Bijbel voor jonge kinderen
Bara van Pelt
Illustraties Willemke Brouwer
Bara van Pelt
Illustraties Willemke Brouwer
U bestelt In de gloria eenvoudig via onze webshop www.kwintessens.nl, of via uw relatiebeheerder.
Verhalen: Bara van Pelt
Illustraties: Willemke Brouwer
Toelichtingen: Erik Idema
Aantal verhalen: 60
Aantal pagina’s: 240
Formaat: 19 x 26 cm (net als dit boekje)
Prijs: € 33,95
Bestelnummer: 3621
@ Kwintessens 2023, Amersfoort
Van 15 maart tot 15 juni 2023 bestelt u In de gloria
extra voordelig. U betaalt dan € 29,95 in plaats van € 33,95.
Blader ook door het inkijkexemplaar op www.kwintessens.nl/in-de-gloria.
Toen Mozes groot was, ging hij weg uit het land van de farao. Nu is hij herder en woont hij samen met zijn schapen in het bergland.
Elke morgen als de zon net op is, neemt hij hetzelfde pad. De schapen en de lammetjes volgen hem. De schapen lopen langzaam en deftig.
Maar de lammetjes houden niet van dat slome stappen. Ze springen en huppelen om hun moeders heen. Op weg naar de drinkplaats bij het braambos.
Net voor het middag wordt, zien ze het water in de verte glimmen. De schapen rennen naar de oever en steken hun warme snuit in het water. Mozes draait zich om. Zijn alle schapen er nog? Is de gevlekte er? En de pluizige, die maar één oog heeft? En Halfoor? Waar is Halfoor? Dat is een echte wegloper. Mozes kijkt rond. Halfoor is nergens te vinden.
Tot hij helemaal bij de rotsen Halfoor ziet. Hij fluit op zijn vingers.
Halfoor springt op haar dunne pootjes naar herder Mozes toe. Ze weet heel goed wat dat fluitje betekent. Het betekent: Hier komen! Nu meteen!
Mozes blijft staan in de schaduw van het braambos. Hij hoort het geslobber en geproest van de dieren die drinken. Wat is het hier mooi en vredig, denkt hij. Was het maar altijd zo.
Hij denkt aan zijn broers en zijn vrienden thuis. Hij ziet zijn broers en vrienden voor zich in het land van de farao. Als hij zijn ogen dichtdoet, ziet hij ze sjouwen.
Grote zware stenen. Mozes doet snel zijn ogen weer open. Bijna zag hij ook de bouwbazen met de zweep. Die wil hij helemaal niet zien!
Opeens ruikt hij brand. Hij schrikt. Dan ziet hij uit het braambos een hoog vuur laaien. Mozes doet een paar stappen terug. Het braambos brandt. Maar het gekke is dat het blijft branden en niet uit elkaar valt.
Dan hoort hij een stem midden uit het vuur komen. ‘Mozes! Mozes!’
‘Hier ben ik,’ antwoordt Mozes.
‘Ik ben de God van Abraham, Isaak en Jacob,’ zegt de stem. ‘Ik hoorde mijn volk huilen. Ik zag ze de grote zware stenen sjouwen. Ik zag de bouwbazen met hun zwepen het volk slaan. Ze moeten daar weg.
Ikzelf zal ze weghalen. En jij Mozes, jij moet hen daarbij helpen.
Jij moet vooropgaan. Net als je nu doet met de schapen. Als het volk verdwaalt, moet jij ze zoeken. En als ze te moe zijn om verder te gaan, moet jij tegen ze praten. Want zo iemand hebben ze nodig. En ik.
Ik zal erbij zijn.’
Mozes heeft geluisterd. ‘Ik vooroplopen?’ zegt hij. Hij schudt van nee. ‘Ik wil niet. Eerlijk God, het is niets voor mij. Ik kan niet goed praten. Als ik praat luisteren de mensen niet. U kunt beter een ander vragen. Vraagt U de stenenbakker die naast mijn moeder woont. Die kan goed praten. Als hij praat dan luistert iedereen. Of vraagt U het aan de jager. Hij is een lange, sterke man. Als hij rechtop staat, komt hij wel tot de onderste tak van de grote eikenboom. Hij is nergens bang voor. Zelfs niet voor leeuwen. Ik wel. Ik ben maar een klein mannetje. Een herder die dicht bij het vuur kruipt als het donker wordt. Zo iemand ben ik.’
‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei God. ‘Want ik zal meegaan. Ik zal bij je blijven. Ik zal jouw stem zijn, die praat door jouw mond. Ik zal de hand zijn, waarmee jij de weg wijst.’
Dan zegt Mozes niet langer: ‘Nee dat wil ik niet, nee dat kan ik niet, nee dat durf ik niet.’
Hij gaat terug naar het land van de farao. En God gaat met hem mee.
Na Saul wordt David koning van het Beloofde Land. Op een dag roept koning David de generaal van zijn leger. ‘Zadel de paarden,’ beveelt hij. ‘Vandaag gaan we op zoek naar een hoofdstad.’
‘Een hoofdstad, majesteit?’ vraagt de generaal. ‘Hoe bedoelt u, op zoek naar een hoofdstad? Zijn we dan een hoofdstad kwijt?’ ‘Nee dommerd, we zijn geen hoofdstad kwijt. Het is veel erger, we hebben niet eens een hoofdstad,’ legt koning David de generaal uit. ‘Een stad waarvan de mensen zeggen: “We gaan een dagje naar de hoofdstad.” En als ze dan naar de hoofdstad zijn geweest, vertellen ze aan iedereen: “We zijn net naar de hoofdstad geweest. Het was een heerlijke dag.”’
De generaal knikt. Nu begrijpt hij het. Hij zadelt de paarden en ze gaan op weg. Ze draven door het land. Af en toe houdt de generaal zijn paard in. Dan wijst hij naar een stadje dat in de verte ligt. Maar de koning schudt telkens zijn hoofd. ‘Nee, nee,’ zegt hij dan, ‘deze stad is te klein. Er moet ook een tempel gebouwd worden, en een paleis.’ Ze rijden weer verder. Tot de generaal zijn paard weer inhoudt en wijst. ‘Nee, dat stadje ook niet,’ zegt David. ‘Te weinig waterputten. We zullen veel water nodig hebben. Niet alleen voor de mensen die er wonen, maar ook voor alle gasten die naar de
hoofdstad komen.’ Ze rijden verder tot ze aan zee komen. De generaal wijst naar een grote stad met een haven. De koning schudt zijn hoofd.
‘Op zee zijn piraten,’ zegt hij. ‘Ze zullen de stad aanvallen, alles wegroven en daarna wegvaren.’ David en zijn generaal keren hun paarden en rijden weer terug naar het heuvelland. En daar, hoog op een heuvel, ligt een klein stadje. Van verre zie je de daken glanzen in de zon. Koning David hoort de vogels kwetteren. De wind zingt vredig door het dal. ‘Stop hier,’ zegt de koning. ‘Hoe heet die stad?’ ‘Dat is Jeruzalem,’ antwoordt de generaal. ‘Ze is prachtig,’ zucht David. ‘Kijk eens hoe hoog ze op de rots is gebouwd. Echt een plek voor God. En ook voor een koning.’ Zijn ogen kunnen er maar niet genoeg van krijgen. ‘Generaal,’ zegt hij ten slotte, ‘dit wordt onze nieuwe hoofdstad.’ David laat alles inpakken wat hij heeft. Hij verhuist naar Jeruzalem.
Op een avond loopt hij op de muren van de stad. ‘Wat is Jeruzalem toch geweldig,’ zegt hij. ‘Overal zingen de vogels. Nergens hoor je ruzie en vechten. Dat komt door Jeruzalem. Jeruzalem moet een vredesstad worden. Een stad waar de mensen naartoe gaan om met elkaar feest te vieren.’
Als David terugkomt van zijn wandeling op de muur, maakt hij een lied. Een lied speciaal voor Jeruzalem. Het gaat zo:
Jeruzalem, mijn lieve stad, veertig vogels of zowat, zingen ongehoorde dingen. Nooit meer honger. Nooit meer pijn. Zo zal mijn Jeruzalem zijn.
Jeruzalem, o vrede-stad, honderd dromen dromen dat.
Vandaag zijn de mensen vrij. Ze zijn naar Jezus toe om naar zijn verhalen te luisteren. De kinderen blijven thuis en spelen
bij het meer. Ze spelen wie zijn steen het verst gooit. Een kleine jongen zegt: ‘Mijn moeder zegt dat Jezus geen gewoon mens is, maar een mens van God.’
‘Hij doet wonderen,’ zegt een andere jongen. ‘Mijn vader zegt dat hij ze met zijn handen doet.’ Het oudste meisje staat op. ‘Weet je wat ik wil? Ik wil die Jezus aanraken. Misschien kan ik dan wel vliegen. Of toveren.’‘Ha, ha…’ De andere kinderen lachen. ‘Jij denkt altijd gekke dingen.’‘Ik ga ernaartoe,’ zegt het meisje.
‘Ik ook, ik ook,’ roepen de twee jongens. De andere kinderen gaan niet mee. Die willen liever verder spelen.
De kinderen lopen langs het meer. Naar de groep mensen. Er staan zoveel mensen om Jezus heen, dat ze niet eens zijn haar kunnen zien. Jezus praat over het land van God. De kinderen kijken naar de benen van de mensen. Ze proberen er tussendoor te kruipen. ‘Hé, wat doen jullie daar?’ roepen de vrienden van Jezus. Twee mannen pakken de kinderen bij de arm. ‘Vooruit, wegwezen jullie! Dit is voor grote
mensen. Niet voor kleine kinderen.’ ‘Maar ik wil wat vragen!’ roept het meisje.
Jezus hoort het en zegt: ‘Wie wil wat vragen?’
‘Ach, niks, het zijn een stel kinderen,’ zegt een van de vrienden van Jezus.
‘Laat ze toch hier komen,’ zegt Jezus.
‘Laat iedereen een plaatsje maken voor de jongedame.’
De kinderen staan nu alle drie voor Jezus.
‘Jezus,’ vraagt het meisje, ‘mogen kinderen ook in het land van God wonen?’
‘Kinderen,’ zegt Jezus en hij tilt het meisje op zijn schouders, ‘kinderen mogen bovenal in het land van God wonen. Het land van God is namelijk echt iets voor kinderen.’
De mensen kijken elkaar aan. Echt iets voor kinderen? Een meneer keert zich om. Die heeft er helemaal geen zin meer in. Hij houdt niet van kinderen. Hij vindt ze kinderachtig en hinderachtig en lawaaiachtig.
De hele middag blijven de kinderen bij Jezus zitten. Tot ze naar huis moeten. Als ze teruglopen langs het meer, staan hun vriendjes hen op te wachten.
‘Hoe was Jezus?’ wil er een weten.
‘Hij was leuk,’ zegt het kleinste jongetje.
‘Hij was... ja, hij was mooi,’ zegt de oudere jongen.
De kinderen kijken nu naar het meisje. Het meisje zegt: ‘Hij was... hij was leuk en hij was mooi. En hij was echt van God.’
‘Hoe kon je dat zien?’ willen de kinderen weten.
‘Dat kon ik niet zien. Dat weet ik gewoon.’ De kinderen die niet zijn meegegaan, kijken elkaar aan. Ze willen Jezus nu ook weleens zien.
‘Morgen gaan wij ook naar Jezus toe, zegt er een.’ Ze knikken allemaal.
‘Ja, morgen gaan wij ook.’
Bartimeüs is blind. En dat is jammer. Omdat Bartimeüs blind is, mag hij met niemand meedoen. ‘Er is niets aan te doen,’ zeggen de mensen tegen hem. ‘Je bent blind en zo is dat.’ Bartimeüs staat aan de kant van de weg. Hij bedelt. Als hij iemand hoort aankomen, steekt hij zijn bedelbak naar voren. ‘Wees zo vriendelijk,’ roept hij, ‘een muntje voor deze arme bedelaar.’ Gelukkig zijn er genoeg vriendelijke mensen. Ze pakken een muntje uit hun zak en leggen het in de bedelbak. ‘Dank u zeer,’ zegt Bartimeüs dan. ‘God zal u niet vergeten!’
Vier van die muntjes heeft Bartimeüs nodig voor een brood. Hij voelt in zijn bedelbak. Hij heeft er al drie. Hij hoort het geluid die voeten en hoeven maken als ze over een stenige weg lopen. Bartimeüs spitst zijn oren. Voetengeluid betekent dat er mensen aankomen. ‘Wees zo vriendelijk,’ roept Bartimeüs en hij steekt zijn bedelbak naar voren. Nu hoort hij ineens veel stemmen. ‘Wat is er aan de hand?’
vraagt Bartimeüs.
‘Jezus komt eraan,’ zegt een meisje.
‘Jezus?’ vraagt Bartimeüs. ‘Weet je het zeker?’
‘Ja, ik zie het zelf,’ zegt het meisje.
‘Hij kan mij vast beter maken!’ roept Bartimeüs. ‘Dat kan niet anders.
Dan kan ik weer zien. En dan mag ik weer overal aan meedoen!’
Als de stemmen heel dichtbij komen, begint Bartimeüs te roepen: ‘Jezus, help mij toch! Jezus, help mij toch!’
‘Stil toch bedelaar,’ zeggen de mensen.
Iemand gooit nog een muntstukje in zijn bedelbak.
Maar Bartimeüs denkt niet aan geld. Hij vergeet zelfs te bedanken.
‘Jezus!’ roept hij.
‘Kom maar bij mij,’ zegt Jezus.
Bartimeüs zet zijn bedelbak neer.
‘Zet hem op!’ roept het meisje.
Bartimeüs stapt naar voren.
‘Wat is er, Bartimeüs?’ vraagt Jezus.
‘Ik wil zien,’ zegt Bartimeüs. ‘Ik wil meedoen met de anderen.
Ik wil niet altijd roepen langs de weg: “Wees zo vriendelijk!
Een muntje voor een arme bedelaar.”’
‘Loop dan met mij mee,’ zegt Jezus. ‘Want voor jou is het land van God.’
Bartimeüs doet zijn ogen open. Hij kan zien. Hij vergeet zijn bedelbak.
Hij loopt achter Jezus en zijn vrienden aan.
‘Je bedelbak!’ roept het meisje.
‘Laat maar staan,’ roept Bartimeüs terug. ‘Want in het land van God zijn geen bedelbakken. Dat weet ik zeker.’
Met In de gloria heeft u een prachtig boek in handen met de zestig belangrijkste bijbelverhalen, speciaal geschreven voor jonge kinderen. De illustraties zijn een lust voor het oog en vertellen het verhaal op hun eigen manier. In de gloria is geschikt voor iedereen die kinderen wil laten kennismaken met de verhalen uit de rijke Bijbelse bron.
In de gloria:
• Nodigt uit om met kinderen de verhalen uit de Bijbel te verkennen in taal die eigentijds en begrijpelijk is voor kinderen, en tegelijkertijd recht doet aan de oorspronkelijke tekst.
• Vraagt erom om de verhalen te verkennen via de mooie bijbehorende illustraties. Wat zie je, wat werd daarover verteld?
• Laat kinderen kennismaken met verhalen die al eeuwenlang mensen raken en inspireren.
• Vertelt geloofsverhalen die richting geven aan het leven en woorden geven aan het geloof.
• Vertelt verhalen die deel uitmaken van de wereldliteratuur; verhalen die onze taal hebben verrijkt en componisten, dichters, schrijvers en schilders hebben beïnvloed.
• Bevat voor de voorlezer korte en toegankelijke
toelichtingen over de context.
BESTELLEN? www.kwintessens.nl/in-de-gloria
Kinderen houden van verhalen. Dat ervaren (groot)ouders en leerkrachten als ze voorlezen of vertellen. De intense aandacht, het opgaan in een verhaal, de kracht van de herhaling. Ook bijbelverhalen verdienen het om zo doorgegeven te worden. En dat op een manier die recht doet aan de kinderen én aan de oorspronkelijke tekst.
In de gloria doet dat: de verhalen worden zó verteld dat kinderen erin mee kunnen gaan. En tegelijk blijft het karakter van de Bijbel als geloofsboek behouden. Deze kinderbijbel vertelt het verhaal van God en mensen en hoe zij met elkaar op weg gaan.
De prachtige illustraties nodigen uit om niet alleen te luisteren, maar ook om te kijken en de verhalen op die manier verder met elkaar te verkennen. Speciaal voor de voorlezers is er per verhalenblok een korte toelichting opgenomen om het verhaal in zijn context te plaatsen.
De vertelkunst van Bara van Pelt en de sfeervolle illustraties van Willemke Brouwer maken In de gloria tot een kinderbijbel die gelezen en herlezen zal worden.
Geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar.