Kunstvak versus kunstvak konijn lit

Page 1

Kunstvak versus

Kunstvak

Maarten Konijn AHK master kunsteducatie, 2007-08


Inleiding

I

nhoud 3

1 de uiteenzetting 1.01 de tweede fase 1.02 het studiehuis 1.03 beeldende vakken 1.04 benaming 1.05 profielplek 1.06 vakonderdelen 1.07 studielasturen 1.08 methodes 1.09 didactische werkvormen 1.10 school examen 1.11 centraal examen 1.12 profielgegevens 1.13 schoolkeuze 1.14 aantal kandidaten 1.15 slagingspercentage 1.16 de discussie 1.17 slotsom, vergelijking & toekomstbeeld

4 4 4 5 6 6 6 7 7 7 8 9 10 10 11 11 11 14

Nawoord persoonlijke motivatie

17 17

Bronnen Literatuur Artikelen Internet

18 18 19 20

Bijlagen B.1 profieloverzicht vernieuwde tweede fase B.3 tabellenoverzicht

21 21 22

Kunstvak versus Kunstvak

2


I

nleiding

Dit hiernaast genomen citaat is afkomstig uit het “In het ‘Korte termijn advies’ pleitte de ontwerpadvies ‘Bruggen tussen natuur en profielcommissies voor één kunstvak en niet maatschappij’ van de profielcommissies. Hierbij voor het naast elkaar bestaan van kunstvakken wordt geadviseerd om één kunstvak aan te bieden in de tweede fase, maar dat gezien de tijdsdruk oude stijl en de kunstvakken nieuwe stijl... en de omvang van deze overgang dit een lange Hoewel de minister bij de wijzigingsvoorstellen termijn advies is geworden. De minister van OCW per 2007 de twee soorten kunstvakken dus heeft heeft besloten om per 1 augustus 2007 niet over gehandhaafd, pleiten de profielcommissies voor te gaan tot één kunstvak, maar de tweedeling de langere termijn voor één kunstvak.” kunst ‘oude stijl’ en kunst ‘nieuwe stijl’, te (Veldhuis, 2006) handhaven en binnen deze twee beeldende vakstromingen enkele veranderingen aan te brengen. Dat er, sinds de invoering van de tweede fase, nog steeds geen éénduidige beslissing is genomen over de kunstvakken én dat er nu twee verschillende kunst vakstromingen naast elkaar bestaan met hun eigen examens, vraagt om verheldering. Dit document is opgezet als literatuuronderzoek om de twee kunstvakken naast elkaar uiteen te zetten en te verhelderen welke overeenkomsten en verschillen er aanwezig zijn daartussen. De hoofdvraag binnen dit document is: Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen kunstvakken ‘oude stijl’ en kunstvakken ‘nieuwe stijl’ in de bovenbouw havo/vwo op middelbare scholen? Bij het bekijken van de gegevens ontstond er een tweede vraag binnen dit onderzoek: Hoe zou het toekomstige kunstvak eruit komen te zien gebaseerd op de overeenkomsten van de bestaande kunstvakken, de statistische gegevens en de meningen van docenten uit het werkveld? In dit document zal enkel worden gericht op de beeldende vakken oude stijl (tekenen, handvaardigheid & textiele vormgeving) en kunst algemeen/beeldend (voorheen ckv2,3) in de bovenbouw havo/vwo van middelbare scholen in Nederland sinds 1 Augustus 2007. De examenprogramma’s die worden vergeleken zijn van havo 2009 (dan zullen de eerste examens kunst algemeen havo worden afgenomen van de kandidaten die nu in de 4e klas zitten). In hoofdstuk een zal eerst een kleine toelichting gegeven worden op het ontstaan van de tweede fase en de invoering van ckv2,3. Vervolgens zal er per onderdeel een vergelijking volgen van de beeldende vakken. Verder in dit hoofdstuk zal de uiteenzetting vervolgen met de heersende discussie rondom deze vakken. Hierin komen meningen van docenten uit het werkveld aan bod. Dit zal aangevuld worden met de statistische geven somtrend deze vakken. Aan het einde van dit hoofdstuk zal met behulp van een schema antwoord gegeven worden op de hoofdvraag van dit onderzoek. Tevens zal aan de hand van het schema getracht worden een antwoord te geven op de tweede vraag binnen dit onderzoek. Tot slot zal in het nawoord mijn persoonlijke motivatie worden toegelicht.

Kunstvak versus Kunstvak

3


1

de uiteenzetting

1.01 de tweede fase Sinds 1998 is er op een deel van de middelbare scholen in Nederland gestart met het invoeren van de tweede fase. Een jaar later zou de rest volgen en sinds 1999 is het verplicht als middelbare school om de tweede fase te handhaven in de bovenbouw. Er waren meerdere doelstellingen en redenen om over te gaan op een grootschalige verandering van de bovenbouw havo/vwo (Huijssoon & Groenewegen, 2005). De belangrijkste was: de kwaliteitsverbetering binnen het onderwijs van de bovenbouw. Andere doelstellingen waren: meer autonomie creëren tussen de middelbare scholen, het geven van vrijheid om keuzes te kunnen maken in het onderwijsprogramma van de bovenbouw, zorgen voor betere aansluiting met het hoger onderwijs, het aanbieden van een breder onderwijsprogramma, meer aandacht voor zelfstandig leren, rekening houden met de verschillen tussen leerlingen en evenwicht waarborgen tussen kennis & vaardigheden. Om dit allemaal te realiseren werd het oude systeem dat een eindexamenkandidaat 6 (havo) of 7 (vwo) vakken kon kiezen, afgeschaft. Daarvoor in de plaats kwamen vier profielen: natuur & techniek (n&t), natuur & gezondheid (n&g), economie & maatschappij (e&m) en cultuur & maatschappij (c&m). Deze profielen stonden voor vier richtingen die een eindexamenkandidaat kon kiezen. Binnen elk profiel is er een algemeen gedeelte dat elke leerling in elk profiel krijgt. De vakken in dit gedeelte zijn bedoeld om iedere leerling een brede basis te geven voor het hoger onderwijs. Verder zijn er profiel delen, hierin zitten vakken die een samenhangend onderwijskundig uitgangspunt hebben voor de desbetreffende profiel richting. Als laatste zijn er nog vrije gedeeltes per profiel die kunnen worden ingevuld met vakken naar wens van de eindexamenkandidaat 1 .

1.02 het studiehuis Niet alleen de indeling & structuur van de vakken, maar ook de didactiek van het onderwijs werd veranderd en het zogeheten ‘studiehuis’ deed zijn intrede (Brinke, 1998). Hieraan is nog toe te voegen dat het studiehuis als geheel concept niet verplicht is om ingevoerd te worden op de middelbare scholen. Het werken met vier profielen is wel verplicht maar de keuze voor een didactisch concept is voor elke school geheel vrij. Een didactisch concept is een onderwijskundige visie/uitgangspunt dat aan het gehele leertraject wordt vastgelegd (Hoorbroeckx & Haak, 2002). Het bepaald hoe betreffende leerdoelen worden bereikt en welke mogelijke specifieke vaardigheden of kennis van toepassing moeten zijn om dit leerdoel te bereiken. Deze visie van het studiehuis op het onderwijs was niet zozeer nieuw maar wel voor het eerst kwamen er zoveel verschillende visies bij elkaar (Nelissen, 2006). Uitgangspunt voor het ontwikkelen van het studiehuis was dat er meer recht moest worden gedaan aan het leren van de leerling (Brinke, 1998). Men ging zich richten op het aanleren van vaardigheden in een brede context van de leerling. De leerling moest gestimuleerd worden om op een actieve en zelfstandige manier te leren. Hierbij moesten de verschillen tussen leerlingen onderling tot zijn recht komen en minder een barrière vormen om wel of niet een diploma te halen. De rol van de docent veranderde hierdoor ook. Als de leerling zelfstandig aan het leren waren dan werd de docent niet meer het middelpunt van de kennis overdracht, maar eerder een stimulerende factor voor kennisverwerving en met een begeleidende bijrol. Tevens zou de leeromgeving ook inspirerend moeten worden voor al deze leeractiviteiten. Hier komt ook de naam studiehuis vandaan, ruime klaslokalen, tafels in groepjes, veel computers en een grote mediatheek is wenselijk.

1

Voor het schema van de profielen zie bijlage B.1

Kunstvak versus Kunstvak

4


1.03 beeldende vakken Wat veranderde er per 1 augustus 1998 voor de beeldende vakken in de tweede fase? Allereerst was daar de intrede van het vak culturele kunstzinnige vorming 1 (nu ckv). Dit is een mening- en ervaringsvak in de bovenbouw waar doormiddel van o.a. activiteiten, de mening & smaak van de leerling wordt ontwikkeld. Dit vak is opgenomen in het algemene deel van elk profiel en staat los van de beeldende vakken (Huijssoon, 2007). Dit onderzoek richt zich op de beeldende vakken en laat ckv volledig buiten beschouwing bij deze uiteenzetting. Ten tweede werd er gestart met naast het programma van de kunstvakken oude stijl (tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving), een concept programma van culturele kunstzinnige vorming2,3 (ckv2,3) uit te voeren (Gele katern 30B, 1998). Ckv2 was de algemene vaktheorie en deze had als doelstelling (Kamp & Dinsbach, 2001) om inzicht te geven in kunst & cultuur in een maatschappelijk historische context. Ckv3 bestond uit vaktheorie omtrent een vakdiscipline, praktijkopdrachten (net als de beeldende vakken oude stijl) en oriëntatie op studiekeuze en beroep. Dit concept programma was ervoor bedoeld om te kijken of het van ckv2,3 goed aansloot en in welke vorm het examen zou moeten worden afgenomen. In 1999 werd het vak ckv2,3 vastgesteld en scholen konden vanaf dat jaar het vak opnemen binnen het profiel c&m. Deze keuze voor het vak ckv2,3 was niet verplicht en scholen konden ook voor een overgangsprofiel kiezen (Gele katern 18A, 2001). Men ging er vanuit dat rond 2001 de overgangsprofielen zouden worden afgesloten en ckv2,3 landelijk kon worden ingevoerd. Het bleek echter dat de ontwikkeling van het vak ckv2,3 dermate vertragingen opliep dat er werd ingezien dat het verplicht omschakelen in 2001 een te groot risico was voor vele scholen (Miellet, 2001). De ‘nieuwe kunstvakken’ zouden voorlopig nog niet verplicht ingevoerd worden en het centraal examen werd omgezet in een school examen (Gele katern 20, 2000). Dit schoolexamen had tevens wel alle faciliteiten en de uitstraling van een centraal examen. Er veranderde ook een aantal zaken binnen de traditionele kunstvakken oude stijl. Omdat ckv2,3 nooit verplicht was ingevoerd was het mogelijk als school nog te kiezen voor het geven van de kunstvakken oude stijl (Gele katern 18A, 2001). Het centraal examen werd vanaf 2003 meer gericht op ckv2,3. Er was niet meer een algemeen gedeelte en een vakspecifiek gedeelte, alle examenkandidaten kregen hetzelfde beeldend examen. Tevens werden de vragen meer gesteld vanuit de invalshoeken van ckv2 en vragen die meer gericht waren op ckv2 (tweede fase) vaardigheden zoals het leren omgaan met bronmateriaal.

Kunstvak versus Kunstvak

5


Hierboven is beschreven wat de tweede fase is, waarom deze is ingevoerd en welke gevolgen dit had voor de beeldende vakken. Dit kan beschouwd worden als inleiding op de uiteenzetting van de twee beeldende vakstromingen. Het is de bedoeling dat deze beeldende vakken in de tweede fase worden vergeleken vanaf 1 augustus 2007. Na deze datum is de vernieuwde tweede fase (vtf) ingevoerd en daarmee zijn vele veranderingen in de beeldende vakken meegenomen. Het is niet de intentie om een vergelijking te maken van de beeldende vakken van de ‘oude tweede fase’ ten opzichte van de ‘nieuwe tweede fase’. Er zal dan ook niet worden ingegaan op het ‘waarom’ van de veranderingen sinds de vtf, het is puur een beschrijvende vergelijking op alle mogelijke gebieden tussen twee beeldende vakstromingen. Hieronder zal per alinea een onderdeel van de beeldende vakken worden belicht en uiteengezet. Aan het einde van dit hoofdstuk volgt de opsommingen en beantwoording van de onderzoeksvragen.

1.04 benaming De benaming van de kunstvakken in de bovenbouw zijn sinds 1 augustus 2007 veranderd (Dinsbach, 2005). Het kunstvak dat in 1999 werd ingevoerd onder de naam culturele en kunstzinnige vormgeving2,3 (ckv2,3) draagt tegenwoordig de meer toepasselijke naam kunst (Kamp, 2007). Wat voorheen ckv2 werd genoemd heet nu ‘kunst algemeen’. En ckv3 is verdeeld in ‘kunst muziek’, ‘kunst drama’, ‘kunst dans’ en ‘kunst beeldend’. Deze laatste benaming is een overkoepelende term voor tekenen, handvaardigheid, textiele vormgeving & audiovisuele vormgeving. De benaming van de kunstvakken oude stijl blijft gelijk: tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving (tehatex).

1.05 profielplek De plek van de beeldende vakken binnen de profielen is veranderd sinds 1 augustus 2007 (Dinsbach, 2005; Huijssoon, 2007). Beeldende vakken oude stijl en kunst algemeen/beeldend zijn beide te kiezen als keuzevak in de profielen n&t, n&g en e&m. Binnen het profiel c&m zijn de vakken een profielkeuzevak 2 . Dit houdt in dat een leerling die het profiel c&m kiest in het profieldeel moet kiezen uit één maatschappijvak en één cultuurvak. De keuze van een cultuurvak bestaat uit een kunstvak, filosofie of een tweede moderne vreemde taal, dit geld voor zowel de havo als het vwo. De school is niet verplicht alle keuzevakken uit het profiel c&m aan te bieden. Een school mag dus zelf bepalen of het geen beeldend vak aanbied, alleen kunst oude stijl, alleen kunst algemeen/beeldend of beide tegelijk. Beide vakken zijn geen ‘deelvakken’ meer (zoals voorheen bij de oude tweede fase) maar alleen als ‘heelvak’ te kiezen. Dit houd in dat kunst algemeen is dus niet meer los te kiezen is van kunst beeldend en visa versa. Ook in het vrije gedeelte kan er alleen gekozen worden voor hele beeldende vakken, en niet voor een gedeelte daarvan. Als een leerling voor een tweede beeldend vak kiest in het vrije gedeelte dan zal het theoretisch gedeelte van beide vakken elkaar overlappen. In dat geval zal het theoretisch gedeelte van het beeldende vak in het vrije gedeelte vervangen worden voor extra tijd bij de praktische opdrachten.

1.06 vakonderdelen De onderdelen waaruit elk beeldend vak bestaat is verschillend (Disbach, 2005; Huijssoon, 2007; Broekhuizen, 2007). Kiest een leerling voor een kunstvak dan hangt het af van het aanbod van de school waaruit de leerling kan kiezen. Het aanbod van de school wordt bepaald door: schoolplan, beschikbare lokalen, -docenten en -faciliteiten. Wordt er op de school de kunstvakken oude stijl aangeboden dan zal de leerling moeten kiezen uit teken, handvaardigheid of textiele vormgeving. Biedt een school kunst beeldend aan dan kan de leerling kiezen uit tekenen, handvaardigheid, textiele vormgeving of audiovisuele vormgeving. 2

Voor het schema van de profielen zie bijlage B.1

Kunstvak versus Kunstvak

6


Het theoretische gedeelte zit bij de beeldende vakken oude stijl inbegrepen (bij elk afzonderlijk beeldend vak) en wordt vaak benoemd als ‘kunstgeschiedenis’. Bied de school kunst beeldend aan dan is het algemeen theoretisch gedeelte gekoppeld aan kunst algemeen en bij het praktische gedeelte van kunst beeldend zit ook nog een gedeelte vaktheorie.

1.07 studielasturen In de tweede fase wordt gewerkt met studielasturen. Deze uren worden aan elk vak toegekend vanuit de overheid. Deze hoeveelheid per vak geeft aan hoe zwaar het vak weegt voor het examen en deze uren moeten allemaal worden besteed aan het desbetreffende vak (Dinsbach, 2005). Studielasturen is altijd aangegeven in klokuren en binnen deze uren moeten alle handelingen voor een vak plaatsvinden: contacttijd, huiswerk, excursies en praktische opdrachten. De uren die zijn aangegeven moeten worden besteed aan het desbetreffende vak gedurende de gehele tweede fase (havo twee jaar, vwo drie jaar). Een school kan deze uren zelf indelen en verdelen over theorie & praktijk, mits de eindtermen en doelstellingen voldoende worden afgesloten en getoetst. De studielast voor de beeldende vakken oude stijl én kunst algemeen/beeldend bedraagt in de havo 320 uur en in het vwo 480 uur.

1.08 methodes Het theoretische gedeelte van de beeldende vakken kent meerdere methoden waarmee gewerkt kan worden 3 . Om de vergelijking tussen kunstgeschiedenis (oude stijl) en kunst algemeen volledig te krijgen volgt hieronder de beschrijving van de meest actuele methoden die verkrijgbaar zijn voor elk vak. De bespiegeling (E.Heijnen, uitgever: EPN). Dit is een methode voor havo en vwo in de bovenbouw van kunst algemeen. Het boek behandeld chronologisch vanaf de Romeinen de kunstgeschiedenis waarbij er een nadruk ligt op het maatschappelijk functioneren van kunst in deze historische context. Doormiddel van het bijgeleverde werkboek wordt de historische lijn uit het tekstboek bekeken via de invalshoeken bij dit vak. History (T.Graste, uitgeverij: Lambo). Een methode voor kunst algemeen dat uit enkele magazines bestaat die de onderwerpen van het vak behandeld, beginnende bij de cultuur van de kerk 11e t/m 14e eeuw. Hierbij hoort een werkboek waarbij de leerlingen de magazines als bronmateriaal moeten leren gebruiken. Palet: ckv2 (R.Veenker, uitgeverij: ThiemeMeulenhoff). Deze methode voor kunst algemeen sluit geheel aan bij het studiehuis. De onderwerpen ‘massacultuur’ en ‘cultuur van het moderne’ worden behandeld waarbij de leerlingen moeten onderzoeken, verwerken, presenteren, samenwerken en reflecteren. Kunst op niveau (P.d.Hertog, uitgeverij: Lambo). Bedoeld voor kunstgeschiedenis (oude stijl) in de bovenbouw havo, vwo. Hierbij wordt de kunstgeschiedenis behandeld vanaf de oudheid tot en met het heden. De hoofdstukken zijn chronologisch geordend en behandelen in elk hoofdstuk: een inleiding op de periode met het ontstaan en relatie tot andere periodes, behandelen van de periode gebonden architectuur en vervolgens het behandelen van de vormgeving, voorstelling en functie van de schilder- & beeldhouwkunst. Zienderogen Kunst (T.Arts, uitgeverij: Malmberg). Deze oude methode voor kunstgeschiedenis in de bovenbouw begint chronologisch bij de oudheid en behandeld schilder- & beeldhouwkunst, architectuur, industriële vormgeving en textiele vormgeving. Vanaf 1900 gaat het tekstboek over op een meer themagerichte indeling waarbij de relaties tussen de kunststromingen wordt laten zien.

1.09 didactische werkvormen Als we kijken naar de didactische werkvormen die gebruikt worden bij beide beeldende vakken dan zien we veel overeenkomsten (Kamp & Dinsbach, 2001). Het didactische concept dat gebruik wordt bij de beeldende vakken oude stijl is gericht op een procesmatige manier van werken. De leerling moet aan de hand van thematische opdrachten een werkproces op gang brengen waarbij het 3

Voor een overzicht van alle leermiddelen: www.leermiddelenplein.nl

Kunstvak versus Kunstvak

7


bijhouden van een logboek, beeld beschouwen/analyseren en het werk presenteren, onderdelen van zijn. Dit procesmatig werken is grotendeels overgenomen in kunst beeldend. Een vernieuwing hierbij is wel het combineren van twee beeldende vakdisciplines, het toevoegen van vaktheorie doormiddel van een beeldend onderzoek en de toevoeging van audiovisuele vormgeving als beeldend vak. Bij de didactische werkvormen van de vaktheorie zijn er ook veel overeenkomsten te zien (Kamp & Dinsbach, 2001). Het werken met bronnen, het presenteren aan andere, het werken met probleemstellingen, het zelfstandig werken en leren zijn allemaal werkvormen die beide beeldende vakken hanteren binnen hun theoretische gedeelte. De vernieuwingen bij kunst algemeen hebben voornamelijk betrekking op de bredere inhoud & onderwerpen en het gebruik van invalshoeken (zie 1.10 school examen). Het zijn deze inhoudelijke veranderingen waardoor bij kunst algemeen meer met werkvormen als ‘probleem gestuurde opdrachten’ moet worden gewerkt en minder klassikaal les gegeven kan worden. Ook de geformuleerde eindtermen van kunst algemeen geeft aan dat er wordt uitgegaan dat de leerlingen meer zelfstandig kennis tot zich nemen (Miellet, 2001). Dit is geen verplichting, de keuze voor een didactische werkvorm ligt geheel aan de docent, kunst algemeen kan ook door een docent geheel klassikaal gegeven worden (Dinsbach, 2007). Het is dan ook moeilijk om feitelijke verschillen aan te tonen met betrekking tot de werkvormen binnen het beeldend onderwijs. Men kan alleen uitgaan van de eindtermen en/of de methodes die beschikbaar zijn. En als we kijken naar de eindtermen van iedere vakstroming, dan zien we wel een verschil. Bij kunst oude stijl benoemd men: formeel beschrijven van kunst, onderzoeken en interpreteren van bronnen en kunstwerken, beschouwen en kritisch beoordelen van kunst. Bij kunst algemeen benoemd men: hanteren van begrippen, informatie herkenen, benoemen en toepassen en daarbij verbanden aangeven, reflecteren op bronnenmateriaal en overeenkomsten beargumenteren. We zien dat in de eindtermen bij kunst algemeen veel meer wordt gericht op verbanden leggen en omgaan met bronnen. Bij kunst oude stijl ligt de nadruk meer op beschouwen en reproductie van kennis. Deze verschillen in eindtermen zullen verschillende didactische werkvormen opleveren maar deze zijn niet verplicht opgelegd vanuit de eindtermen.

1.10 school examen De beeldende vakken in de bovenbouw zijn ieder verdeeld in drie domeinen, A is de vaktheorie, B is de praktijk en C is de oriëntatie (Broekhuizen & Bos, 2007). Ook hebben beide vakken een schoolexamen (Se) en een centraal examen (Ce). Het schoolexamen gaat bij beide vakken over alle drie de domeinen. Het schoolexamen cijfer is één eindcijfer dat voortkomt uit een examendossier (Dinsbach, 2007). Het examendossier bestaat uit de vaktheoretische toetsen en de praktische opdrachten. De weging die aan het schoolexamen wordt gegeven ten opzichte van het centraal examen is bij iedere school vrij. Welke vaktheorie er wordt getoetst in de schoolexamens is geheel vrij. Een school kan ervoor kiezen om precies de theorie van het Ce te behandelen maar het kan ook zijn dat de school ervoor kiest om meer theorie te toetsen binnen het schoolexamen. Het is ook mogelijk om de stofomschrijving van het Ce geheel niet te toetsen in het schoolexamen en een geheel eigen programma te behandelen. Voor de praktijk worden bij de kunstvakken oude stijl in het Se de beeldende kwaliteit van de examenkandidaat getoetst. Doormiddel van aangeleverde thema’s of opdrachten moet de kandidaat gestructureerd een probleemstelling met betrekking tot beeld werk kunnen onderzoeken en daaruit nieuwe ideeën ontwikkelen om zo een doelgericht werkproces op te zetten, en hierin ook inzicht in krijgen. Ook hier is de weging van praktische opdrachten ten opzichte van de vaktheorie binnen het schoolexamen geheel vrij. Domein C heeft betrekking op de oriëntatie voor vervolgstudie waarin kunst een onderdeel van kan zijn. De examenkandidaat moet kunnen aangeven of hij/zij na het behalen van zijn/haar diploma, wel of niet een vervolgstudie gaat doen in de sector van de beeldende vorming, en moet hiervoor gegronde argumenten voor kunnen aanwenden. Voor kunst beeldend is de omschrijving van het Se gelijk aan die van de oude stijl beeldende vakken, maar er is hier iets aan toe gevoegd (Dinsbach, 2007). Er is bij kunst beeldend namelijk sprake van vaktheorie en vakpraktijk. De examenkandidaat moet als eerste beeldend werk van kunstenaars beschrijven, onderzoeken en interpreteren. Daarna moet de kandidaat deze analyse in relatie brengen tot het eigen gemaakte beeldend werk en als laatste moet de kandidaat van daaruit zijn/haar eigen beeldend werk & werkproces kunnen beschrijven en evalueren. Uitgangspunt bij de praktijk blijft overigens wel hetzelfde als bij kunst oude stijl.

Kunstvak versus Kunstvak

8


1.11 centraal examen Het Ce heeft betrekking op het domein A (vaktheorie) voor beide beeldende vakken (Broekhuizen & Bos, 2007). Voor beide beeldende vakken is er voor het Ce een stofomschrijving. De stofomschrijving is verschillend tussen de twee vakken en tussen havo en vwo. Hieronder zal de stofomschrijving gegeven worden van de havo van het Ce in 2009. Voor beide beeldende vakken geldt dat de stofomschrijving van het Ce getoetst mag worden in het Se. Voor kunst oude stijl wordt het Ce onderverdeeld in A1: beschrijven, onderzoeken & interpreteren, en A2: beschouwen. De toelichting op domein A1 is een beschrijving van wat er wordt verwacht van de examenkandidaat bij het Ce. De kandidaat moet in staat zijn kenmerkende aspecten van de voorstelling en de vormgeving van beeldend werk waar te nemen en te benoemen. De kandidaat kan beeldend werk beschrijven, onderzoeken en interpreteren. Hiervoor is kennis en inzicht van de geschiedenis van beeldende kunst en kennis van visies op beeldende kunst, een voorwaarde. Aandacht gaat hoofdzakelijk uit naar westerse kunst. Beeldend werk wil zeggen: tweedimensionaal, driedimensionaal, architectuur en industriële vormgeving. Domein A2 betreft voornamelijk het beschouwen van de formele en inhoudelijke aspecten van beeldende kunst. Het gaat hier om beeldende kwaliteit, het kritisch beoordelen van kunst. Dit staat in verhouding tot de onderzoekende houding bij A1. De stofomschrijving van het Ce heeft betrekking op de periode van Romaans tot heden met daarbij een verplichting en nadruk op de periode van 1800 tot heden. De aard van examenopgave zijn beschouwelijk van opzet waarbij de kandidaat vooral kijkstrategieën moet beheersen. De kennis van de kunsthistorie en de daarbij behorende begrippen worden aangenomen voor de juiste formulering van de antwoorden. Voor het vak kunst algemeen is de stofomschrijving veel breder en globaler en de hoeveelheid qua kunstdisciplines is veel meer. Het Ce bij kunst algemeen is onderverdeeld in subdomein A (vaardigheden), subdomein B (invalshoeken) en subdomein C (onderwerpen). Het Ce heeft betrekking op de invalshoeken en de onderwerpen in combinatie met de vaardigheden. De vaardigheden worden als volgt beschreven: De examenkandidaat kan de belangrijkste termen en begrippen uit de kunstdisciplines: beeldende vorming, dans, drama en muziek, hanteren en gebruiken voor receptie en reflectie. Vanuit deze receptie en reflectie moet de kandidaat verbanden kunnen leggen tussen cultuur en kunst. Kort samengevat moet de kandidaat informatie over kunst en cultuur herkennen, benoemen en verbanden toepassen. Deze koppeling tussen kunst en cultuur en het leggen van verbanden wordt niet als zodanig beschreven in het examenreglement van kunst oude stijl. De kunstdiscipline beeldende vorming is een koepelterm voor dezelfde kunstdisciplines van het Ce kunst oude stijl. Men ziet dus dat dans, drama en muziek extra disciplines zijn binnen dit Ce. De reflectie die gevraagd wordt op het Ce bij kunst algemeen heeft betrekking op de verschillende invalshoeken binnen het vak. Hiermee wordt bedoeld dat elk onderwerp uit het Ce op verschillende manieren kan worden ‘bekeken’. Deze invalshoeken worden geacht ook tijdens de theorie lessen toe te passen bij de desbetreffende onderwerpen. De invalshoeken zijn: kunst en religie (visies, doelen en inhouden bij religieuze kunst), kunst en esthetica (ideeën over schoonheid in kunst), kunst en opdrachtgever (invloed van opdrachtgever en politiek op kunst), kunst en vermaak (invloed van smaakfunctie van publiek op vorm en inhoud kunst), kunst en wetenschap (wisselwerking tussen kunst en wetenschap), kunst en intercultureel (wederzijdse beïnvloeding tussen westerse en nietwesterse kunst). De onderdelen van het Ce is de stofomschrijving die de examenkandidaat moet kenen via de invalshoeken. De stofbeschrijving van de onderdelen voor havo zijn: Cultuur van de kerk in de elfde tot en met veertiende eeuw, Cultuur van het moderne in de eerste helft van de twintigste eeuw en de Massacultuur in de tweede helft van de twintigste eeuw. Kanttekening bij het Ce van kunst algemeen is dat dit examen zal worden afgenomen op de computer (Martin, 2008). Hierdoor kunnen filmpjes, geluidsfragmenten of anderszins beeldend materiaal worden gebruikt bij de opgaven. De antwoorden van de leerlingen zullen wel schriftelijk worden genoteerd, in de toekomst zal dit overigens geheel via de computer mogelijk zijn. Dit in tegenstelling van het Ce van tehatex (kunst oude stijl) wat nog volledig doormiddel van opgavendocumenten en afbeeldingen in bijgeleverde bijlage zal worden afgenomen.

Kunstvak versus Kunstvak

9


In dit tweede deel wordt getracht naar aanleiding van meningen van docenten en statistische gegevens omtrent het profiel c&m, een toekomstbeeld geschetst voor de beeldende vakken. Eerst zullen enkele statistische gegevens worden behandeld omtrent de beeldende vakken en het profiel c&m (Huijssoon & Groenewegen, 2005; Wensing, 2000-2007; Tweede fase adviespunt, 2007). Met deze gegevens kan worden aangegeven wat voorheen de tendens is binnen de kunstvakken, maar nog veel belangrijker, wat de heersende en toekomstige tendens zal worden. De gegevens die zijn opgehaald gaan enkel over havo en vwo en bestrijken een periode van 2000 tot en met 2007. Daarna volgen de meningen van vooraanstaande personen (docenten en een werknemer bij het Cito) binnen het werkveld van de kunstvakken. Alle genoemde uitspraken zijn gepubliceerde artikelen in de Nederlandse vakbladen op gebied van de kunstvakken (Kunstzone, Maandblad beeldende vorming, Bulletin cultuur & school). Gezien de artikelen allemaal van voor 2007 zijn zal er soms nog worden gesproken met de vaknamen CKV2,3. De argument die deze personen geven omtrent de kwestie kunstvakken zijn van dermate belang om een zo breed en compleet mogelijk beeld te vormen van deze twee beeldende vakken met hun voor- & tegenargumenten.

1.12 profielgegevens Als eerste de verdeling van de leerlingen over de profielen 4 (Tweede fase adviespunt, 2007). We zien dat het profiel c&m in het algemeen goed doet bij de havo. Tussen 2003 en 2006 was er een evenwichtige 31% die voor dit profiel koos. Bij het vwo was dat gemiddeld 19%. Wat opvalt is dat in de vernieuwde tweede fase zowel bij de havo als bij de vwo de keuze voor het profiel terugloopt, 22% havo en 13% vwo. Daarnaast is wel te zien dat er een lichte toename is van het aantal leerlingen dat voor het profiel e&m kiest. Over het algemeen kan men dus voor nu zeggen dat er een geringe terugloop is in de keuze vaan leerlingen om profiel c&m te kiezen. Ook is er bij havo en vwo in meerdere mate een terugloop bij de meisjes te constateren en in mindere mate bij de jongens, maar ook hier toch weer een terugloop. Nu moet er wel een kantekening geplaatst worden omdat deze cijfers over het gehele profiel c&m gaan. Dit zegt nog niet definitiefs over de beeldende vakken. Hier is namelijk niet automatisch ook een terugloop te verwachten. En daarnaast, de beeldende vakken kunnen ook gekozen worden in het vrije deel van elke ander profiel.

1.13 schoolkeuze Ten tweede is voor het toekomstbeeld nodig inzicht te krijgen in het aanbod van de scholen op gebied van beeldende vakken 5 (Tweede fase adviespunt, 2007). Van de middelbare scholen in Nederland bied ongeveer 55% kunst algemeen & beeldend aan in het profiel c&m, iets minder dan de helft van de scholen bied kunstvakken oude stijl aan waarbij 38% voor tekenen geld en 16% voor handvaardigheid. Deze cijfers zijn voor de havo en liggen hier iets hoger dan voor het vwo. Binnen het profiel c&m kiest 65% van de scholen om kunst algemeen & beeldend als voorgeschreven vak te stellen, dit tegenover 68% bij het vwo. Echter 18% van de scholen stelt tekenen als voorgeschreven vak in de havo tegenover 21% bij het vwo. Handvaardigheid wordt enkel op 6% van de scholen voorgeschreven en alleen in havo. Kunst vakken als keuzevakken aanbieden geven andere cijfers. Op 52% van de scholen wordt kunst algemeen & beeldend als keuzevak aangeboden, zowel havo als vwo. Tekenen wordt op 39% havo en 37% vwo aangeboden als keuzevak en handvaardigheid wordt op 17% havo en 13% vwo aangeboden als keuzevak. Ook de combinatie uit meerdere kunstvakken binnen één school verschilt. Van alle scholen biedt 2% havo en 4 % vwo geen enkel kunstvak aan. 36% biedt voor zowel havo als vwo één kunstvak aan. Twee kunstvakken worden aangeboden op 46% van de scholen voor zowel havo als vwo. Voor drie kunstvakken kiest 13% van de scholen voor havo daarvoor en 11% voor vwo. En tot slot biedt 2% van de scholen vier kunstvakken aan voor havo en vwo.

4 5

Zie bijlage B.2 - tabel 1 Zie bijlage B.2 – tabel 2, 3, 4 & 5

Kunstvak versus Kunstvak

10


Samengevat kan men stellen dat een kleine meerderheid van de middelbare scholen in Nederland kiest om kunst algemeen & beeldend te geven in plaats van kunst oude stijl. Tevens is te zien dat maar een kleine meerderheid van de scholen twee kunstvakken aanbeid en nog een zeer groot deel van de scholen maar één kunstvak aanbied. Wat tevens geconcludeerd mag worden is dat lang niet alle scholen een kunst vak voorschrijven binnen het profiel c&m en dat een nog kleiner deel de kunstvakken als keuzevak aanbieden.

1.14 aantal kandidaten Naast de cijfers van de scholen en hun aanbod in de kunstvakken, is het belangrijk te kijken naar de hoeveelheid kandidaten voor elk kunstvak 6 (Wensing, 2000-2007). Hierin kunnen we zien of er een stijgende of dalende lijn zit in het aantal leerlingen dat kiest voor een bepaalt kunstvak. Vanaf 2000 zien wij sterk het aantal kandidaten toenemen voor het vak ckv2 en een afname bij het aantal kandidaten die het examen beeldend (tehatex) doen. Dit hangt samen met de toename van middelbare scholen die ervoor kiezen kunst algemeen/beeldend te geven. Opvallend is dat in 2007 het aantal kandidaten bij alle kunstvakken afneemt.

1.15 slagingspercentage De keuze van de leerling en van de school is aan bod gekomen, maar hoe verlopen die keuzes in het eindexamen en daarna (Huijssoon & Groenewegen, 2005)? Het slagingspercentage binnen het profiel c&m ligt bij de havo rond de 91% en klimt tegenwoordig naar een iets hogere 93%. Bij de vwo ligt het percentage rond de 93% en klimt tegenwoordig naar en acceptabele 95% geslaagde leerlingen na het eindexamen. Als wij vervolgens kijken naar de doorstroom na het eindexamen dan zien we dat er een stijgende lijn te zien is van leerlingen die direct doorstromen, dit geld voor zowel havo als voor vwo. Opvallend is wel te zien waarneer men kijkt naar de verschillen tussen de profielen in vergelijking met de doorstroom. Bij het profiel c&m zien we dat voor havo minder dan 80% doorstroomd naar het hbo terwijl de andere profielen richting of boven deze 80% zitten. Voor vwo gaat zelfs minder dan 60% direct naar het wo tegenover een gemiddelde van 70% voor de overige profielen. Als we dan kijken naar de studievoorgang dan zien we onder andere dat de percentage van het te behalen prestatienorm in het begin van de invoering van de tweede fase naar beneden ging, voor alle profielen. Maar tegenwoordig is er weer een rustige stijging te zien. We zien dan ook nu een stijgende lijn in tevredenheid onder de voorheen leerlingen en nu student met betrekking tot de aansluiting van de tweede fase en het hoger onderwijs. Ondanks de tevredenheid zien we wel dat de docenten in het hoger onderwijs de aangeleerde vaardigheden positief benaderen maar minder positief zijn over de vakinhoudelijke kennis. Hieruit valt op te maken dat de tweede fase over het algemeen in doel voor betere aansluiting op het hoger onderwijs is geslaagd. Een meer specifiek oordeel kan gegeven worden aan het feit dat vanuit het profiel c&m relatief minder leerling direct doorstromen naar het hbo of wo. Dat dit percentage van directe doorstroom alleen bij c&m zo verschilt met de andere profiele is opmerkelijk te noemen.

1.16 de discussie De discussie rondom de twee kunst vakstromingen in de tweede fase is al zo’n tien jaar aan de gang. Er zijn dan ook legio aan meningen te vinden in kranten en tijdschriften van mensen die in meer of mindere maten ‘weten waar ze over praten’ of direct te maken hebben met deze vakken. Het is deze reden dat ik mij bij het zoeken naar artikelen specifiek heb gericht op de vakbladen van de kunstzinnige vakken. In de maandbladen Kunstzone, Maandblad beeldende vorming en Bulletin cultuur & school, komen docenten en vooraanstaande binnen dit werkveld van Nederland aan het woord. ‘Te veel leerstof en te weinig contacturen’, dat is wat Marie-Thérèse van de Kamp (docent CKV, Theresialyceum Tilburg) vaak hoort van collegae. Dus moet er maar worden overgegaan naar klassikale hoorcolleges? Dit betwijfelt zij. Als je als CKV2 docent de leerlingen alleen reproductief 6

Zie bijlage B.2 – tabel 6

Kunstvak versus Kunstvak

11


laat leren voorziet zij een groot probleem bij het examen waar de leerling zich door bergen leerstof moet werken en op de toets tot ontdekking komen dat er op een heel andere manier naar hun geleerde kennis wordt gevraagd. Men moet een balans zien te vinden tussen reproductief-, toepassingsgericht- en betekenisgericht leren. Op de toets komen namelijk niet alleen kennisvragen maar ook toepassingsvragen, begripsvragen en inzichtvragen gesteld. Met alleen hoorcolleges kunnen leerlingen moeilijk tot niet antwoord geven op de laatste drie vraagvormen. Maar men kan een onderwerp of periode binnen de kunstgeschiedenis doormiddel van probleemstellingen en onderzoeksvragen behandelen en de leerlingen zelfstandig alle informatie tot zich laten nemen en dit uiteindelijk presenteren. Zodoende leggen ze zelf kruisverbanden en ‘begrijpen’ ze beter waar kunstgeschiedenis allemaal over kan gaan. Hieraan gekoppeld wordt meteen een veelgenoemd positief punt zichtbaar: ‘CKV2 is breder georiënteerd dan de traditionele kunstvakken’. Jos Herfst (docent CKV, Jac.P.Thijsse college Castricum) onderstreept dit argument. De oude kunstvakken zijn vaak enkel gericht op een paar disciplines, CKV2 richt zich op bijna alle disciplines binnen de kunsten en er wordt specifiek gericht op de samenhang hierbinnen. Dit is een dermate meerwaarde en modernere aanpak van kunstgeschiedenis. Het is een kunst en cultuur vak voor nieuwsgierige leerlingen met veel aanknopingspunten bij andere vakken. Ook Esther Bos (docent CKV, Hooghelandt college Amersfoort) erkend de kracht van de breedte van het vak CKV2. Het vak gaat door deze breedte allemaal relaties aan met andere disciplines maar ook met andere vakken. Leerlingen leggen verbanden en verstaan beter hoe er binnen een bepaalde periode tegen kunst werd aangekeken en hoe kunst hierbinnen functioneerde. De vele invalshoeken en onderwerpen zorgen voor een brede basis aan inzichten. ‘Diepgang wordt betwijfeld, CKV2 is teveel en daardoor te oppervlakkig’, stelt Rob van der Sloot (docent tekenen, Koningin Wilhelmina college Culemborg). Examens vwo oude stijl heeft heldere thema’s, bronnenbundels waaruit gewerkt kan worden in groepsverband en heel belangrijk, het praktijkvak gaat over ‘praktijk’ met nadruk leren door handelen met probleemoplossend & onderzoekend gericht handelen en geen extra kunsttheorie. De vraag of die samenhang en breedte bij CKV2 wel diepgang oplevert stellen veel docenten zich. Een eenduidig antwoord is niet te noemen maar de examens oude stijl vwo kan men door middel van de bronnenbundels en heldere thema’s met gemak verbanden leggen met andere disciplines of andere vakken. Het zijn deze thema’s waardoor er bij kunst oude stijl de diepte in kan worden gegaan terwijl CKV2 teveel op cultuurgeschiedenis lijkt. Ook de ‘werkdruk’ wordt vaak aangehaald als groot nadeel van het vak CKV2. Marieke Wensing (examenmaker, Cito) ziet in dat voor een docent CKV2 er veel lees en leerwerk ligt te wachten omdat een docent thuis moet zijn in alle disciplines en kennis moet hebben van cultuurhistorie om het vak een degelijke inhoud te geven. Daarbij stelt zij wel een voorkeur voor dit vak gezien het brede assortiment en samenhangend karakter. Het vak CKV2,3 verliest zijn doel uit het oog. Door deze brede samenhang wordt vooral gefocust op de mening en ervaring van leerlingen, ‘veel reflectief leren’ en dat ook bij de praktijkvakken. Dit gaat allemaal te koste van de kwaliteit van het kunstonderwijs, is de mening van Jos de Vries (docent tekenen, Montessorilyceum Amsterdam). De legitimatie van het vak teken is de leerling laten ‘zien’. De kunst van het goed leren kijken naar je eigen werk of naar kunst dreigt te vervagen onder cultuurgeschiedenis. Doormiddel van tekenen heb je een zelfstandig oorspronkelijk contact met de visuele wereld om je heen. Er worden grote vraagtekens gezet bij de vakinhoudelijke, filosofische, wetenschappelijke of pedagogische wenselijkheid voor deze overladenheid aan theoretische ballast binnen een zo snel veranderende visuele cultuur. Waarom leerlingen volproppen met theorie als alle kennis tegenwoordig snel en makkelijk toegankelijk is voor iedereen? Komt dit niet allemaal ten koste van het creatieve proces van de leerlingen? Door CKV3 te koppelen aan CKV2 raken we ons laatste restje pure praktijkgericht kunstvak kwijt, tijd om het oude vak tekenen weer eens op de kaart te zetten. Er is geen fundamenteel beter vak dan tekenen dat zoveel aandacht besteed aan de waarneming. Alle andere wetenschappelijke of taalkundige vakken onderkennen de kracht van de waarneming. En als men dan beseft dat deze maatschappij van nu meer dan ooit tevoren beroep doet op het netvlies is het geen overbodige luxe om te stellen dat tekenen van dermate belang is voor het ontwikkelen van een goede waarneming. CKV3 doet niet af aan het creatief proces van de leerling. Joslene Roijackers (docent CKV, scholengemeenschap Huizermaat Huizen) vind het niet een prioriteit dat de kwaliteit van de

Kunstvak versus Kunstvak

12


beeldende werken hoog is, als er maar met ‘hart en ziel’ wordt gewerkt aan de opdracht. Als leerlingen lekker aan het werk zijn en daardoor intensief met het beeld omgaan en daarover reflecteren met kunsttheorie, dan hoeft van mij het niveau niet zo hoog te zijn. Het ‘beeld wordt immers intensief beleefd’. Tevens zijn de mogelijkheden en kansen om te experimenteren met CKV2 en andere vakken een groot pluspunt om voor de kunstvakken nieuwe stijl te kiezen. Voor heen was het niet vanzelfsprekend dat tekenen of handvaardigheid ging samenwerken met bijvoorbeeld natuurkunde of een taalvak, maar met de invalshoeken en onderwerpen bij CKV2 liggen deze mogelijkheden er wel. De SBKV (Samenwerkingsberaad Kunstvakken) heeft op de nota “ruimte laten en keuzes bieden” van minister van OC&W een reactie gegeven. Onder de titel “ruimte laten en kunst bieden”, waren er kritiekpunten en aanpassingen met bijbehorende oplossingen op de voorstellen van de minister om de tweede fase qua invulling te wijzigen. Onder andere wordt er in deze nota ingegaan op het belang van CKV2,3. Deze vakken hebben niet alleen een algemeen ontwikkelingsdoel, maar ook een dieper doel gericht op de toekomst. In de moderne onderwijs psychologie & didactische inzichten wordt benadrukt dat de toekomstige maatschappij niet alleen analytisch denken een voorwaarde wordt maar ook ‘divers en creatief denken’. Hier vullen de CKV vakken deze behoefte goed aan. Door de brede cultuur geïnspireerde CKV2 met al zijn invalshoeken en onderwerpen is doorstromen op verschillende studies van het hogere onderwijs beter mogelijk dan met de oude stijl kunstvakken. Ook de goede communicatieve vaardigheden als wel de samenwerking vaardigheden worden bij CKV beter ontwikkeld en blijken waardevol in het hoger onderwijs.

Kunstvak versus Kunstvak

13


1.17 slotsom, vergelijking & toekomstbeeld Er zijn nu vele verschillen en overeenkomsten beschreven omtrent de beide beeldende vakken. Deze gegevens zijn eindexamendoeleinden, statistische gegevens, meningen van vakdocenten. Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag en de tweede bijvraag van dit literatuuronderzoek zijn alle gegevens in het schema hieronder overzichtelijk verwerkt. Kunstvakken oude stijl

Kunst algemeen/beeldend

Profiel plek

-N&t, n&g, e&m: keuzevak in het vrije deel -C&m: Profielkeuzevak, leerling moet één cultuurvak kiezen (kunst, filosofie of 2e moderne vreemde taal)

-N&t, n&g, e&m: keuzevak in het vrije deel -C&m: Profielkeuzevak, leerling moet één cultuurvak kiezen (kunst, filosofie of 2e moderne vreemde taal)

Studielast

Havo: 320 slu, vwo: 480 slu

Havo: 320 slu, vwo: 480 slu

Onderdelen

-Theorie: kunstgeschiedenis -Praktijk: tekenen, handvaardigheid, textiele vormgeving

-Theorie: kunst algemeen -Praktijk: kunst beeldend (tekenen, handvaardigheid, textiele vormgeving, audiovisuele vormgeving)

Methodes

Kunst op niveau, Zien der ogen kunst

History, De bespiegeling, Palet: ckv2

-Theorie: zelfstandig leren, gebruik van bronnen, presenteren. In eindtermen meer nadruk op reproductie kennis en kunstbeschouwing -Praktijk: procesmatig werken, thematisch opdracht, logboek bijhouden, werk beschouwen/analyseren, werk presenteren.

-Theorie: zelfstandig leren, gebruik van bronnen, werken met probleemstellingen, presenteren. In de eindtermen meer nadruk op verbanden leggen en het hanteren van bronmateriaal -Praktijk: procesmatig werken, thematisch opdracht, logboek bijhouden, werk beschouwen/analyseren, werk presenteren.

Bestaat uit vaktheorie, vakpraktijk en vakoriëntatie. Wegingen mogen zelf bepaald worden, evenals de urenverdeling. Binnen de theorie geheel vrij in de stofkeuze voor de toetsen. Bij praktijkopdrachten aan de hand van thema’s een beeldend werkproces doorlopen.

Bestaat uit vaktheorie, vakpraktijk en vakoriëntatie. Wegingen mogen zelf bepaald worden, evenals de urenverdeling. Binnen de theorie geheel vrij in de stofkeuze voor de toetsen. Bij praktijkopdrachten aan de hand van thema’s een beeldend werkproces doorlopen.

-Disciplines: tweedimensionaal, driedimensionaal, architectuur, industriële vormgeving. -Vorm: schriftelijk afgenomen. -Stofomschrijving: Romaans tot en met heden met een verplichting van 1850 tot en met heden.

-Disciplines: tweedimensionaal, driedimensionaal, architectuur, industriële vormgeving, dans, drama, muziek. -Vorm: op de computer de vragen, schriftelijk de antwoorden -Stofomschrijving: Cultuur van de kerk, 11de tot en met de 14de eeuw. Moderne cultuur, eerste helft 20ste eeuw. Massa cultuur, tweede helft 20ste eeuw. Invalshoeken voor de stof: Religie, esthetica, opdrachtgever, vermaak, wetenschap, intercultureel.

Didactiek

School Examen

Centraal Examen

Profiel gegevens

Steeds minder leerlingen kiezen voor het profiel c&m, steeds meer leerlingen kiezen het profiel e&m.

School keuze

Merendeel van de scholen biedt twee of drie kunstvakken aan. Iets minder dan de helft van de scholen kiest ervoor om kunst oude stijl aan te bieden.

Merendeel van de scholen biedt twee of drie kunstvakken aan. Iets meer dan de helft van het aantal scholen kiest ervoor om kunst algemeen/beelden aan te bieden.

Kandidaten

Een lichte daling in het aantal leerlingen. Dit hangt samen met de stijging van scholen die kiezen om kunst algemeen/beeld aan te bieden. In historisch perspectief is een afname in het algemeen te merken bij leerlingen die een kunstvak kiezen.

Een lichte stijging in het aantal leerlingen. Dit hangt samen met de daling van scholen die kiezen om kunst oude stijl aan te bieden. In historisch perspectief is een afname in het algemeen te merken bij leerlingen die een kunstvak kiezen.

Slagen

Het slagingspercentage bij het profiel c&m ligt gemiddeld hoger dan bij de andere profielen.

Argumenten

Minder leerstof Smaller georiënteerd, eenzijdige richting Meer diepgang van een paar disciplines Beknopte stofomschrijving Meer kennis gericht

Kunstvak versus Kunstvak

Teveel leerstof, weinig contacturen Breder georiënteerd, meer aansluiting overige vakken Minder diepgang, oppervlakkiger Te hoge werkdruk Meer verbanden leggen

14


Het schema hierboven is een handige en overzichtelijke weergave van het antwoord op mijn hoofdvraag en mijn tweede vraag binnen dit onderzoek. Als we kijken naar de gegevens en voornamelijk de eindexamendoelstellingen, dan concludeer ik dat kunst algemeen en veel groter en veel breder vak is qua inhoud dan kunstgeschiedenis (kunst oude stijl). Kunst algemeen is meer een kunst historisch vak waarbij vele kanten van de kunst worden bekeken. Deze breedte geeft vele voordelen op het gebied van verbanden leggen met andere vakken. Het zou dan ook makkelijker zijn om met kunst algemeen een samenwerkend project met natuurkunde aan te gaan met de invalshoek ‘kunst en de wetenschap’. Dit alles neemt wel een grotere werkdruk met zich mee en ook een andere opstelling tegenover didactiek en werkvormen binnen de lessen. Kunst oude stijl heeft bij het onderdeel kunstgeschiedenis een veel meer verdiepende rol. De omschrijving van het eindexamen is veel vrijer en minder dwingend. Ook veel minder disciplines zijn verplicht om te worden behandel in de lessen. Met dezelfde hoeveelheid tijd en de vrijere stofomschrijving, heeft kunst oude stijl de mogelijkheid om kunstenaars of kunstdisciplines diepgaander te behandelen. Dit zegt niets over het wel of niet leggen van verbanden met andere vakken of met de cultuur historische plaatsing van de kunst. Dit is een beslissing van de docent. Ook bij kunst oude stijl kan met er zelf voor kiezen om ook te werken met bepaalde invalshoeken om verbanden te kunnen leggen. Het lijkt misschien dat kunst oude stijl minder breed georiënteerd is maar gezien de vrijheid kan de docent wel kiezen voor deze brede oriëntatie. In dit perspectief zou je kunnen zeggen dat een docent bij kunst algemeen minder opties heeft voor de stofbehandeling, mar wel eenvoudiger aan kan sluiten bij andere vakken. Als we kijken naar de didactische eindtermen voor het theoretisch gedeelte van kunst oude stijl en kunst algemeen dan zien we dat er veel overeenkomsten zijn maar ook verschillen. Beide vakken richten zich op zelfstandig leren en het werken met bronnen. Maar er zijn accentverschillen waarbij kunst oude stijl zich nog meer richt op het reproduceren van kennis en kunst algemeen zich meer richt op verbanden leggen. De eindtermen geven geen sluitend antwoord op de gebruikte werkvormen in de praktijk omdat de keuze voor didactiek & werkvorm geheel vrij zijn mits de eindtermen maar gehaald worden. De eindtermen moeten dan ook meer worden opgevat als een ‘vak visie’. Met de vergelijking tussen kunst oude stijl praktijk en kunst beeldend krijgen we een zelfde soort beargumentering. Kunst beeldend is een koepelterm voor tekenen, handvaardigheid, audiovisuele vormgeving en textiel vormgeving. Bij elk van de vier disciplines is er een substantieel deel voor reflectie uitgetrokken. Het staat ook omschreven in de doelstellingen, dat een leerling in drie stappen aan de hand van kunstenaars een grondige evaluatie en reflectie moet toepassen op zijn/haar eigen beeldend werk. Je kunt zeggen dat een verplichting van een dergelijk grondige reflectie veel tijd wegneemt van het beeldende proces, maar aan de andere kant valt op te merken dat een grondige en vooral goede reflectie van je eigen werk onmisbaar is bij een beeldend werkproces. Bij de kunstvakken oude stijl is er geen keuze uit dezelfde disciplines want audiovisuele vormgeving kan niet gekozen worden als beeldend vak. Ook anders is dat bij kunst oude stijl geen vaste omschrijving binnen de doelstellingen is voor de reflectie. Het beeldende werkproces blijft hetzelfde maar de reflectie op het eigen werk is niet verplicht. Of een grondige reflectie dan ook gedaan wordt binnen de lessen hangt weer af van de keuze van de docent. Het is dus weer het argument van de vrijheid om de lessen & tijd voor een praktische opdracht zelf in te delen, tegenover een vastte maar wel goede en gewilde reflectie binnen de praktijklessen. Kort samenvattend kan gesteld worden dat kunst algemeen/beeldend misschien wel minder opties heeft betreffende de vakinhoud of de te behandelen leerstof, mar dat door deze gestelde doelstellingen de kwaliteit en de brede oriëntatie wel gewaarborgd wordt. Bij kunstvakken oude stijl klinkt de vrijheid heel erg aanlokkelijk maar de kans dat bepaalde onderdelen afzwakken binnen deze lessen is daardoor groter. De kwaliteit binnen kunst oude stijl hangt geheel af van de vakdocent en de keuzes die hij maakt binnen het vak. Kijkend naar de cijfers is er een stijgende lijn te zien in het aantal scholen dat voor kunst algemeen/beeldend kiest. Tegelijkertijd is er wel een afname van het aantal leerlingen dat kiest voor het profiel c&m. Daarbij komt dat de kunstvakken geen verplicht profielvak meer zijn binnen c&m waardoor de status van het vak minder is geworden. Gezien het onlangs verschenen rapport over het parlementair onderzoek naar onderwijsvernieuwingen (Dijselbloem, 2008) zal het kunstvak niet snel meer een verplicht profielvak worden. De overheid wil de school juist meer ruimte en

Kunstvak versus Kunstvak

15


keuzes geven om het onderwijs zelf in te kunnen richten. Het advies van de commissie is dan ook dat de overheid bepaald ‘wat’ een leerling moet weten bij het eindexamen, en dat de scholen zelf in vrijheid mogen bepalen ‘hoe’ deze leerlingen tot die kennis komt. Het is deze keuzevrijheid die ook genoteerd stond in de nota “keuzes laten en ruimte bieden” (Beek, 2004). Neem hierin mee dat de leerlingen hebben aangegeven het een minder gewaardeerd idee vinden als er een verplicht kunstvak binnen het profiel c&m wordt opgenomen (LAKS, 2003). Dat kunst algemeen/beeldend door steeds meer scholen wordt gekozen kan komen door de brede oriëntatie van het vak met daarbij de eenvoudige mogelijkheid tot samenwerking met andere vakken. Voor het antwoord op de vraag van het toekomstbeeld zal het dan ook in de lijn der verwachting liggen dat kunst algemeen/beeldend uiteindelijk het kunstvak binnen het profiel c&m zal worden. Dit neemt niet weg dat er binnen het vak nog veranderingen kunnen plaatsvinden met betrekking tot einddoelstellingen. Dat er ooit een moment komt dat er een fusie of opheffing van één van de twee zal plaatsvinden is een puur praktisch feit.

Kunstvak versus Kunstvak

16


N

awoord

persoonlijke motivatie Voor de verheldering van mijn standpunt binnen de beeldende vakken zou ik eerst een kleine toelichting willen geven omtrent mijn achtergrond voor dit onderzoek. Ik ben leerling geweest op de havo in 1999 en behoorde daarmee tot een van de eerste lichting die eindexamen deed in de tweede fase. De verandering naar de tweede fase bracht in 1999 veel kritiek met zich mee wat uiteindelijk tot rellen heeft geleid in Den Haag. Het waren mijn medeleerlingen die protesteerden op het Malieveld, ik deed hier niet aan mee. Ik was, ondanks de hoge werkdruk, van begin af aan voorstander van de tweede fase en zijn doelen binnen het onderwijs. De uitvoering ging alleen niet altijd vlekkeloos. Ik had het profiel n&g met tekenen en kunstgeschiedenis in mijn vrije deel. In 2001 begon ik aan mijn bachelor opleiding docent tweedimensionaal aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten op de academie voor Beeldend Vormend Onderwijs. Hier was ik de laatste lichting met een 1ste graad bevoegdheid en lag de nadruk op praktijk & kunst/cultuur geschiedenis en minder op vakdidactiek of onderwijskunde. Hierna werd ik docent tekenen, kunstgeschiedenis en CKV1 Op de OSG Westfriesland in Hoorn. Ik geef nu drie jaar les in onder- & bovenbouw en naast mijn docentschap ben ik begonnen aan de master opleiding kunsteducatie aan dezelfde AHK waarvan dit literatuuronderzoek een onderdeel is. Gezien mijn huidige werkplek, met argumenten, voorlopig “nee” heeft gezegd tegen (toen) ckv2,3 en gezien mijn geringe theoretische opleiding, werd dit onderwerp zeer intersant voor mij. Wetende dat er een moment komt dat er op mijn huidige werkplek een discussie zal gevoerd worden over het wel of niet (toch) invoeren van kunst algemeen/beeldend, werd dit literatuur onderzoek ook een verrijking van theoretische kennis voor mij zodat ik met gegronde argumenten kan meedoen aan de discussie. Inmiddels (najaar 2008) is het al zover dat de centrale schoolleiding heeft besloten om binnen twee jaar de OSG op te geven als cultuurprofieschool. De discussie waar ik het hierboven over had is dus onlangs van start gegaan en mijn bijdrage hierbinnen zal dan ook een verslag zijn van mijn bevindingen binnen dit literatuuronderzoek naar mijn collega’s toe.

Kunstvak versus Kunstvak

17


B

ronnen

literatuur Beek, S. (2004) Ruimte laten en keuzes bieden. ’s-Hertogenbosch: KPC groep Blom, S. (2004) Project zelfstandig leren van leerlingen in het studiehuis. Amsterdam: Universiteit Amsterdam Brinke, ten J.S. et al. (1998) Vakken vullen in het studiehuis. Apeldoorn: Garant Broekhuizen, L. & Bos, E. et al. (2007) CEVO beeldende vakken & kunst algemeen. Utrecht: CEVO 7 Dijselbloem, J. (2008) Tijd voor onderwijs. Den Haag: Ministerie van OCW Dinsbach, G. (2003) Culturele kunstzinnige vorming 1, 2 en 3. Enschede: SLO 8 Dinsbach, G. & Rass, A. (2005) Vernieuwing in de kunstvakken. Enschede: SLO8 Dinsbach, G. (2007) Handreiking schoolexamen kunst havo/vwo. Enschede: SLO8 Hilderink, A. (2003) Tweede fase, nieuwe stijl? Amsterdam: LAKS 9 Hoorbroeckx, F. & Haak, E. (2002) Onderwijskundig ontwerpen. Diegem: Bohn Stafleu van Loghum Huijssoon, B. & Groenewegen, P. (2005) Zeven jaar tweede fase, een balans. Den Haag: Studio V&V bv Huijssoon, B. et al. (2007) Zakboek tweede fase. Den Haag: Tweede fase adviespunt Kamp, van der M.T. & Dinsbach, G. (2001) Op weg naar het kernvak ckv2,3. Enschede: SLO8 Martin, F. (2008) Schoolexamen CKV2 wordt centraal examen kunst (algemeen) voor havo. Utrecht: CEVO7 Miellet, G. et al. (2001) Inventarisatie methodische en didactische modellen CKV2. Utrecht: Anraad Print bv

7

CEVO = centrale examencommissie vaststelling opgave. SLO = stichting leerplan ontwikkeling 9 LAKS = landelijk actie komitee scholieren 8

Kunstvak versus Kunstvak

18


Oomen, C. (2006) Monitor cultuureducatie VO peiling 2006. Utrecht: Oberon Ritzen, J.M.M. (1993) Kunsteducatie in het VO. Den Haag: ministerie O & W SBKV. (2003) Ruimte laten en kunst bieden. Amsterdam: SBKV 10 Tweede fase adviespunt. (2007) Vernieuwde tweede fase, de start in cijfers. Den Haag: Tweede fase adviespunt Veldhuis, J.G.F. et al. (2006) Bruggen tussen natuur en maatschappij. Den Haag: Deltahage Veldhuis, J.G.F. et al. (2007) Kernadvies; kennis, kwaliteit en keuze in de tweede fase. Harderwijk: Flevodruk

artikelen Janssens, M. (2004) CKV2 + CKV3 = CKV5 = Kunst. Maandblad voor beeldende vakken nr.3, p5-6 Hoorn, M van. (2005) Over oude liefdes en nieuw elan: de kunstvakken vergeleken. Bulletin cultuur & school nr.38, p6-8. Meer, van der R. (2006) Keuzes in de tweede fase. Kunstzone nr.4, p32-33 Nelissen, J. (2006) Het nieuwe leren is niet nieuw‌en gaat niet over leren. JSW nr.2, p12-15 Nijboer, S. (2005) Kunst moet het leven leuker maken. Vernieuwing, mei 2005 Kamp, van der M.T. (2001) Een didactisch concept voor het vak ckv2,3. Beeldaspecten nr.1, p2-8 Kamp, van der M.T. (2005) CKV 2,3 en zelfstandig leren. Kunstzone nr.6, p2-4 Knol, M. (2005) Erflaters van het nieuwe leren. Van twaalf tot achtien nr.10 Vries, J. (2002) Het anker van ons vak tekenen en CKV2,3. Maandblad voor beeldende vakken, nr.1 Wensing, M. (2000) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2000. Maandblad voor beeldende vakken, nr.5 Wensing, M. (2001) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2001. Maandblad voor beeldende vakken, nr.5 Wensing, M. (2002) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2002. Kunstzone, nr.7/8 Wensing, M. (2003) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2003. 10

SBKV = samenwerkingsberaad kunstzinnige vakken

Kunstvak versus Kunstvak

19


Kunstzone, nr.7/8 Wensing, M. (2004) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2004. Kunstzone, nr.7/8 Wensing, M. (2005) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2005. Kunstzone, nr.9 Wensing, M. (2006) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2006. Kunstzone, nr.7/8 Wensing, M. (2007) Het eindexamen in de beeldende vakken havo en vwo 2007. Kunstzone, nr.9

internet www.cevo.nl/ www.cfi.nl/public/websitecfi/Default.aspx www.cito.nl/vo/se/ckv2/eind_fr.htm www.ckv23.com/index1.htm www.cultuurplein.nl/vo www.cultuurnetwerk.nl/producten_en_diensten/publicaties/default.asp http://digischool.kennisnet.nl/community_bo www.kpcgroep.nl/kennisonline/onderwerp/index.asp?SubjectID=41 www.laks.nl/ www.leermiddelenplein.nl/vo/nicl/ www.minocw.nl/ www.slo.nl/themas/00025/ www.tweedefase-loket.nl/ www.tweedekamer.nl/kamerleden/commissies/TCO/sub/index.jsp

Kunstvak versus Kunstvak

20


B

ijlagen

B.1 profieloverzicht vernieuwde tweede fase Profielen havo per 1 Augustus 2007 (VTF)

Gem.schap. deel

Profiel deel Verdieping profiel deel: n&t en e&m = 1 uit 4. n&g = 1 uit 3. c&m = 1 cult + 1 maatsch vak. Vrije deel

N&T Nederlands Engels Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV Wiskunde B Natuurkunde Scheikunde Informatica Biologie NL&T Wiskunde D

N&G Nederlands Engels Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV Wiskunde A (of B) Biologie Scheikunde Natuurkunde NL&T aardrijkskunde

E&M Nederlands Engels Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV Wiskunde A (of B) Economie Geschiedenis Mod.vrem. taal Aardrijkskunde M&O Maatschappij.wet

Keuze vak

Keuze vak

Keuze vak

C&M Nederlands Engels Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV Geschiedenis Mod.vrem. taal Aardrijkskunde Maatschappij.wet Economie Kunstvak Filosofie Mod.vrem. taal Keuze vak

Profielen vwo per 1 Augustus 2007 (VTF)

Gem.schap. deel

Profiel deel Verdieping profiel deel: n&t en e&m = 1 uit 4. n&g = 1 uit 3. c&m = 1 cult + 1 maatsch vak. Vrije deel

N&T Nederlands Engels 2e mod.vrem. taal Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV of KCV ANW Wiskunde B Natuurkunde Scheikunde Informatica Biologie NL&T Wiskunde D

N&G Nederlands Engels 2e mod.vrem. taal Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV of KCV ANW Wiskunde A (of B) Biologie Scheikunde Natuurkunde NL&T aardrijkskunde

E&M Nederlands Engels 2e mod.vrem. taal Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV of KCV ANW Wiskunde A (of B) Economie Geschiedenis Mod.vrem. taal Aardrijkskunde M&O Maatschappij.wet

Keuze vak

Keuze vak

Keuze vak

Kunstvak versus Kunstvak

C&M Nederlands Engels 2e mod.vrem. taal Maatschappijleer Lich. Opvoeding CKV of KCV ANW Wiskunde C (of A/B) Geschiedenis Aardrijkskunde Maatschappij.wet Economie Kunstvak Filosofie Mod.vrem. taal Keuze vak

21


B.2 tabellenoverzicht Tabel 1 Verdeling leerlingen over de profielen. 4e klas 4e klas 4e klas 4e klas 2003 2004 2005 2006 N&T 11% 11% 10% 10% N&G 16% 17% 17% 18% E&M 38% 38% 36% 36% C&M 32% 32% 33% 33%

4e klas 2007 14% 20% 42% 22%

5e klas 2003 16% 29% 33% 19%

5e klas 2004 15% 29% 33% 18%

5e klas 2005 15% 30% 32% 19%

5e klas 2006 14% 31% 31% 19%

4e klas 2007 22% 26% 27% 13%

Bron: Tweede fase adviespunt (2008) vernieuwde tweede fase, de start in cijfers.

Tabel 2 Het aanbod niet verplichte vakken (kunstzinnig) havo & vwo. Voor Voor VTF VTF Genomen genomen Kunst Beeldende vormgeving 55% 60% 54% 60% Kunst Muziek 32% 37% 33% 35% Kunst Dans 4% 6% 4% 5% Kunst Drama 12% 15% 12% 12% Handvaardigheid 16% 14% 12% 10% Tekenen 38% 35% 36% 34% Muziek 22% 18% 19% 17% Textiele vormgeving 0% 0% 1% 0% Bron: Tweede fase adviespunt (2008) vernieuwde tweede fase, de start in cijfers.

Tabel 3 Voorgeschreven vakken in het profiel C&M-cultuur. Tekenen Kunst (Beeldende vormgeving) Kunst (Muziek) Handvaardigheid Textiele vormgeving

Havo 18% 65% 6% 6% 6%

Atheneum 21% 68% 5%

Gymnasium 89% 11%

5%

Bron: Tweede fase adviespunt (2008) vernieuwde tweede fase, de start in cijfers.

Tabel 4 Keuzemogelijkheid in het profiel C&M-cultuur. Havo Atheneum Kunst BV 52% 53% Kunst Muziek 30% 33% Kunst Dans 3% 3% Kunst Drama 13% 13% Handvaardigh. 17% 13% Tekenen 39% 37% Muziek 24% 21%

Gymnasium 56% 34% 3% 9% 11% 31% 16%

Bron: Tweede fase adviespunt (2008) vernieuwde tweede fase, de start in cijfers.

Kunstvak versus Kunstvak

22


Tabel 5 Aanbod kunstvakken. Geen kunstvakken 1 kunstvak 2 kunstvakken 3 kunstvakken 4 kunstvakken

Havo 2% 36% 46% 15% 2%

Atheneum 4% 36% 46% 11% 2%

Gymnasium 5% 35% 51% 8% 1%

Bron: Tweede fase adviespunt (2008) vernieuwde tweede fase, de start in cijfers.

Tabel 6 Aantal examenkandidaten per beeldend vak havo / vwo. 2000 2001 2002 2003 Tekenen 6074 5637 5009 6157 Handvaardigh. 2351 2013 1717 Havo Textiel 192 121 182 Ckv2 454 2637 3227 4842 Tekenen 3210 3126 2685 2964 Handvaardigh. 705 673 460 Vwo Textiel 17 44 33 Ckv2 2028 Aantal scholen TeHaTex Aantal scholen ckv2

2004

2005

2006

2007

5752

5766

5938

5807

5118

5897

6234

5769

2623

2584

2682

2538

2990 207 299

2901

2415 247 233

Bron: Wensing, M. (2000-2007) Kunstzone & Maandblad beeldende vakken.

Tabel 7 Slagingspercentage havo/vwo naar profiel. 2000 2001 Oude stijl 89% N&T 90% Havo N&G 88% E&M 89% C&M 90% Oude stijl 89% 91% N&T Vwo N&G E&M C&M

2002

2003

2004

92% 91% 88% 90%

92% 90% 90% 93%

92% 90% 91% 93%

95% 93% 93% 92%

93% 93% 93% 94%

95% 94% 93% 95%

Bron: Huijssoon, B. & Groenewegen, P. (2005) Zeven jaar tweede fase, een balans.

Kunstvak versus Kunstvak

23


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.