bewustzijn van schijn
over het schouwspel tussen brief en Tegenbrief
Bewusstsein vom Schein
über das Schauspiel zwischen Brief und Gegenbrief
awareness of semblance
about the theatre between letter and Counterletter
conscience de la semblance sur le théâtre entre lettre et Contre-lettre
Marjolijn van den Assem
Vakwerkbrug. Verstijfde staafboogbrug (1) 2021 roestvrij stalen nietjes/verkoperde nietjes op museumkarton 39 x 40 x 21 cm private collection
2
3
Een brief die Friedrich Hölderlin schreef aan een vriend als reisverslag, schreef ik 350 keer over met kroontjespen. Ik keek met hem mee naar het landschap zoals hij het beschrijft en leefde me in in de oproep waarmee hij zijn brief besluit: ‘Schrijf me toch snel. Ik heb je zuivere tonen nodig. De ziel die heerst onder vrienden, het ontstaan van gedachten in gesprek en brief zijn voor kunstenaars onontbeerlijk.’ Zo werd ik me er opnieuw van bewust dat de woorden zich vormen uit de gemoedstoestand. De beweging van de stap, het op- en neerkijken, de kleuren van de lucht, de geur van de storm, de zich buigende bomen, dat alles beïnvloedt de vorm waarin gedachten worden gegoten. Bij de 325ste overschrijving infiltreerde ongewild een Nietzsche-citaat in Hölderlins tekst: ‘er is iets ongestilds, iets onstilbaars in mij, dat zich wil laten horen.’ De essentie van het kunstenaarschap. Dat leidde me terug naar twee aforismen van Friedrich Nietzsche in zijn boek De vrolijke wetenschap: ‘Het bewustzijn van de schijn’ en ‘Onze uiteindelijke dankbaarheid jegens de kunst.’ Het uitdiepen en beeldend doorgronden van deze twee stellingen hebben me in de richting gevoerd van het schouwspel. Het bezien van het dagelijks leven vol plichtplegingen, conventies en richtlijnen. Het theater waar we in functioneren, daar waar de vermomming doel treft en de vernislaag glanst, bracht me naar de waarheidsgraad van nieuwsvoorziening, het spel van de troubadours.1 Zij die door interpreteren de woorden in een volgorde dwingen. Welke ondermijning moet wanneer ontleed worden? In de berm langs de vluchtweg uit Nietzsches voortdurend in twijfel getrokken visioenen, vond ik het woord ‘veinzing’.2 In juridische zin houdt dit een Tegenbrief in, geschreven en vastgelegd als onderhandse overeenkomst die een notariële acte begeleidt in het criminele circuit. Deze parallelle waarheid schreeuwde om uitzicht. Mijn serie getekende Tegenbrieven rammelde aan de ketenen van tekst. Een afrekening tot de botten bloot lagen ontpopte zich als mijn correspondentie met de buitenwereld.
Einen Brief, den einst Friedrich Hölderlin einem Freund als Reisebericht schickte, schrieb ich mit Schreibfeder 350 Mal ab. Mit ihm betrachtete ich die Landschaft, so, wie er sie beschrieb, und versetzte mich in seine Bitte zum Ende des Briefes hinein: ‘Schreibe doch nur mir bald. Ich brauche Deine reinen Töne. Die Psyche unter Freunden, das Entstehen des Gedankens im Gespräch und Brief, ist Künstlern nöthig.’ So wurde mir wieder bewusst, dass sich Worte aus dem Zustand des Gemüts heraus formen. Die Bewegung eines Schritts, das Hoch- und Herunterschauen, die Farben des Himmels, der Geruch des Sturms, die sich wiegenden Bäume, das alles beeinflusst die Formen, in die Gedanken gegossen werden. Bei der 325. Abschrift stahl sich ungewollt ein Nietzsche-Zitat in Hölderlins Text: ‘Ein Ungestilltes, Unstillbares ist in mir, das will laut werden.’ Die Essenz des Künstler-Seins. Das erinnerte mich an zwei Aphorismen Friedrich Nietzsches aus seinem Buch Die fröhliche Wissenschaft: ‘Das Bewußtsein vom Scheine’ und ‘Unsere letzte Dankbarkeit gegen die Kunst.’ Die Vertiefung und bildnerische Erkundung dieser beiden Gedanken führten mich zum Schauspiel. Die Betrachtung des alltäglichen Lebens mit all seinen Verpflichtungen, Konventionen und Regeln. Die Bühne, auf der wir agieren, auf der die Kostümierung einen Zweck verfolgt und der Firnis glänzt, brachte mich zum Wahrheitsgehalt der täglichen Berichterstattung, zum Spiel der Troubadoure.1 Zu jenen, die durch ihre Interpretation die Worte in eine Reihenfolge zwängen. Was untergraben sie, wann muss man sezieren? Am Saum des Fluchtwegs aus Nietzsches fortwährend in Zweifel gezogenen Visionen fand ich den Begriff ‘Täuschung’.2 In rechtlichem Sinne erfordert er einen Gegenbrief, aufgeschrieben und festgehalten als Privatabkommen, das in kriminellen Kreisen eine Notariatsurkunde zu begleiten pflegt. Diese Parallelwahrheit schrie um Ausblick. Meine Serie gezeichneter Gegenbriefe rüttelte an den Ketten aus Text. Eine Abrechnung, bis die Knochen frei lagen, entpuppte sich als meine Korrespondenz mit der Außenwelt.
Ik schreef de Tegenbrieven vanuit een onneembare en ondefinieerbare vesting. Een ‘Domaine indéfinissable’. Daar werden maliënkolders overbodig.
Ich schrieb Gegenbriefe aus einer uneinnehmbaren, undefinierbaren Festung. Aus einer ‘Domaine indéfinissable’. Kettenhemden erwiesen sich als überflüssig.
De rekwisieten stonden er paraat voor mijn eigen stellingname. Er kwam ruim baan voor bewustzijn van schijn. Daar waar een streng regime de oneindige mogelijkheden vrijgaf aan een vallei van eigengereidheid, toonde zich mijn dankbaarheid jegens de kunst.
Die Requisiten für meine eigene Stellungnahme standen bereit. Für Bewusstsein und Schein gab es reichlich Platz. Dort, wo ein strenges Regiment einem Tal der Eigensinnigkeit unendliche Möglichkeiten eröffnete, offenbarte sich meine Dankbarkeit für die Kunst.
Marjolijn van den Assem
Marjolijn van den Assem
1 Een troubadour is van oorsprong een middeleeuwse kunstenaar, vooral begaafd als muzikant-dichter. Troubadours waren actief in het Franse taalgebied. Het woord troubadour is afgeleid van het Occitaanse woord ‘trobar’, dat vinden of bedenken betekent. 2 Veinzen: iemand in de waan trachten te brengen.
1 Ein Troubadour ist ursprünglich ein mittelalterlicher Dichter, Komponist und Sänger aus dem südlichen Frankreich. Das Wort ist vom okzitanischen ‘trobar’ abgeleitet, das finden, erfinden, ein Lied erschaffen, komponieren bedeutet. 2 Täuschen: einen falschen Eindruck vermitteln, jemanden in die Irre führen.
5
lettre/Brief/letter/brief
9
lettre/Brief/letter/brief (12) 2014 o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 30 x 23 cm 11
lettre/Brief/letter/brief (18) 2014 o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 30 x 23 cm 12
lettre/Brief/letter/brief (21) 2014 o.i.inkt/krijt op museumkarton 30 x 23 cm 13
brevis libellus (10) 2015 o.i.inkt/grafietstift op museumkarton 122 x 92 x 6 cm 24 24
25
Le jardin (S) (6) 2017 acryl/o.i.inkt/potlood/grafietstift/relikwieën uit het Zuiden/nietjes op museumkarton 51 x 33 x 19 cm Le jardin (S) (5) 2017 acryl/o.i.inkt/potlood/grafietstift/relikwieën uit het Zuiden/plastic/ijzerdraad/nietjes op museumkarton 50 x 26 x 23 cm 54
55
Le jardin (S) (12) 2018 o.i.inkt/grafietstift/nietjes op museumkarton 92 x 122 x 0,5 cm 60
Als het licht wordt
In 1986 zag ik voor het eerst een tekening van Marjolijn van den Assem. Hij was afgedrukt bij een interview met haar in NRC Handelsblad. Ik zag een weefsel van grillige potloodlijnen op het krantenpapier – de tekening leek geschreven als een brief. Maar de lijnen vormden samen ook een landschap waarin je eindeloos kon dwalen, tot je stuitte op de grenzen van het papier. Marjolijn vertelde aan interviewer Betty van Garrel dat al haar werken wandelingen over het papier waren, en het was zo voelbaar precies dat: een wandeling van een potlood over een vel papier, onderweg verwonderd gevolgd door degene die het potlood vasthield. Voor mij, een aankomend student op de kunstacademie, werd de tekening in de jaren daarna een ijkpunt, want hij liet iets zien van de immense vrijheid die de kunst je had te bieden zodra je het potlood volgde zonder er meteen iets van te willen en zonder jezelf allerlei dwingende grenzen op te leggen. Toen ik twintig jaar later Marjolijn en haar werk echt leerde kennen, dacht ik vaak terug aan dat eerste beeld. Alsof ze het spoor van het potlood van werk naar werk was blijven volgen. Soms kreeg een tekening de vorm van een landschap, soms die van een handgeschreven brief – de twee leken over hetzelfde te gaan. De landschappen waren geen nabootsingen van een bestaande wereld maar vormden nieuwe gebieden om in te gaan en te ontdekken. In de brieven kon je niet lezen wat er was geschreven, maar zag je wel wat het is om een brief te schrijven. Het was ook niet alleen een hand maar een hele persoon die vol kracht de zoektochten over het rechthoekige, dunne papier maakte. Daarin werd de wereld gecomprimeerd tot een gebied waarin je ineens alles kunt wat in het dagelijkse leven nooit mogelijk is. De wandeling over het papier denk ik terug te zien in alle latere tekeningen. De omgeving verandert, de route neemt een andere richting, maar het uitgangspunt, de ondergrond blijft. De tekeningen komen voort uit zoektochten naar de dichter, filosoof en componist Friedrich Nietzsche die Marjolijn jarenlang ondernam. Ze noemt hem de startmotor voor haar werk. ‘Ik vecht me in Nietzsche in en vecht me er ook weer uit. Dat kost me alles.’ Ze reisde naar de plaatsen waar Nietzsche verbleef en las zijn boeken, maar vooral in zijn correspondentie vond ze de uitgangspunten voor haar rusteloze, expressieve tochten over het papier. Nietzsche verlangde boven alles naar een gelijkwaardige verbintenis met een geestverwant. Een enkele keer kwam het ervan, maar het duurde vaak maar kort. Binnen de intimiteit van een briefwisseling liet hij het meeste van zichzelf en van de vorming van zijn gedachten en taal zien. ‘In een correspondentie lever je je aan de ander uit – anders kun je net zo goed niet corresponderen. Corresponderen is uitgedaagd worden om post te vatten in een woord.’ Maar hoe oprecht is iemand die een brief schrijft – wil hij zijn dagen en belevenissen niet betekenisvoller maken dan
ze daadwerkelijk zijn? ‘Het roept de vraag op wanneer je als mens jezelf bent – en ook wie je precies bent als het zover is.’ De tekeningenreeks Seelenbriefe (2007) lijkt daarover te gaan. Een Seelenbrief kan alleen worden geschreven als de ander in het echte leven onbereikbaar is. De schrijvende of tekenende hand legt daarvoor gerust kilometers af. Ver is nooit te ver, als je de ander maar op tijd bereikt. Want ondertussen kan de zielsverwant met onbekende bestemming zijn vertrokken of zelfs dood zijn gegaan – dat weet je pas later, de brief komt altijd pas de volgende dag. ‘Elke correspondent moet de angst overwinnen dat er staat wat er staat en dat het gelezen wordt. Het is natuurlijk obsceen om het over je eigen leven te hebben, maar op een dag ga je eindelijk iets van dat leven begrijpen – en dan ga je dood.’ In de correspondentie tussen Nietzsche en Marie Baumgartner, de moeder van zijn meest begaafde leerling, lijkt het verlangen naar medemenselijkheid wederzijds te zijn. Heel even ervoeren de twee de verbinding, maar een moment later bleek het toch een illusie. Ze ontmoetten elkaar wekelijks, wisselden weinig brieven. Nietzsche noemde Maries brieven seelenreiche Briefe, maar hij vluchtte al snel voor de vriendschap. Eenmaal plukte hij tijdens een wandeling een veldboeket voor Marie en stuurde het naar haar toe. Het was een teken van afscheid – hierna volgden geen woorden meer. ‘Ik las en herlas de brieven die Marie Baumgartner aan Nietzsche schreef. Ik schreef ze met kroontjespen over op grote vellen tekenpapier en leefde me in in haar gemoedstoestand ten tijde van haar vriendschap met Nietzsche, en in de teloorgang van die vriendschap.’ Vele jaren later en ongeveer op dezelfde plek plukte Marjolijn ook een boeket en nam het mee naar haar atelier. Niet om het over te doen, maar om het universeel-menselijke verlangen naar contact te doorvoelen en van daaruit werk te maken. Ze tekende een kamer met een tafel, een boeket, een opengeslagen brief. In de gordijnen verweefde ze brieffragmenten en stroken landschap. ‘Ik heb Nietzsche en Marie aangewend om me in te verplaatsen. Maar nu ben ik ze overkomen. Ik heb ze achter me gelaten.’ De tekeningen zijn de zoektocht: bij elke kromming in een lijn verandert het uitzicht, wentelt je blik en krijg je als toeschouwer iets anders te zien. Je rijgt de beelden aaneen, vanaf het bankje bij de waterval zie je zoveel watervallen als je maar wilt. Allemaal zijn ze anders en allemaal geven ze uitdrukking aan wat Nietzsche zag toen hij schreef: ‘te talmen als de waterval, die zelfs talmt terwijl hij valt’. De bochten in de weg, de geur van bermbloemen, de helderheid van het licht: alles bewoog mee naar het moment waarop Nietzsche de wandeling maakte, zijn ingeving kreeg, ging zitten op de bank, het vel papier pakte, de pen in de inkt doopte, de aanhef schreef en zijn dwalende gedachten vormgaf in de brief. ‘Hoe komt een mens tot een verwoording, hoe stel je een zin samen?
61
bewustzijn van schijn
vrij naar De vrolijke wetenschap Friedrich Nietzsche
Trobar (8) 2019 acryl/o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 23 x 30 cm verzameling De Bruin-Heijn
204
Trobar (9) 2019 acryl/o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 23 x 30 cm private collection
205
207
Tegenbrief (10) 2019 o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 122 x 92 x 1,5 cm 238
Tegenbrief (11) 2019 o.i.inkt/potlood/grafietstift op museumkarton 122 x 92 x 1,5 cm 239