6 minute read
Duivelsgebroed, on-kruid & artefacten (Norbert Peeters
from Hortus Leiden
“dodelijk de tuin waar onkruid niet gedijen mag.”
remco campert, Luister goed naar wat ik verzwijg (1976)
Advertisement
Duivelsgebroed, on-kruid & artefacten
De gelijkenis van het onkruid tussen het graan, Abraham Bloemaert, 1624 Vlashuttentut Camelina sativa subsp. alyssum (Flora Batava)
Op het schilderij van de Nederlandse kunstenaar Abraham Bloemaert (1566-1651) zie je een pastorale scène, met op de voorgrond een verhoogde graansilo en enkele boerenlui in diepe sluimer verzonken. De twee eggen aan de linkerzijde van de groep maken duidelijk dat zij uitrusten van het zaaiklaar maken van de akker. Maar terwijl zij slapen, zien we in de verte een sinistere, gehoornde gestalte over de pas ingezaaide akker lopen met een mand vol strooigoed. [tekst] Norbert Peeters
PParabel van het onkruid Een bijbelkenner begrijpt direct de betekenis van Bloemaerts beeltenis. Dit is de parabel of boer hen te wachten tot de oogsttijd. Hij vreest dat rap en roekeloos wieden ook het goede graan zal beschadigen. Pas als het korenveld oogstklaar is, krijgen zij de opdracht het graan branden in de hel, de wieders en oogsters zijn de engelen, en de voorraadschuur is het hemelse koninkrijk. Maar de gelijkenis zegt ook iets over hoe men eeuwenlang onkruid gelijkenis van het onkruid uit van het onkruid te scheiden. Het gewiede heeft gezien als satanistisch zaaigoed. het evangelie van Mattheüs, verteld door onkruid wordt verzameld in bussels en op de
Jezus aan zijn discipelen als symbool voor brandstapel geduveld, terwijl het geoogste het hemelse koninkrijk. De gelijkenis begint graan veilig wordt opgeborgen in de silo. met een boer die zijn akker inzaait met edel Later licht Jezus de gelijkenis toe. Deze graan. Maar in het holst van de nacht komt plantaardige parabel verbeeldt het laatste een vijand om onkruid te zaaien. Als na oordeel. De akker is de wereld, het graan zijn enkele weken de knechten klaarstaan om het de goede mensen die naar de hemel gaan, de opschietende onkruid uit te trekken, gebiedt de onkruidplanten zijn slechte mensen die zullen
Onkruid
Het woord ‘onkruid’ wortelt diep in de Nederlandse taal. Zodoende behoeft dit oudbakken begrip wat uitleg. Laten we beginnen met het woord ´kruid´. Meestal verstaan we daaronder niet-houtachtige gewassen met aromatische of medicinale
Haver (Avena sativa) en Rogge (Secale cereale) Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz, 1885, Gera, Deutschland
Nikolai Vavilov
eigenschappen. Maar hier is het een verzamelnaam voor alle planten, zoals ook terugkomt in het woord ´kruidboek´. Maar nu het vreemde voorvoegsel ‘on-‘. Doorgaans slaat het gebruik van ‘on-‘ op een tegenstelling. Door ‘on-‘ voor een woord te zetten, creëer je een oppositioneel woordpaar (veilig - onveilig, begrip - onbegrip, bemand - onbemand). Maar dat geldt niet voor onkruid. Dit woord past in het rijtje: onding, ongedierte, onmens, onkosten en onweer. Neem bijvoorbeeld ‘onkosten’. Dit woord is niet het tegendeel van kosten, maar juist een overtreffende trap: torenhoge kosten. Hetzelfde geldt voor ‘onweer’; onweer is wel degelijk weer, maar dan slecht, onstuimig, guur weer. In deze gevallen slaat het voorvoegsel ‘on-‘ op een negatief waardeoordeel. Onkruidplanten zijn niet simpelweg planten zonder nuts- of sierwaarde, maar hebben een omineuze kant. Het betreft hier een categorie van woekerende, woeste, schadelijke, slechte en zelfs duivelse planten.
Ongenode groene gasten
Tegenwoordig wordt onkruid niet meer aangeduid als duivelsgebroed. Toch dragen deze plaagplanten nog altijd een negatief stigma. De Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman (1925-2017) geeft kernachtig weer waarom: “Wat sommige planten tot ‘onkruid’ maakt, die we genadeloos vergiftigen en ontwortelen, is hun gruwelijke neiging om de grens tussen onze tuin en wildernis uit te wissen... Hun ‘fout’ is dat ze onuitgenodigd naar een plaats zijn gekomen waar sprake moet zijn van netjes gemaaide gazons, rozentuin, moestuin en bloemenborders. Ze bederven de harmonie die we voor ogen hadden, ze verwoesten ons ontwerp.”
Bauman windt er geen doekjes om: onkruidplanten zijn grensoverschrijdende gewassen die verderf en verwoesting brengen, en dat alles onuitgenodigd. Hij trekt dit zelfs in de morele sfeer door onkruid ´fout´ te noemen en dikt dit verder aan door te beweren dat zij daarbij dwarsbomen wat er ´moet´ groeien en zo de beoogde harmonie en het ontwerp van de mens doorbreken. Bauman beschrijft onkruidplanten als indringers. Maar wat hij zich niet realiseert, is dat onkruid in
Zygmunt Bauman
wezen ongewilde cultuurplanten zijn. Niet alleen volgen zij mensen op de voet en gedijen het beste in hun aanwezigheid, wij zijn de drijvende kracht achter hun evolutie.
Vaviloviaanse mimicry
De Amerikaanse botanicus Edgar Anderson (1897-1969) doet in zijn boek Plants, Man & Life (1952) de boude bewering dat onkruidsoorten in werkelijkheid culturele artefacten zijn, vergelijkbaar met vazen, tempels en auto’s. Zijn logica loopt als volgt. Onkruidsoorten zijn evenals cultuurgewassen het product van herhaaldelijke selectiepogingen. Het enige verschil is dat er bij onkruid geen sprake is van teeltkeus gericht op de verbetering van nuts- of sierkenmerken. Niettemin zorgen de verschillende methoden van onkruidbestrijding (biologisch, mechanisch, thermisch of chemisch) voor een enorme selectiedruk die aanpassing in de hand werkt. Zo kunnen planten die bijvoorbeeld iets eerder zaad zetten, iets minder opzichtig bloeien of iets resistenter zijn tegen bepaalde herbiciden, een overlevingsvoordeel hebben ten opzichte van hun soortgenoten. Een ander verdedigingsmechanisme om te ontsnappen aan de argusogen van de boer is door te lijken op de verbouwde gewassen. Dit heet ‘Vaviloviaanse mimicry’, vernoemd naar de Russische botanicus Nikolai Vavilov (1887-1943). Veel van ons zijn bekend met mimicry-voorbeelden uit het dierenrijk. Denk bijvoorbeeld aan zweefvliegen die lijken op wespen en zo mogelijke vijanden in de maling nemen (ook wel de mimicry van Bates genoemd). Vavilov ontdekte dat sommige onkruidsoorten door herhaaldelijke selectie, in blad, bloeiwijze of qua zaden, steeds meer op cultuurplanten gaan lijken en zo de boer in de maling nemen. Een bekend voorbeeld is vlashuttentut (Camelina sativa), waarvan de zaden niet te onderscheiden zijn van gewoon vlas (Linum usitatissimum). Twee andere voorbeelden zijn rogge (Secale cereale) en haver (Avena sativa). Inmiddels zijn deze soorten zelf cultuurgewassen, maar ze begonnen ooit als onkruid op tarwe- en gerstvelden. De haverzaden zijn lastig te onderscheiden van graanzaden. En bij rogge lijkt de hele plant op gerst en graan. Hiermee lijkt er een botanische grond te zijn voor de parabel van het onkruid. Soms moet de boer wachten tot de oogsttijd om onkruid te kunnen scheiden van het graan.
Uninvited green guests
The New Testament tells the parable of weeds as depicted here by Dutch painter Abraham Bloemaert (1566-1651). While the peasants sleep the devil sows weeds in the wheat field. The farmer must separate the weeds from the wheat, just as God will differentiate between the wicked and the righteous during the Last Judgment. But what gives weeds their devilish denotation? While weeds seem to be unwanted intruders in our gardens and fields, they actually are cultural artefacts. Our relentless weeding has unconsciously selected plants that have adapted to live in our midst. Weeds thrive in our presence.
Geraadpleegde literatuur
Anderson, E., Plants, Man and Life, Little, Brown and Company, Boston (1952). Bauman, Z., Thinking Sociologically, Basil Blackwell Ltd., Oxford (1990). Mabey, R., Weeds: In Defense of Nature’s Most Unloved Plants, Harper Collins Publishers, New York (2010). Vavilov, N.I., ‘Studies on the Origin of Cultivated Plants’, Bulletin of Applied Botany, Genetics and Plant Breeding, Vol. 16 (1926), pp: 1-248.