Over smaak valt te twisten Onderzoek naar waardering van beeldende kunst bij Pabo studenten
Ludie Gootjes-Klamer Klooienberglaan 275, 8031GB Zwolle, ateliergootjes@hotmail.com opleiding: master kunsteducatie, HK Amsterdam, docenten: F.Haanstra en M.van Hoorn
Aanleiding en relevantie.
Studenten op de Pabo zijn toekomstige leerkrachten in het basisonderwijs. Kunnen zij straks kinderen leren kunst te waarderen? Hoe staat het eigenlijk met hun eigen ontwikkeling met betrekking tot kunstwaardering? Hoe kenmerkt zich die kunstwaardering? Is er ook een ontwikkeling zichtbaar in hun kunstwaardering? Kunstwaardering kun je op verschillende manieren onderzoeken. Dit onderzoek beperkt zich tot de beeldende kunst en heeft het pentagram model van Van Meel (1998) als uitgangspunt. Het pentagram model beschrijft 5 aspecten van de esthetische waardering, namelijk attractie (A), van representatie en realisme (R), van emotionele expressie (E), van stijl en vorm (S), en waarderen op grond van een eigen interpretatie (I). Bij jonge kinderen is attractie het belangrijkste aspect bij hun waardering en gaandeweg gaan ook de andere aspecten een rol spelen. Aspecten als stijl en interpretatie vereisen meer kennis en ervaring.
Onderzoeksvraag
Wat is het verschil in kunstwaardering tussen een eerste en en derde jaars pabo student gemeten aan de hand van het pentagram model van A. van Meel-Jansen ? Deelvragen daarbij zijn: Hoe komen deze 5 aspecten van kunstwaardering aanbod in de esthetische voorkeuren van studenten? Ervaren zij de uitkomst als een goed beeld van hun esthetische waardering?
Onderzoeksopzet
Gekozen wordt voor een replicatie onderzoek van het onderzoek van Van Meel dat ze gebruikt heeft voor leerlingen.Voor dit onderzoek worden 30 kunstwerken geselecteerd op hun kenmerkendheid voor 1 van de aspecten van Van Meel, A,R,E,I en S. Zo worden bij elk kenmerk 6 kunstwerken gezocht. Deze kunstwerken worden daarna steeds in groepen van 3 (een triade) aangeboden. De student krijgt een map met 10 vellen papier. Op elk vel staan 3 kunstwerken afgedrukt. Bij elke triade beantwoordt de student de vraag: welke vind je het mooist? En waarom? Op het invulformulier noteert de student het nummer van het gekozen kunstwerk en
beschrijft de student de reden van zijn voorkeur voor het gekozen kunstwerk. Dit onderzoek is gedaan onder 16 eerste jaars studenten en 20 derde jaars studenten van de pabo.
Resultaten van het onderzoek en conclusie
Studenten gebruiken verschillende argumenten om hun keuze voor een bepaald kunstwerk te motiveren. Deze argumenten zijn geanalyseerd en ingedeeld in de vijf kenmerken A,R,E,S,I. Tabel 1 geeft de percentages argumenten met betrekking tot de geprefereerde kunstwerken voor studenten uit jaar 1 en jaar 3. Tabel 1 Het percentage argumenten per categorie met betrekking tot de geprefereerde werken. % arg. A
% arg. R
% arg. E
% arg. S
% arg. I
% totaal
jaar 1
30
11
12
35
11
100
jaar 3
19
12
12
32
26
100
We zien een daling van waardering op basis vanA:Attractie van 30 % in jaar 1 naar 19 % in jaar 3. We zien een stijging van waardering op basis van I:Interpretatie van 11 % in jaar 1 naar 26 % in jaar 3.
Tabel 2 A. aantal door de student gebruikte argumenten in jaar 1. A
R
E
S
I
totaal
Gemiddelde
5,50
2,06
2,25
6,44
2,06
18,31
Std. Deviatie
1,97
2,14
1,24
3,12
1,69
4,22
Totaal
88
33
36
103
33
293
Tabel 2 B. aantal door de student gebruikte argumenten in jaar 3.
Tabel 3. Het percentage argumenten van de vijf categorieen van de onderzochte groepen: basisschoolleerlingen in groep 3, 4, 5 en 8 en middelbaar onderwijs leerlingen in groep 1, 2 en 3 met betrekking tot de geprefereerde werken uit het onderzoek door A. van Meel-Jansen en pabo studenten in jaar 1 en jaar 3 uit het onderzoek door Ludie Gootjes-Klamer. % arg. A
% arg. R
% arg. E
% arg. S
% arg. I
basis 3
31
57
3
4
5
basis 4
26
59
4
9
2
A
R
E
S
I
totaal
basis 5
26
57
3
11
3
Gemiddelde
4,50
2,80
2,85
7,65
6,25
24,05
basis 8
21
43
8
21
7
Std. Deviatie
1,79
1,61
1,53
3,73
1,89
5,74
Totaal
90
56
57
153
125
481
mid. 1
32
25
11
23
9
mid. 2
32
25
11
23
9
mid. 3
29
15
13
27
16
% arg. A
% arg. R
% arg. E
% arg. S
% arg. I
pabo 1
30
11
12
35
11
pabo 2
19
12
12
32
26
Er is een groot verschil in het aantal genoemde argumenten tussen jaar 1 en jaar 3. Jaar 1 gemiddeld 18 per persoon en in jaar 3 gemiddeld 24 per persoon op de tien keuzes. Als we deze gemiddelden statistisch toetsen ( met de T-test) dan blijkt dat op A, R, E en S geen significante verschillen aantoonbaar zijn. Op kenmerk I:Interpretatie blijkt wel een significant verschil aantoonbaar. ( t=6,9, df 34, sign.,00 ) Conclusie 2: Studenten ontwikkelen hun kunstwaardering. Ze maken in jaar 3 gebruik van meerdere argumenten in hun oordeelsvorming met name op kenmerk I:Interpretatie.
Conclusie 1: Op basis van dit verschil blijkt dat de kunstwaardering van de studenten zich ontwikkelt. Van waardering op basis van attractie tot een waardering Onderzoeksresultaten samengevoegd op basis van interpretatie. Dit betekent een ontwikkeling in de richting van meer autonome oordeelsvorming A. van Meel-Jansen heeft op een vergelijkbare manier onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van kunstwaardering bij kinderen. Zij heeft haar onderzoek gedaan bij de pabo studenten. op de basisschool bij leerlingen van groep 3, groep 4, groep 5 en groep 8. En op de Behalve naar de door de student gebruikte argumenten kunnen we ook kijken naar middelbare school bij leerlingen in groep 1, groep 2 en groep 3. Dit onderzoek kan nu gekoppeld worden aan dit onderzoek bij de studenten uit pabo jaar 1 en jaar 3. de aantallen door de student gebruikte argumenten. In tabel 2 staan de gegevens In tabel 3 staan de gegevens uit beide onderzoeken onder elkaar. hierover per categorie en studiejaar vermeld.
We zien twee momenten met een opmerkelijk verschil. Van groep 8 naar groep 1 van de middelbare school zien we een stijging op kenmerk A;Attractie. Daarna een daling op de Pabo van groep 1 naar groep 3 op A;Attractie. Overigens is dit kenmerk van opmerkelijk belang in de waardering van kunstwerken ongeacht de leeftijd. Dit kenmerk neemt tussen de 19%-34% van de waardering op de vijf kenmerken voor zijn rekening. Voor kenmerk R:Realisme zien we een opmerkelijke lijn. Van basisschool groep 3 -5 worden veel argumenten genoemd op kenmerk R:Realisme. Tussen 57%-59% . Daarna zien we een dalende lijn van 43% in groep 8 naar 12% in pabo 3. E:Emotie. Dit kenmerk wordt in groep 3-5 niet vaak als belangrijke keuze voor hun kunstwaardering genoemd. Daarna is een kleine ontwikkeling zichtbaar. Van 3% naar 12%.
S:Stijl en vorm. Dit kenmerk ontwikkelt zich duidelijk onder invloed van onderwijs van groep 3 tot Pabo 1.Van 4% naar 32% . I: Interpretatie. Dit kenmerk ontwikkelt zich het duidelijkst als kinderen wat ouder worden. Opmerkelijk is het verschil tussen Pabo 1 en Pabo 3. Dit overzicht geeft een goed beeld van de ontwikkeling van kunstwaardering van groep 3 ( leeftijd 6 jaar ) tot pabo 3 ( leeftijd 18-20 jaar). De resultaten van het onderzoek sluiten goed aan bij de theorie van Parsons en van Meel over de ontwikkeling van kunstwaardering.
Conclusie
Studenten laten een duidelijke ontwikkeling zien in hun kunstwaardering. Kunstwaardering voor een groep bv. een leerjaar in het onderwijs is goed te meten en in beeld te brengen met dit onderzoeksmodel. Verschillen in kunstwaardering tussen jaargroepen is daarmee meetbaar. Dit onderzoeksmodel is daardoor een bruikbaar instrument voor het onderwijs. Zowel om verschillen tussen groepen in beeld te brengen als om individuele profielen en ontwikkelingen bij studenten of kinderen te kunnen meten.
Discussie
Kunstwaardering ontwikkelt zich door actieve kunstervaringen en cultuurdeelname. Is dat op deze manier goed gemeten? Welke rol speelt onderwijs daarin?
Verder onderzoek
Het wordt nog interessanter als dit onderzoek op diverse pabo’s wordt gedaan. Dan kunnen de uitkomsten met elkaar worden vergeleken. Van daaruit kunnen cultuureducatieve onderwijs programma’s op de pabo met elkaar worden vergeleken. Ik zou dit onderzoek graag opnieuw doen in het basisonderwijs ( Van Meel deed haar onderzoek in 1998) . Bronnen: Meel-Jansen, A. Th. Van. (1998). Veelzijdig zien. Het pentagram model voor kunstwaardering. Rijksuniversiteit Leiden.