MOTIVATIE EN HET VAK CKV
EMPIRISCH ONDERZOEK DOOR SASKIA VAN HEUGTEN 2008
INHOUDSOPGAVE PAGINA
INLEIDING
MOTIVATIE EN HET VAK CKV
2
HOOFDSTUK 1
CKV DOCENTEN OVER MOTIVATIE
4
1. 1
Het vak ckv
5
1. 2
Omgang met motivatieproblemen in de praktijk
11
1. 3
De relatie tussen de literatuur en de praktijk
15
1. 4
Oplossingen en verbeterpunten
20
HOOFDSTUK 2
MIJN EIGEN LESPRAKTIJK AANGEPAST
23
2. 1
Aanbevelingen uit het literatuuronderzoek
24
2. 2
Mijn aangepaste ckv lessen
27
HOOFDSTUK 3
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
29
3. 1
Onderzoeksvraag 1
30
3. 2
Onderzoeksvraag 2
37
3. 3
Aanbevelingen
41
LITERATUURLIJST
43
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------BIJLAGE 1:
INTERVIEWS MET CKV-1 DOCENTEN
39
1
INLEIDING MOTIVATIE EN HET VAK CKV-1 Of iemand gemotiveerd bezig is met een taak, kun je meestal aan de buitenkant wel zien. Herkennen of iemand een motivatieprobleem heeft is dan ook meestal niet zo moeilijk. Maar wat gaat er dan van binnen in iemand om? Wat maakt hem zo gedreven of juist lusteloos? Als docent is het naar mijn mening een van je vele taken je te verdiepen in de motivatie van je leerlingen. Ieder mens is verschillend, iedere persoon heeft een verschillend karakter. Juist dat maakt dit een niet gemakkelijk, doch zeer interessant te onderzoeken onderwerp. De onderwijskundige definitie van motivatie luidt (Roede, 1993): ‘Motivatie is de mate, waarin iemand op grond van een afweging van mogelijkheden, wensen, eisen en te verwachten consequenties zijn capaciteiten, tijd en aandacht inzet’.
MIJN INTERESSE Mijn interesse binnen het onderwijs wordt steeds gewekt door de manier waarop motivatie bij het leren tot stand komt en hoe deze vergroot kan worden. De kern van het vak is volgens mij namelijk: ‘Hoe kun je er als leerproces begeleider voor zorgen dat het leerlingen lukt gemotiveerd te leren in schoolse leersituaties?’ Ik ben aan de hand van literatuur- en empirisch onderzoek gaan onderzoeken op welke verschillende manieren de motivatie het hoogste bereik zou kunnen krijgen binnen het vak CKV. Omdat het hier gaat om een verplicht kunstzinnig en cultureel vak, in 4 havo en 4 (en 5) vwo, ontstaan er vaak problemen met de motivatie. Het is helaas nog steeds zo dat in onze huidige samenleving er een sfeer heerst dat een vak als dit bijzaak wordt gevonden. Ik besef me maar al te goed dat dit een situatie is die een lange geschiedenis kent, en daardoor niet zomaar te veranderen is, maar het is wel een feit dat het motiveren van leerlingen bij een vak als CKV wat meer aandacht behoeft dan bij andere vakken.
HET LITERATUURONDERZOEK Het doel van het literatuuronderzoek was voor mij erachter te komen waardoor je leerlingen gemotiveerd(er) krijgt voor het vak CKV waar ze zelf niet voor gekozen hebben, ook al zijn ze (nog) niet uit zichzelf daadwerkelijk geïnteresseerd in kunst en cultuur. De onderzoeksvraag luidde: ‘Welke factoren zijn bepalend voor motivatie in het onderwijs en hoe zijn die toe te passen op motivatie voor het vak CKV-1?’ Ik heb door dit literatuuronderzoek een conclusie kunnen trekken die een passend model biedt voor docenten CKV, met een aantal aanbevelingen die de aantrekkelijkheid van het vak zullen verhogen, om zo gemotiveerdere leerlingen in de klas te krijgen en de sfeer te verbeteren.
2
HET EMPIRISCH ONDERZOEK Voor het empirisch onderzoek heb ik 7 CKV docenten geïnterviewd uit verschillende steden en dorpen uit Nederland. De interviewleidraad is in de bijlage van dit onderzoek te vinden. Ook heb ik mijn eigen lespraktijk aangepast aan de factoren die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen. Hierover gaat hoofdstuk 2.
DE ONDERZOEKSVRAGEN Het doel van dit onderzoek is het in beeld brengen van de actuele situatie binnen het vak CKV met betrekking tot de inrichting van het vak en de problemen die spelen, met nadruk op de motivatieproblemen van leerlingen voor dit vak. De uitkomsten van het literatuuronderzoek worden aan de geïnterviewden docenten voorgelegd; zij vertellen over hoe ze hiermee binnen het vak omgaan. De onderzoeksvragen luiden: 1. ‘Hoe denken docenten de motivatie voor het vak ckv te kunnen verhogen, en hoe staat dit in verhouding met motivatietheorieën?’ 2. ‘Hoe verhoudt mijn eigen lespraktijk zich tot de belangrijkste motivatietheorieën en welke verbeteringen kunnen gedaan worden?’
LEESWIJZER In het eerste hoofdstuk vind je de resultaten van de interviews die ik gedaan heb met verschillende CKV docenten. Aan de hand van de 10 factoren die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen heb ik een interview gemaakt, dat met 7 CKV docenten gedaan is. Deze docenten geven les op verschillende scholen, verschillende niveaus en in verschillende steden en dorpen. Aan de hand van onderstaande algemene top 10 van motivatie verhogende factoren, bespreek ik de mogelijkheden voor toepassing binnen het vak CKV in het tweede hoofdstuk, mijn eigen lespraktijk. Het derde en laatste hoofdstuk zijn de conclusies van dit onderzoek, het laat de verbinding zien tussen hoofdstuk 1 en 2 en de aanbevelingen die ik aan de hand hiervan kan doen. TOP 10 VAN FACTOREN DIE MOTIVATIE IN HET ONDERWIJS POSITIEF BEINVLOEDEN 1. intrinsieke motivatie stimuleren 2. nieuwsgierig maken en uitdagen 3. het nut en de doelen duidelijk maken 4. succeservaringen inbouwen 5. haalbaarheid waarborgen en leren plannen 6. zelfvertrouwen en zelfstandigheid stimuleren 7. positieve verwachtingen 8. goede relatie en sfeer 9. waardering laten blijken 10. voldoende terugkoppeling en reflectie
3
HOOFDSTUK 1 CKV-1 DOCENTEN OVER MOTIVATIE
In de interviews die met de 7 CKV docenten zijn gedaan komen een aantal categorieën voor, aan de hand van de interviewleidraad die in de bijlage te vinden is. Aan de hand van deze categorieën zijn de interviews in dit hoofdstuk uitgewerkt. Voor de docenten die geïnterviewd zijn gebruik ik hun initialen als afkortingen. De steden waarin ze werken, staan achter de afkortingen. Alle docenten geven CKV lessen aan de havo en het vwo, FG en JSp geven tweetalig onderwijs. CG – Amsterdam, vrouw FR – Amsterdam, man FG – (bij Utrecht in de buurt, moet nog even opzoeken), vrouw JS – Amsterdam, man JSp – Breukelen, vrouw RS – Culemborg, man MT – Groningen, vrouw
4
1.1 HET VAK CKV
INLEIDING In dit hoofdstuk worden de belangrijkste problemen en oplossingen ten aanzien van het vak CKV besproken. De problemen die komen kijken bij het motiveren van leerlingen voor het vak worden in paragraaf 1.2 besproken. Dit omdat uit de interviews bleek dat docenten veel over het vak te vertellen hebben: wat kan er beter, en wat werkt al goed?
CKV Met ingang van het schooljaar 1999-2000 is in de vierde klassen van havo en vwo het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV-1) integraal ingevoerd. De algemene doelstelling van CKV is dat leerlingen een gemotiveerde keuze leren maken voor betekenisvolle activiteiten op het gebied van kunst en cultuur. Voor de bedenkers staat voorop dat leerlingen moeten ervaren wat kunst en cultuur is. Het vak gaat dus over alle mogelijke kunstdisciplines in combinatie met cultuur in al haar grootsheid: Theater, dans, muziek, vrije en toegepaste beeldende kunst, film, architectuur, muziek en wereldliteratuur. Het vak bestaat uit een viertal domeinen; de ‘Culturele activiteiten’ vormen domein A. De leerlingen van de havo ondernemen in hun CKV loopbaan 6 culturele activiteiten, voor het vwo zijn dit er 10. Hiervoor zijn de zogenaamde CKV-bonnen ter waarde van 22,25 door de overheid ter beschikking gesteld. Verder kennen we de domeinen ‘Kennis van kunst en cultuur’(B), ‘Praktische activiteiten’(C), ‘Reflectie en kunstdossier’(D). Het vak kent geen centraal landelijk examen, maar wordt afgesloten met een schoolexamen dat bestaat uit een zogeheten kunstdossier (domein D). In dit kunstdossier zijn de verslagen van culturele activiteiten opgenomen, de behandeling van bepaalde thema’s en de resultaten van praktisch werk.
5
ORGANISATIE De structuur van het vak CKV is op iedere school weer anders. De visie van de school op kunst en cultuur is hier bijvoorbeeld op van invloed. Een cultuur profielschool haalt andere dingen uit het vak dan een doorsnee middelbare school. De kunstvakken worden daar ook vaak gecoördineerd door een kunstcoördinator. Ook maakt het voor de organisatie van CKV een groot verschil of de school in een stad of in een dorp gelegen is. Scholen die in steden liggen, kunnen beter en spontaner gebruik maken van het actuele cultuur en kunst aanbod in de betreffende stad dan scholen in dorpen. Zij zijn meer aangewezen op goed materiaal en een planning die voor aanvang van het schooljaar al moet staan wat betreft de activiteiten die worden aangeboden. Enkele scholen met een grote kunstsectie maken gebruik van een carrousel systeem voor het vak. Sommige docenten gaven aan graag gebruik te willen maken van zo’n systeem waarbij de leerlingen iedere periode een andere docent hebben die specialist is op een bepaald vakgebied, maar geven aan dat dit roostertechnisch gezien onmogelijk is. Twee scholen beginnen al met een soortgelijk vak als CKV in de onderbouw. Hierbij ligt de nadruk op het kunstbeschouwelijke gedeelte. Er is dan sprake van een doorlopende leerlijn.
‘De doorlopende leerlijn: ja, je kunt natuurlijk eens een keer tekenen op een stukje muziek of andersom, maar dat zet geen zoden aan de dijk. Je krijgt geen doorlopende leerlijn door de vakken in hun praktijk te verbinden. Maar je kunt wel een doorlopende leerlijn maken door de vakken in hun waarneming, in hun beschouwing te koppelen’. (JS) Het bovenbouwvak start in de vierde klas zowel op de havo als op het vwo, maar het vwo krijgt vaak in de 5e klas ook nog les. RS geeft aan dat het vak pas halverwege het vierde leerjaar geïntroduceerd wordt, want zegt hij, hoe ouder de leerlingen zijn, hoe makkelijker ze met het vak overweg kunnen en de link met kunst wat beter oppakken. Maar hij heeft hierbij zijn vraagtekens. Het doel van het vak is volgens hem de grens van leerlingen verleggen.
’Maar de vraag is, kun je die grens van een leerling wel verleggen als die er nog niet aan toe is’? (RS)
6
INRICHTING CKV LESSEN Alle geïnterviewde ckv docenten, op JSp na, geven lessen die ervaringsgericht en praktijkgericht zijn. De theorie dient vaak slechts ter introductie of ondersteuning van de opdrachten en activiteiten. Op de school van JSp is er wel een praktijk uur en een theorie uur elke week ingeroosterd.
‘We hebben 2 lessen per week, de
klassen hebben ckv in de 4e klas, en een trimester in de 5e klas voor het vwo. Hiervan is een uur in ieder geval een praktijkles, daar zijn ze bezig met iets te maken. Verder hebben ze een uur theorieles per week’. (JSp) Er zijn verschillen tussen het vwo en het havo programma. Het programma van het vwo is niet alleen uitgebreider wat activiteiten betreft, maar vraagt ook meer van de zelfstandigheid van de leerlingen. Op de havo worden er meer opdrachten gegeven waarbij de leerlingen moeten samenwerken. Er wordt veel gewerkt vanuit de belevingswereld van de leerlingen, om zo een stap te kunnen maken naar de wereld van kunst en cultuur. Ook wordt er veel gebruik gemaakt van de computer bij dit vak, mede omdat sommige methodes hierop gebaseerd zijn, maar ook voor het schrijven van verslagen of het digitaal bijhouden van een kunstdossier. Op enkele scholen wordt gebruik gemaakt van een ELO (elektronische leeromgeving).
METHODES EN THEMA’S Een aantal scholen werken met de methode Palet (basisboek en 1 of 2 katernen), en bedenken daarnaast zelf opdrachten en activiteiten voor de lessen. Daarnaast wordt er veel gewerkt aan de hand van thema’s waarin een aantal verschillende disciplines aan bod komen.
‘Wij dachten het is een vak dat je in 1 jaar erdoorheen ramt, en je wilt al die disciplines erbij betrekken, en je wilt ze ook nog eens wat minder oppervlakkig behandelen, dan wordt iedereen helemaal chaotisch. We hebben wel thema’s’. (JSp) Ook de andere geïnterviewde docenten geven aan dat het onmogelijk is alle disciplines uitvoerig te behandelen in de lesstof; ze maken daarin zelf een keuze, naar aanleiding van hun eigen achtergrond en opleiding, of laten de keuze over aan de leerling. Op sommige scholen wordt al het materiaal door het docententeam zelf gemaakt. Dit omdat er nogal wat opmerkingen zijn over de diepgang die in de boeken ontbreekt, met name voor de verslaglegging van de culturele activiteiten.
‘Wij hebben het verslagformulier uit Palet, maar dat is echt helemaal niks. Het voegt niets toe, het is echt omdat het moet’. (RS)
7
CULTURELE ACTIVITEITEN EN KUNSTDOSSIER Dit zijn de activiteiten die gedurende het schooljaar ter afsluiting van dit vak ondernomen moeten worden en moeten worden vastgelegd in het kunstdossier. Er is een wettelijke norm voor het aantal activiteiten; voor de havo zijn dit 6 activiteiten, voor het vwo 10.
‘Er worden wel eisen aan de activiteiten gesteld. De Efteling kan bijvoorbeeld niet, sprookjesbos misschien wel, Holiday on Ice is een twijfelgevalletje, maar het moet gewoon echt iets met cultuur en kunst te maken hebben’. Over wat wel kan als activiteit voor ckv en wat niet zijn de geïnterviewde docenten heel duidelijk. De gedachte die overheerst is dat de activiteit een nieuwe ervaring voor de leerling moet opleveren. De helft van de geïnterviewde docenten geeft aan een groot deel van de activiteiten zelf aan te bieden. De andere docenten laten meer aan de eigen keuze van de leerling over, die wel moet worden voorgelegd aan de docent ter goedkeuring.
‘Maar de ervaring leert wel, hoe grootschaliger, hoe beroerder het werkt. Hoe kleinschaliger, hoe beter’! (RS) RS geeft aan dat de activiteiten op inschrijving plaatsvinden. Er worden een aantal activiteiten geselecteerd waarop leerlingen zich kunnen inschrijven. Aan het aantal inschrijving wordt een maximum gesteld, zodat het bezoek aan de activiteit kleinschalig gehouden kan worden. Met een hele klas of zelfs meerdere klassen een film bekijken of een museumbezoek doen wordt al snel ‘een bende’. Dus hoe kleinschaliger, hoe beter!
‘Dat is ook beter voor ons want anders zou je met 100 leerlingen naar dezelfde voorstelling moeten gaan, dat is ook niet zo leuk voor de begeleidende docent. Dus het liefste zo veel mogelijk aanbod zodat zij kunnen kiezen. Een beetje maatwerk is ook wel belangrijk’. (FR) Ook zijn er scholen die binnen de school zelf activiteiten organiseren, zoals een kunstendag of een workshop die vanuit een instelling op de school gegeven wordt. Vooral scholen die in dorpen gelegen zijn maken hier dankbaar gebruik van. JSp en FG zijn afhankelijk van goed materiaal en activiteiten die in de buurt van de school kunnen worden aangeboden, maar dat aanbod is beperkt.
‘Oorspronkelijk boden wij er twee aan via school, en vier activiteiten mochten ze zelf kiezen. Maar nu hebben we de kunstendag laten meetellen als 2 activiteiten, anders is het niet te doen qua nakijken van verslagen’. (FG) 8
Het nakijken van verslagen wordt als een behoorlijk karwei ervaren. Er wordt binnen verschillende scholen dan ook gezocht naar een alternatief. JS geeft bijvoorbeeld aan dat de verslagen aan de hand van een kijkwijzer zonder foto’s of andere poespas ingeleverd moeten worden via de mail. De kaartjes en toegangsbewijzen worden in de les ingeleverd en afgetekend.
‘Zodat je niet van die flutverhaaljes van ckv krijgt, zo van ja ik was met de fiets en toen regende het…wat plaatjes erbij, en het was leuk.’ (JS) De kijkwijzers uit de verschillende methodes worden vaak door docenten zelf aangepast, want er is nogal wat ontevredenheid over de kwaliteit van deze kijkwijzers.
‘Daar hebben we zelf weer bespreekschema’s voor gemaakt, want die kijkwijzers uit de methodes zijn zo oppervlakkig, daarvan denk ik, kom op zeg, het is wel voor havo/vwo’. (JSp) FG hanteert ook een eigen formulier voor de activiteiten. Dit formulier is meer op de evaluatie gericht dan op het schrijven van een verslag aan de hand van een kijkwijzer.
‘Wat we nu al doen ter vernieuwing is minder verslagen bij ckv, en de verslaglegging vereenvoudigen aan de hand van een evaluatieformulier. Want het doodt de ervaring die je hebt gewoon’. (FG) CG geeft aan dat voor de gezamenlijke activiteiten niet altijd een verslag als reflectievorm gebruikt wordt; het uitvoeren van een praktische opdracht, een presentatie of een klassikale nabespreking zijn verschillende opties om op een activiteit te reflecteren.
‘En je dan niet alleen maar te richten op verslagen schrijven, want dat is iets wat ze meestal bijblijft als vervelend aan het vak, maar ook eens proberen een evaluatiegesprek in de klas te doen, of op een andere manier te laten evalueren. Maarja, je kent het grote klassen probleem, dus dat gaat niet altijd’. (CG)
9
Over de kunstdossiers wordt over het algemeen het volgende gezegd.
‘De kunstdossiers die zijn een ramp vind ik, ook om na te kijken. Dan hebben leerlingen weer niet alles af, niet in orde. De lessen vind ik niet zo’n probleem, maar de dossiers zijn gewoon ellende’. (RS) Vooral op de HAVO is het een groot probleem dat het kunstdossier aan het einde van het jaar niet compleet is, doordat leerlingen sommige verslagen kwijt zijn, of door een slechte planning waardoor er activiteiten ontbreken. FG geeft aan dat het reflectieve gedeelte in beetje mist in de kunstvakken. Daaraan zou ze meer willen doen. Ze laat de leerlingen elkaars presentaties beoordelen aan de hand van formulieren. Op die manier ontstaan de cijfers, naast de cijfers die gegeven worden voor de verslagen van activiteiten. Bij de afronding van het vak wordt dit cijfer omgezet naar een onvoldoende, voldoende of goed. De docenten geven aan het een slechte zaak te vinden dat, in de cijfercultuur die er op scholen heerst, ckv niet in een eindcijfer wordt uitgedrukt maar in een voldoende of goed. Dit is de reden dat er door het jaar heen wel gewoon cijfers gegeven worden voor de opdrachten en activiteiten.
OVEREENKOMSTEN MET HET LITERATUURONDERZOEK De bevindingen over de invulling en beleving van het vak CKV-1 door docenten zijn als volgt volgens het onderzoek ‘Zicht op vier jaar ckv1’ (2004, blz. 10). Ze komen overeen met de meningen van de geïnterviewde docenten voor dit onderzoek. Een meerderheid van de docenten heeft een positieve houding tegenover ervaringsgericht CKV-1 onderwijs en een minder positieve houding tegenover kennisgericht onderwijs. In gedrag uit zich dat in het relatief veel aandacht besteden aan thema’s en aan de eigen mening van leerlingen,vergeleken met de aandacht voor uitleg van belangrijke begrippen of voor een chronologisch overzicht. Docenten die het ideaalbeeld van CKV-1 onderschrijven, geven in mindere mate klassikaal les, toetsen minder vaak met behulp van opdrachten en proefwerken en zijn minder geneigd om cijfers te geven. De leerlingen hebben in ruime mate individuele keuzevrijheid uit een breed aanbod van culturele activiteiten. Heel soms bepaalt de school grotendeels de keuze van de culturele activiteiten. In de meeste gevallen is er sprake van een mengvorm, waarbij de leerling een deel van de activiteiten zelf kiest en na overleg met de docent alleen of met een paar medeleerlingen bezoekt en een ander deel van de activiteiten door de school wordt bepaald. Verder hechten de docenten belang aan de argumenten die leerlingen zelf voor hun keuze geven en of de gekozen activiteit iets toevoegt aan datgene waarmee de leerling al vertrouwd is.
10
1.2 OMGANG MET MOTIVATIEPROBLEMEN IN DE PRAKTIJK
MOTIVATIEPROBLEMEN EN CKV De geïnterviewde docenten geven aan dat er inderdaad motivatieproblemen spelen bij dit vak. Op de havo blijkt dit probleem groter te zijn dan op het vwo. ‘Wij
hebben zo ontzettend veel discussies hierover gehad!
Je hebt namelijk je vwo leerlingen, en dat gaat goed, maar de havo leerlingen die krijg je gewoon niet over de drempel om iets te bezoeken of te ondernemen, het is echt elk jaar hetzelfde’. (FG) Het vak vraagt veel van de zelfstandigheid en creativiteit van de leerlingen; het kunnen geven van een eigen mening, het zelfstandig ondernemen van culturele activiteiten en de planning die hierbij komt kijken. Dit vinden veel havo leerlingen een lastig aspect van het vak.
‘We hebben namelijk inhaaldagen voor ckv, dat is voor de havo echt nodig. Dan doen ze 5 activiteiten op een dag; een kant-en-klaar pakket. Het is gewoon niet leuk om cultuur op die manier te moeten introduceren’. (FG) Ook wordt als probleemgebied aangegeven, dat het lastig is een klas vol met jongens te motiveren voor dit vak. Of heel nuchtere leerlingen, of juist de betweters op het vwo van het tweetalig onderwijs. Voor het motiveren van leerlingen, moet je de juiste sleutels zien te vinden volgens FG. Naar JS zijn ideeën, moet je op de havo gebruik maken van een negatieve vorm van extrinsieke motivatie. ‘4
havo, ja daar is heel weinig motivatie, dus je moet
niet verwachten dat dit bij ckv ineens veel meer is. Hoewel bij open lesvormen ze de motivatie op een gegeven moment wel gaan vinden. Je moet ze alleen wel eerst een trap achter hun reet geven om te zorgen dat ze aan het werk gaan. Bij 4 vwo dat is een heel andere insteek, daar hoef ik eigenlijk nieuwsgierig maken en uitdagen bijna niet te doen. Dat gaat vanzelf. Maar die motivatie van puur die enen geven is heel negatief maar het moet bij 4 havo’. (JS)
11
WAT WORDT AL BELANGRIJK GEVONDEN De docenten gaven in de interviews antwoord op de volgende vraag: ‘Op welke manier probeer jij de motivatie van je ckv leerlingen te verhogen?’ Ik bespreek hier de antwoorden die gegeven zijn kort per persoon, en vat ze uiteindelijk samen. Veel van de antwoorden die werden gegeven kwamen met elkaar overeen. Er zijn een aantal belangrijke punten uit deze antwoorden te destilleren, die aan het einde van dit onderdeel aan bod zullen komen. ‘Dat
heb ik uit ervaring gewoon
geleerd, als ik een uur ga vertellen hoe film werkt, nee, laat hun het maar uitzoeken en dan aan ons vertellen. Dat vinden ze wel aardig werken’. (FR) Je moet zelf vooral niet teveel voor de klas staan vinden eigenlijk alle geïnterviewde docenten. De praktijk en ervaring van kunst en cultuur staan in dit vak voorop. Je geeft in het begin van de periode een instructie, en aan het begin van iedere les begin je steeds met een introductie van 5 minuten over wat er moet gebeuren, of je onderneemt gezamenlijk een activiteit. ‘Ja,
ik kan leerlingen niet motiveren, ik kan ze
alleen maar een duwtje geven zodat ze zichzelf gaan motiveren. Dat is nog steeds het onderwijs volgens mij’. (JS) Volgens JS kan je leerlingen niet motiveren. Leerlingen moeten heel veel zelf doen, praktisch bezig zijn met opdrachten maken, en zelf een aantal activiteiten ondernemen. Er zijn leerlingen waarbij dat niet lukt, maar de oplossing hiervoor is volgens hem leerlingen met elkaar laten samenwerken in kleine groepjes. En vooral veel culturele activiteiten, veel de deur uit zijn, dat vinden ze leuk aan dit vak en daarmee kan je leerlingen gemotiveerd krijgen.
‘Deze leerlingen denken namelijk dat ze alles kunnen, maar dat is niet zo. Ze moeten hun tanden erin kunnen zetten’. (FG) FG geeft aan dat je voor het tweetalig onderwijs op vwo niveau, alles net iets te moeilijk moet maken. Authentiek onderwijs is volgens haar de sleutel om leerlingen te kunnen motiveren. Je creëert een levensechte situatie, met bijvoorbeeld een opdrachtgever buiten de school. De leerlingen moeten zichzelf kunnen bewijzen. Ook geeft ze aan dat je altijd goed moet kijken, of het onderwerp aansluit bij de interesse van de leerlingen. Ook RS en CG zijn het hiermee eens. Een beetje maatwerk wordt heel belangrijk gevonden. Je kunt vanuit een computerspel bijvoorbeeld een overstap maken naar een kunstenaar die daarmee bezig is. Ook denken de meeste docenten dat motivatie op gang wordt gebracht door het bieden van een keuze. Als er een beperkte keuze inzit, gaan ze veel gerichter lezen en kijken wat ze zelf dan willen.
12
Ook JSp geeft aan dat er een keuze is voor de leerlingen aan welke activiteit ze deelnemen. Je kunt dan bijvoorbeeld kiezen tussen een balletvoorstelling of een opera. Volgens FR moeten de leerlingen bij dit vak vooral praktisch bezig zijn. Er moet iets ontstaan, ze moeten zelf dingen doen en maken. ‘Dat
proberen we nu wel duidelijk aan ze
te maken, dat je bij ckv leert een mening te geven en die te onderbouwen, dat is belangrijk in je verdere leven’. (JSp)
Volgens JSp is een
belangrijke motivator voor de leerlingen dat ze aan dit vak iets hebben in de toekomst. Je krijgt voor dit vak geen eindcijfer, dus is het lastig om dit vak belangrijk te vinden voor de leerlingen volgens haar. Ook FR geeft aan dat het leerlingen kan motiveren door ze duidelijk te maken dat het later wel handig en leuk kan zijn als basis als je over meer kunt meepraten dan alleen ‘wat een mooie kleur’.‘Kijk,
ik kan wel praten over Michelangelo,
maar daar zitten zij niet op te wachten. Tenzij ik daar heel spectaculair materiaal bij heb. Maar het is sterk gerelateerd aan wat vinden ze leuk, waardoor maak ik ze enthousiast?’ (RS) Volgens RS is het belangrijk de leerlingen voldoende afwisseling te bieden en enthousiast te maken met het materiaal dat je hebt. Zeker als je niet in een grote stad zit, ben je gebonden aan goed leermateriaal. Ook hoef je niet altijd naar de geijkte schoolvoorstellingen te gaan; je kunt best een keer iets bezoeken waar jan en alleman heen gaat. ‘Maar
de ervaring leert wel, hoe
grootschaliger, hoe beroerder het werkt. Hoe kleinschaliger, hoe beter!’ (RS)
Verder vind hij dat alles wat je voor dit vak onderneemt het best kleinschalig gehouden
kan worden. Op die manier ontstaat de meest ideale leersituatie.
13
SAMENVATTING VAN DE BELANGRIJKSTE PUNTEN De punten die al door de docenten genoemd worden om de motivatie van ckv leerlingen te verhogen zijn dus: Leerling gericht onderwijs: -
Weinig frontaal lesgeven;
-
Leerlingen veel zelfstandig en praktisch bezig laten zijn;
-
Starten met onderwerpen die dicht bij de eigen leefwereld van de groep liggen;
-
Lessen op maat - kijken waar leerlingen en klassen gevoelig voor zijn;
-
Het bieden van keuzemogelijkheden in opdrachten en activiteiten.
Samenwerkend en buitenschools leren: -
Samenwerken in kleine groepjes;
-
Veel activiteiten aanbieden en ondernemen;
-
Opdrachten met een buitenschoolse opdrachtgever;
-
Opdrachten in een levensechte situatie.
Wat nu de verschillen en overeenkomsten zijn tussen de boven genoemde punten en het lijstje met de 10 factoren uit de literatuur komt op de volgende pagina ter sprake.
14
1.3 DE RELATIE TUSSEN DE LITERATUUR EN DE PRAKTIJK
10 PUNTEN UIT HET LITERATUURONDERZOEK De 10 punten die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen heb ik aan de geïnterviewde docenten voorgelegd, met de vraag of ze deze op volgorde wilden leggen van belangrijkheid voor hun eigen lespraktijk. De uitkomsten hiervan heb ik in onderstaande tabel geordend. Tabel 1: 10 factoren om motivatie te verhogen uit de literatuur in volgorde van belangrijkheid per geïnterviewde docent en eindvolgorde
Onderdelen ▼
Initialen ►
JS
FR
FG
RS
Jsp
MT
CG
Totaal
Eindvolgorde
Intrinsieke motivatie stimuleren
7
5
1
1
2
3
4
23
1.0
Nieuwsgierig
1
2
3
2
8
5
5
26
2.5
Goede relatie en sfeer
5
3
5
3
7
1
2
26
2.5
Nut en doelen duidelijk maken
6
1
2
7
9
2
1
28
4.0
Voldoende terugkoppeling en
4
6
4
10
6
4
6
40
5.0
9
9
6
4
3
9
3
43
6.0
2
1
7
9
4
6
9
47
7.0
3
4
9
6
10
10
8
50
8.0
Waardering laten blijken
8
7
8
5
5
8
10
51
9.5
Succeservaringen inbouwen
10
8
10
8
1
7
7
51
9.5
maken en uitdagen
reflectie Positieve verwachtingen scheppen Haalbaarheid waarborgen en plannen Zelfvertrouwen en zelfstandigheid stimuleren
Wat zijn nu de verschillen en overeenkomsten tussen de genoemde punten door de docenten uit de praktijk en het lijstje met de 10 factoren en theorieën uit de literatuur? En wat betekent dit voor de visie op ckv?
15
De kenmerken van authentieke educatie die genoemd worden door de ge誰nterviewde docenten, komen overeen met enkele punten uit de 10 factoren uit de literatuur. Intrinsieke motivatie stimuleren is het grootste kenmerk van authentieke educatie. Deze staat dan ook bovenaan in het lijstje. Nieuwsgierig maken en uitdagen hoort hier ook bij, net als het nut en de doelen duidelijk maken en een reflectie onderdeel. In tabel 1 zien we dat de 5 meest belangrijk gevonden punten overeenkomen met het ARCS model van Keller (1994). Keller is van mening dat motivatie de kwantiteit en de intensiteit van het leren kan be誰nvloeden. ARCS staat voor Attention, Relevance, Confidence en Satisfaction. In het Nederlands worden de begrippen interesse, relevantie, vertrouwen en voldoening gehanteerd. Het zijn de vier grote condities die vervuld moeten zijn zodat mensen gemotiveerd worden en blijven. Uiteindelijk komt het model van Keller ook weer uit op authentieke educatie. Het ARCS model van Keller onderscheidt dus interesse, relevantie, vertrouwen en voldoening als motivatie aspecten. Om interesse te wekken moet je als docent zorgen voor een spannende introductie van de taak. Zorg voor nieuwe gebeurtenissen in de instructie en stimuleer informatie zoekend gedrag van de leerlingen zelf. Maak gebruik van concrete begrippen en taakomschrijvingen en sluit aan op de ervaringswereld en het waardepatroon van de leerlingen om de relevantie te verhogen. Laat leerlingen zelf het nut of de doelen van de taak formuleren. Geef precies aan wat de vereisten zijn voor succes en zorg dat er binnen een taak verschillende prestatieniveaus mogelijk zijn. Leerlingen kunnen zo haalbare en uitdagende maatstaven voor zichzelf stellen. Door terugkoppeling kan de leerling zijn succes met de eigen inspanning en vermogens verbinden. Laat het afmaken van een taak altijd dezelfde consequenties hebben en zorg voor feedback die het gewenste gedrag ondersteunt. Voor voldoening zorg je door verworven kennis toe te laten passen in een natuurlijke of gesimuleerde omgeving: authentiek onderwijs.
16
Tabel 2: Correlaties tussen de rangordes van de geïnterviewde docenten onderling en de totale rangorde
JS
FG
FR
RS
JSp
MT
CG
JS
1,000
FG
,156
1,000
FR
,289
,422
1,000
RS
-,022
,378
,244
1,000
JSp
-,467
-,156
-,556*
,022
1,000
MT
,111
,511*
,378
,067
-,111
1,000
CG
-,111
,467
,422
,200
-,156
,511*
1,000
Totaal
,205
,796**
,386
,32
-,114
,568*
,523*
* = significant op 0.05 Correlaties geven de mate van relatie aan. Ze variëren van 1.0 tot –1.0. Een hoge positieve correlatie wil in dit geval zeggen dat de rangordes in grote mate overeenstemmen. Dus, wat de ene docent een belangrijke factor vindt, vindt de andere docent ook belangrijk. De correlaties waarbij dit het geval is, zijn aangegeven met een sterretje. In statistische termen gaat het hier om ‘significante’ correlaties. Een lage correlatie (in de buurt van 0) betekent dat de docenten verschillende rangordes hanteren. Er is dus geen sprake van verband tussen de twee rangordes. Een hoge negatieve correlatie wil zeggen dat wat de één belangrijk vindt de ander juist onbelangrijk vindt.
DE INTERPRETATIE VAN DEZE TABEL Wanneer we deze gegevens in een correlatietabel bekijken, zien we dat FG het meeste in overeenstemming is met het totaal, net als MT en CG. Wat verbindt deze docenten nou met elkaar? Ze zijn alle 3 van mening dat het zelf bezig zijn van leerlingen een belangrijke factor is. Er wordt gestart vanuit de leefwereld, om daarna de stap naar een kunstvorm te kunnen maken. MT geeft hier een duidelijk voorbeeld van met betrekking tot de discipline theater.
17
‘Ik probeer beeldmateriaal te verzamelen wat de leerlingen aanspreekt om ze van daaruit verder de theaterwereld in te slepen. Dus de eigen leefwereld als startpunt. Ik ben erachter gekomen dat het ‘zelf bezig zijn’ erg aanspreekt en motiverend werkt. Het is een combinatie van de leerlingen en hun interesses serieus nemen en dit een plaats geven in de les. Daarnaast vind ik het erg belangrijk ze een stapje verder te brengen, bijvoorbeeld het hoe en waarom van toneel’. (MT) Ze geven alle drie les op een manier die de titel authentieke kunsteducatie heeft. FG noemt de term zelfs tijdens het interview. JSp is het minst in overeenstemming met het totaal. Wat maakt JSp zo anders? Haar ckv aanpak wordt gekenmerkt door een combinatie van 50% theorie en 50% praktijk en ze geeft les in een dorp. Ook zij vindt het belangrijk dat de leerlingen zelfstandig en praktisch bezig zijn met het vak. Maar de factoren die zij het belangrijkste acht (eerste 5) bij het op rij leggen van de kaartjes, zijn meer gericht op de meer algemene factoren uit de literatuur in tegenstelling tot het meer vakgebonden en inhoudelijke gedeelte. Dit zijn namelijk: Succeservaringen inbouwen, intrinsieke motivatie stimuleren, positieve verwachtingen scheppen, haalbaarheid waarborgen en plannen en als vijfde waardering laten blijken. Andere docenten geven aan dat, met uitzondering van intrinsieke motivatie stimuleren, ze dit te algemene factoren vinden, die niet specifiek voor het vak ckv belangrijk zijn. Het nut en de doelen duidelijk maken, nieuwsgierig maken en uitdagen, en voldoende terugkoppeling en reflectie worden door de andere docenten veel belangrijker gevonden voor het vak ckv. JSp doet de volgende uitspraak over het nut en de doelen.
‘Ja, dat nut en doelen probeer je natuurlijk wel, maar ik denk dat je dat ook alleen maar duidelijk kan maken door het gewoon door de strot te duwen. Het is toch ook vaak zo dat als je van de middelbare school af bent, en je ergens in de twintig bent, en dan denkt, oh, dat bedoelde die docent! Maar als je puber bent heb je daar geen boodschap aan’. (JSp) In tabel 1 zien we dat succeservaringen op nummer 10 eindigen in de volgorde van belangrijkheid voor de ckv lessen. JS en FG zetten deze factor beide op de laatste plaats. JS geeft aan dat hij het leren plannen een heel belangrijke factor voor het vak vindt. De succeservaring is in zijn visie hieraan verbonden. Want als je alles op tijd inlevert, krijg je vanzelf een voldoende als cijfer en dan heb je de succeservaring.
18
FG maakt haar lesopzet heel transparant en laat de leerlingen elkaar beoordelen. Op die manier is zij bezig met succeservaringen, maar die komen in haar visie voort uit het feit dat het nut en de doelen heel helder zijn voor de leerlingen. Op die manier zorgt de leerlingen zelf voor zijn of haar succeservaring, die hoeven niet meer ingebouwd te worden. De succeservaringen zet JSp om deze reden op nummer 1:
‘We hebben gemerkt als de leerlingen iets moois gemaakt hebben en dit aan elkaar kunnen laten zien, dan kan de docent niet meer stuk en het vak niet meer stuk. En groepjes die het dan iets minder gedaan hebben durven het vaak bijna niet meer te laten zien! Maar daardoor wordt het niveau wel hoger’. (JSp) Verder hecht JSp meer belang aan de relationele omstandigheden en planning tijdens de ckv lessen. De visie van JSp komt het meest overeen met de theorie van Henri C. Schouwenburg (2002). Volgens Schouwenburg is motivatielekkage door uitstelgedrag mogelijk de grootste factor voor kwaliteitsverlies in het onderwijs. Hij gaat in op de psychologische verschillen tussen leerlingen, in het bijzonder de verschillen in motivatie, die relevant zijn voor het succes op school. De conclusies zijn volgens Schouwenburg te vinden binnen het taak-, succes-, tijd- en persoonlijkheidsmanagement. De prioriteit voor leren wordt bepaald door een relatief hoge subjectieve waarde, succeskans en een lage verkrijgtermijn van de met het leren geassocieerde beloning. Intrinsieke behoeften moet je als docent naar de voorgrond halen; dit vraagt om individueel gericht onderwijs. Studieplanning, afwisseling en extrinsieke taakbeloningen zoals een positieve beoordeling leiden tot een verhoogde motivatietoestand. Taken moeten realiseerbaar zijn en in korte termijn bezigheden opgedeeld worden; dit leidt tot kleine successen die bijdragen aan het zelfvertrouwen van de leerling. De leerling kan zelf ook een stappenplan maken. Het is belangrijk dat de termijn waarop de beloning volgt verkleind wordt. Ook de theorie van Luc Stevens (1997) en zijn CAR-model zijn van toepassing op de visie van JSp. Volgens Stevens wil een mens zich goed voelen en vanuit dat gegeven kunnen groeien. Er moet dan aan drie basisbehoeften worden voldaan, namelijk: 1. competentie (geloof in eigen kunnen) 2. autonomie (ontplooiing van de zelfstandigheid) 3. relatie (contact met medeleerlingen en docenten) Een belangrijk aspect dat in andere theorieĂŤn niet zo naar voren komt is het laatste aspect van het CAR-model, namelijk relatie. Geef leerlingen het gevoel dat ze gewaardeerd worden, laat er een goede basis sfeer in de klas ontstaan door samen aan iets te werken en bevorder hierdoor het onderlinge contact.
19
1.4 OPLOSSINGEN EN VERBETERPUNTEN
OPLOSSINGEN EN VERBETERPUNTEN Het laatste onderdeel van het interview gaat over mogelijke oplossingen en verbeterpunten voor het vak ckv ten aanzien van de motivatie. FG geeft als enige in het interview met deze benamingen aan dat sociaal leren, authentiek onderwijs, misschien wel eens de oplossing zou kunnen zijn voor motivatieproblemen bij dit vak. Door een levensechte situatie te creëren met een externe opdrachtgever, zijn de leerlingen afhankelijk van elkaar en van zichzelf, ze kunnen niet meer terug vallen op de docent. Verder geeft ze aan dat door je lesopzet transparant te maken en op stencil aan te bieden je de doelen en het nut van de lessen duidelijk kunt maken aan de leerlingen; ze moeten weten hoe, wat en waarom. Ze laat leerlingen elkaar beoordelen en er moet een goede reflectie na elke opdracht of onderdeel plaats vinden. Ook denkt ze dat motivatie op gang wordt gebracht door het bieden van een keuze.
‘Als er een beperkte keuze inzit, gaan ze veel gerichter lezen en kijken wat ze zelf dan willen’. (FG) CG geeft aan dat de klassen waaraan ze les geeft te groot zijn om het vak te organiseren zoals ze graag zou willen. Leerlingen kunnen in iets kleinere groepen ervaringen met elkaar delen, ze leren en reflecteren dan samenwerkend. Ook denkt CG dat je gebruik moet maken en leerlingen bewust moet maken van de kunst en cultuur die al in hun leven is. FR geeft aan dat het programma van vakken als tekenen en muziek in de onderbouw al onderdelen moet bevatten van het vak ckv. Er wordt dan een doorlopende leerlijn gecreëerd die onderbouw en bovenbouw meer laat samensmelten.
‘En nu is het eigenlijk toch teveel in de onderbouw dat we het handje doen vasthouden, zo van kom maar mee, en in de bovenbouw moet je ineens op de fiets naar stadsdeel weet ik veel en dat is toch een beetje een grote stap’. (FR) Ook JS is het ermee eens dat in het programma een goede opbouw moet zitten, ieder jaar wordt de leerlingen weer een nieuw stukje van het vak aangeboden zodat de motivatie en de interesse en nieuwsgierigheid hoog blijven. Dit kan je onder andere doen door het instrumentarium (qua termen) steeds op te bouwen en goed te verstrekken. En hij zegt ook te denken aan de negatieve kant van het motiveren, door het geven van lage cijfers als iets niet aan de eisen voldoet.
20
‘Ik mis hier de negatieve kant van motiveren. En dat is het heel streng zijn, je moet heel hoge eisen stellen aan dat wat ze inleveren. Want dat geeft op een gegeven moment zoiets van, oh dat is niet zomaar even goed, je moet er echt iets voor doen. Want je moet niet verwachten dat de motivatie bij ckv ineens veel meer is. Hoewel bij open lesvormen ze de motivatie op een gegeven moment wel gaan vinden. Je moet ze alleen wel eerst een trap achter hun reet geven om te zorgen dat ze aan het werk gaan. Die motivatie van puur die enen geven is heel negatief maar het moet bij 4 havo’.(JS) JSp geeft als verbeterpunt aan het gebruik maken van een carrousel systeem. Als je klassen kunt doorschuiven naar verschillende docenten met ieder een eigen expertise houdt je het vak voor de leerlingen interessant en afwisselend en is het niveau hoger. Gezien ze in een dorp lesgeeft zou zij ook meer mogelijkheden willen hebben om weg te gaan tijdens de lessen. Het nut en de doelen duidelijk maken vindt zij minder belangrijk om de volgende reden.
‘Het is toch ook vaak zo dat als je van de middelbare school af bent, en je ergens in de twintig bent, en dan denkt, oh, dat bedoelde die docent! Of dat wilden ze ermee. Maar als je puber bent heb je daar geen boodschap aan’. (JSp) RS geeft aan dat een oplossing voor het motivatieprobleem het aanbrengen van een duidelijke structuur zou kunnen zijn, ook door keuzemogelijkheden te bieden. Je maakt stapjes vanuit de vertrouwde omgeving naar verschillende kunstvormen. Ook moet je waardering laten blijken voor hun leefwereld en interesses, en kunnen improviseren als je merkt dat een bepaalde activiteit, opdracht of onderwerp aanslaat in de klas door er verder op door te gaan. Verder laat hij het vak pas in de helft van de vierde klas beginnen, en het loopt tot en met de vijfde klas.
‘Dat wilden we omdat als ze wat ouder zijn ze iets beter de link met kunst oppakken dan als ze jonger zijn. Ja, het doel is dat ze anders leren kijken, dat ze hun eigen grens verleggen. Maar de vraag is, kun je die grens van een leerling wel verleggen als die er nog niet aan toe is? Dat is een cruciale vraag bij dit vak’. (RS) MT is van mening dat zelfstandig werken en het serieus nemen van de interesses van de leerlingen en daar iets mee doen kan bijdragen aan een verhoogde staat van motivatie.
21
Samenvattend kom ik op de volgende genoemde punten uit, te verdelen in punten die betrekking hebben op schoolniveau, op klassenniveau en op lessenniveau. Op school (organisatie en structuur) niveau: -
Kleinere klassen; niet meer dan 25 leerlingen
-
Gedeelte van het vak in de onderbouw introduceren; programma goed opbouwen
-
Het vak ckv pas zo laat mogelijk in het vierde jaar programma laten starten
-
Carrousel systeem; iedere docent kan lessen geven in zijn of haar expertise
-
Meer mogelijkheden om activiteiten te ondernemen tijdens de lessen; blokuren of de lessen aangrenzend aan de pauze of aan het einde van de dag
-
Het geven van cijfers in de cijfercultuur van scholen
-
Authentiek leren; werken met een externe opdrachtgever
Op klassen niveau: -
Een combinatie van samenwerkend leren en zelfstandig werken; ervaringen laten delen en elkaar beoordelen
-
Het bieden van een beperkte keuze in opdrachten en activiteiten; op inschrijving
-
Gebruik maken van de belevingswereld van de leerlingen; stapjes maken vanuit de vertrouwde omgeving naar verschillende kunstvormen
-
Interesses van de leerlingen serieus nemen en waardering daarvoor laten blijken
-
De expertise van leerlingen inzetten tijdens de lessen
-
Instrumentarium qua termen goed verstrekken
-
Structuur aanbrengen door het bieden van keuzemogelijkheden
-
Improviseren als je merkt dat een bepaald onderdeel de klas erg bezighoud
-
Goede reflectie
Op lessen niveau: -
Lesopzet transparant maken voor de leerlingen; het nut en de doelen zijn dan helder
-
Hoge eisen stellen aan wat er ingeleverd wordt; niet zomaar een standaard aanhouden uit een methode
-
Open lesvormen
22
HOOFDSTUK 2 MIJN EIGEN LESPRAKTIJK AANGEPAST In mijn eigen lespraktijk probeer ik aan de hand van de 10 meest motiverende factoren de CKV-1 lessen in te richten. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van mijn visie op de inrichting van het vak en hoe dit in de praktijk het afgelopen schooljaar verlopen is. Het eerste plan was dit hoofdstuk te koppelen aan de ideeĂŤn en standpunten van de leerlingen om te kijken of de aangepaste lessen effect hadden, maar dit is wegens tijdgebrek niet gelukt.
23
2.1 AANBEVELINGEN UIT HET LITERATUURONDERZOEK
SAMENVATTING VAN DE AANBEVELINGEN Dit is een samenvatting van de tekst uit het literatuuronderzoek waarvan uit ik ben gaan kijken hoe ik mijn lessen in de praktijk aan zou passen en hoe dat is verlopen. Het is mijn visie op de punten die uit het literatuuronderzoek naar voren kwamen. De beschrijving van hoe ik mijn lessen ten uitvoering heb gebracht volgt in hoofdstuk 2. 2. INTRINSIEKE MOTIVATIE Bij het vak CKV-1 moet vooral op de intrinsieke interesses van de leerling worden ingespeeld. Het vak kent een individuele leerroute met individuele leerinhoud. Leerlingen mogen zelf een keuze voor culturele activiteiten maken, een eigen mening geven en veel praktische opdrachten zijn aan een eigen vrije keuze en uitwerking gekoppeld. Dit geeft de docent de kans om de intrinsieke motivatie van iedere individuele leerling tot grote hoogte te stimuleren. Hoe stimuleer je de intrinsieke motivatie verder dan? Onder de komende kopjes met kernbegrippen een aantal aanbevelingen die bijdragen aan het verhogen van de intrinsieke motivatie van leerlingen voor het vak CKV-1. INDIVIDUELE DOELEN Iedere leerling heeft een andere bagage op het gebied van kunst en cultuur. Dit komt naar voren in de kunstautobiografie die de leerlingen in de eerste les maken. Gebruik deze kunstautobiografie om leerlingen zelf bij iedere taak doelen te laten stellen, om zo het nut van het vak voor iedere leerling in beeld te brengen. Gebruik het bij de introductie van het vak om duidelijk te maken dat de leerling aan geeft wat hij of zij wil leren. Op die manier krijgt het vak voor de leerling meteen een waarde. Geef bij iedere taak precies aan wat de vereisten zijn voor succes. Dit kan op een manier die voor de hele klas geldt, maar verbindt ook aan ieder doel dat de leerling zichzelf gesteld heeft een succes wanneer dit doel behaald wordt. Op die manier zorg je ervoor dat voor iedere leerling het ervaren van succes mogelijk is, er zijn dan namelijk verschillende prestatieniveaus. Leerlingen kunnen zo haalbare en uitdagende doelen voor zichzelf stellen. Dit draagt tevens bij aan het gevoel dat leerlingen zelf ook iets in te brengen hebben, in plaats van dat de docent alleen dingen oplegt. INTRODUCTIE & RELEVANTIE Voor CKV-1 geldt dat er een spannende introductie op ieder nieuw thema gegeven moet worden. Bouw telkens andere manieren om een introductie geven in bij het geven van de instructie. Laat een thema tot leven komen door niet alleen erover te spreken, maar ondersteun je verhaal met beeld en geluid, neem de leerlingen ergens mee naartoe ter introductie of start met een opdracht waarin je de leerlingen zelf op
24
onderzoek uit laat gaan naar het nieuwe thema. Kortom: prikkel je leerlingen en breng je enthousiasme over. Wanneer de taak voor het nieuwe thema omschreven wordt, zorg dan dat je concrete begrippen gebruikt, en zet je taakomschrijving op papier. Dit schept duidelijkheid. Maak de opdrachten in de beginfase niet te moeilijk, maar zorg tegelijkertijd voor uitdagingen en differentiaties in niveaus binnen de opdracht. Om leerlingen verder mee te nemen in de wereld van kunst en cultuur, is het van belang de introductie van je thema te starten met een onderwerp dat bij de belevingswereld en het waardepatroon van de leerlingen ligt. Dit verhoogt de relevantie van het onderwerp voor de leerlingen, maar ook het plezier dat leerlingen in het leren moeten krijgen. Wanneer die stap gemaakt is kan je verder gaan en ze meenemen in een stukje kunst of cultuur dat ze nog niet kennen. Het resultaat van de activiteit of taak moet dus altijd een duidelijk nut of doel hebben, de relevantie. Theorie en begrippen kunnen hierbij een goede ondersteuning bieden. VOLDOENING Voor voldoening zorg je door de verworven kennis toe te laten passen in een natuurlijke of gesimuleerde omgeving. De praktische activiteiten kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Stel de opdrachten samen op een manier waardoor de taakomschrijving net zo is als in een levensechte situatie. We kunnen dit principe terug vinden in de authentieke kunsteducatie. Ook kan je gebruik maken van het feit dat het eindwerk gepresenteerd zal worden in de school of erbuiten. STUDIEPLANNING Om te voorkomen dat de motivatie daalt omdat het volbrengen van een taak steeds maar weer uitgesteld wordt, is het van belang een planning te maken voor het te behandelen thema. Bouw steeds moment in om tussentijdse reflecties plaats te laten vinden. Geef niet een opdracht die over een gehele periode doorloopt, maar deel het in door kleine deelopdrachten te geven. Verklein de beloningstermijn. De deadlines voor die deelopdrachten moeten duidelijk zijn voor de leerlingen. Op die manier blijft de vaart in de opdracht zitten en kunnen de leerlingen gemotiveerd doorwerken naar een goed eindresultaat. Het SMART plannen kan een methode zijn om leerlingen voor zichzelf een stappenplan te laten maken. Voor zowel prestatiemotivatie gerichte leerlingen als voor faalangstige leerlingen is studieplanning een belangrijk hulpmiddel om tot een juist resultaat te komen. ZELFVERTROUWEN & EIGENWAARDE Gunstige opvattingen over de eigen persoon gaan gepaard met plezierige gevoelens, nieuwsgierig zijn, initiatief tonen en actie ondernemen. Allemaal factoren die we bij een intrinsiek gemotiveerde persoon terug zien. Bij het vak CKV-1 wordt er veel nadruk gelegd op de zelfstandigheid en de eigen mening van een leerling. Het is daarom belangrijk binnen de lessen bij te dragen aan het zelfvertrouwen van de leerlingen. Hoe kan je dat doen? Geef leerlingen de kans om succeservaringen te hebben, deel een grote taak op in deeltaken, korte termijn bezigheden, en geef duidelijke reflecties tijdens tussentijdse beoordelingen van de leerling. Op die manier kan de leerling zich verbeteren.
25
De leerling moet de juiste verwachting over zichzelf hebben; ook hierbij is het individuele leren en het zelf stellen van doelen een belangrijk hulpmiddel. Een stappenplan kan ook helpen de verwachtingen die de leerling aan het begin van de opdrachten van zichzelf heeft te ondersteunen. Geef de leerling hierbij de ruimte om de eigen kwaliteiten te laten zien. RELATIE –SFEER – WAARDERING – VEILIGHEID Het denken in goed of fout moet genuanceerd worden, iets kan goed of minder goed gaan, iets kan begrepen worden of niet. Het vak is bij uitstek geschikt om leerlingen niet in termen van goed of fout te beoordelen, het gaat namelijk meestal om de eigen ervaring en mening van de leerlingen. Geef ze het gevoel dat ze gewaardeerd worden, laat er een goede basis sfeer in de klas ontstaan door samen aan iets te werken (bijvoorbeeld een praktische opdracht bij een thema) en bevorder hiermee het onderlinge contact. Contact tussen de leerlingen kan je bijvoorbeeld bevorderen door tafels in groepen te zetten. Om veiligheid te creëren moet de taak haalbaar zijn voor elke leerling; er zijn verschillende niveaus mogelijk. Geef leerlingen het gevoel dat omgang en contact op prijs worden gesteld, laat ze zich veilig voelen om vragen te stellen en hun problemen te benoemen. Maak de leerlingen duidelijk dat vragen en problemen voor de hele klas relevant zijn, en dat er dus geen stomme vragen bestaan. Stimuleer tevens tot het nemen van eigen initiatieven, de leerlingen moeten zelfstandig dingen durven ondernemen. AFWISSELING Het is bekend dat een van de redenen dat leerlingen weinig motivatie voor het vak hebben komt doordat er veel tijdrovende verslagen gemaakt moeten worden. Laat leerlingen ook op andere manieren reflecteren op een ervaring die ze gehad hebben met kunst of cultuur. Dit kan bijvoorbeeld door een klassikale discussie, een praktische verwerking of simpelweg een gesprek met de leerling. Leerlingen vinden het van belang dat hier genoeg tijd voor vrij gemaakt wordt. Wissel moeilijke taken en activiteiten af met gemakkelijkere, vooral in het begin van het vak moet de lat niet te hoog gelegd worden om afschrikken te voorkomen. TERUGKOPPELING & REFLECTIE Door middel van het kunstdossier geeft de docent terugkoppeling op de afgeronde taken. Tussentijdse terugkoppeling is echter minstens zo belangrijk om ervoor te zorgen dat leerlingen gemotiveerd aan een taak blijven werken. Door terugkoppeling te geven door middel van het kunstdossier, kunnen leerlingen het behaalde succes met de eigen inspanning en vermogens verbinden. Geef bij iedere afronding van een taak feedback over wat de leerling goed gedaan heeft, en wat er de volgende keer beter kan. Je moet het gewenste gedrag ondersteunen door er een waardering aan te koppelen. Laat het afmaken van een taak altijd dezelfde consequenties hebben.
26
2.2 BESCHRIJVING EIGEN LESPRAKTIJK BESCHRIJVING EIGEN LESPRAKTIJK De intrinsieke motivatie, voor iedere leerling anders, heb ik vooral geprobeerd te stimuleren door de leerlingen een keuze te bieden binnen de opdrachten die je geeft, en voor welke culturele activiteiten ze gaan ondernemen. Deze keuze moet ook weer niet te groot zijn, want dan raken de leerlingen overspoeld met informatie en raak je de interesse kwijt. Een gedeelte van het CKV programma volgen alle leerlingen. Zodra ze aan de praktische verwerking beginnen, komen er keuze mogelijkheden in het programma voor de leerlingen. Bij mode bijvoorbeeld, kiest een deel van de klas ervoor te gaan ontwerpen en lopen in de afsluitende modeshow, en het andere deel volgt een programma dat gericht is op de analyse van verschillende onderwerpen die met mode te maken hebben. Zo fotograferen zij mensen op straat en delen deze mensen in onder bepaalde stromingen die aan bod zijn gekomen bij de geschiedenis van de mode. Dit onderdeel is ook verwant aan jeugdculturen, dat dicht bij de leefwereld van de jongeren ligt. Verder doen ze een etalage analyse op het Koningsplein, en maken ze in verschillende groepjes een PowerPoint over de geschiedenis van de mode. Bij de culturele activiteiten bied ik per discipline bied ik per periode 2 a 3 activiteiten aan, die de leerlingen voor hun eigen culturele activiteit kunnen gebruiken. Als ze zelf met een goede activiteit komen, dan mogen ze die ook doen. Bij bijvoorbeeld het onderdeel film, zeg ik tegen de leerlingen dat ze naar een film moeten gaan in een filmhuis. Hollywood films die ze toch al zien in de grote bioscopen zijn dan even verboden. Ook wordt de intrinsieke motivatie naar mijn idee in de lessen gestimuleerd door meer overleg met de leerlingen te plegen over wat aanspreekt en zinvol is. Wat de een als vernieuwend ervaart, kan voor de ander namelijk als vanzelfsprekend gelden. Een programma op maat dus. In de kunstautobiografie die ze in het begin van het jaar schrijven, laat ik iedere leerling drie punten noteren die ze met dit vak willen bereiken. Bijvoorbeeld het bezoeken van een bepaald museum of voorstelling, of het uitvoeren van een opdracht, het vergaren van bepaalde kennis. Om het nut en de doelen van het vak voor iedere leerling duidelijk te krijgen, kun je de leerlingen dus drie doelen voor zichzelf laten stellen. Naar aanleiding van die doelen kan je de leerling sturen, zodat het vak voor hem/haar zinvol zal zijn. Iedere leerling bevindt zich namelijk op een ander niveau op het gebied van ervaring met kunst en cultuur. Bij de afsluiting wordt erop gelet of deze punten behaald zijn, en wordt er geĂŤvalueerd waarom dit wel of niet gelukt is.
27
De opdrachten rond een groter thema worden verdeeld in kleine deelopdrachten, zodat de leerlingen het overzicht behouden en mits ze de opdrachten op tijd inleveren, waardering krijgen (cijfer of commentaar om verder te kunnen) voor wat ze tot dan toe gedaan hebben; de succeservaringen. Op die manier krijgt de leerling steeds feedback over de stand van zaken en over zijn/haar werkproces. Op het Spinoza Lyceum komen de volgende thema’s (in de vorm van disciplines) aan bod: 1. Smaak: architectuur en beeldende kunst 2. Media: fotografie en audiovisuele vormgeving (film en muziek) 3. Mode: ontwerpen en analyseren 4. Theater en Dans: videofragmenten en het bezoeken van een voorstelling 5. Interdisciplinair (alleen vwo): het maken van een voorstelling Per thema is er steeds een korte theoretische introductie, waarna we gezamenlijk ten minste 1 activiteit per periode samen ondernemen, en waaraan een praktische opdracht gekoppeld is. Nieuwsgierige leerlingen zou je kunnen creÍren door iets uit de eigen belevingswereld te koppelen aan iets nieuws. Bijvoorbeeld, er was een jaar geleden een expositie van Kate Moss, fotomodel, in het FOAM, fotografie museum te Amsterdam. Zo verbind je de interesse van de leerling (lage kunst) aan iets nieuws, een fotografiemuseum (hoge kunst). Uitdagen doe ik door de leerlingen te verbazen, doelen te stellen die net iets te hoog gegrepen zijn (voor het vwo), maar ook door beperkte keuze mogelijkheden in opdrachten te bieden. Het gebruik van een studiewijzer helpt de leerlingen vooraf te leren plannen, en deze geeft duidelijkheid over wat wanneer klaar moet zijn of ingeleverd moet worden. Als je deze studiewijzer aan het begin van iedere periode met de klassen bespreekt, ontstaan er ook veel minder misverstanden over het inleveren van bepaalde zaken. Het gebruik van studiewijzers en daltonwijzers voor alle vakken is typerend voor het daltononderwijs dat op het Spinozalyceum gegeven wordt. Reflectie kan extra worden benadrukt door korte gesprekken over het kunstdossier, ongeveer 4 keer per jaar. Dit onderdeel heb ik nog niet toe kunnen passen binnen mijn eigen lespraktijk vanwege een tijdtekort. Voor het komende schooljaar wil ik deze reflectielessen in het lesprogramma inbouwen, aan het einde van elke periode.
28
HOOFDSTUK 3 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN In dit derde en laatste hoofdstuk zijn de conclusies van dit onderzoek te vinden. Deze zijn aan de hand van de onderzoeksvragen opgezet. Het laat de verbinding zien tussen hoofdstuk 1 en 2, de conclusies die ik hieruit kan trekken en de aanbevelingen die ik aan de hand hiervan kan doen. Het doel van dit onderzoek was het in beeld brengen van de actuele situatie binnen het vak CKV met betrekking tot de inrichting van het vak en de problemen die spelen, met nadruk op de motivatieproblemen van leerlingen voor dit vak. De onderzoeksvragen luiden: 1. ‘Hoe denken docenten de motivatie voor het vak ckv te kunnen verhogen, en hoe staat dit in verhouding met motivatietheorieën?’ 2. ‘Hoe verhoudt mijn eigen lespraktijk zich tot de motivatietheorieën en welke verbeteringen kunnen gedaan worden?’ Hoofdstuk 3.1 gaat over de conclusies ten aanzien van de eerste onderzoeksvraag, hoofdstuk 3. 2 over de tweede. Een deel van de conclusies zijn gelijk te trekken uit de beschrijvingen in de eerste twee hoofdstukken. In hoofdstuk 3.3 zijn de aanbevelingen te vinden die ik aan de hand van dit onderzoek kan doen.
29
3.1 ONDERZOEKSVRAAG 1 De eerste onderzoeksvraag splits ik binnen dit hoofdstuk uit in twee delen. 1. Hoe denken docenten de motivatie bij leerlingen voor het vak ckv te kunnen verhogen? 2. Hoe staat dit in verhouding met motivatietheorieĂŤn? De eerste vraag wordt beantwoord aan de hand van de bevindingen uit hoofdstuk 1.2 en 1.4. De tweede vraag aan de hand van de bevindingen uit hoofdstuk 1.2 en 1.3. Aan het einde van dit hoofdstuk komt de conclusie van de gehele onderzoeksvraag 1 aan bod.
30
‘HOE DENKEN DOCENTEN DE MOTIVATIE BIJ LEERLINGEN VOOR HET VAK CKV TE KUNNEN VERHOGEN EN HOE STAAT DIT IN VERHOUDING MET MOTIVATIETHEORIEEN?’ Hoofdstuk 1.2 ging over wat de geïnterviewde ckv docenten al doen in de lessen om de motivatie van hun leerlingen te verhogen. De punten die door de docenten genoemd werden zijn: Leerling gericht onderwijs: -
Weinig frontaal lesgeven;
-
Leerlingen veel zelfstandig en praktisch bezig laten zijn;
-
Starten met onderwerpen die dicht bij de eigen leefwereld van de groep liggen;
-
Lessen op maat - kijken waar leerlingen en klassen gevoelig voor zijn;
-
Het bieden van keuzemogelijkheden in opdrachten en activiteiten.
Samenwerkend en buitenschools leren: -
Samenwerken in kleine groepjes;
-
Veel activiteiten aanbieden en ondernemen;
-
Opdrachten met een buitenschoolse opdrachtgever;
-
Opdrachten in een levensechte situatie.
Het is opvallend dat deze punten enkel kenmerken van authentieke (kunst)educatie vertegenwoordigen. In het onderzoek ‘Thuiskunst en Schoolkunst’ van Haanstra en Vogelaar (2007) wordt over authentieke kunsteducatie een duidelijke uitleg gegeven met behulp van de begrippen ‘thuiskunst’ en ‘schoolkunst’. Dat wat leerlingen op school maken in hun lessen beeldende vorming (tekenen, ckv) wordt in het onderzoek aangeduid met ‘schoolkunst’. Het is kunst die vaak los staat van actuele ontwikkelingen in de professionele kunst en los staat van de alledaagse kunstbeleving en kunstbeoefening van leerlingen, maar die wel functioneel is binnen het instituut school. Tegenover schoolkunst staat het ideaal van authentieke kunsteducatie, die tracht door het aanbieden van levensechte probleemsituaties de relatie met van wat jongeren zelf spontaan aan kunstzinnige activiteiten ondernemen (‘thuiskunst’) te handhaven, maar tevens een toegang wil verschaffen tot het domein van de experts en de vakdiscipline. Het omvat zoals we zien leerling gericht onderwijs, er wordt veel gebruik gemaakt van samenwerkend leren en er wordt gewerkt in levensechte, soms buitenschoolse leersituaties. Verder worden nog genoemd: de kleinschaligheid bij het ondernemen van activiteiten en ook binnen de lessen, voldoende afwisseling in lesvormen en goed materiaal om te enthousiasmeren. Ook de negatieve kant van het motiveren van leerlingen wordt genoemd; ze moeten het gewoon doen, anders wordt het zichtbaar in hun cijfers.
31
Mogelijke oplossingen en verbeterpunten die werden genoemd in hoofdstuk 1.4. Op school (organisatie en structuur) niveau: -
Kleinere klassen; niet meer dan 25 leerlingen
-
Gedeelte van het vak in de onderbouw introduceren; programma goed opbouwen
-
Het vak ckv pas zo laat mogelijk in het vierde jaar programma laten starten
-
Carrousel systeem; iedere docent kan lessen geven in zijn of haar expertise
-
Meer mogelijkheden om activiteiten te ondernemen tijdens de lessen; blokuren of de lessen aangrenzend aan de pauze of aan het einde van de dag
-
Het geven van cijfers in de cijfercultuur van scholen
-
Authentiek leren; werken met een externe opdrachtgever
Op klassen niveau: -
Een combinatie van samenwerkend leren en zelfstandig werken; ervaringen laten delen en elkaar beoordelen
-
Het bieden van een beperkte keuze in opdrachten en activiteiten; op inschrijving
-
Gebruik maken van de belevingswereld van de leerlingen; stapjes maken vanuit de vertrouwde omgeving naar verschillende kunstvormen
-
Interesses van de leerlingen serieus nemen en waardering daarvoor laten blijken
-
De expertise van leerlingen inzetten tijdens de lessen
-
Instrumentarium qua termen goed verstrekken
-
Structuur aanbrengen door het bieden van keuzemogelijkheden
-
Improviseren als je merkt dat een bepaald onderdeel de klas erg bezighoud
-
Goede reflectie
Op lessen niveau: -
Lesopzet transparant maken voor de leerlingen; het nut en de doelen zijn dan helder
-
Hoge eisen stellen aan wat er ingeleverd wordt; niet zomaar een standaard aanhouden uit een methode
-
Open lesvormen; het nieuwe leren
Wat is nu de betekenis van dit alles? Ook de punten die de docenten noemen ter verbetering van het vak en de oplossingen voor het motivatieprobleem tonen kenmerken van authentieke educatie, vooral als we letten op de punten die op ‘klassen niveau’ genoemd worden. Een van de docenten benoemt die oplossing zelf al met de term authentieke kunsteducatie. Het lijkt erop dat de oplossing dan ook in deze theorie gezocht moet worden.
32
CONCLUSIE Uit bovenstaande punten kan ik een aantal conclusies trekken. De theorie van authentieke (kunst)educatie, ook wel ‘het nieuwe leren’ genoemd, laat veel overeenkomsten zien met de visies van de geïnterviewde docenten over het vak ckv. Het gaat dan om de punten die zij zelf aandragen ter verhoging van de motivatie van leerlingen en de punten die genoemd worden ter verbetering van het vak. De kracht van authentieke kunsteducatie is de verbinding van twee zaken. Als in het onderwijs aandacht is voor deze zaken, blijven de interne drijfveer en motivatie van de leerling behouden: -
Aansluiten bij de spontane uitingen van leerlingen en bij hun alledaagse kunstbeoefening en kunstbeleving (de belevingswereld)
-
Het verschaffen van toegang tot de wereld van de experts en de vakdisciplines
Tegenover ‘schoolkunst’ staat dus het ideaal van authentieke kunsteducatie, die tracht door het aanbieden van levensechte probleemsituaties de relatie met van wat jongeren zelf spontaan aan kunstzinnige activiteiten ondernemen (‘thuiskunst’) te handhaven, maar tevens een toegang wil verschaffen tot het domein van de experts en de vakdiscipline. Dit is een opvatting die aansluit op de doelstellingen van het vak ckv. Authentiek leren is gebaseerd op constructivistische opvattingen over leerprocessen. Voor constructivisten is leren een actief en constructief proces: nieuwe informatie wordt gekoppeld aan reeds aanwezige voorkennis en vaardigheden. Kennis die leerlingen op deze manier opdoen, is betekenisvol omdat de kennis voortbouwt op inzichten die zij in een eerder stadium al hebben verworven. Leren is dus altijd verbonden met de persoonlijke context van de leerling. Authentiek leren vindt bij voorkeur plaats in praktijkgerichte en levensechte contexten: leerlingen gaan zelf actief aan de slag met nieuwe informatie. Zij structureren hun eigen leerproces en reflecteren hierop. Communicatie en interactie met anderen spelen een rol bij dit proces. Het nieuwe leren is op verschillende manieren uitgewerkt. De diverse invullingen zijn in de basis gelijk, maar hebben eigen kenmerken en accenten. Zo zijn er onder meer Effectief leren, Natuurlijk leren, Leerstijlgericht leren, Samenwerkend leren, Competentie(gericht) leren.
33
De algemene kenmerken van authentieke kunsteducatie op een rijtje: -
Leerling gericht onderwijs is het uitgangspunt
-
Leerlingen bouwen zelf kennis en inzicht op
-
Het voort bouwen op de aanwezige kennis en inzichten
-
Er wordt rekening gehouden met verschillende leerstijlen en meervoudige intelligentie (differentiatie)
-
De dialoog met de sociale en culturele omgeving is een belangrijk instrument om tot nieuwe, betekenisvolle kennis te komen
-
Leren vindt plaats in specifieke, authentieke situaties (krachtige leeromgeving)
-
Leerlingen leren het eigen leren vorm te geven en te sturen
-
De docent is coach en begeleidt, stimuleert en ondersteunt de leerlingen
Het vak ckv heeft als doelstelling: ‘De leerling kan een gemotiveerde keuze maken voor voor hem betekenisvolle activiteiten op het gebied van kunst en cultuur, op grond van: ervaring met deelname aan culturele activiteiten, kennis van kunst en cultuur, praktische activiteiten op het gebied van een of meer kunstdisciplines, de reflectie daarop.' Het handelingskarakter van CKV staat voorop: Een leerling moet ervaren wat kunst en cultuur is. De constructivistische opvattingen die aan de basis liggen van authentiek leren, sluiten goed aan bij de uitgangspunten van kunsteducatie. Bij ckv gaat men uit van uit een actieve, een receptieve en een reflectieve component. Tussen deze componenten bestaat een samenhangende relatie: leerlingen zijn zowel probleemoplossend, creërend en beschouwend bezig.
Bij reflectieve kunstbeoefening moet een kunstbeschouwer tot een eigen 'oplossing' komen om zo betekenis en waardering aan het kunstwerk te kunnen verlenen.
Bij actieve kunstbeoefening gaat het om persoonlijke expressie en om persoonlijke of gezamenlijke beleving.
Bij receptieve cultuurdeelname gaat het om het inpassen van onbekende ervaringen in eerder opgebouwde culturele kennis en ervaring.
Ook blijken er opvallende gelijkenissen tussen de doelen van ckv en de leerstijlen van Kolb: 1. Actief: concreet en actief bezig zijn met kunstzinnige middelen (ervaren en doen) 2. Productief: een artistiek concept of experiment opzetten en uitvoeren (denken en doen) 3. Receptief: het ondergaan en beschouwen van kunst (voelen, kijken, luisteren) 4. Reflectief: nadenken over kunst (kijken, luisteren, denken).
34
HOE STAAT DIT IN VERHOUDING MET DE MOTIVATIETHEORIEEN? Wat zijn nu de verschillen en overeenkomsten tussen de genoemde punten door de docenten uit de praktijk en het lijstje met de 10 factoren en theorie谷n uit de literatuur? De kenmerken van authentieke educatie die genoemd worden door de ge誰nterviewde docenten, komen overeen met enkele punten uit de 10 factoren uit de literatuur. Intrinsieke motivatie stimuleren is het grootste kenmerk van authentieke educatie. Deze staat dan ook bovenaan in het lijstje. Nieuwsgierig maken en uitdagen hoort hier ook bij, net als het nut en de doelen duidelijk maken en een reflectie onderdeel. De 5 meest belangrijk gevonden factoren van het rijtje uit het literatuuronderzoek komen overeen met het ARCS model van Keller (1994). Keller is van mening dat motivatie de kwantiteit en de intensiteit van het leren kan be誰nvloeden. ARCS staat voor Attention, Relevance, Confidence en Satisfaction. In het Nederlands worden de begrippen interesse, relevantie, vertrouwen en voldoening gehanteerd. Het zijn de vier grote condities die vervuld moeten zijn zodat mensen gemotiveerd worden en blijven. Uiteindelijk komt het model van Keller, zoals we zagen in hoofdstuk 1.3, ook weer uit op authentieke educatie. Hiermee zorg je volgens zijn theorie voor voldoening. CONCLUSIE Enkele factoren uit het rijtje van 10 worden door de meeste docenten als algemene factoren beschouwd, die niet speciaal belangrijk zijn voor de inrichting en uitvoering van het vak ckv. Deze factoren zijn: Succeservaringen inbouwen, waardering laten blijken, zelfvertrouwen en zelfstandigheid stimuleren, haalbaarheid waarborgen en plannen en positieve verwachtingen scheppen. Sommige van deze factoren lijken ook dubbelop te zijn. De intrinsieke motivatie stimuleer je bijvoorbeeld door te starten vanuit de belevingswereld van de leerlingen. Eigenlijk omvat dit al het onderdeel waardering laten blijken; je neemt de leefwereld van de leerlingen serieus. Zelfvertrouwen en eigenwaarde stimuleren wordt als resultaat gezien van succeservaringen; hieruit komen weer een aantal eigenschappen naar voren. Theorie geeft namelijk aan dat zelfvertrouwen stimuleren en een positief zelfbeeld gepaard gaan met nieuwsgierige leerlingen, actie ondernemen en initiatief tonen en plezierige gevoelens. De intrinsieke motivatie stimuleren door het bieden van keuzemogelijkheden, het nut en de doelen duidelijk maken, nieuwsgierig maken en uitdagen, en voldoende terugkoppeling en reflectie worden door de meeste ge誰nterviewde docenten veel belangrijker gevonden voor het vak.
35
CONCLUSIE GEHELE ONDERZOEKSVRAAG 1 ‘HOE DENKEN DOCENTEN DE MOTIVATIE BIJ LEERLINGEN VOOR HET VAK CKV TE KUNNEN VERHOGEN EN HOE STAAT DIT IN VERHOUDING MET MOTIVATIETHEORIEEN?’ Docenten denken de motivatie bij leerlingen voor het vak ckv te kunnen verhogen door deze belangrijkste punten. Het gaat hier om leerling gericht onderwijs, waarbij gebruik wordt gemaakt van samenwerkend en buitenschools leren. Er is hierbij sprake van een open lesvorm. De principes van authentieke kunsteducatie kunnen hier worden toegepast. Motiverende factoren voor het vak ckv volgens de praktijk: -
Het geven van lessen op maat; bieden van beperkte keuzemogelijkheden starten vanuit de belevingswereld
-
Weinig frontaal lesgeven, veel praktisch, actief en reflectief bezig te zijn
-
Samenwerkend leren (kleine groepjes), gebruik maken van de expertise van de leerlingen en zelfstandig laten werken
-
Kleinschalig, maar veel activiteiten ondernemen
-
Opdrachten in een levensechte situatie; opdrachtgever
-
Duidelijke structuur aanbieden en instrumentarium en onderwerpen opbouwen
-
Een goede reflectie in verschillende vormen
Het werken in thema’s, het stellen van duidelijke eisen, het nut en de doelen duidelijk maken door een transparante lesopzet en het geven van cijfers zijn punten die voor de opzet die de docent aan het begin van het jaar maakt belangrijk. Verder zijn er punten die genoemd worden met betrekking op de schoolstructuur. De ideale situatie zou zijn dat er kleine klassen zijn (niet meer dan 25 leerlingen), gedeeltes van het vak al in de onderbouw geïntroduceerd worden en er gebruik kan worden gemaakt van een carrousel systeem waarbij iedere docent les kan geven op het gebied van zijn of haar expertise. Verder is het handig dat er blokuren ckv zijn, of dat het vak aangrenzend aan een pauze of aan het einde van de lesdag ingeroosterd is, om zo makkelijker gezamenlijke activiteiten te kunnen ondernemen. Voor de visie op het vak betekent dit dat er veel gebruik gemaakt wordt van de principes van authentieke kunsteducatie, gebaseerd op het constructivisme. Een aantal kenmerken hiervan zien we terug in het rijtje van 10 uit het literatuuronderzoek. Ook komen de doelen van ckv overeen met de leerstijlen van Kolb; deze worden als het goed is allemaal aangesproken tijdens de opdrachten voor dit vak.
36
3.2 ONDERZOEKSVRAAG 2 De tweede onderzoeksvraag hangt samen met de beschrijving in hoofdstuk 2. Dit hoofdstuk ging over mijn eigen ckv lespraktijk. Hoe deze lespraktijk zich verhoudt tot de onderzochte motivatietheorieën, en de uitkomsten van de eerste onderzoeksvraag, beschrijf ik in dit hoofdstuk. Het gaat erom hoe mijn eigen lespraktijk aangepast is na het literatuuronderzoek en welke verbeterpunten kunnen aangebracht worden na het empirisch onderzoek.
‘HOE VERHOUDT MIJN EIGEN LESPRAKTIJK ZICH TOT DE MOTIVATIETHEORIEEN EN WELKE VERBETERINGEN KUNNEN GEDAAN WORDEN?’ Mijn eigen lespraktijk heb ik ingericht naar aanleiding van de uitkomsten van het literatuuronderzoek. Ik heb hiervoor de volgende punten beschreven in praktisch uitvoerbare taken, terug te vinden in hoofdstuk 2.1. -
Intrinsieke motivatie
-
Individuele doelen
-
Introductie en relevantie
-
Voldoening
-
Studieplanning
-
Zelfvertrouwen en eigenwaarde
-
Relatie-sfeer-waardering-veiligheid
-
Afwisseling
Aan de hand van deze punten heb ik in hoofdstuk 2.2 een beschrijving gegeven van mijn aangepaste lespraktijk. Het was de bedoeling om de ervaringen van de ckv leerlingen uit schooljaar 2007-2008 in het onderzoek te betrekken, maar dit is wegens tijdsgebrek helaas niet gelukt. Het vak zal voor deze groepen over een maand pas worden afgerond.
37
De ideeĂŤn van leerlingen over het vak zijn echter al eerder onderzocht, deze heb ik verwerkt in mijn literatuuronderzoek. Welke suggesties voor verbetering hebben leerlingen voor het vak ckv 1 volgens het onderzoek ‘CKV-1 als vak in havo en vwo - Ervaringen van docenten en leerlingen met CKV-1‘? (2001, Vogel & Veugelers) Samengevat komt het erop neer dat leerlingen de tijdsinvestering te hoog vinden, dat ze meer betrokken willen worden bij de keuze en organisatie van de culturele activiteiten en dat er meer tijd vrij gemaakt zou moeten worden voor gesprekken na een culturele ervaring. Verder willen leerlingen niet altijd verslagen maken maar ook eens een andere reflectievorm toepassen. Veel leerlingen vinden de beschikbare tijd voor creatieve- en praktische opdrachten te beperkt. (2001, Vogel & Veugelers, blz. 96) Vrijheid binnen het vak is dus heel belangrijk, leerlingen moeten zelf hun activiteiten kunnen kiezen. Dit is een element waar de leerlingen over het algemeen wel tevreden over zijn. Er moet hierbij wel genoeg aanbod in alle verschillende kunstdisciplines zijn. Begeleiding van de docent is onmisbaar in dit vak. Leerlingen moeten wel zelfstandig kunnen werken, maar als ze ergens tegenaan lopen dan moeten ze bij de docent terecht kunnen voor vragen en feedback. Om CKV-1 voor leerlingen een zinvolle betekenis te geven is het aan te bevelen dat de activiteiten aansluiten op de belevingswereld van leerlingen. Dit wil echter niet zeggen dat de docent een keuze moet maken voor activiteiten die de leerlingen zelf ook al zouden ondernemen! Er moet een meerwaarde zijn die deze activiteiten bieden om de leerlingen een stapje verder mee te nemen in de wereld van kunst en cultuur. Ook is het van belang dat leerlingen niet passief maar gemotiveerd deelnemen. Het vak CKV-1 vraagt van de leerlingen in de meeste gevallen een aanzienlijke tijdsinvestering. Ook wordt van leerlingen verwacht dat ze naar culturele activiteiten gaan die ze zelf niet zo snel zouden kiezen. Daarnaast moeten leerlingen zich nieuwe kennis en nieuwe vaardigheden eigen maken. Het lijkt dan ook belangrijk dat de introductie van dit vak op een positieve, enthousiaste, kortom motiverende wijze plaatsvindt en dat het nut ervan duidelijk gestelt wordt. Leerlingen moeten zowel de zin van het vak inzien, als er ook zin in krijgen. Ik wil nu aan de hand van de uitkomsten van de interviews en het nadere empirische onderzoek mijn lessen voor het volgende schooljaar op een aantal punten aanpassen en in zijn geheel verbeteren. Ook de punten die de leerlingen ter verbetering van het vak noemen worden in deze aanpassingen meegenomen.
38
Het eerste punt waarop ik de lessen in zijn geheel wil aanpassen, is gebruik maken van het principe van authentieke kunsteducatie. Gezien dit toch wel de belangrijkste conclusie van dit onderzoek is gebleken, wil ik de lessen zo inrichten dat ze voldoen aan deze constructivistische didactiek. Dat is voor een deel al zo, maar het kan nog beter. Het tweede punt gaat om het creĂŤren van een levensechte situatie tijdens de lessen. Zo kan er sprake zijn van een buitenschoolse opdrachtgever, maar deze oplossing kan ook gezocht worden binnen de school, bijvoorbeeld het ontwerpen van een affiche voor de jaarlijkse musical, of het maken van een videoclip voor de muziekklas leerlingen. Ook kun je kennis van buiten in de school halen, door bijvoorbeeld het boeken van een multidisciplinaire workshop. Het derde punt is dat ik kleinere opdrachten aan de leerlingen wil gaan aanbieden, met mogelijkheden tot differentiatie in niveau en uitvoering en beperkte keuzemogelijkheden. Dit omdat ik gemerkt heb, dat niet elke leerling in staat is tot hetzelfde niveau in eindproduct te komen. Dit komt doordat sommige leerlingen al verder zijn in hun culturele en kunstzinnige ontwikkeling dan andere leerlingen. Hiermee hield ik al rekening door het laten stellen van 3 doelen in het begin van het jaar, tijdens het schrijven van de kunstautobiografie. Op die manier is het voor elke leerling mogelijk vooruitgang te boeken, zonder dat er voldaan moet worden aan strikte eindtermen. Dit noemt men ook wel vraaggestuurde leren, dat staat tegenover het docentgestuurde leren. Ook dit is een kenmerk van authentieke educatie. Binnen het vak ckv bestaat al een zekere traditie op het gebied van het vraaggestuurde leren. Leerlingen bepalen voor een groot deel zelf welke culturele activiteiten ze ondernemen en welke kunstinstellingen en kunstuitingen ze bezoeken. Het vierde punt waarop ik mijn lessen wil aanpassen is het inzetten van de expertise van leerlingen. Als een leerling bijvoorbeeld een muzikaal talent is, dan kan die leerling de lessenserie over muziek doen starten met een korte presentatie en een uitvoering. Je start op die manier vanuit de belevingswereld van de leerlingen, je laat zien dat je de leerlingen serieus neemt en ze leren van elkaar. Het is leren in een sociale context, een belangrijke voorwaarde voor samenwerking. Het vijfde en laatste punt is het inbouwen van reflectielessen. De leerlingen hebben drie van de vier periode les in het vak ckv. Aan het einde van elke periode zal er een reflectieles ingepland worden, om de opdrachten en activiteiten te evalueren, groepsgesprekken te voeren en ervaringen te delen. Ook kunnen de leerlingen aangeven wat mogelijke verbeterpunten voor een bepaald onderdeel zouden kunnen zijn.
39
CONCLUSIE De aanpassingen aan de lessen voor het vak ckv komen met de onderzochte theorieën voor groot gedeelte overeen en zijn praktisch toepasbaar. Een nieuwe theorie die uit het empirisch onderzoek naar voren is gekomen, is de authentieke educatie, ook wel het nieuwe leren genoemd. Een aantal kenmerken van deze didactiek waren al terug te vinden in mijn aangepaste lespraktijk. Wat zijn nu samengevat de verbeterpunten voor volgend jaar, aan de hand van de interviews, de conclusie van onderzoeksvraag 1 en mijn eigen lespraktijk? -
lessen inrichting naar het principe van authentieke kunsteducatie
-
creëren van een levensechte situatie
-
kleinere deelopdrachten aanbieden met mogelijkheden tot differentiatie in niveau en uitvoering en beperkte keuzemogelijkheden
-
het inzetten van de expertise van leerlingen
-
het inbouwen van reflectielessen
Verder kwam mijn lespraktijk al aardig overeen met de punten die de geïnterviewde docenten noemden ter verbetering van de motivatie. Ook besteedde ik al aandacht aan de vijf punten die het belangrijkst gevonden werden: intrinsieke motivatie stimuleren door het aanbieden van keuzemogelijkheden, nieuwsgierig maken en uitdagen, goede sfeer en relatie in de lessen, het nut en de doelen duidelijk maken, en als laatste voldoende terugkoppeling en reflectie.
40
3.3 AANBEVELINGEN Aan de hand van dit onderzoek kan ik aanbevelingen doen op een viertal gebieden. Het gaat om aanbevelingen aan de scholen voor de organisatie van het vak, voor de inrichting en aanpak van de lessen, aanbevelingen voor het verhogen van de motivatie en aanpassingen aan mijn eigen lespraktijk. DE AANBEVELINGEN AAN SCHOLEN VOOR DE ORGANISATIE VAN HET VAK -
Maak de klassen niet groter dan 25 leerlingen
-
Bied een gedeelte van het vak al in de onderbouw aan, bijvoorbeeld tijdens tekenen muzieklessen
-
Maak waar mogelijk gebruik van de expertise van verschillende docenten, bijvoorbeeld door een carrousel systeem
-
Laat het vak in blokuren plaatsvinden, of aan het einde van de dag of aangrenzend aan een pauze
DE AANBEVELINGEN VOOR DE INRICHTING EN AANPAK VAN DE CKV LESSEN -
Didactiek: authentieke kunsteducatie
-
Werk aan de hand van brede thema’s, zonder methode
-
Stel duidelijke eisen aan de opdrachten, maar bied mogelijkheden tot differentiatie in niveau en eindproduct in
-
Maak een transparante lesopzet om het nut en de doelen duidelijk te maken
-
Geef door het jaar heen cijfers en zet deze uiteindelijk om naar de eindtermen
DE AANBEVELINGEN VOOR HET VERHOGEN VAN DE MOTIVATIE TIJDENS DE CKV LESSEN -
Het geven van lessen op maat; bieden van beperkte keuzemogelijkheden starten vanuit de belevingswereld
-
Weinig frontaal lesgeven, veel praktisch, actief en reflectief bezig te zijn
-
Samenwerkend leren (kleine groepjes), gebruik maken van de expertise van de leerlingen en zelfstandig laten werken
-
Kleinschalig, maar veel activiteiten ondernemen
-
Opdrachten in een levensechte situatie; opdrachtgever
-
Duidelijke structuur aanbieden en instrumentarium en onderwerpen opbouwen
-
Voldoende en goede reflectie in verschillende vormen
41
AANBEVELINGEN VOOR AANPASSINGEN AAN MIJN EIGEN LESPRAKTIJK -
Lessen inrichting naar het principe van authentieke kunsteducatie
-
CreĂŤren van een levensechte situatie
-
Kleinere deelopdrachten aanbieden met mogelijkheden tot differentiatie in niveau en uitvoering en beperkte keuzemogelijkheden
-
Het inzetten van de expertise van leerlingen
-
Het inbouwen van reflectielessen
42
LITERATUURLIJST ARTIKELEN Cultuurnetwerk (2006) Zich op…het nieuwe leren en cultuureducatie. Nederland, Utrecht. Cultuurnetwerk (2002) Zich op…Cultuureducatie in het voortgezet onderwijs. Utrecht. Judith Lieftink en Guy Miellet Cultuurnetwerk (2003) Zich op…vier jaar ckv-1.Utrecht. Haanstra, F. (1999) Gedwongen participanten: scholieren als cultuurdeelnemers. Boekmancahier. Vol. 11, Sept.243-256. Schouwenburg, H.C. (2004) Motivatie: psychologische verschillen tussen leerlingen. MesoConsult, Fontys Studiehuisreeks nummer Auteur onbekend (????) Leerstijlen en kunsteducatie
WEBSITES www.cultuurplein.nl
43
BIJLAGE 1
INTERVIEW MET CKV-1 DOCENTEN
INTERVIEW Het afgelopen jaar heb ik een literatuurstudie gedaan naar het onderwerp motivatie. Het doel van het onderzoek was erachter te komen waardoor je leerlingen gemotiveerd(er) krijgt voor het vak CKV. De onderzoeksvraag voor het literatuuronderzoek luidde: ‘Welke factoren zijn bepalend voor motivatie in het onderwijs en hoe zijn die toe te passen op motivatie voor het vak CKV?’ De aanleiding hiervoor was, dat er veel leerlingen zijn die niet gemotiveerd zijn voor het vak CKV, zowel in mijn eigen klassen, als in die van mijn collega’s. Dit interview gaat over de mogelijkheden tot het verhogen van de motivatie voor CKV bij deze minder gemotiveerde leerlingen.
DE HOOFDVRAAGSTELLING Komt de praktijk van CKV overeen met de theorie over motivatie en CKV?
HET LITERATUURONDERZOEK IN VOGELVLUCHT In mijn literatuuronderzoek zijn een aantal factoren naar voren gekomen, die zouden kunnen bijdragen aan het verhogen van de motivatie. Ik heb de 10 meest motiverende factoren onderzocht; in mijn lespraktijk heb ik dat op mijn eigen manier vertaald.
44
INTERVIEW Algemeen: 1. Aan welke school geef je les? (naam & plaats) ………………………………………………………………………………………….. 2. Op welk niveau geef je les? ………………………………………………………………………………………….. 3. Aan welke klassen geef je les? ………………………………………………………………………………………….. 4. Wat is je hoofdvak waarvoor je gestudeerd hebt / welke opleiding heb je gevolgd? ………………………………………………………………………………………….. 5. Hoe lang sta je voor de klas met het vak CKV-1? …………………………………………………………………………………………..
CKV-1: 1E HOOFDTHEMA:
Hoe zijn de CKV-1 lessen bij jou ingericht?
2E HOOFDTHEMA:
Op welke manier probeer jij in je lespraktijk de motivatie van leerlingen te verhogen voor het vak CKV-1?
3E HOOFDTHEMA: -
Zijn er overeenkomsten tussen theorie en praktijk?
de top 10 aan de hand van het op volgorde leggen van kaartjes bepalen
4E HOOFDTHEMA:
Wat zijn mogelijke oplossingen en verbeteringen?
45
Motiverende factoren: In mijn literatuuronderzoek zijn een aantal factoren naar voren gekomen, die zouden kunnen bijdragen aan het verhogen van de motivatie. Leg deze factoren die op kaartjes zijn afgedrukt op volgorde van belangrijkheid. Denk je dat deze factor een grote bijdrage kan leveren aan het verhogen van de motivatie voor dit vak en ook toepasbaar is, leg deze dan bovenaan. En andersom onderaan het rijtje. De drie factoren die jij het belangrijkst vindt liggen vooraan in het rijtje. Herken je deze factoren uit je eigen lespraktijk? Leg uit op welke manier jij denkt dat deze factoren in jou lessen al bijdragen aan een verhoogde motivatie van leerlingen voor CKV-1.
1. intrinsieke motivatie stimuleren 2. nieuwsgierig maken en uitdagen 3. het nut en de doelen duidelijk maken 4. succeservaringen inbouwen 5. haalbaarheid waarborgen en leren plannen 6. zelfvertrouwen en zelfstandigheid stimuleren 7. positieve verwachtingen 8. goede relatie en sfeer 9. waardering laten blijken 10. voldoende terugkoppeling en reflectie
46