermans en docent Kristel van Ballaer van de academie van Arendonk is aan deze rapportage toegevoegd als bijlage 10.1. Dit interview vond plaats in een vroeg stadium van het onderzoek en is erg verhelderend. In

6

dit interview vindt u eigenlijk al de onderzoeksresultaten in een notedop. In bijlage 10.2 vindt u de topics die hebben gediend als leidraad tijdens de interviews met de respondenten.


1 Nederlanders trekken de grens over 1.1 deeltijds kunstonderwijs Een gemeentelijke of stedelijke academie* in Vlaanderen is geen hoger beroepsonderwijs – dat heet daar hoger kunstonderwijs – en biedt volgens Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel ‘vorming voor mensen die hun artistieke talenten willen exploreren in hun vrije tijd’ (Smet 2011). Deze academies bieden deeltijds kunstonderwijs (DKO) in vier studierichtingen, beeldende kunst, muziek, woordkunst en dans. De laatste drie vallen onder de noemer podiumkunsten die in 101 academies onderwezen wordt. Beeldende kunst wordt in 66 academies onderwezen (Vlaams Eurydice Rapport 2009). Het DKO heeft drie doelen: doorstroom naar het hoger kunstonderwijs, uitstroom naar kunstbeoefening in de vrije tijd en uitstroom naar de arbeidsmarkt (Smet 2011). De gemeente betaalt de gebouwen, het ministerie van onderwijs de leerkrachten. Volwassen leerlingen in het DKO krijgen vijf jaar les en kunnen dan een tweejarige specialisatiegraad volgen (Cherlet 2009).

cursisten dat de tegenovergestelde beweging maakt is onbekend maar waarschijnlijk marginaal. Ter vergelijk: het aantal Vlamingen dat de grens overstak om te participeren in de Nederlandse volwasseneneducatie was toen nul. De regio Turnhout-Arendonk in de provincie Antwerpen neemt een groot deel van de Nederlanders in het DKO voor zijn rekening (De Jong, Van Haegendoren, De Groof, Felix, Valgaeren & Voorthuis 1997). Marc Hermans, directeur van de Gemeentelijke Academie voor Schone Kunsten van Arendonk, een grensdorp in de provincie Antwerpen met zo’n 12 000 inwoners: ‘In onze academie zijn dit jaar in het totaal zo’n 1750 inschrijvingen waarvan zo’n 220 in het filiaal in Kasterlee. In dat filiaal zijn alleen de lessen in de lagere graad – de kinderen – en de middelbare graad, jongeren van twaalf tot achttien jaar. De Nederlandse leerlingen zitten eigenlijk niet in Kasterlee maar komen alleen naar de hoofdvestiging in Arendonk. In de lagere graad is de verhouding ongeveer 70% Belgen en 30% Nederlanders, in de middelbare graad is die verhouding 60% Belgen en 40% Nederlanders. Bij de volwassenen, die participeren in de hogere graad en de specialisatiegraad zijn er nog maar 30% Belgen en wel 70% Nederlanders.’

1.2 inschrijvingen uit Nederland In het schooljaar 1995-1996 trokken 1739 Nederlanders minstens een maal in de week de grens over om les te krijgen in het DKO. In het schooljaar 2006-2007 waren dit er al 3607, meer dan twee keer zo veel (Ministerie van Onderwijs en Vorming & Ministerie van OC&W 2007). Het aantal Vlaamse

1.3 buitenschoolse kunsteducatie in Nederland en deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen In Nederland wordt het deeltijds kunstonderwijs vaak vergeleken met de centra voor de kunsten (Van der Hoeven 2005). Deze vallen onder de amateurkunstbeoefening en zijn

7


professionele lokale of regionale instellingen die als taak hebben mensen in hun vrije tijd een niet beroepsgerichte oriëntatie in de kunsten te bieden. In de centra wordt onder andere les gegeven in muziek, dans, beeldende kunst en dramatische vorming (De Vries 2004). Het DKO, dat onder het ministerie van onderwijs valt, profiteert van een veel royalere financiering dan bijvoorbeeld de centra voor de kunsten (CvK’s) in Nederland, die grotendeels uit de gemeentelijke cultuurbudgetten bekostigd worden (Vermeersch, Capéau, Van Itterbeeck & Groenez 2010). De inschrijvingsgelden in Vlaanderen liggen dus beduidend lager en de verschillen lijken alleen maar groter te worden. Financiële overwegingen rechtvaardigen dus de keuze van de grensoverschrijders al. Marc Hermans: ‘Ongeveer twintig jaar geleden hebben de Nederlanders een tijdje het volle pond moeten betalen, dat was toen omgerekend zo’n 400 euro. Dat zou met het prijspeil van nu wel duizend euro zijn. We verloren toen 15 a 20% van de Nederlandse leerlingen. Maar dat is niet veel; er waren er altijd nog heel wat meer die bleven! Na een beslissing van het Hof van Straatsburg hebben we echter de Nederlanders moeten terugbetalen; je kan Europese burgers niet aan verschillende tarieven lesgeven. Maar het bewijst wel dat de Nederlanders niet alleen komen vanwege de prijs.’ Buiten de financiële zijn er kennelijk ook andere overwegingen die de keuze van de uit Nederland afkomstige leerlingen beïnvloeden. Zijn het randvoorwaardelijke, artistiekinhoudelijke of didactische factoren – of eventueel nog andere – die de keuze bepalen? Uit een onderzoek naar kunst- en

8

cultuureducatie in Vlaanderen blijkt dat de methodes in het DKO vooral kunstintrinsiek en op verdieping gericht zijn en is het lessenpakket meestal gebaseerd op traditionele kunstvormen en benaderingen (Bamford 2007) terwijl Nederlandse buitenschoolse kunsteducatie – doordat het meer van de gemeentelijke politiek afhankelijk is – meer instrumenteel gelegitimeerd is (De Vries 2008). Gemeenten willen iets terugzien voor hun investering: integratie, sociale cohesie, verantwoord burgerschap. Deze organisatorische verschillen resulteren in twee inhoudelijk totaal verschillende systemen. Om welke reden verkiezen inwoners van Nederland het Vlaamse DKO boven mogelijkheiden die in Nederland worden aangeboden? Als velen de grens oversteken voor het DKO terwijl de tegenovergestelde beweging kennelijk amper of niet wordt gemaakt kan dat opgevat worden als indicatie dat het Vlaamse systeem beter aansluit aan de wensen en verwachtingen. Dit onderzoek kan daarom relevant zijn voor partijen aan weerszijden van de grens. Het kan inzicht in elkaars sterke en minder sterke punten geven, men kan er zijn voordeel mee doen door bijvoorbeeld de krachten te bundelen. En: grensoverschijdende samenwerking zou kunnen resulteren in een beter op het publiek afgestemd aanbod. Voor partijen aan weerszijden van de grens kan inzicht in elkaars sterke en minder sterke punten interessant zijn, zij kunnen daar hun voordeel mee doen bijvoorbeeld door hun krachten te bundelen. Grensoverschijdende samenwerking kan resulteren in een beter op het publiek afgestemd aanbod.


2 vraagstelling De vraagstelling luidt: Wat zijn de redenen voor in Nederland woonachtige volwassen personen om beeldend onderwijs in het Vlaams deeltijds kunstonderwijs te verkiezen boven programma’s die in Nederland worden aangeboden? 3 opzet en uitvoering Kunst leren bij de Zuiderburen is een kleine, kwalitatieve survey naar de beweegredenen van Nederlanders om voor het Vlaamse DKO te kiezen in plaats van voor een mogelijkheid die zich in Nederland voordoet. Het gaat dus om een beschrijvende onderzoeksvraag (Baarda, De Goede & Teunissen 2005). De meningen van mensen, namelijk volwassen, in Nederland woonachtige leerlingen in het DKO zijn het onderwerp. Deze mensen gaan wekelijks, soms twee of drie keer, naar Vlaanderen om daar les te krijgen. Vier academies voor deeltijds kunstonderwijs in de grensstreek – de KunstAcademie in Knokke-Heist (West Vlaanderen), de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten in Sint-Niklaas (Oost Vlaanderen), de Academie voor Beeldende Kunsten Sint-Lucas in Kapellen (Antwerpen) en de Gemeentelijke Academie voor Schone Kunsten in Arendonk (ook Antwerpen) – zijn voor dit onderzoek benaderd om contact te leggen met leerlingen die aan de voorwaarden voldoen: volwassen in Nederland woonachtige personen die in de academie beeldend onderwijs volgen. De directies van deze vier academies heb-

ben na overleg met leeringen uit de doelgroep hun e-mailadressen doorgegeven. Van elke academie zijn drie respondenten – dus in totaal twaalf – benaderd. Van de eerste academie bleken alle respondenten uit het eerste jaar optie schilderkunst te komen terwijl er zes andere opties zijn: architectuur, beeldhouwen, keramiek, monumentale kunst, vrije grafiek en tekenkunst. Ook zijn er vijf jaren en twee specialisatiejaren. Om een evenwichtig beeld van de totale populatie leerlingen te krijgen is dus de andere andere academies gevraagd respondenten uit andere opties en jaren door te geven. Daarmee is getracht een weerspiegeling te geven van de inschrijvingen van het studiejaar 2010/2011 in Arendonk, de academie die als referentie is aangehouden. De respondenten zijn dus niet op andere kwaliteiten – zoals leeftijd, vooropleiding of woonplaats ten opzichte van de academie – geselecteerd. Indien meer e-mailadressen werden doorgegeven dan nodig was is steeds voor de eersten op de lijst gekozen. Tijdens het vooronderzoek heeft een verkennend interview plaats gevonden met de directeur en een docent van de academie van Arendonk. Tijdens dit interview zijn ook al Nederlandse leerlingen in het DKO aan het woord. De topiclijst is tot stand gekomen naar aanleiding van deze verkennende gesprekken. 3.1 dataverzameling De respondenten zijn geïnterviewd, meestal voor of na de les op de eigen academie zijn afgenomen aan de hand van een topiclijst. Alleen gegevens en argumenten die naar

9


aanleiding van deze vragen spontaan werden gebracht zijn relevant geacht, er is dus uitdrukkelijk niet gevraagd naar zaken die niet spontaan genoemd werden. Door het open karakter van de vragen was ook plaats voor onvoorziene argumenten. De interviews duurden gemiddeld drie kwartier met enkele uitschieters naar een uur. Ze zijn op band opgenomen en vervolgens verbatim uitgeschreven. Daarna zijn de antwoorden geanalyseerd, is alle nietrelevante informatie geschrapt en zijn er kernthema’s toegewezen zoals randvoorwaardelijke redenen, onderwijskwaliteit, de docenten, bijdrage aan de levenskwaliteit, bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling en het toekomstperspectief wat de academie volgens de respondenten biedt, omgangsvormen en het vergelijk wat de respondent maakt van het DKO met een mogelijkheid in Nederland. Ten slotte restte een categorie ‘overige argumenten’,die op andere plaatsen in deze rapportage hun plek vonden. De vragenlijst is aan deze rapportage toegevoegd als bijlage II. Tijdens de eerste interviews is nagelaten de leeftijd van de respondenten te vragen, dit is later per mail gedaan maar een van hen heeft daar niet meer op gereageerd. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 55 jaar, de gegevens van deze ene persoon zijn dus niet meegenomen. In het deeltijds kunstonderwijs participeren ongeveer 2/3 vrouwen en meisjes (Chielens et al. 2008). In totaal zijn negen vrouwen en drie mannen geïnterviewd: in dit onderzoek zijn mannen enigszins ondervertegenwoordigd. Vier van de respondenten zaten in het eerste jaar, drie

10

respondenten in het tweede jaar, één respondent in het vierde jaar, drie respondenten in de specialisatiegraad en een respondent had na afronding van de Hogere Graad inmiddels de academie verlaten om in een centrum voor de kunsten verder te gaan.


4.1 de resultaten 4.1.1 achtergronden De respondenten zijn uiterst verscheiden in achtergrond, aanleg, interesse en ambitie. Allemaal hebben ze al les gehad in Nederland maar niet even veel; dat kan bij een privédocent geweest zijn, in een centrum voor de kunsten of in het sociaal cultureel werk. Enkele respondenten hebben verschillende opties geprobeerd waaronder vakantiecursussen en vriendenclubjes worden genoemd; een van hen heeft een schriftelijke cursus illustratief tekenen gevolgd. Een respondent volgt nog steeds privéles naast de academie. Soms wordt bij de vraag of er al andere opleidingen of cursussen gedaan waren op het artistieke vlak spontaan geantwoord dat de zoektocht is begonnen ‘omdat ik niet verder kwam’. Enkele respondenten weten het verschil niet tussen deeltijds en hoger kunstonderwijs (hoger beroepsonderwijs). Twee respondenten zijn in België geboren; een is genaturaliseerd en de ander woont al 38 jaar in Nederland en omschrijft zichzelf als ‘helemaal vernederlandst’. Zij wonen veelal in het grensgebied, in Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Brabant maar sommigen komen van verder. Vier van hen geven aan een half uur of minder nodig te hebben om op de academie te komen, twee zijn tussen een half uur en drie kwartier onderweg, drie tussen drie kwartier en een uur, twee tussen een uur en vijf kwartier en een respondent heeft anderhalf uur reistijd enkele reis. De reistijden zijn vergeleken met het aantal kilometers en realistisch bevonden. Twee respondenten (1.15 uur) geven aan het vervoer onderling

te regelen. Een van hen zei dat dat een voorwaarde was geweest om naar deze academie te gaan. Sommige respondenten geven aan dat zij arbeidsongeschikt, gepensioneerd of werkeloos geworden zijn. Enkele van hen zien een bezigheid voor na de pensionering of als er nog eens moeilijke tijden aanbreken: ‘Kijk, je weet nooit voor welke vuren je nog komt te staan maar dit biedt zoveel...’ Anderen hebben professionele aspiraties, exposeren en verkopen werk of geven thuis in het atelier les. Een van de respondenten zoekt een mogelijkheid een professionele combinatie te maken met een opleiding op therapeutisch gebied. Twee zijn afgestudeerd op een kunstacademie in Nederland (Hoger Beroepsonderwijs); zij zijn werkzaam of werkzaam geweest in het onderwijs en komen voor vaktechnische kennis en inspiratie om zich als kunstenaar verder te kunnen ontwikkelen. Twee respondenten geven aan, ondanks een leeftijd van respectievelijk 61 en 70 jaar, het deeltijds kunstonderwijs als vooropleiding te willen gebruiken voor doorstroming naar het hoger kunstonderwijs. In de mail waarin de afspraak voor het interview wordt gemaakt schrijft een van de respondenten dat ze de Belgen dankbaar is dat ze de academie mag bezoeken. Een ander zegt dat hij zich ‘altijd gast heeft gevoeld’. 4.1.2 mond-tot-mondreclame Het deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen heeft kennelijk geen groot budget voor publiciteit nodig. Bijna alle respondenten ge-

11


ven aan dat zij op de hoogte kwamen van het bestaan van het DKO door mond-totmondreclame, via collega’s vrienden of familie. Een van hen vertelt dat zij door een wildvreemde werd aangesproken: ‘Twee jaar terug stonden we in [...] in een leeg pand met wat kunstenaars, hobbyisten, toen kwam een mevrouw binnen en die zag mijn werk en ze vroeg ga je naar school? Ik zeg nee, dus zij attendeerde me er eigenlijk op’. Ook in de Nederlandse centra voor de kunsten is gelegenheid om over het DKO te horen; cursisten nemen elkaar mee naar open dagen en ook zijn er Nederlandse docenten die hen op het bestaan van die mogelijkheid attenderen. Bij het zien van de academie is menigeen direct enthousiast: ‘Ik ben naar de open dag gegaan (...) en ik zou eigenlijk gaan voor tekenen. En op het moment dat wij weggingen zag ik dat ik dus een afdeling nog gemist had. Dat was de afdeling beeldhouwen, daar ben ik vóór in gegaan, achter uit gelopen, toen ben ik direct terug gegaan naar de administratie en heb mijn inschrijving op dat moment gewijzigd. Direct, ik was direct om.’ 4.1.3 uitlaatklep In de levens van de respondenten is de academie een belangrijke factor; dat wat op de academie voorbij komt werkt door in hun persoonlijke leven. Zij vinden het ontspannend, ze krijgen er energie van, ook geeft het de mogelijkheid zich los te koppelen van de dagelijkse besognes en is het iets echt helemaal van henzelf. Een respondent meldt dat hij zijn werk overdag volhoudt dankzij de academie: ‘Ik kan dat werk overdag niet

12

doen als ik deze uitlaatklep niet heb’. Er blijkt een grote behoefte te zijn aan het individueel bezig zijn maar ook de sociale context wordt genoemd. Het creëren wordt als bevredigend ervaren en een aantal respondenten geven aan dat ze een echte passie bij zichzelf hebben ontdekt. Een van de respondenten vertelt dat hij naast de academie veel aan zelfstudie doet: ‘Ik kan mij uren verdiepen in anatomie, in perspectief, in kunstgeschiedenis, in aspecten van cultuurfilosofie, muziek, noem maar op.’ 4.1.4 erkenning Veel respondenten merken een groeiend zelfvertrouwen bij zichzelf op: ‘Ik merk de laatste tijd dat best wel veel mensen waardering hebben voor wat ik maak. Een stukje erkenning en ook verbazing, van goh, kan jij dat?’ Ook zeggen ze onafhankelijker te zijn geworden, onafhankelijker te kunnen denken: ‘Een stukje erkenning is leuk maar ik zit er ook niet echt op te wachten. Ik bedoel, ik doe wat ik doe en als ze het niet mooi vinden zit ik daar ook niet zo mee, dan zou ik dat misschien tien jaar geleden belangrijker hebben gevonden en zou ik misschien überhaupt niet hebben gedurfd ooit iets van mezelf te laten zien.’ 4.1.5 anders kijken Respondenten melden dat hun manier van kijken is veranderd dankzij de opleiding: ‘Je gaat wel heel anders kijken naar alles. (...) Alles wat je ziet is rijker, je gaat er niet meer zo terloops langs.’ ‘Ik ben nu al een hele week


naar schaduwen aan het kijken want volgende week moeten we drie voorwerpen meenemen wat je als volume kan gebruiken. En van de schaduw ervan moeten we een werkstuk maken dat niet op een plat vlak rust. Dus heel bewust ga je naar de omgeving kijken. En ja, het is fascinerend. Ik had het weekend een vergiet in mijn handen, dan zie je ineens die gaatjes... en dan zie je de steel, en dan heb ik zitten spelen zo van wat gebeurt er allemaal?’ Een ander: ‘...dus heel specifiek een enorme appreciatie van alle grijzen om ons heen. Ja, die regenachtige dagen, ik ben ze anders gaan waarderen.’ Het anders gaan kijken maakt volgens een van de respondenten ook je kijk op de wereld breder en opent meer mogelijkheden van de wereld en van kunst te genieten. 4.1.6 ambitie

[...] een expositie gehouden en toen heb ik er ook een vernissage aan vastgeplakt en ja dat was allemaal super. Ik heb toen, dat was op een zondag, zeven schilderijen verkocht. (...) ...en ik heb nu een uitnodiging om daar van de zomer drie maanden... dan doe ik het op dezelfde manier weer met een vernissage en zo’. Een aantal respondenten zien een oude ambitie in vervulling gaan: ‘Ik doe nou dingen die ik als kind eigenlijk ook altijd al had willen doen. Maar ja daar was geen brood in te verdienen zei mijn vader dus ik moest gewoon een andere studie doen. Ik wou eigenlijk naar de kunstacademie.’ Voor een van de respondenten met een afgeronde kunstopleiding biedt de academie buiten het ontdekken van een andere discipline en van artistieke verdieping ook een stimulans om in deze periode aan het werk te blijven.

Respondenten zijn over het algemeen ambitieus, hebben thuis een eigen atelier, een etspers, een keramiekoven of willen een draaischijf kopen. Zij exposeren en verkopen werk, ook als zij de opleiding niet met professionele intenties volgen. Hoewel de aspiraties verschillend zijn is de ambitie om het kunstvak zo goed mogelijk onder de knie te krijgen bij alle respondenten aanwezig. Een van hen ervaart een zekere doorbraak in de persoonlijke ontwikkeling. Het voldoening van het creëren, de waardering, het exposeren, misschien iets verkopen opent een doorzicht naar nieuwe mogelijkheden en opent perspectieven. Niet iedereen is met deze intentie begonnen maar als de mogelijkheid zich opent is het wel interessant: ‘Ik heb in

13


4.2 randvoorwaarden 4.2.1 binding met België De geringe afstand tot een academie wordt wel genoemd maar daarbij wordt vaak vermeld dat een mogelijkheid in Nederland les te nemen helemaal niet is overwogen of is verworpen. Maar één van de respondenten noemde de geringe afstand tot de academie als motief in het interview. Respondenten hebben niet altijd, of maar vaag, een zekere binding met Vlaanderen of België. Behalve het ‘Bourgondische’ of ‘een zwak voor België’ wordt ook wel geantwoord dat er geen enkele binding bestaat. Of er wordt uitdrukkelijk bij gezegd dat een binding met Vlaanderen niets met de keuze voor het DKO te maken heeft, ‘Als diezelfde opleiding in [Nederland] was geweest was ik ook naar [Nederland] gegaan’. Wel heeft de landsgrens in de beleving van veel respondenten weinig impact. ‘Die grens is voor ons in feite een kleine stap hè? De tunnel bij wijze van spreken is zeker zo’n grote stap als die grens’, zegt een respondent in het Zeeuws-Vlaamse. Altijd worden andere argumenten gebruikt dan ‘een binding met België’. 4.2.2 prijs ‘De prijs’ wordt vaak gezegd als het onderwerp bij betrokkenen ter sprake komt. Het prijsverschil is inderdaad stevig. Een volwassene die een beeldende cursus volgde in het cursusjaar 2009/2010 betaalde bijvoorbeeld 2 euro 45 per uur in Sluis – aan de Belgische grens – en 5 euro 10 in Alkmaar. In Knokke

14

betaalt men 195 euro voor 2 X 4 lesuren per week, dat is 68 cent per uur (Heeren 2010). Toch wordt de prijs niet door alle respondenten genoemd en als het genoemd wordt is het vaak terloops en wordt het als niet-doorslaggevend afgedaan. Ondanks het grote prijsverschil werden – ook bij diegenen die dit noemden – veel meer doorslaggevende inhoudelijke argumenten aangevoerd. 4.2.3 atelierruimte Een van de interviews vond plaats in het filiaal van een academie dat zich op een zolder boven de brandweerkazerne bevindt, een grote, ouderwetse atelierruimte met persen, veel ezels en grote tafels waar al voor de les meerdere mensen aan het werk zijn. De respondent: ‘...en eigenlijk heel de sfeer, de zolder, het geheel, wauw!’ Verderop in het gesprek: ‘Ja de zolder. Die gaan ze nu wel een beetje opknappen. Dat is ook niet voor z’n tijd maar het is wel heerlijk. (...) Bij ons zou dat niet kunnen hè? De eerste keer dat we dit zagen, al die ezels zo, ja ik vind het heerlijk om er tussen te staan!’ Een respondent vergelijkt de uitrusting van haar academie met het centrum voor de kunsten in haar Nederlandse omgeving: ‘In [Nederland] heb ik op een gegeven moment moeten werken met antimoon wat in Nederland niet verkocht mag worden omdat het echt kankerverwekkend was en ik had teveel op mijn werk dus dat moest er met een kwastje af en die mevrouw naast me kreeg alles in haar gezicht. Nou in [België] is dat gewoon ondenkbaar. Je zit in een apart glazuurlokaal, je gaat er niet in zonder snoetje of eh... de afzuigsystemen,


ja gewoon de manier waarop.’ En ook: ‘... dat is wel heel anders, als je ziet dat daar [in België] drie grote ovens staan. Ja, materiaal is zo gebakken en in [Nederland] laten ze je gewoon maar wachten. Dat motiveert niet om door te gaan.’ 4.2.4 lesuren Min of meer gerelateerd aan het feit dat het DKO onderwijs is zijn de uitgebreidere lesuren in Vlaanderen. Respondenten die het vergelijk met de centra voor de kunsten maken geven dat als voordeel aan. ‘Ik heb twee jaar bij [in Nederland] gezeten en dat was van zeven tot negen, dat was verplicht even koffiedrinken, je moet je materiaal en je werkstuk meenemen, nou voor je je werkstuk uitgepakt hebt is het koffietijd en voor je weer goed aan het werk bent moet je al beginnen opruimen want de tijd zit erop. Terwijl in [Vlaanderen] je werkstuk blijft staan, je kan doorwerken, uren aan een stuk.’ Sommige respondenten geven aan dat ze buiten de acht uur per week – en vaak nog twee uur kunstgeschiedenis – ook op andere tijden de academie mogen bezoeken om bij de eigen docent te werken. 4.2.5 kunstgeschiedenis In het curriculum van het DKO is twee jaar lang twee uur kunstgeschiedenis per week opgenomen wat een zekere breedte aan de opleiding geeft en als erg interessant wordt beoordeeld. Respondenten vertellen dat ze meer naar exposities zijn gaan kijken en nieuwsgierig zijn geworden naar wat er in de kunst leeft, ‘...dat ik vroeger dacht: dat hoef

ik niet. En nu wil ik die wel zien’. Ook noemt een aantal van de respondenten de excursies naar tentoonstellingen die als belangrijke randvoorwaarde gewaardeerd worden; twee dagen Düsseldorf, naar de Quadriennale, naar Le Grand Hornu, naar Giuseppe Penone, naar Mons, naar Roubaix naar La Piscine of naar een restaurateur, al deze voorbeelden uit de mond van één van de respondenten. 4.2.6 getuigschrift Sommigen willen met het werk naar buiten komen, exposeren en verkopen, ‘mensen nemen je [met een getuigschrift DKO] wel serieuzer denk ik’. Een enkeling hoopt les te kunnen geven, hoewel het DKO daar geen bevoegdheid toe geeft: ‘Nee, je kunt geen les geven op school. Je hebt geen bevoegdheid. Maar er zijn genoeg lui die van hier komen en die dan aan huis lesgeven’. Het getuigschrift van het DKO lijkt, hoewel het geen enkel civiel effect heeft (Smet 2011), toch ontzag in te boezemen: ‘...heb ik wel hier de ambitie om een papiertje te halen. Dus voor mij is dat een soort toekomstinvestering’ en: ‘In de betere galeries in Nederland kom je niet zonder dat je je papiertje kunstacademie hebt’. Niet alle respondenten zijn zich bewust dat het getuigschrift niet in het beroepsleven erkend wordt: ‘En in de kunsteducatie kun je pas docent worden als je kunstacademie hebt. Voor mij is het zeker een investering.’ Niet iedereen is echter onder de indruk van het getuigschrift. Een van de respondenten zegt als hem gevraagd wordt wat hij ermee gaat doen laconiek: ‘ik kan het aan iemand laten zien’.

15


4.3 onderwijs 4.3.1 echt een opleiding Respondenten geven als belangrijke reden om naar Vlaanderen te gaan aan dat het deeltijds kunstonderwijs een echte opleiding is. Er wordt serieuzer met de stof wordt omgegaan dan op de plaatsen waar zij in Nederland les kregen en er worden eisen gesteld. Je wordt op je verantwoordelijkheden aangesproken en kunt niet zomaar wegblijven. Juist dit wordt gewaardeerd: ‘de mensen die in Nederland naar een cursus gaan die zijn minder gedreven, minder gemotiveerd om er alles uit te halen, die doen het meer vanwege de sociale contacten (...) en die stellen weinig eisen aan zichzelf.’ Een aantal respondenten dat van een centrum voor de kunsten naar het DKO zijn overgegaan deed dat uit onvrede met enig aspect van het CvK in hun woonomgeveving. Een respondent: ‘Ik denk dat de meeste mensen op de kunsteducatie kwamen voor twee, drie uurtjes en dan met hun opdracht bezig waren en dan weer naar huis gingen. En dan een week later weer kwamen. En dat was ook voldoende. Maar ik wil inderdaad die zelfstandigheid bereiken. Dat lukte mij daar niet.’ Een respondent over het verschil tussen het DKO en de centra voor de kunsten: ‘...dan is dat voor amateurs en is dit voor mensen die gewoon echt wat willen kunnen’. Ook het feit dat het werk beoordeeld wordt en dat er jaarlijks een jury de voortgang beziet wordt als positief ervaren. In de academie wordt vanaf de basis begonnen en is het leren een doorgaand proces. Als respondenten de aca-

16

demie met een centrum voor de kunsten vergelijken is hun observatie dat de stof daar na de cursus steeds weer opnieuw begint; ook een vervolgcursus stopt op een gegeven moment. In een systeem met een doorgaande leerlijn gaat de ontwikkeling verder en is de leerling gedurende de hele opleiding verzekerd van steun met de focus op vooruitgang. Het deeltijds kunstonderwijs wordt professioneler genoemd terwijl voor de Nederlandse centra voor de kunsten regelmatig het woord vrijblijvend valt. Een van de respondenten, die zelf in de jaren ’70 de opleiding docent tekenen en handvaardigheid heeft genoten, zegt zelfs dat hij hier leert wat hij tijdens zijn vakopleiding niet heeft kunnen leren: ‘Op de toenmalige opleiding kregen we dat wel maar dat was allemaal mondjesmaat. Dat was allemaal vrijheid-blijheid hè?’ 4.3.2 ‘echt de kunstacademie’ Enkele respondenten – ook zij die het verschil tussen de twee kennen – maken het vergelijk met het hoger kunstonderwijs, in Nederland de kunstacademie. Sint-Joost in Breda, de Hogere School voor de Kunsten (HKU) in Utrecht en Willem de Kooning in Rotterdam worden genoemd, maar ook Antwerpen. Een van de respondenten had zich geïnformeerd over kunstacademies in Nederland: ‘Groningen had ook een opleiding waar dus zeg maar vanuit de waarneming de oude... nou, dat moet een fantastische opleiding zijn volgens mij’. De mogelijkheid tot deeltijds onderwijs was echter niet groot genoeg of helemaal afwezig. Algemeen wordt wel het hoger kunstonderwijs als iets anders


ervaren en komt men speciaal voor de ambachtelijke manier van werken: ‘Hier is het een vakopleiding’. Een van de respondenten heeft ook haar kinderen op de academie en zegt daarover: ‘...die leerkracht die ligt daar met de kinderen op de grond en die haalt het boek erbij met kunstwerken waarvan je denkt, met die kinderen, dat vind ik heel positief, dat je denkt: dat is echt de kunstacademie!’ 4.3.3 certificaatscursus Sommige centra voor de kunsten organiseren certificaatscursussen, driejarige opleidingen met een doorgaande leerlijn waar de ontwikkeling van de deelnemers ook beoordeeld wordt. Deze zijn minder vrijblijvend dan het reguliere cursusaanbod. Een van de respondenten volgde er een voordat hij naar het DKO kwam: ‘Laat ik het zo zeggen dat ik de certificaatscursus een hele goede voorloper vind van deze opleiding. Ja, dat meen ik serieus, want uiteindelijk waren die docenten even zeer geschoold en dat kunstonderwijs in Nederland is gewoon goed en ze hebben een naam gemaakt. Ik geef toe, daar zitten parallellen in.’

heid zoeken. Maar je moet wel, kijk als je iemand bent die heel fijntjes werkt, je moet wel gewoon leren expressief te werken. Want je moet leren ervaren hoe dat is, je moet weten of het bij jou past of niet.’ Kunst wordt in eerste instantie als ambacht gezien; hoe bouw je een schilderij op, wat voor technieken zijn er, hoe ga je met je verf om, wat voor hulpmiddelen kan je allemaal gebruiken? Een respondent: ‘We zijn hier drie lessen bezig geweest met de kleur grijs. Hoe je die maakt, wat voor verschillende tonen erin zitten.’ Die ambachtelijkheid wordt volgens de respondenten in de Nederlandse centra voor de kunsten node gemist: ‘Maar ik heb toch zelf moeten ontdekken hoe ik mijn olieverf moest opzetten. Ja, vet over mager krijg je te horen en: je ontdekt het maar.’ Zelfs eenvoudige basiskennis als de kleurenleer werd een van de respondenten in een centrum voor de kunsten Nederland niet aangeleerd: ‘Nee, die is bij mij beide keren [bij verschillende docenten] niet zo nadrukkelijk uitgediept. Want je mocht daar zelf aan de slag gaan en dat kreeg je wel, dan werd dat stuk theorie genoemd maar er werden niet specifiek opdrachten in gegeven’. 4.3.5 goed portret

4.3.4 ambachtelijke vaardigheden De ambachtelijke kwaliteit is een veel genoemd argument als de vraag gesteld wordt waarom het deeltijds kunstonderwijs verkozen wordt. ‘Van de basis af begint [de docent] met de opbouw, ze leert je alle technieken aan, en dan als je straks in jaar drie bent, dan gaat het steeds vrijer, dan ga je je eigen-

Ook respondenten die de academie niet vergelijken met de centra voor de kunsten zijn positief over het ambachtelijke aspect. Een respondent die in Nederland hoger kunstonderwijs heeft gedaan en onder andere op de lerarenopleiding les heeft gegeven: ‘Het grote verschil voor mij tussen Nederland en [Vlaanderen] is dat in Nederland, als je daar

17


aan een kunstacademie gaat studeren dan is dat niet... je krijgt daar geen technisch-theoretische opleiding maar daar doen ze het vanuit de andere kant. En hier is het een vakopleiding (...) als je hier boetseert, je leert een kop boetseren, figuur boetseren, je leert de basis van de anatomie en het vrije werk wat je hier maakt, dat ligt veel meer in de lijn van een Nederlandse academie, daar zijn de patronen en de manier van lesgeven anders als wat het hier is en het – zeg maar – pure vakmanschap, dat was hetgeen ikzelf nodig had. Dat is, ik wil als ik een portret boetseer wil ik een goed portret boetseren.’ 4.3.6 middelbaar beroepsonderwijs Een respondent maakt het vergelijk met het middelbaar beroepsonderwijs zoals hij dat in zijn studietijd genoten heeft hoewel er ook verschillen worden genoteerd: ‘Kijk toen ik op die MO-opleiding zat hadden wij een groot aantal vakken: hout en metaal en keramiek en normale ruimtelijke vormen waarbij je dus vrij was in keuze van materialen. Daar was lijntekenen, er was fantasietekenen, er was kop- en figuurtekenen, er was stilleventekenen en dat kreeg je dan zoveel uur in de week. Een vrij schoolse opleiding was dat. Hier kom je dus gewoon naar toe en je kiest voor een onderdeel en je leert hier gewoon het vak. Er wordt hier bijvoorbeeld geen vak didactiek gegeven, dat hoort er helemaal niet bij.’ Het vergelijk met het beroepsonderwijs neemt nog een verrassende wending: ‘...het is ook zo, in Schoonhoven** zitten ook klokkenmakers, alles zit er. Het is eigenlijk een vakopleiding maar er zijn edelsmeden die

18

gewoon de pure kunstrichting opgaan.’ 4.3.7 werksfeer De schoolse structuur garandeert ook een prettige werksfeer: ‘Er wordt, op het moment dat er geschilderd wordt – zeg maar tussen negen en half elf en tussen elf en half een – niet gekletst. Er wordt gewoon serieus gewerkt en men is bezig met zijn werk, er wordt wel wat gepraat maar dat gaat dan gewoon over het werk. En niet over: de buurman kwam gister langs en die had... hè? En dat vond ik [in Nederland in een CvK] heel vaak wel heel erg kletserig en dat deed mijn concentratie geen goed.’ 4.3.8 kwaliteit docenten Over de artistieke kwaliteit van de docenten wordt weinig gezegd, niet iedereen weet wat de docent zelf aan artistieke productie voortbrengt. Hoewel daar niet expliciet naar gevraagd is lijkt het erop of de keuze voor een bepaalde docent – vanwege de artistieke kwaliteiten – niet tot de overwegingen hoort. Eén respondent zag wel verband met de lessen: ‘...is natuurlijk wel een échte schilder en daar heb ik wel veel van geleerd. (...) En als ik dan vroeg van: kijk nou eens even, ja, en die zág dat gewoon, die kon dan zeggen van: als je nou daar dat contrast wat versterkt en als ik zijn advies opvolgde dan werd het schilderij altijd beter.’ De manier van lesgeven wordt hoog aangeslagen. Docenten worden sterk, inspirerend en ‘zeer vasthoudend aan datgene wat ze doceren’ genoemd. Het enthousiasme steekt schril af tegen sommige verhalen


uit Nederland. Een van de respondenten: ‘Je merkt gewoon echt dat dat een stuk beter is dan ik altijd heb genoten.’ Een aantal respondenten klaagt, als het onderwerp ter sprake komt over de didactische inzet van de docenten daar. De voornaamste klacht is een gebrek aan ondersteuning. Ook een van de al afgestudeerde kunstenaars geeft hoog op van haar Vlaamse docent: ‘Ik vind het een kei van een docent. (...) Dus geen gefröbel of zo met klei, het gaat echt wel verder.’ 4.3.9 toekomstperspectief De vraag tot wat de academie opleidt verwart sommige respondenten, zij vinden het verwerven van vaktechnische kennis belangrijker. De meningen van de respondenten over de mogelijkheden die de academie biedt lopen sterk uiteen, vaak in functie van hun eigen ambitie. Niet iedereen volgt deeltijds kunstonderwijs met professionele aspiraties, niet iedereen verwacht dus een professionele opleiding. ‘Het heeft mij opgeleid tot iemand die technisch beter kan schilderen en het heeft mij versterkt in mijn eigenheid denk ik. Nou, dan kan je zeggen: je creëert een hobby, het is een hele mooie hobby.’ Om toch aan het werk te blijven is een van de respondenten na de hogere graad (weer) naar een centrum voor de kunsten gegaan. 4.3.10 loopbaan in de kunst

oneel ingeschat. Het woord kunstenaar is beladen; sommige respondenten voelen enige gêne om de academie een vakopleiding voor beroepskunstenaars te noemen. Een van hen: ‘Mag ik mij kunstenaar noemen als ik hier vanaf kom? Kán ik mij kunstenaar noemen als ik hier vanaf kom?’ Maar er zijn ook respondenten die daar geen enkele moeite mee hebben en zich verheugen op hun professionele loopbaan. Een eigen kunstpraktijk opzetten is hun doel. Een van hen zegt een deel van haar inkomsten uit het schilderen van portretten te halen. Meerdere respondenten hebben thuis een atelier, exposeren en verkopen regelmatig werk. Een van de respondenten overweegt zich te specialiseren in restauratiewerk. De respondent die in Nederland kunstonderwijs op HBO-niveau deed en nu docent culturele en kunstzinnige vorming (CKV) is geeft een genuanceerd beeld: ‘Als ik meer naar de opleiding zelf kijk is het niet zo dat je binnen zes jaar ineens kunstenaar bent. Maar je wordt wel opgeleid tot een zeer vaardig iemand binnen keramiek. (...) Je wordt heel erg op je eigen proces gestuurd (...) en toch wel opgeleid tot iemand die zelfstandig een artistiek proces kan opzetten.’ Zij noemt het DKO niet een beroeps- maar wel een vaktechnische opleiding. Respondenten geloven over het algemeen dat beide opties tot de mogelijkheden behoren: een goede amateurkunstenaar worden of een beroepskunstenaar worden, het DKO biedt volgens hen beide mogelijkheden.

Hoewel respondenten zeggen het verschil tussen amateur- en beroepskunstenaars niet makkelijk te kunnen definiëren wordt de opleiding door een aantal van hen als professi-

19


4.3.11 ‘Als het bij hobbyen blijft dan haal je het niet’ De docent CKV nuanceert nog verder: ‘Je zit daar tussenin. Ik vind het geen amateuropleiding omdat er veel eisen gesteld worden; er wordt doorgevraagd. Je krijgt een verplichte kunstgeschiedenisopleiding erbij waarbij je gedwongen wordt om na te denken over wat je plek is binnen de kunst. En je wordt ook afgerekend op je werk. Als het bij hobbyen blijft dan haal je het niet (...) want wel elk jaar komt er een jury en je wordt wel doorgevraagd op je eigen onderzoek, op wat je daarmee wilt, hoe je verder wilt erin. Maar het is laagdrempeliger of het is minder kritisch en de eisen zijn wel minder dan de kunstacademies in het beroepsonderwijs. Dat is wel een stapje verder; die heb je in België ook.’ Voor zichzelf ziet ze het als een aanvulling op haar eigen kunstenaarsvakopleiding. Andere respondenten geven aan het deeltijds kunstonderwijs als vooropleiding te willen gebruiken voor doorstroming naar het hoger kunstonderwijs. Ook willen respondenten les gaan geven en een van hen hoopt in de academie te kunnen blijven als werkplaatsassistent. 4.3.12 buizen Het DKO wordt ook wel gezien als doel an sich. Als opleiding zou het moeten werken naar zelfstandigheid van de leerlingen maar dat blijkt nog niet zo makkelijk, veel respondenten hopen te blijven zitten of te buizen (zakken voor het examen): ‘Ik mag nog, even kijken, dit jaar, en dan mag ik nog een keer

20

buizen en nou, ik denk dat ik nog twee, drie jaar heb’. Dat geeft ze de gelegenheid extra lang op de academie te blijven en schuift de beslissing wat te doen nadien vooruit. Dit lijkt algemeen gebruik, een van de respondenten zegt te willen blijven zitten: ‘om het resultaat zo hoog mogelijk op te krikken’. Er lijken zelfs zekere paden ingesleten: ‘De meesten van keramiek gaan door naar 2D/3D’. Soms neemt dit extreme vormen aan: ‘Ik heb eerst geschilderd. Zeven jaar. Nou, schilderen daar mocht iedereen gewoon door dus dat heb ik gewoon zeven jaar gedaan. (...) Toen ben ik gaan tekenen. Ook in [...]. Dan heb ik, even kijken (rekent) vijf jaar getekend. Dus ook gespecialiseerd maar ik ben in een iets hoger jaar mogen beginnen.’ – En daarna? – ‘Ben ik beeldhouwen gaan doen.’ – En u bent daar ook al in de specialisatie? – ‘Ja, ik ben daar ook al aan het specialiseren.’ – Dus u heeft al heel wat jaartjes op deze academie gezeten? Ongeveer negentien jaar? – ‘Ja, vreselijk.’ – Dus u bent wel graag blijven zitten af en toe ook? – ‘Nou, dat doet iedereen. Want je hebt hier altijd een model, je hebt feedback, als de mogelijkheden er zijn om het langer te doen... Eigenlijk iedereen doet dat dus.’ Een van de respondenten is niet zuinig met zijn kritiek: ‘Maar kijk daar heb je het ook: Wil je nou echt schilderen of wil je schilderen léren?’ 4.3.13 feedback Vooral angst voor gebrek aan feedback lijkt ten grondslag te liggen aan de tegenzin van sommige leerlingen de academie te verlaten: ‘Nou je zoekt altijd feedback hè? En het punt


is, je wil dat krijgen van mensen die daar een beetje verstand van hebben. En als ik thuis aan het schilderen ben, nou ja, van mijn man moet ik het al helemaal niet hebben want die vraagt alleen maar wat stelt het voor (...) En gewoon iemand die zegt als je halverwege bent: ja, het gaat ergens op... dit wordt wel wat.’ 4.3.14 omgangsvormen Respondenten melden wel een verschil in mentaliteit: ‘...in de zin dat in België de mensen wel wat serieuzer bezig zijn met het schilderen an sich’. De mentaliteit wordt ook wel degelijk, minder zweverig en zelfs ouderwets genoemd maar dat zonder negatieve connotatie. In omgangsvormen heeft een van de respondenten een merkwaardige observatie gedaan: ‘Hier geldt een milde discipline. Ja, hier wordt heel goed begrepen, dat je dus met name in het deeltijdsonderwijs, niet het uiterste van de leerlingen kunt vergen. (...) Dat heeft met omgangsvormen te maken, wel degelijk.’

meer. En dat is ook de reden waarom ze [de Nederlanders] zich niet wensen te onderwerpen aan hun niet kunnen. (...) Als ik dat dan vergelijk met datgene waarvoor ze hier gaan, en op zijn minst je dát moet beheersen, en ik zie dan dat dat [in Nederland] niet beheersbaar geacht kan worden, dan vind ik dat een hele droevige ontwikkeling. En dat heeft met die onderwerping te maken. Dat heeft te maken met werkelijk de idee: alles wat voor mijn tijd is gooi ik over boord. En dat kan niet, dat is onmogelijk.’

Een respondent voert het verschil terug op de cultuurverschillen tussen België en Nederland: ‘In België is het gewoon allemaal serieuzer en de opleiding is serieuzer en strakker. Ik denk dat het grote verschil ook in andere aspecten tussen België en Nederland is. Nederland is heel los en alles moet kunnen en zo min mogelijk regels en in België is in het onderwijs ook alles veel strakker en dat vind je denk ik ook terug in het kunstonderwijs’. Een andere respondent weet dit preciezer uit te drukken: ‘Wij dulden geen hiërarchie

21


5 conclusies

omdat zoiets in hun eigen land niet bestaat.

Waarom kiezen zoveel Nederlanders voor het deeltijds kunstonderwijs in Vlaanderen boven de programma’s die in Nederland worden aangeboden?

Bij navraag in een centrum voor de kunsten in de Nederlandse grensstreek blijken er echter – niet zo veel maar er zijn er – ook Vlamingen te zijn die voor buitenschoolse kunsteducatie de grens overtrekken. Dit vraagt om nader onderzoek: hoe groot is hun aantal, wat zijn hun motieven, waarom laten zij het bij hun noorderburen zo polulaire deeltijds kunstonderwijs links liggen? De uitkomsten daarvan kunnen interessant zijn om dit onderzoek mee te spiegelen en een evenwichtiger beeld geven van de verwachtingen omtrent kunsteducatie in de vrije tijd.

Het blijkt dat de meest voor de hand liggende redenen – het prijsverschil, de afstanden tot de academies en een binding met België – van ondergeschikt belang zijn. De uitgebreidere lesuren, de breedheid van de opleiding, de doorgaande leerlijn en het getuigschrift – kortom de breedte van de opleiding en daarmee het feit dat het deeltijds kunstonderwijs onderwijs is – draagt veel meer bij aan de populariteit. Het DKO wordt professioneler en minder vrijblijvend genoemd dan de mogelijkheden die zich in Nederland voordoen waaronder de CvK’s. Leerlingen die voor Vlaanderen kiezen zijn in eerste instantie vooral geïnteresseerd in het verwerven van ambachtelijke vaardigheden, tezelfdertijd zeggen ze de attitudes die tot de kunstintrinsieke doelstellingen van kunsteducatie horen te verwerven; zij openen zich voor de mogelijkheden die de kunst hen biedt, gaan anders kijken, gaan meer naar musea en tentoonstellingen en gaan zich interesseren voor kunstvormen die ze eerder links lieten liggen. Dat de methodes in Vlaanderen meer kunstintrinsiek zijn, op verdieping gericht en meer gebaseerd op traditionele kunstvormen en benaderingen lijkt een grote aantrekkingskracht. Het DKO heeft kennelijk geen equivalent in Nederland, vergelijken is vooral het stuiten op verschillen. inwoners van Nederland gaan naar het DKO

22

Voor vervolgonderzoek dienen zich meer mogelijkheden aan: is de grensoverschrijdende onderwijsmobiliteit aan de andere Belgische staatsgrenzen vergelijkbbaar? België biedt namelijk niet alleen een uniek systeem van deeltijds kunstonderwijs maar ook de ideale voorwaarden voor dit soort onderzoek want bijna overal spreekt men aan weerszijden van de landsgrenzen dezelfde taal. Dit en verder onderzoek – bijvoorbeeld naar de beweegredenen van participanten aan kunsteducatieve programma’s an sich – kan verhelderend zijn: wat wil de in kunst geïnteresseerde burger eigenlijk zelf? Partijen aan weerszijden van de grens kunnen daar hun voordeel mee doen, bijvoorbeeld door hun krachten te bundelen. Grensoverschijdende samenwerking kan resulteren in een beter op het publiek afgestemd aanbod.


6 samenvatting In dit onderzoek is de aantrekkingskracht van het Vlaams deeltijds kunstonderwijs op in Nederland woonachtige leerlingen onderzocht. Twaalf respondenten van vier academies voor deeltijds kunstonderwijs werden gevraagd naar hun motivatie om de stap naar Vlaanderen te maken. Deze leeringen hebben vaak in Nederland al lessen gevolgd en vervolgen na eenmaal de smaak te pakken hebben gekregen hun opleiding in Vlaanderen. Een aantal van hen doet dit uit onvrede met de lessen of het aanbod in Nederland. Door hun grote enthousiasme maken zij ongevraagd publiciteit voor het DKO. Mondtot-mondreclame is een belangrijke factor in de Nederlandse toeloop. De afstand van de woonplaats tot de academie of een binding met Vlaanderen of België lijkt weinig invloed te hebben op de keuze. Ook het prijsverschil – wat sterk in het voordeel van Vlaanderen uitvalt – is minder doorslaggevend dan randvoorwaardelijke en inhoudelijke argumenten. De uitgebreide lesuren en het brede curriculum – inclusief kunstgeschiedenis – maar vooral de nadruk op het aanleren van technische vaardigheden worden genoemd. Ook het getuigschrift legt gewicht in de schaal. Het DKO lijkt en somme iets aan te bieden wat in Nederland niet bestaat; een degelijke artistiek integere opleiding voor de ambitieuze amateurkunstenaar, voor diegene die nooit de mogelijkheid heeft gehad naar de kunstacademie te gaan en voor diegene die van een loopbaan droomt in de kunst zonder zich (nog) te

kunnen engageren in het dagonderwijs. De ambachtelijke insteek – het leren van technische vaardigheden – wordt in Nederland – volgens de respondenten zelfs in het hoger kunstonderwijs – gemist. Het toekomstperspectief dat de academie biedt wordt erg verschillend ingeschat; zowel een opleiding tot amateurkunstenaar, tot beroepskunstenaar of als vooropleiding voor het hoger kunstonderwijs wordt genoemd. In het kader van levenslang leren lijkt Vlaanderen een troef te hebben met het deeltijds kunstonderwijs. Wel lijkt in het DKO het ‘levenslang leren’ soms wel wat erg letterlijk genomen te worden: blijven zitten en voor de examens zakken worden als middel ingezet om in de academie te mogen blijven, een van de respondenten zit naar eigen zeggen al negentien jaar op dezelfde academie en doet discipline na discipline.

23


7 nawoord

8 noten

De vraag naar redenen van inwoners van Nederland om het Vlaamse deeltijds kunstonderwijs te volgen lokte bij een aantal respondenten zeer kritische reacties uit, ook over docenten die zij in Nederland gehad hebben, bijvoorbeeld in de centra voor de kunsten. Deze reacties zijn gebaseerd op verwachtingen die de respondenten hadden en kennelijk in Nederland niet ingelost werden. In dit onderzoek is op geen enkele manier getracht de kwaliteit van het DKO met de kwaliteit van de centra voor de kunsten te vergelijken immers, deze instellingen hebben niet dezelfde achtergrond, doelstellingen, methodes en mogelijkheden. Het feit dat in kunstbeoefening geïnteresseerden in Vlaanderen makkelijk in het DKO terecht komen en in Nederland in een centrum voor de kunsten doet daar niets aan af. Maar wel duidelijk is dat het deeltijds kunstonderwijs kennelijk in een behoefte voorziet die niet alleen in Vlaanderen maar ook in Nederland aanwezig is.

* In dit rapport zal regelmatig aan het deeltijds kunst-

24

onderwijs gerefereerd worden als aan ‘de academie’. Vooral voor een Nederlandse lezer kan dat verwarrend zijn. Steeds is bedoeld een academie voor deeltijds kunstonderwijs, indien het woord academie in de Nederlandse opvatting wordt bedoeld zal het als ‘hoger kunstonderwijs’ of met de naam van de academie worden aangeduid. ** Vakschool Schoonhoven is een Nederlands opleidingstinstituut met opleidingen als goud- en zilversmid, juwelier, uurwerktechniek en glazenier, zowel in voltijd als in deeltijd, als middelbaar en hoger beroepsonderwijs.


25


literatuur * Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek, handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Stenfert Kroese. * Bamford, A. (2007). Kwaliteit en Consistentie, kunst- en cultuureducatie in Vlaanderen. Brussel: Jo De Ro, Agentschap voor Onderwijscommunicatie. * Cherlet, K. (2009). Handboek Deeltijds Kunstonderwijs voor Steden en Gemeenten. Brussel: Politeia. * Chielens, J., Groote, P. de, Dejaeghere, A., Desloovere, K., Smedt, E. de & Doutrebon, L. et al. (2008). Verdieping-Verbreding; perspectieven voor inhoudelijke vernieuwing van het deeltijds kunstonderwijs. Brussel: Minister van Onderwijs en Vorming. * Heeren, J. (2010). Kunst leren bij de Buren, Nederlanders bevolken het Vlaams deeltijds kunstonderwijs. Amsterdam: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. * Hoeven, Q. van der (2005). De Grens als Spiegel, cultuuronderwijs in Nederland en Vlaanderen vergeleken. Impuls, 36 (1), 23-33. * Jong, U. de, Haegendoren, M. van, Groof, G. de, Felix, Ch., Valgaeren, E. & Voorthuis, M. (1997). Is het Gras aan de Overkant altijd Groener? een studie naar grensoverschrijdende onderwijsmobiliteit in de grensstreek Vlaanderen-Nederland; basis- secundair-/voortgezet en volwassenenonderwijs. Amsterdam: SCO Kohnstamm Instituut. * Ministerie van Onderwijs en Vorming & Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2007). De Wederzijdse Onderwijsparticipatie van Leerlingen/Studenten in Nederland en Vlaanderen, Schooljaar 2006/2007. Brussel/Den Haag. * Smet, P. (2011). Kunst verandert, inhoudelijke verniewing deeltijds kunstonderwijs. Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs, Jeugd en Gelijke Kansen. * Vermeersch, L., CapĂŠau, B., Itterbeeck, K. Van & Groenez, S. (2010). Wie speelt de Eerste Viool, gedifferentieerde inschrijvingsgelden en paricipatie aan het deeltijds kunstonderwijs. Brussel: Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel. * Vlaams Eurydice Rapport (2009). Overzicht van het Onderwijsbeleid en de Onderwijsorganisatie in Vlaanderen. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. * Vries, A. de (2004). Zicht op... Centra voor de Kunsten, achtergronden, literatuur en adressen. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland.

26


27


10 bijlagen

directeur Marc Hermans die mij voorstelt aan docente ‘en rechterhand’ Kristel Van Ballaer. Nog voor ik mijn

10.1 Op Koninginnedag is het hier gewoon les, interview met Marc Hermans en Kristel Van Ballaer van de kunstacademie te Arendonk, woensdag 8 december 2020

vragenlijst goed en wel heb uitgepakt is het gesprek al in volle gang. Marc: ‘In onze academie zijn dit jaar in het totaal zo’n 1750 inschrijvingen waarvan zo’n 220 in het filiaal in Kasterlee. In dat filiaal zijn alleen de lessen in de lagere graad – de kinderen – en de middelbare

Vlaamse man in de academie van Arendonk: ‘Mijn

graad, jongeren van twaalf tot achttien jaar. De Neder-

vrienden vroegen me: wat ga je daar in die academie

landse leerlingen zitten eigenlijk niet in Kasterlee maar

doen? Ik zei: Nederlands leren!’

komen alleen naar de hoofdvestiging in Arendonk. In de lagere graad is de verhouding ongeveer 70% Belgen

Op een winterse morgen rijd ik de parkeerplaats op van

en 30% Nederlanders, in de middelbare graad is die

de Gemeentelijke Academie voor Schone Kunsten in

verhouding 60% Belgen en 40% Nederlanders. Bij de

Arendonk, een grensdorp in de provincie Antwerpen.

volwassenen, die participeren in de hogere graad en de

De gemeente Arendonk telt zo’n 12 000 inwoners. Een

specialisatiegraad zijn er nog maar 30% Belgen en wel

kunstacademie op 12 000 inwoners? Nee, een gemeen-

70% Nederlanders. Vandaag zie je hier vooral veel Ne-

telijke of stedelijke academie is geen hoger beroepson-

derlanders want de Belgen zijn vaak werkende mensen

derwijs – dat heet in Vlaanderen hoger kunstonderwijs

die ’s zaterdags komen, de Nederlanders hebben over

– dit is een gemeentelijke school voor deeltijds kunston-

het algemeen hun werkende leven achter zich gelaten

derwijs (DKO) en ik ben op zoek naar de verschillen tus-

en zijn nu op zoek naar een nieuwe invulling van hun

sen het DKO in Vlaanderen en dat wat er in Nederland

tijd. Deze mensen zie je meer door de week.’

aangeboden wordt in de centra voor de kunsten. Ik heb mij laten vertellen dat deze academie meer dan populair

Marc is al lang verbonden met de academie van Aren-

is bij Nederlanders die in hun vrije tijd kunstonderricht

donk. Als vijftienjarige kwam hij op de middelbare graad,

willen volgen. De parking is erg vol, met moeite vind ik

hij vervolgde zijn opleiding aan het hoger kunstonder-

nog een plaatsje. Later zal blijken dat een groot aantal

wijs in Antwerpen en werd uiteindelijk hier directeur.

van de leerlingen vandaag op excursie is, deze keer naar

En hij heeft gelijk, later in de lokalen zijn de Vlamingen

Anselm Kiefer in het Museum van Schone Kunsten in

vooral de docenten. In twee groepen zie ik slechts één

Antwerpen. Hoe moet het op gewone dagen wel niet

Vlaming per groep, in een andere alleen maar Neder-

zijn? Ineens realiseer ik me dat nagenoeg alle auto’s die

landers. Waar komen deze Nederlanders vandaan?

hier staan Nederlandse nummerplaten hebben. Zo erg

Marc: ‘Niet alleen uit de grensstreek. De meeste wel

kan het toch niet zijn?

natuurlijk, voor hen is de stap niet zo groot. Maar je ziet hier ook leerlingen uit Zeeland, uit Rotterdam, uit Maas-

Binnen wordt ik getroffen door een positieve en actieve

tricht. We hebben zelfs een leerling die elke week uit

sfeer. Enkele leerlingen in stofjas met vlekken drukinkt

Amsterdam komt. Sommige van hen overnachten in de

staan bij het schoolwinkeltje. Zij spreken met een over-

buurt om hier twee dagen aaneen les te krijgen.’ De ver-

duidelijke Noord-Brabantse tongval de Vlaamse me-

tegenwoordiging van Nederlanders is de laatste tien jaar

vrouw van het winkeltje aan. Ik wordt verwelkomd door

wel vrij constant. ‘Deze academie is gesticht in 1963.

28


Ongeveer twintig jaar geleden hebben de Nederlanders

tuurlijk niet; alleen al vanwege de brandveiligheid, het

een tijdje het volle pond moeten betalen, dat was toen

moest in compartimenten worden opgedeeld.’ Ondanks

omgerekend zo’n 400 euro. Dat zou met het prijspeil

de compartimenten is het nog steeds een fantastisch on-

van nu wel duizend euro zijn. We verloren toen 15 a

derkomen, een ideale mix van oud en nieuw. Marc en

20% van de Nederlandse leerlingen. Maar dat is niet

Kristel nemen me mee door de afdelingen. Onderweg

veel; er waren er altijd nog heel wat meer die bleven!

vertellen zij enthousiast verder...

Na een beslissing van het Hof van Straatsburg hebben we echter de Nederlanders moeten terugbetalen; je kan

Kristel: ‘Nederlanders komen hier voor de gedegen op-

Europese burgers niet aan verschillende tarieven lesge-

leiding; de lessen zijn sterk gestructureerd. Ik geef zelf in

ven. Maar het bewijst wel dat de Nederlanders niet al-

het eerste jaar les. We zijn nu met een complexe kleu-

leen komen vanwege de prijs. Dat zou ook wel erg zijn

renmengoefening bezig. Het eerste half jaar wordt voor-

voor ons. Nu zijn we blij met de Nederlanders. We zijn

al aandacht besteed aan de voorbereiding – tekenen,

trots op deze academie, het is ook dankzij de Nederlan-

vormstudies, perspectief, kleurstudies – om later toe te

ders dat het met deze academie goed gaat.’

passen bijvoorbeeld in model of portret.’ In het lokaal zijn leerlingen bezig grijswaarden te schilderen vanuit

In Vlaanderen betaalt de gemeente de gebouwen, het

het kleurenpalet. Het ziet er erg studieus uit. Is het saai?

ministerie van onderwijs betaalt de leerkrachten. In

De gezichten staan niet zo. In één moeite door wordt

Nederland worden de centra voor de kunsten helemaal

ervaring opgedaan met het opzetten van verf, streek, het

door de gemeenten gefinancierd. Marc: ‘De subsidies

bewerken van de verfhuid. Kristel: ‘Het is heel acade-

komen enkel van de gemeente? Dat is gevaarlijk: we

misch, heel afgebakend.’ In het eerste jaar sta je dus niet

zijn blij dat we bij het onderwijs horen en niet bij cul-

toe dat leerlingen te veel de vorm manipuleren? ‘Nee,

tuur. Wij konden ooit bij cultuur horen maar dan werd

het moet gewoon zo goed mogelijk kloppen, het is veel

dat meer amateurkunst.’

meer een kunst om uit dat gegeven zelf een compositie te halen dan er zelf eentje te verzinnen. Het is bijvoor-

Omwille van de infrastructuur kan er geen onbeperkt

beeld veel moeilijker om juist dat groen te mengen dan

aantal leerlingen toegelaten worden. De school is ove-

je eigen groen neer te zetten.’ (...) ‘In het eerste jaar gaat

rigens riant behuisd in de oude sigarenfabriek van Wil-

het nog helemaal niet om het ontwikkelen van een ei-

lem I. Kristel: ‘We zijn nu vijf jaar in dit gebouw. Ik ben

gen stijl, dat komt later wel, eerst moet de basis gelegd

in 1996 hier gekomen en toen hebben wij ons vorige

worden. Vanaf het derde, vierde jaar wordt vanuit het

gebouw hier samen met leerlingen, docenten en vrij-

vakmanschap en de opgedane kennis gewerkt aan ei-

willigers neergepoot. Dat was wel een uniek project.’

genheid in het werk. De leerlingen eisen kwaliteit; dat

Marc: ‘De gemeente wou wel de grond ter beschikking

is trouwens ook veel interessanter voor de docent. Het

stellen maar verder niet investeren dus hebben we dat

is ook niet vrijblijvend: als je donderdag wilt sporten en

zelf gedaan. In dat gebouw hebben wij een tiental jaren

vrijdag wilt zwemmen en je hebt dan geen tijd om te

gewerkt. Toen de oude fabriek van Willem I door de ge-

komen; ik geef dan liever de kans aan mensen die bij-

meente werd overgenomen konden wij het krijgen. Elke

voorbeeld vier dagen op vijf werken en dan de dinsdag

verdieping was een grote open ruimte. Dat was prachtig!

vrij hebben, die dan speciaal naar ons komen.’ Moet je

We hadden het best zo willen houden maar dat kon na-

een doktersbriefje hebben als je niet komt? Marc: ‘Ja, de

29


Vlamingen wel maar de Nederlanders krijgen dat niet.

gen laten zien dat ze mee kunnen komen. Een deel valt

Dat heeft iets te maken met privacy geloof ik. Maar wij

dan af.’ Kristel: ‘We maken zo weinig mogelijk reclame

zijn overeengekomen met de verificateur (de onder-

want op deze manier vloeien natuurlijk middelen van

wijsinspectie) dat de Nederlanders een zelfgeschreven

de Vlaamse overheid naar Nederlandse leerlingen. Om

briefje hebben waar het telefoonnummer van de dokter

problemen te voorkomen hangen we dat niet teveel aan

opstaat. Wij vullen heel gewetensvol onze taak in en dat

de grote klok.’

is duidelijk stellen: dat kan wel en dat kan niet. Na jaren werkt dat alleen positief. Ik heb een tijd geleden gespro-

De centra voor de kunsten, zoals de Nederlandse ge-

ken met iemand van een andere academie; die hebben

meenten financieren, zijn niet echt bekend in Arendonk,

op een bepaald moment ter wille van de kandidaten die

niet bij de leerlingen – zal later blijken – maar ook niet

structuur afgezwakt; ze zegden: okay, je mag wel eens

bij directie en docenten. Na een tijdje: ‘Ja, er komen

afwezig zijn, daar mocht alles geschilderd worden wat

wel elk jaar docenten uit Eindhoven kijken naar de ein-

die leerlingen vroegen maar wat merkte men na een

dejaarsexposities, ze komen ook wel de programma’s

paar jaar? Dat leerlingen daar wegbleven omdat er geen

bekijken. En Nederlanders die zelf lesgeven, die komen

structuur was. Omdat het te vrijblijvend was. Als het

zich hier wel bijscholen, ik weet niet of dat docenten

meer gestructureerd is kunnen leerlingen na jaren les

zijn die in een centrum voor de kunsten lesgeven maar

zien: ik kan nu zelfstandig verder, ik heb tijd geïnves-

het zijn wel Nederlandse docenten die hier de lessen

teerd maar mijn tijd is wel degelijk op de juiste manier

komen volgen.’ Kristel: ‘Ik denk dat er wel zo’n twee-

gebruikt. Want leerlingen kunnen in de latere jaren ook

honderd Nederlanders hier op de opleiding zitten die

wel echt hun eigen werk maken, anders krijg je de in-

zelf ook ergens teken- of schilderles geven, als creatief

druk dat het hier alleen maar een vakschool is.’

therapeut of als privédocent.’

We komen bij een echt auditorium waar oude bios-

Alle docenten die in Arendonk lesgeven hebben een ei-

coopstoelen in verwerkt zijn. Marc: ‘We wilden een

gen kunstpraktijk. Kristel: ‘Ik geef deeltijds les en ben

professionele ruimte inrichten met al hetgeen nodig is

deeltijds kunstenaar, een volle betrekking is twintig uur.

om kunstgeschiedenis te geven. Die stoelen hebben wij

Het is wel heel belangrijk dat je zelf ook actief bent.

zo voor en na ergens gaan kopen. Ik moest daar ’s mor-

Er zijn ook studenten die daar naar vragen; hoe doe jij

gens om zes uur staan omdat ik zeker wou zijn dat ik er

dat zelf?’ We hebben ook al een paar keer een tentoon-

genoeg zou hebben.’

stelling gehad van de docenten, om ons eigen werk te tonen. Dat is zeker interessant voor de studenten, dat

‘Arendonk is wel een buitenbeentje in Vlaanderen ten

zij een beeld hebben van wie geeft er aan ons les, met

opzichte van de andere kunstacademies. Met name in

wat zijn zij bezig in hun atelier.’ En elk jaar wordt de

de specialisatiegraden hebben andere academies wel

hele academie omgetoverd voor de eindejaarstentoon-

eens een tekort aan aanmeldingen. Dat hebben wij niet.

stelling. ‘Dat is gewoonlijk op drie plaatsen: in het oude

Wij moeten elk jaar een 60-tal leerlingen weigeren. We

gebouw, hier en in een parochiezaal. Dan is alles van de

doen dat door middel van een toelatingsperiode, een

werking van de academie volledig weg, het is daarom

soort proeftijd. In de eerste veertien dagen, aan het be-

dat er tussen alle ateliers deuren zijn. Dan staat alles

gin van het schooljaar in september, moeten de leerlin-

open en loop je gewoon overal los door.’

30


Volwassen leerlingen in het DKO krijgen vijf jaar les en

te doen? ‘Jawel, Nederlanders zijn wel gezellig.’

kunnen dan een tweejarige specialisatiegraad volgen. Daar zijn leerlingen bezig met grote schilderijen die

Later hoor ik van Marc ook wel anders: ‘Er zijn wel

duidelijk een eigen stempel dragen. Marc legt uit: ‘Hier

mensen hier in de gemeente die daardoor niet naar

gaat het initiatief echt uit van de student, waar de docent

hier komen, of die afhaken.’ Kristel: ‘Nederlanders zijn

op reageert. Dat is totaal anders dan in het eerste jaar

mondiger als Belgen.’ Marc: ‘Met de ezels klaarzetten,

waar je vanuit opdrachten werkt. Hier wordt je begeleid

’s morgens een plaats innemen en zo. Een Belg is ti-

vanuit wat je zelf aandraagt. Moet ik eens vragen of er

mide, die laat zich doen en zit dan ergens in een hoekje

mensen bij zijn die in Nederland les gehad hebben?’

gedrumd, daar hebben we wel eens problemen mee.’

De leerlingen reageren gelijk: ‘Ik wel.’ Waarom bent u

Kristel: ‘Met een evaluatie bijvoorbeeld, je bespreekt

naar Arendonk gekomen? ‘Veel goedkoper!’ is het eer-

iemand zijn werk, de sterke en ook de minder goede

ste antwoord. Marc: ‘Maar wees eens eerlijk, als jullie

punten, een Nederlander is heel assertief, als ik zeg: ik

het vervoer meetellen, het naar hier komen kost ook.’

vind dat om die of die reden niet goed, ze gaan daarop

Algauw wordt duidelijk dat er ook andere redenen zijn.

in. Ik vind dat wel interessant, dat kan prikkelen. Als ik

De eerste: ‘Vooral dat het hier in België een klassieke

tegen een Belg zoiets zeg, die is weg.’ Marc: ‘Nederlan-

opleiding is.’ De volgende: ‘De lange dagen.’ (...) ‘En

ders bij ons zijn wel enorm gemotiveerd. Voor kunstge-

dat je goed de technieken leert.’ De leerlingen komen

schiedenis moet men, ik hoor dat ook wel van andere

los: ‘In Nederland kun je niet een hele dag in de week,

academies, de Belgen motiveren, voor ons is dat geen

daar kom je een avond en hier is het acht uur.’ (...) ‘Ne-

probleem. Past u zich in de lessen aan aan de Noord-

derland heeft geen deeltijd.’ Uiteindelijk is iedereen het

Nederlandse kunstgeschiedenis? Marc: ‘Nee, nee, wat

erover eens: ‘In Nederland wordt deze vorm van onder-

wel kan schelen zijn de vakantiedagen en zo. Maar wij

wijs gewoon niet gegeven. Nu blijkt er dus in Zwolle

houden ons aan onze eigen vakantiedagen.’ Ik geef la-

een opleiding te zijn die het op deze manier doet.’ (...)

chend toe dat ik ook al had geprobeerd te bellen op 11

‘In Den Bosch bieden ze dit ook aan en daar mag je

november (Wapenstilstand). Marc: ‘Op Koninginnedag

dan een voorbereidend half jaar maar daarna wijzen ze

is het hier gewoon les.’

iedereen boven de veertig af want die kunnen ze niet meer vormen naar hun hand.’ Een ander: ‘Veel wisse-

Marc: ‘Je ziet, de kostprijs is niet het eerste argument.

lende leerkrachten en eigenlijk geen opleidingsplan. De

Bovendien hebben we nu een financiële regeling; we

leraar die begon maar; als je naar hier gaat, daar zit een

hebben de vzw (vereniging) NoordZuid opgericht. De

plan achter.’ De volgende: ‘Er is gewoon in Nederland

Nederlanders worden daar op vrijwillige basis lid van

nauwelijks aanbod; het is een middagje, twee, twee en

en betalen daarvoor contributie. Van dat geld wordt

een half uur en dan ga je gewoon weer naar huis. Dat

onder andere aan de lening van het gebouw bijbetaald

is dan in een verenigingsgebouw en dan moet je steeds

maar ook wel speeltuig voor de kinderen op het plein

je werk nat mee naar huis nemen. Het is hier gewoon,

geplaatst. Zo betalen de Nederlanders toch iets meer

naast dat ze hier een leerlijn hebben, heel goed gere-

dan de Vlamingen. En dat zijn zaken die voor de ge-

geld.’ De volgende: ‘Wij zijn de Vlamingen heel dank-

meente belangrijk zijn want dan zijn het niet alleen de

baar.’ Zijn er dan ook nog Vlamingen in de groep? ‘Ik

Nederlanders die hier de plaatsen komen pikken, nee,

ben de enige, de enige in de klas.’ Is dat nog een beetje

ze voegen ook iets toe. Maar, om op ons onderwerp te-

31


rug te komen: feitelijk is de structuur van de opleiding

‘Ik denk dat een belangrijk aspect mogelijkerwijs de ge-

de oorzaak van de toeloop. Niet alleen Nederlanders

schiedenis van het onderwijs is, als je de ontwikkeling

trouwens, er komen ook leerlingen van verder uit Vlaan-

in Nederland bekijkt, Bijsterveld is nu weer bezig met

deren zoals Antwerpen of Gent.’

het onderwijs te veranderen. België heeft geen Mammoetwet gekend, met andere woorden de ontwikkeling

In de volgende groep is het weer raak. Er zijn weer erg

van het onderwijs is geleidelijk aan tot stand gekomen.

veel Nederlanders: ‘De diepgang die ik hier heb kunnen

Dat heeft ook een consequentie gehad. In België is het:

krijgen is niet te vergelijken. Ik heb tien jaar aquarelles

daar staan we voor, dat moet je doen. Dat kennen wij in

gehad in een centrum voor de kunsten, de mentaliteit

Nederland niet.’ Later vraag ik het aan Marc: wat doen

van de groep is dat het gewoon een hobby is, het is al-

de mensen na een voltooide opleiding? Marc: ‘Veel

lemaal erg vrijblijvend, op een bepaalde manier is het

mensen organiseren zich of spreken af in ateliers die ze

zo dat ik daar niet geprikkeld wordt.’ Hoe zat dat dan

bijvoorbeeld samen huren. Die vraag wordt ook aan de

met de artistieke kwaliteit van de docent? ‘Nee, dat was

academies gesteld; zijn er voor ons ook mogelijkheden?

het niet, die wou wel maar als je een beetje beter werd

Maar dat hebben we niet.’

begon de groep je naar beneden te trekken van: je bent al zo goed.’ (...) ‘Als je op deze academie terechtkomt

In een lokaal opgespannen doekjes met allerlei manie-

wordt dat wel echt een onderdeel van je leven. Je krijgt

ren van prepareren. Marc: ‘Dit is het technieklokaal;

hier het gevoel dat je opgeleid wordt in iets waar je echt

doek opspannen, verschillen van doek, al hetgeen te

iets mee kunt. Dat is in Nederland niet zo. Daar wordt

maken heeft met techniek. Hier is dat ontstaan doordat

een cursus als afgerond beschouwd – evaluatie – en je

er nogal wat leraars komen van Antwerpen en daar kre-

ziet maar.’ Is er iemand onder jullie die dat als optie ziet:

gen wij, ikzelf ook, twee uur per week techniek van het

om daar professioneel mee verder te gaan? ‘Waarom

schilderen: verfonderzoek, wat is pigment, wat is vul-

niet? Ik zou me best wel verder willen bekwamen.’ Op

stoffen in een verf. Het is een hulpmiddel, we geven dat

een dag bent u klaar met deze opleiding, wat gaat u

mee en daar laten we het ook bij. Men doet daarmee

dan doen? ‘Dan ga ik naar Groningen of naar Antwer-

wat men wil. Ik vind dat iemand die op doek schildert

pen.’ Dus naar het hoger kunstonderwijs? ‘Ja, als ik de

en die regelmatig doekjes koopt, dat die moet weten,

gezondheid en de geest nog heb, dan ga ik naar Ant-

dat die zodoende meer feeling krijgt met het materiaal.

werpen.’ Marc: ‘Het plezierige hiervan is dat de mensen

Soms komen mensen met oude werken, waardevol of

verder willen gaan.’ Een leerling: ‘Je ontwikkelt je, je

niet, maar als je weet dat een restauratiecursus in Brus-

gaat veel breder naar alles kijken en eigenlijk: niks is

sel al vier jaar duurt, wij hebben niet de pretentie daar

gek hier, alles is mogelijk.’ Een ander: ‘Weet je wat mooi

pasklare oplossingen voor te hebben. Dat zou de indruk

is, dat je een passie bij jezelf ontdekt en dat je je daar-

wekken of wij werken kunnen restaureren zo tussen de

mee verder ontwikkelt en dat je dat overdraagt.’ (...) ‘Het

soep en de patatten door.’

gat met de medemensen wordt wel steeds groter, dat heb je niet in de gaten maar dat is wel zo.’ Marc: ‘Toch

Tegen de middag is niet iedereen even happig om ge-

weerspiegelen we dat denk ik, daar heeft die medemens

interviewd te worden. Een mevrouw breekt het gesprek

ook weer iets aan.’ De meneer die wel naar het hoger

prompt af ‘anders heb ik geen plaats meer in het restau-

kunstonderwijs wil heeft nog een ander gezichtspunt:

rant’. Dat restaurant, is dat buiten de deur? Ja. ’s Mid-

32


dags lunchen we er, na de pauze van de leerlingen. Een

aan. Wij doen dat op een manier waarop journalisten

slimme ondernemer heeft pal naast de academie, in een

heel graag naar ons toekomen. Anders is het weer: er

nauwelijks te onderscheiden stijl, een frisse, moderne

zijn weer zoveel cursisten en dat wordt aangeboden.’

lunchroom gebouwd. De bediening is prettig, de brood-

(...) ‘Dat is eigenlijk erg belangrijk in zo’n dorp. In de

jes goed. Geeft de academie een impuls aan de eco-

stad niet. Of je daar nu meewerkt met zo’n project of

nomie van het dorp? Marc: ‘Wel aan de horeca. Maar

niet; daar gaan niet zoveel mensen van wakker liggen.’

verder denk ik niet. We proberen wel samenwerking te

Even later: ‘Het is eigenlijk een mastodont, in zo een

vinden met de ondernemers. We hebben een afdeling

kleine gemeenschap.’ Kristel: ‘80% van de zaken wil-

monumentaal, dan vertrek je meestal vanuit een op-

len graag meewerken.’ Marc: ‘Dat moet je in een brede

dracht.’ Kristel vult aan: ‘Oud-leerlingen van de acade-

context zien, het is wel eens plezierig om mee te doen

mie hebben wel opdrachten gekregen voor de openbare

maar voor ons geldt: wat is een academie voor ons?’ Het

ruimte, voor bij het gemeentehuis, bij een ziekenhuis

moet hier in de gemeente wel helemaal vol staan met

en dergelijke. Wij proberen, het is uiteindelijk een dorp,

kunstwerken? Kristel: ‘Ja, als je hier rondkijkt, er staat

samen te werken met de gemeente en met de plaatse-

wel wat.’ In de literatuur wordt gezegd dat het Vlaams

lijke ondernemers. We hebben een aantal jaren geleden

deeltijdskunstonderwijs heel traditioneel is ingesteld.

een project uitgewerkt met UNIZO, de unie voor zelf-

Dat lijkt hier niet zo het geval te zijn. Marc: ‘Nee, daar-

standige ondernemers.’ In een indrukwekkend fotoboek

om dat ik daar de nadruk op wil leggen, je krijgt soms

wordt verslag gedaan van het een na het andere project.

de indruk dat het alleen maar een klassieke academie

Marc: ‘Dat was een lichtsculptuur, ’s avonds had dat ver-

is, maar wij doen daar heel veel mee. Mijn collega-di-

schillende kleuren.’ Kristel: ‘We hebben ook een project

recteurs heb ik wel horen zeggen: “maar jullie zijn toch

gehad met een staalbedrijf. Zij leveren dan het materiaal

een heel traditionele academie?”, dan heb ik altijd zin

en het wordt geplaatst ergens in de gemeente.’ Marc:

om deze boeken eens mee te nemen. We gebruiken het

‘Dat zijn onze sponsors, eigenlijk.’ Kristel: ‘We hebben

klassieke als onderbouw.’ Kristel: ‘Het is niet omdat je

ook samengewerkt met de scholen, we hebben eens au-

hier gipsen koppen kunt zien dat wij als eindresultaat

to’s gekregen om te beschilderen met de jongeren, die

van de leerlingen naar gipsen koppen streven.’

auto’s hebben we hier in het gebouw binnengereden en de jongeren zijn die hier ter plaatse komen schilderen.

Kristel, verder doorbladerend in het boek: ‘We hebben

En hier... we hebben twee keer een project met plaatse-

ook eens een tentoonstelling gehad van de docenten die

lijke winkels gedaan. Hier wouden we iets conceptueels

hier lesgeven, dat is zeker interessant voor de leerlin-

doen, dit was met een kapsalon, een leerling van de gra-

gen, dat ze een beeld hebben van wie geeft er aan ons

fiekafdeling heeft iets met de structuur van haar gedaan.’

les.’ Marc: ‘We hebben elk jaar een eindejaarstentoon-

Marc: ‘We proberen de plaatselijke middenstand kort-

stelling, die is verdeeld over drie locaties, in het oude

bij te houden; ze worden ook steeds uitgenodigd voor

gebouw, hier en in een parochiezaal. Dan is de hele

openingen. En als je een leerling hebt, bijvoorbeeld van

werking van de academie weg en dan wordt alles om-

de beeldhouwafdeling, die iets wil lassen, dan kan hij

getoverd.’ Kristel: ‘Dit is hoe de proclamatie eraan toe

dat gaan doen in een bedrijf hier in de gemeente. Wij

gaat: aan het einde van het schooljaar krijgt iedereen

proberen op die manier in de belangstelling te komen,

een getuigschrift, diploma.’ Is het een getuigschrift of

niet door te zeggen: wij bieden die en die cursussen

een diploma? Je moet wel aan bepaalde voorwaarden

33


voldoen heb ik begrepen. Marc: ‘Het is een getuigschrift’. Kristel: ‘Voor een diploma, daar is de opleiding te kort voor.’

Het DKO heeft wel ook nog een sociale functie. Marc: ‘Spijtig genoeg trekken wij mensen aan van bepaalde bevolkingslagen en bereiken we niet alle groepen, zoals bijvoorbeeld de kansarmen. En als die al komen, daar hebben we echt ons best voor gedaan, gaan ze vaak voortijdig weer weg. Mensen die hier geweest zijn, hun manier van denken, hoe die kunst beleven, ik denk dat dat totaal anders is; hoe de mensen hier binnen komen en hoe ze weer buiten gaan. Jaren geleden kwam ik kwam eens bij een leerling thuis die net aan de academie begonnen was. Op de kast stonden plastic bloemen, er hing zo’n wenend ventje met traan tegen de muur, een klein manneke, zo’n zigeunertypeke, je kent het wel. Ik ben daar drie jaar later weer naar dat werk gaan kijken en wat zag ik: dat de inrichting totaal veranderd was, dat er smaak gekomen was. Er die smaak weerspiegelt zich in de wijze van leven. Ik ben ervan overtuigd dat dit soort onderwijs inbreng heeft in het goed samenleven, in het samenwerken met andere mensen, in het functioneren in de maatschappij. Dat is veel belangrijker dan of iemand schilderijen kan verkopen. Dat is cultuur. Want wat is een volk zonder cultuur? Ook allochtonen, die komen niet zo gauw. Aziaten wel maar bijvoorbeeld Turken en Marokkanen minder. Zou dat aan het geloof liggen? Hmm, we hebben hier wel... (loopt even naar het secretariaat)... Iraniërs zijn het.’

34


10.2 topics interview – noteren naam (blijft anoniem) (leeftijd, woonplaats, academie – graad – leerjaar – discipline) – hoeveel tijd neemt u om enkele reis naar de academie te reizen? Hoe bent u met het DKO in aanraking gekomen? (mond-tot-mond – publiciteit – tentoonstellingen – anders)

Heeft u buiten het DKO een speciale binding met België? (familie – vrienden – sociaal netwerk)

Heeft u al andere opleidingen of cursussen gedaan op het artistieke vlak? Wat bevalt u hier zo goed? (prijs – locaties– uitrusting – lestijden – cursistententoonstellingen – kunstgeschiedenis – uitstapjes – artistieke kwaliteit van de docent – ambachtelijkheid – doorgaande leerlijn – schoolsheid – didactische kwaliteit van de docent – aan-dacht van de docent – persoonlijke band met de docent – sfeer – omgangsvormen – mentaliteit – ambitie)

Welke invloed heeft de academie in uw persoonlijke ontwikkeling? Tot wat wordt u opgeleid volgens u? (beroep of iets anders) Wat gaat u doen als u klaar bent met deze opleiding?

35



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.