Aanzeggen Rouw- en begrafenistradities in Staphorst
Aanzeggen Rouw- en begrafenistradities in Staphorst dirk kok 
Ook in de kinderkleding waren de rouwkleuren van toepassing
dirk kok
Aanzeggen Rouw- en begrafenistradities in Staphorst
Daagse dracht
Inhoud [1] Prelude: waken De traditie van de dodenwake 7 [2] Het aanzeggen van de buurt De burenplicht gold voor iedereen 11 [3] Bekendmaking van een overlijden Verluiden, de rouwtekst, de advertentie 23 [4] Doodkist Altijd zwart, zo sober mogelijk 31 [5] Cedul of ’t ceel Groeveneugen 35 [6] ‘Kiekdagen’ en condoleren In het sterfhuis 39 [7] Mortuarium Voor wie niet thuis kan blijven 43 [8] De grafdelver Geen alledaags beroep 45 [9] Begraven Het Woord richt zich tot tot de levenden 51 [10] Begrafenismaal Het groevemaal 87 [11] Lijkrede of ‘pligt’ Dienaren van de ‘olde woarheid’ 93 [12] Van burenhulp naar begrafenisvereniging Langzaam verdwijnen traditionele gebruiken 107 [13] Kerkhof Oude en nieuwe wijzen van begraven 117 [14] Crematie ‘Ieder zij in zijn eigen besef ten volle overtuigd’ 137 [15] Rouw in de kleding Uiterlijke rouw wordt herkend en erkend 141 [16] Moord, zelfdoding en euthanasie De dood door mensenhand 159 [17] Moordverzen Een geliefd onderwerp 165 [18] Herinneringen aan de dode Graftekens en hun opschriften 171 [19] Bermmonumenten of bermrouw Oorlogsmonumenten en persoonlijke gedenktekens 183 [20] Bijgeloof over dood en kerkhof Hardnekkige verhalen 187
Bibliografie 191 Dankwoord 192 Colofon 192
[1] Prelude: waken De traditie van de dodenwake
Stien Eelsingh, De zieke 1 ‘’s Morgens zag je de familie al vroeg terug fietsen naar de eigen woning. De “waeckers” waren dan afgelost. Zelf herinner ik mij nog, dat waken met twee personen het “gemakkelijkst” was. Je hield elkaar aan de praat en om niet in slaap te vallen nam ik meestal brei- of naaiwerk mee. Ik had moeite met de nacht van zaterdag op zondag. Op zondag mocht je niet breien, je kon dan de tijd invullen door te lezen, met het risico dat je gemakkelijk in slaap sukkelde.’ [Staphorst, 2012]
Sterven wordt tegenwoordig steeds meer gezien als iets wat verbonden is met oud zijn. Oude mensen gaan dood; jong sterven is een ongeluk dat nooit jezelf maar altijd anderen treft. De dood wordt daardoor steeds verder vooruitgeschoven. Oude tradities als het waken bij een ernstig zieke en de dodenwake raken daarmee lang zaam in onbruik. Al kan de teloorgang van het laatste gebruik ook te maken hebben gehad met de Reformatie.
waken bij een ernstig zieke Waken bij een ernstig zieke was in het verleden een heel gewone zaak. Men verbleef met één of meerdere personen – zowel mannen als vrouwen – overdag en ’s nachts in de onmiddellijke omgeving van de patiënt. Daarbij was het niet voor iedereen even duidelijk wanneer de zieke het tijdelijke voor het eeuwige ging verwisselen. Met soms pijnlijke gevolgen: Ze was al ruim in de negentig en zeer zwak. Ze lag ‘veurnhuus’ in het ledikant en deed alsof ze sliep. De waaksters, alle twee met een zaklantaarn, betraden zo zachtjes mogelijk de ziekenkamer. Langzaam slopen ze vanuit de zijkamer naar het kabinet. Toen ze er bijna waren, draaide de zieke zich licht kreunend om. Van schrik liet een van de waaksters haar zaklantaarn vallen. ‘Waar is al dat goudgeld gebleven?’, vroeg ze schril aan de zieke. ‘Dat… vertel ik nooit… en ik zal zorgen… dat jij er in elk geval… níks van krijgt!’ [Staphorst, 1988] Aangezien men in Staphorst en Rouveen vroeger voornamelijk in het boerenbedrijf werkte en men dus geen verplichtingen had als werknemer, konden de waaktijden onderling worden overlegd. En kon men, afhankelijk van het seizoen, de achterstal lige slaap overdag inhalen. Bestreek het waken een langere periode, of had de ernstig zieke een kleine familie, dan werd de waakgroep uitgebreid tot de ‘tweede kring’. Over het algemeen werd waken als vermoeiend en slopend ervaren.1 Niet alleen het dag- en nachtritme, maar ook het eetpatroon raakte danig verstoord. Sommigen waren zo uitgeput dat zij het overlijden niet meer bewust meemaakten en blij waren dat het achter de rug was. Hierna brak voor hen de tijd aan om te ‘ontwaken’. In de tweede helft van de twintigste eeuw raakte het waken langzaam in onbruik. De ‘moderne’ omstandigheden en gebruiken bij een ziekbed of sterfbed zijn niet meer te vergelijken met die uit het verleden. Niet iedereen sterft bijvoorbeeld meer thuis in de vertrouwde omgeving. En was de zieke vroeger het middelpunt van de naaste familie, tegenwoordig moet men soms alleen en in een vreemde kamer het
7 [1] Prelude: waken
1
3
2
levenseinde Vanwege arbeidsverplichtingen en woonafstanden is niet ieder familielid immers in de gelegenheid om tijd vrij te maken voor mantelzorg – degenen daargelaten die voor het waken zelf vrije dagen opnemen.
1, 2 In verschillende huishoudens bevond zich tegen de wand een bordenrek (sgöttelreeje) met hierop de spreukenborden 3 Stien Eelsingh, Verdriet 4 Permissie tot vervoer van de overledene 5 Verklaring van overlijden.
dodenwake Ook de dodenwake heeft een lange traditie. Tot in de zeventiende eeuw schaarden familie en vrienden zich ’s avonds rond het lijk om gezamenlijk te bidden en kaar sen te branden ter afwering van boze geesten. Na de reformatie ging de protestantse kerk de dodenwake als bijgeloof zien.3 Hoe wel verschillende synodes hebben zich sterk hebben verzet tegen dit ‘gebruik van voorchristelijke oorsprong’ en men ook in Staphorst grote moeite had met deze ‘roomse superstitie’, was de dodenwake er toch zo diepgeworteld dat men er maar moeilijk afstand van kon nemen. Het feit dat er ter afwering van ‘doodsbacillen’ sterke drank bij werden genuttigd – met alle gevolgen van dien –, zal wellicht mee gespeeld hebben…4
2 Onder de autochtone Staphorsters en Rou veners is het niet gebruikelijk dat ongeneeslijk zieke patiënten tot aan hun dood in bijnathuishuishuizen of hospices verblijven. 3 ‘Dat hij de oogen hares verstants sulx wil openen dat zij den grouwel van de paapse afgo derie moogen sien, en hare herten neijgen, dat sij dat ziel-en-lant-verdervende quaed animen selick moogen tegenstaen.’ [Noortbergh, pag. 14] 4 ‘Toen de 80 jarige ongehuwde F. van C. alhier, eenige oogenblikken overleden was, kregen de oppassers P. en S. ruzie, die zoo hoog opliep, dat men handgemeen werd, daar de een den ander verweet, onder meer een zakje met rijksdaalders ontvreemd te hebben. Later kwam het zakje met rijksdaalders tevoorschijn uit het bedstroo.’ [Meppeler Courant van 01-02-1919]
afwachten.2
In de lange, half schemerige gang, was het de tweede deur links. Het hoge plafond in de kamer gaf de ruimte een bijna stadse uitstraling. Overtollig meubilair was niet aanwezig. Bewegingsloos, met de ellebogen op tafel, het hoofd tussen de handen, zat hij voorovergebogen. Een paar dagen daarvoor had hij het gehoord: ongeneeslijk! Toen ik vroeg hoe hij zich voelde, richtte hij zijn hoofd op, zijn holle ogen verklaarden meer dan hij in woorden kon uitbrengen: ‘Kok… wij denken dat gezondheid… ons recht is… maar het is enkel genade’. En langzaam verstierf het geluid van zijn gebroken stem in de ruimte. En de tragische tik van de klok was het enige geluid dat de stilte doorbrak.
8
4
5
[5] Cedul of ’t ceel Groeveneugen
Stien Eelsingh, Staphorster familie 1 Lijst met naamen voor de neuger: Harm Benne an diek; Albert Bovenhuis de older link; Trijntje Haasjes naast de smit; Jacob Hol de holtmender; Hendrik Koeze, bij tolhuus; Grietje Pape bij van diekslaand; Jan Pape zelvde huus; Jan Konterman in de leijn; Jacob Pander bij ubak; Klaas van Leusen op twest hende; Aaltje van Leusen, meuije; Hendrik Withaar naast koeze; Klaas Kuiper bij vokse in; Albert Russcher achter van diek; Arend Rouwhorst naast de smid op rooveene; Lijsje Buiter in de boompjes; Bart Hol aghter de karkke; Jan Bijker oostkant massin; Jan Krale bij de bakker; Niesje Beeker pietweever; Geert Bartels op t hooge; Barteld Poolman kuuper; Arent Hengsteboer beeker; Albert Vokse de melkmender; Hendrik van Dijk hulpnstein; Albert van Dijk lantarnopsteker; Roelof Groen aghter duuk; Jan Pot op de ossekop; Wiecher Kok naast de pastoree; Harm Nijboer orgelpomper; Jacob Groenheide naast de bakkereeje; Haarm Bultjes bij de lindeboom; A Lubbert Kisteman in de boompies; Geert Veerman geezenland; Dirk Groen achter de meijster; Geesje Brouwer op thooge; Jan Snijder de kleermaker; Klaasje Snij der op thooge; Arend Nijboer de kark oppasser; Klaas Kin stoel matter; Jacob Grit kleine sgoole; Klaas Grit in het selfde huus; Geert Jansen de melkvaarder; Hendrik Wildeboer westert; Griete Snijder tiemesweg; Hendrik Snijder selfde; Klaas Tromp op thooge; Klaasje Stens kerksgoonmaa ker; Beerend Bonte de draaier; Arend Bonte selfde huus; Klaas Bonte selfde huus; Geesje van Berend Schra; Jan bijker meultis; Klaas Nijboer bij fraans; Harm Jansen melkvebriek; Hendrikje Kin beej klooster; Harm Petter de smid; Jan Hol in de boompjes; Harm Redder de klompenmaaker; Geesje Redder neejster; Geert van Spiker kolde smid; Geertje Vischer met 1 oog; Klaas Visscher in bij olde klossin rn Hendrik Mulder naast het armhuus. 2 De vergoeding hiervoor kon sterk variëren, van enige dubbeltjes tot een halve gulden per buur. Het bedrag ging in de loop der jaren lang zaam omhoog. In 1991 betaalden 34 buren rond de spoorlijn ƒ 8,– per buurt. Omdat in de jaren tachtig, voornamelijk in de buitengebieden van Staphorst, de ‘vergoeding’ uit de hand dreigde te lopen – in 1993-1995 was zelfs een bedrag van ƒ 15,– tot ƒ 20,– per buur niet ongewoon –
Bidder, Dockter, Doodgraver en Apotheker Dat zijn vier vrinden, dat is zeker. Wanneer zij bidden om hun dag’lijks brood Dan bidden er twee om de ziekte en twee om de dood. Als het lijk was gekist en in overleg met de familie de dag van de begrafenis was vast gesteld, kon het ‘groeveneugen’ worden uitbesteed. Op de dag van overlijden – of, wanneer dat een zondag was, de volgende dag – verzamelden alle mannen uit de buurt zich ’s avonds bij het huis van de overledene (dan wel op de deel in het sterfhuis als het erg koud was of hard regende). Eén van de buren had de lijst met namen (’t ceel) opgehaald en las de namen en adressen voor van hen die genodigd (‘verzögt’) moesten worden.1 Dit ‘groeveneugen’ werd onderling gegund aan de minst biedende buurman.2 Daarbij werd aanvankelijk niet gelet op geschiktheid, de laagste prijs telde. De ‘groeveneuger’ was altijd een man. In het verleden nam meestal een arbeider of een keuterboer deze taak op zich. De gegoede boer gunde deze leuke bijverdienste – ook om dorpsroddel te voorkomen – graag aan de minder bedeelde. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw veranderde dit echter. Het ‘groeveneugen’ werd niet alleen meer door een ‘arbeider’ gedaan, ook de meer welgestelde boeren zagen dat het ‘no digen’ een leuk bedrag opleverde. Sommige ‘groeveneugers’ stonden bekend om de respectvolle wijze waarop zij zich van hun taak kweten. Vaak werd het ‘groeveneugen’ dan ook aan hen gegund. Het leverde hun een aardig zakcentje op: Dit is now al de derde in oense buurte. As dèt zoo nog een poosin deur geet, dan koome weej mit het groeveneugers geld mooi de winter deur. Daags na het uitbesteden kon de groeveneuger op pad. Met uitzondering van andere dorpen of steden moest hij het overlijden persoonlijk aan familie, buren en kennis sen bekendmaken en hen voor de begrafenis uitnodigen. Oorspronkelijk gebeurde dit per fiets; het grootste deel van de familie woonde immers binnen de eigen gemeente. Later werd hiervoor de bromfiets of de auto gebruikt. Wanneer de familie of kennis van de overledene de ‘groeveneuger’ zag aankomen, ging men alvast naar binnen. Volgens een ongeschreven regel was de uitnodiging namelijk alleen geldig als deze binnen in de woning gedaan werd.3 Er bestond een duidelijk onderscheid in wie er genodigd werden. De ‘groeveneuger’ gaf uitdrukkelijk aan of de uitnodiging alleen de ouders, of het hele gezin (‘’t hieel
35 [5] Cedul of ’t ceel
[6] ‘Kiekdagen’ en condoleren In het sterfhuis
Zware rouw, door de week 1 Een bezoek aan het sterfhuis, waarbij men de dode liet zien, werd ‘kieken’ genoemd.
Heden leven, morgen dood. Hier op te peijnsen is wijsheijd groot. [H. Bloemert, Staphorst, 1761] In Staphorst werden overledenen vroeger in hun eigen boerderij opgebaard. Tot het moment van begraven had men zo thuis ‘contact’ met de gestorvene en kon men op elk gewenst moment kijken en weer opnieuw kijken. Men kon langzaam wennen aan de veranderde situatie binnen de familie. Vooral in de zomerperiode – maar ook ’s winters, wanneer de kachel brandde – waren dit geen ideale omstandigheden. De niet-gekoelde kist stond in dezelfde ruimte waar de nabestaanden woonden, kookten en aten. Er bestonden verschillende oude ‘huishoudmiddeltjes’ om de nare geuren tegen te gaan: bijvoorbeeld reukwaters en schoteltjes met gemalen koffie. Dankzij mobiele koelinstallaties zijn de mogelijkheden voor het thuis opbaren de laatste kwarteeuw sterk verbeterd. Behalve die koelinstallatie en de mogelijkheid om online te condoleren, is er eigenlijk weinig veranderd aan de condoleantiecultuur in Staphorst. Want de rouwbrief en de advertentie waarmee familie en bekenden worden uitgenodigd om de begrafenis bij te wonen, bestaan al even. In die advertentie en rouwkaart worden ook tegenwoor dig nog de ‘kiek’dagen1 aangegeven: de tijden waarop men voor de begrafenisdag de nabestaanden in het sterfhuis kan bezoeken. Aan een uitnodiging om een begrafenis bij te wonen, geeft men gewoonlijk altijd ge hoor. Een bezoek aan de nabestaanden vóór de begrafenisdag was vroeger ongebrui kelijk en hing af van de relatie die men met de overledene had: alleen de naaste familie en enkele buren maakten hier gebruik van. Er werd niet gecondoleerd. Men kwam om de overledene te bekijken en er werd wat gesproken. Vanaf de jaren zeventig werd het condoleren langzamerhand ook in Staphorst alge meen gebruik. Dat kwam – met name bij de gereformeerden, die hierin de voor hoede vormden – door de familie buiten het eigen dorp. Omdat men in Staphorst doorgaans grote begrafenissen gewend is, kan het aantal condoleancebezoekers aan het sterfhuis voor de begrafenis oplopen tot tweehon derd personen. Gewoonlijk worden er geen bemoedigende gesprekken gevoerd – de nabestaanden worden gecondoleerd (nu wel) – en de gesprekken gaan niet alleen over de gestorvene, maar, afhankelijk van diens ziekbed en leeftijd, ook over andere
39 [6] ‘Kiekdagen’ en condoleren
onderwerpen. Communicatie van mens tot mens behoort op deze momenten dus niet tot de gewoonte. Omhelzingen of een kus bij het condoleren zijn al evenmin gebruikelijk bij de autochtonen. Wel wordt er nauwkeurig op gelet of de nabestaan den en bezoekers passende en stemmig gekleurde kleding dragen: een hoog gehalte aan zwart of blauw. Na het geven van een hand en een gepreveld cliché valt er een stilte en zoekt een ieder haastig z’n autosleutels. In het sterfhuis stonden de luiken open, maar waren de gordijnen gesloten. Vlak na mij betraden de achterburen, Albert en Jentje, de woning. Zij waren even oud als de overledene. Een dochter des huizes haalde nog gauw een paar hoge stoelen uit de slaapkamer. De weduwe zat ineengekrompen op een rotan kuipstoeltje in de woonkeuken. Haar man was na een kort ziekbed plotseling overleden. Zij voelde zich zichtbaar ellendig en verlaten. In de schemerig verlichte ruimte, die was bezwangerd met de geur van koffie, werd niet gecondoleerd; als ouderen deed je dat niet. Wel sprak iedere bezoeker gedempt over de overledene en over zijn ziekbed en sterven. Hierna ging men over tot de orde van de dag. Een tweede dochter hield zich bezig met serveren, nummer drie probeerde de gesprekken op gang te houden, die gingen over het weer en de dagelijkse beslommeringen. Zoals hoeveel water er nodig is voor het koken van snijbonen. De weduwe, haar gezicht grotendeels verborgen achter de blauw gebloemde zakdoek, liet de conversatie gelaten aan zich voorbijgaan. Ze zat erbij alsof ze geen deel meer uitmaakte van de tijd. Alleen haar bewegingsloze silhouet verried haar aanwezigheid. Na enige tijd merkte de buurman op dat de ‘tiet wel deur geet’ en hij gekomen was om ‘eem te kiek’n’. De dochter ging voor naar de voorkamer en sloeg het blauwzwart gestreepte kleed terug. Albert en Jentje stelden zich aan weerszijden van de effen zwarte kist op. De overledene lag, zoals dat hoorde, met het gezicht naar het oosten. In zijn zondagse zwarte pak lag hij tussen de glanzende kistbekleding. Het zachte ruisen van de kistkoeling was het enige geluid dat de serene stilte doorbrak. ‘Dit is now alles wat er oaver blif van een mieense’,2 zei de dochter. ‘’t Is net of heeij slèp’, mijmerde Jentje, die zich, doordat de kist op schragen stond, behoorlijk moest uitrekken om de overledene goed te kunnen bekijken. ‘Ie kunt hum nog goet ken’n. Een mooije dooije.’3 ‘Mooie dooijn bin t’r niet’,4 antwoordde de dochter. ‘Nee mooi’n niet, die bin t’r niet’,5 beaamde Albert.’ [Staphorst, zomer 1990] Voor het betuigen van medeleven wordt tegenwoordig steeds vaker gebruikgemaakt van moderne communicatiemiddelen. Niet alleen om anderen op de hoogte te bren gen van het verlies van een dierbare, maar ook om de nabestaanden te condoleren. Zo bestaat sinds enige jaren – compleet met foto – het online condoleanceregister. Gedurende enige weken kan iedereen deze ‘deelnemingssite’ op internet inzien en er op eenvoudige wijze een bericht achterlaten. Enkele autochtone ingezetenen – met name jongeren – hebben van deze mogelijkheid reeds gebruikgemaakt. Velen, voornamelijk ouderen, ervaren een bezoek of een handgeschreven kaart echter als persoonlijker. Ik kan dat wel navoelen. Het nieuwe medium mist grenzen, zowel de persoonlijke als de onpersoonlijke kant op. Uit nieuwsgierigheid volg ik regelmatig online condoleances van ingezetenen. Aan de hand van hun namen probeer ik familie verbanden te traceren. Al lezend stuitte ik op het condoleanceregister van een over
40
Stien Eelsingh, Verdriet 2 ‘Dit is nou alles wat er overblijft van een mens.’ 3 ‘Hij is niet erg veranderd. Het is net of hij slaapt. Een mooie dode.’ 4 ‘Mooie doden bestaan niet.’ 5 ‘Mooi niet. Die bestaan niet.’
ledene die tijdens zijn werk in de bouw was verongelukt. Zijn kinderen hadden – opvallend voor een autochtoon gezin – op zondag persoonlijke berichtjes aan hun overleden vader op internet geplaatst. Hun berichtjes waren zo emotioneel en privé, dat ik me wat ongemakkelijk voelde, een indringer in het privédomein van een rou wende familie. Daartegenover staan de buitenstaanders en hun vaak nietszeggende en anonieme reacties. Ik weet het, internet is een publiek medium. Maar condoleren op deze manier is mij te persoonlijk en te onpersoonlijk tegelijk. Ik mis een grens én een fysieke ontvanger.
41 [6] ‘Kiekdagen’ en condoleren
[7] Mortuarium Voor wie niet thuis kan blijven
Het mortuarium in Staphorst is gebouwd achter het dienstgebouw van de Hersteld Hervormde kerk 1 Een vroegere beheerder van het mortuarium had de koeling eens te hoog gezet, waardoor er ijsafzetting op de doodkist ontstond. Om het geheel nog enigszins toonbaar te maken voor de begrafenis, plaatste hij de kist in de zon, op de parkeerplaats achter het gebouw.
In de Wet op de lijkbezorging van 1872 werd bepaald dat elk kerkhof en iedere be graafplaats een baar- of lijkenhuisje moest hebben. In deze ruimte kon een persoon die aan een besmettelijke ziekte was overleden in afzondering opgebaard worden. Daarnaast bood het lijkenhuisje plaats aan lijkbaren. In de vorige eeuw maakten de aloude lijkenhuisjes plaats voor mortuaria. Het lichaam van een overledene kon hier tot de begrafenis bewaard of opgebaard worden. De reden dat men vanaf 1950 mortuaria ging inrichten was dat de mogelijkheden tot thuis opbaren niet voldeden aan de wensen van de moderne tijd. De naoorlogse nieuwbouwwoningen waren er niet ruim genoeg voor en men beschikte niet altijd over de gewenste koeling. In 1975 kocht de gemeente Staphorst grond aan van de Hervormde Kerk voor de bouw van een mortuarium. Het mortuarium is uitgerust met drie ruimtes voor gekoeld opbaren en met een condoleancekamer. Daarnaast heeft het de beschikking over een sectie- annex verzorgingsruimte. Het mortuarium in Staphorst is speciaal bedoeld voor overledenen die niet thuis opgebaard kunnen worden. Uiteraard is de geboden hygiëne een groot voordeel, vooropgesteld dat men de koelinstallatie op de juiste wijze bedient.1 Velen voelen het echter als nadeel dat men de gestorven dierbare niet thuis heeft maar naar een vreemde, onpersoonlijke ruimte moet brengen. Daarbij komt nog dat men – indien er meerdere ruimtes zijn – geconfronteerd kan worden met andere rouwenden. Wie dat een probleem vindt, heeft de mogelijkheid om met de beheerder een tijdstip voor rouwbezoek af te spreken. Sinds de ingebruikname tot aan de jaren negentig nam het gebruik van het mortua rium in Staphorst sterk toe. Daarna liep het terug, omdat men weer steeds meer de voorkeur ging geven aan thuis opbaren. Dat kon ook: de woningen waren ruimer geworden en de mogelijkheden om thuis gekoeld op te baren waren sterk verbeterd. Thuis opbaren heeft veel voordelen. Men kan op elk gewenst moment bij de overle dene zijn. De confrontatie met het gestorven lichaam helpt de nabestaanden boven dien bij het proces van afscheid nemen en rouwen. Gezien het jaarlijks teruglopend gebruik van het mortuarium – in 2011 is er slechts vijftien keer een overledene opgebaard – vatte de gemeente Staphorst in 2012 het plan op om het gebouw te verzelfstandigen. Inmiddels (2013) is de gemeente Stap horst met de Hersteld Hervormde Gemeente overeengekomen dat de overdracht van het mortuarium zal plaatsvinden van de gemeente Staphorst naar de kerkvoogdij.
43 [7] Mortuarium
Over de rouwcultuur in Staphorst en Rouveen is niet eerder een boek versche足 nen. Met Aanzeggen vult Dirk Kok deze leemte in woord en beeld. Hij heeft zich vanaf 1985 in het onderwerp verdiept en beschrijft in detail en door de tijd heen het hele verloop van rouw en begraven, vanaf het moment van overlijden tot aan de gebruiken rondom het herdenken van de overledene. Het aanzeggen, het luiden van klokken, de rouwbrief, de begrafenis, het delven van graven, de lijkrede, het begra足 fenismaal, niets blijft onbesproken. Een uniek en vaak persoonlijk document, omdat de auteur vanaf zijn jeugd bekend is met de rituelen die voor buitenstaanders moeilijk te doorgronden zijn. Aanzeggen is het definitieve boek over een rouwcultuur die met het opvolgen van de generaties steeds verdwijnt of ten minste van karakter verandert.
dirk kok was van 1982 tot 2012 beheerder van de Museumboerderij te Staphorst. Hij is medeoprichter van de Historische Vereniging in Staphorst. Van hem verschenen eerder Praal en pracht in de klederdracht (1987), Kopzorgen over hoofdzaken (1988), Huuswark. Ontwikkelingen in de boerderijbouw (1990), Ter ere van trouw (2006) en de fotoboeken Markant (2008) en Staphorst door de ogen van Dirk Kok (2011).