Onder redactie van Linda IJpelaar | Claudine A. Chavannes-Mazel
DE GROENE MIDDELEEUWEN DUIZEND JAAR GEBRUIK VAN PLANTEN (600-1600)
Lecturis
4
p. 2 Pseudo Antonius Musa, De vettonica, Apuleius Platonicus, Herbarium, en andere teksten, Frankrijk, laat dertiende eeuw. Afm. 220 × 164 mm. Leiden, UB ms BPL 1283, f. 1v. Herba betonica (betonie).
DE GROENE MIDDELEEUWEN
INHOUD Voorwoord
DEEL I CHRONOLOGISCHE ONTWIKKELING: VAN HERBARIUM PICTUM NAAR HERBARIUM VIVUM 6
10
Inleiding. Heilzame planten op (voor)schrift. Het web van geschreven en geïllustreerde plantenboeken vanaf de klassieke Oudheid tot de uitvinding van de boekdrukkunst Claudine A. Chavannes-Mazel
12
1. Van kopie naar kopie: 1500 jaar plantenillustraties Claudine A. Chavannes-Mazel
32
2. Vroege gedrukte herbaria. Een korte schets aan de hand van voorbeelden uit de Liberna Collection Iris Ellers
52
3. ‘Tusschen pampier geleyt’. Ontstaan, verspreiding en gebruik van de vroegste herbaria Gerard Thijsse
64
DEEL II GEBRUIK VAN PLANTEN IN DE MIDDELEEUWEN 4. Schilderen met planten. Het gebruik van plantaardige verfstoffen in middeleeuwse manuscripten Micha Leeflang en Annabel Dijkema
94
96
5. Namen noemen: planten in de tijd van Karel de Grote Claudine A. Chavannes-Mazel en Gerda van Uffelen
112
6. De lange schaduw van de Oudheid. Geneeskunst en planten Claudine A. Chavannes-Mazel
126
7. ‘De kok is de beste arts’. Planten voor voeding en gezondheid: recepten en voorschriften Johanna Maria van Winter
142
5
p. 10 Otto Brunfels, Herbarum vivae eicones, 1532, met houtsneden van Hans Weiditz, p. 36. Amsterdam, UB OTM OG 80-168. Herba Nenuphar (waterlelie).
BIJLAGEN 156
8. ‘En het groeide en werd een boom’. Een beknopte verkenning van de planten in de Bijbel Linda IJpelaar
158
9. Goede bomen, slechte bomen. Bijbelse boomen plantsymboliek in Liber floridus Linda IJpelaar
168
10. Het kruidenboek in Jacob van Maerlants Der naturen bloeme Jos A.A.M. Biemans
184
11. Een doornige rozenstruik en ander groen: liefde, lust en lijden in de Roman de la rose Esther Mulders
198
DEEL IV PLANTEN IN MIDDELEEUWSE BOEKDECORATIE
212
12. Naamgeving van bloemen en planten in de marges van laatmiddeleeuwse handschriften Saskia van Bergen
214
13. De bloeiende Middeleeuwen. De opkomst van de strooiranden in de Zuid-Nederlandse boekverluchting van de vijftiende eeuw Anne Margreet W. As-Vijvers
232
14. Bloemen van betekenis. De interpretatie van de randversiering in Zuid-Nederlandse handschriften rond 1500 Anne Margreet W. As-Vijvers
248
Bijlage I: een laatantieke handgeschreven tekst in de Leidse Universiteitsbibliotheek De wonderen van de weegbree in Apuleius Platonicus’ plantenboek (Leiden, UB ms VLQ 9) Claudine A. Chavannes-Mazel
260
Bijlage II: een laatmiddeleeuwse gedrukte tekst in de Deventer Athenaeumbibliotheek Recepten in een kruidenboek uit 1497, de Ortus sanitatis (Deventer, AB 2000 E 45 KL) Jan Willem Briët
266
Noten Fotocredits Auteurs cv Verklaring afkortingen Literatuurlijst Colofon
274 298 298 299 300 304
INHOUD
DEEL III PLANTEN IN MIDDELEEUWSE LITERATUUR
6 In dankbare herinnering aan onze leermeesters van de middeleeuwse boekwetenschap, prof. dr J. Peter Gumbert en prof. dr Pieter F.J. Obbema
DE GROENE MIDDELEEUWEN
VOORWOORD Stond groen ooit voor links, nu is het duurzaam. Maar eerder was groen gewoon groen, en nog eerder was groen gewoon: zo gewoon, dat men groen was zonder het te weten. De groe ne aarde was een vanzelfsprekend maar onmisbaar onder deel van het leven. Wat de mens van planten wist heeft hij daarom opgeschreven zodra hij kon schrijven. Met hand geschreven woorden is de groene kennis uit de antieke wereld over vele eeuwen heen getild. De belangrijkste auteurs uit de Oudheid die over het gebruik van planten schreven, leefden rond het jaar 0 of eer der, eeuwen dus voor de jaartallen uit de titel. Waarom dan toch 600-1600 als tijdsbepaling? De verklaring is eenvoudig. De redacteuren van nu wilden uitgaan van de middeleeuwse boeken die zich in Nederlandse collecties bevinden. Voor een goed overzicht zijn buitenlandse collecties vanzelfsprekend onontbeerlijk. Het oudste bewaard gebleven handschrift van Apuleius Platonicus’ Herbarium, dat goed opgeborgen ligt in de Leidse Universiteitsbibliotheek, dateert uit de late zesde eeuw, vandaar het jaartal 600 in de titel. De laat zestiendeeeuwse verzamelingen van gedroogde planten uit het herba rium van Rauwolff in het Leidse Naturalis Biodiversity Center zijn even verbazingwekkend. Het zijn deze bronnen, die hier het woord krijgen en die de grenzen van de datering hebben bepaald. Nederland dankt enkele wereldberoemde handschriften en vroege drukken aan een handjevol boekenverzamelaars, wier collecties wisselend door erfgenamen of latere bezitters werden gewaardeerd. Zo kocht de Universiteit van Leiden in 1690 de collectie boeken en handschriften uit de nalaten schap van Isaac Vossius (1618-1689), de vroegere bibliotheca ris van prinses Christina van Zweden. Door juridische scher mutselingen – de jonge universiteit wilde weer af van de oorspronkelijke aankoop –, duurde het even voor de kisten konden worden uitgepakt, maar uiteindelijk werd de Leidse bibliotheek 3.984 boeken en 729 middeleeuwse hand schriften rijker. Het boekenbezit van de universiteit werd in één klap verdubbeld. Het Museum Meermanno-Westreenia num in Den Haag herbergt onder meer de wereldberoemde
1. Apuleius Platonicus, Herbarium, en andere teksten, Frankrijk, tiende eeuw. Afm. 235 × 170 (190 × 140) mm. Den Haag, MMW ms 10 D 7, f. 7v-8r; f. 7v: herba personacia (grote klis); f. 8r: herba fraga (aardbei).
7
2. Blad van de betonie (stachys officinale L.), gefotografeerd in 2015. Vergelijk met de blaadjes van de betonie op de afbeelding op p. 2.
DUIZEND JAAR GEBRUIK VAN PLANTEN (600-1600)
collectie middeleeuwse handschriften van Willem Hendrik Jacob van Westreenen van Tiellandt (1783-1848) en zijn familievoorgangers Gerard en Johan Meerman (1753-1815). Er behoort een exemplaar van Apuleius Platonicus’ Herbarium bij uit de tiende eeuw met bijna modern aandoende zwart-wit pentekeningen (10 D 7, afb. 1), door wetenschap pers bewonderd maar bij de meeste Nederlanders totaal onbekend. Bijna hetzelfde geldt voor de collecties van middeleeuwse boeken in de Koninklijke Bibliotheek, in de loop der eeuwen bijeen vergaard door de prinsen van Oranje en andere ver zamelaars met oog voor het verleden. De universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Groningen hebben vanaf hun oprich ting boeken voor hun bibliotheken gekocht; in tegenstelling tot de Koninklijke Bibliotheek ging het deze instellingen bovenal om de inhoud en niet om het uiterlijk van het boek. De Dreiflessen collectie, die enkele jaren geleden naar Met tingen, net over de grens in Duitsland werd verplaatst, is door een Nederlandse familie bijeengebracht; oorspronkelijk huisde deze particuliere verzameling van zowel inhoudelijk als esthetisch relevante banden in Hilversum. Al zijn er ver schillende tentoonstellingen geweest, vele catalogi ver schenen en allerlei collecties online geplaatst, het lijkt alsof boeken hun eigen geheim bewaren: de Nederlander ervaart hen zelden als een onmisbaar deel van het nationale culture le erfgoed. Menig lezer zal zich daarom wellicht verbazen over de onverwachte schoonheid van de illustraties. De directe con frontatie met het verleden – zomaar een afbeelding van een boek van duizend jaar oud – komt daar nog bij. De eerste afbeelding tegenover het titelblad (zie p. 2) voegt een andere bijzonderheid toe, die doorgaans alleen de lezer van een origineel middeleeuws handschrift gewaarwordt: het is niet op papier geschreven, maar op perkament (Leiden, UB BPL 1283, late dertiende eeuw). Meestal ligt perkament (gemaakt van opgespannen dierenhuid) niet vlak. De afbeelding is expliciet als eerste gekozen om te onderstrepen dat boeken driedimensionale voorwerpen zijn en geen platte plaatjes.
10
DEEL I CHRONOLOGISCHE ONTWIKKELING: VAN HERBARIUM PICTUM NAAR HERBARIUM VIVUM
11
12
DE GROENE MIDDELEEUWEN
INLEIDING
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
HEILZAME PLANTEN OP (VOOR)SCHRIFT. HET WEB VAN GESCHREVEN EN GEÏLLUSTREERDE PLANTENBOEKEN VANAF DE KLASSIEKE OUDHEID TOT DE UITVINDING VAN DE BOEKDRUKKUNST
13
14
Claudine A. Chavannes-Mazel
1. Apuleius Platonicus, Herbarium, (Zuid?)- Italië, laat zesde eeuw. Afm. 270 × 200 mm. Leiden, UB ms VLQ 9, f. 48v. Herba camomelon (kamille).
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
Vanaf het allereerste begin zijn er verschillende soorten boeken over planten gemaakt. Naslagwerken – wat wij van daag encyclopedieën zouden noemen – uit de klassieke Oud heid geven informatie over planten, en zijn vaak gerangschikt volgens alfabet, soms volgens eigenschap. Wat is de naam van de plant in verschillende talen, welk deel van de plant is nuttig, welke geneesmiddelen kan men uit welk onderdeel verkrijgen, en doet men dat door middel van vermalen, koken, verbranden of uitsmeren? Uit deze groep komen de herbaria of herbaria picta, dus geïllustreerde plantenboeken voort, waarbij de afbeelding letterlijk de plaats inneemt van de beschrijving (afb. 1).1 Steeds staat de genezende werking centraal. De illustratie vormt een essentieel onderdeel, al is het visuele nut tot aan de veertiende eeuw niet altijd duide lijk. Onze huidige flora zijn enigszins vergelijkbaar maar hebben als hoofddoel eerder: hoe herken ik een plant, dan: hoe gebruik ik een plant? Een tweede groep bestaat uit – meest ongeïllustreerde – plantenlijsten, receptenboeken en uiteenzettingen over de plaats van de mens in de kosmos en hoe zijn lichaam daarbinnen de ideale balans kan vinden dankzij de juiste voeding. Wie zich waagt in het web van middeleeuwse teksten die het nut van planten en kruiden als onderwerp hebben, merkt hoeveel belang men in de lange eeuwen voor de Renaissance hechtte aan de kennis over het plantenrijk. Is de plant eet baar, giftig, genezend, kan men ermee verven of er kleren van maken, en wellicht nog heel veel meer? In het voetspoor van een orale traditie werden met grote ijver recepten verzameld en opgeschreven voor een volgende generatie. Dat de teksten uit de klassieke Oudheid tot ons zijn gekomen, is te danken aan de schrijfvaardigheid en belangstelling van kloosterlin gen en geestelijken die aan de vroege hoven van Europese vorsten verbleven. De benedictijner regel legde immers sinds de zesde eeuw naast dagelijkse arbeid de lectio divina vast, het lezen van (Latijnse) geschriften als de Bijbel en de werken van de kerkvaders, maar ook niet-christelijke bronnen. Het klassieke Latijn werd de taal van de kerk. Dankzij de regel las en schreef de geestelijke stand, en schreven en kopieerden kloosterlingen de boeken voor hun eigen bibliotheek. Het was de tijd dat alles met de hand ging, letter voor letter. Eerbied voor traditie en de autoriteit van het geschrevene, gevoegd bij het besef van de volmaaktheid van de natuur
2. ‘Johnson papyrus’, Egypte (Antinoöpolis?), laat vierde eeuw. Fragment van een herbarium, in het Grieks. Afm. 227 × 111 mm (grootste breedte). Londen, WL MS 5753. Rectozijde, mogelijk met symphitum officinale, en versozijde, mogelijk met de phlommos (verbascum).
als Gods schepping, maakten dat teksten en illustraties nauwgezet werden gekopieerd. Tegelijkertijd voegden kloosterlingen als zorginstellingen ‘avant la lettre’ praktijk ervaring aan bestaande teksten toe. Ook werden regelmatig verhandelingen met vergelijkbare kennis toegevoegd, en zo zijn in één middeleeuws handgeschreven boek vaak teksten van verschillende auteurs in één band verzameld. Op deze manier ontstond een veelheid aan bronnen, die aan elkaar verwant zijn met denkbeeldige draden zoals, inderdaad, het web van een spin. In deze inleiding kijk ik naar de lange overleverings geschiedenis van die schriftelijk vastgelegde kennis. Het is tegelijkertijd een poging de bijdragen in dit boek in een breder kader te plaatsen.
1. DE KLASSIEKE ERFENIS EN HET WESTEN De belangrijkste middeleeuwse teksten over bomen en plan ten stoelen op de klassieke traditie. Europa kreeg de Latijnse erfenis in de schoot geworpen, terwijl het Griekse, Joodse en Arabische erfgoed pas in de latere Middeleeuwen in het Wes ten doordrong toen er voldoende vertalingen in het Latijn – of, nog later, de volkstaal – in omloop kwamen. Recepten over kleurstoffen (pigmenten) zijn de oudste die ons zijn overgele verd. Papyrusfragmenten uit Egypte leggen ons het vervaar digen van pigmenten uit organische en anorganische stoffen uit, zoals in de zogenoemde ‘Papyrus X’ uit het Museum van Oudheden in Leiden te lezen valt (zie de bijdrage van Leef lang en Dijkema vanaf p. 96).2 Egypte levert ons tevens de oudste plantenillustraties op: de beroemde ‘Johnson papy rus’ uit de late vierde eeuw na Christus bestaat uit een snip per papyrus met aan elke kant een afbeelding van een plant (afb. 2).3 Wisten we maar zeker welke, en begrepen we maar welk doel ze dienden. Het fragment werd in 1904 gevonden in Antinoöpolis en in 1928 aan de Wellcome Library in Londen verkocht. Wellicht stelt de rectozijde – de voorzijde – de sym phitum officinale (smeerwortel) voor. De Griekse tekst is te fragmentarisch om uitsluitsel te geven, want meer dan: s?μf?t?? valt er niet te lezen. De tekst bij de plant op de verso zijde – de achterkant – blijft onleesbaar: f??μμ??. Het zou phlommos (verbascum, toorts) kunnen zijn.4 In hoeverre deze
15
zij de namen van deze fameuze voorgangers graag gebruikten om hun eigen werk autoriteit te verlenen zonder dat zij de Griekse bronnen hadden gelezen: hen als bronvermelding noemen was genoeg om hun eigen werk extra gewicht te geven. De Romein Plinius († 79) en de Griek Dioscorides waren tijdgenoten. Plinius plagieerde dezelfde bronnen als Diosco rides in zijn Naturalis historia, maar dat stoorde niemand, integendeel. De Naturalis historia is een compilatie, een encyclopedie in 37 boeken, zonder illustraties maar zo rijk aan wetenswaardigheden over de natuur en de kosmos, dat we de auteur dankbaar moeten zijn.7 Een record aantal van 200 middeleeuwse manuscripten is bewaard gebleven. Zo bevindt zich in de Leidse Universiteitsbibliotheek een exem plaar uit de achtste eeuw, gekopieerd in een strak Angelsak sisch schrifttype (afb. 3). Boek 12 handelt over bomen en hun relatie tot de goden, en boeken 20-33 gaan over het gebruik van bomen, planten en bloemen in de geneeskunst (zie de bijdrage van Chavannes-Mazel over geneeskunde vanaf p. 126). Prachtig zijn de bijna toevallige verhalen over eten en planten. Als hij in Boek 4 de Hollandse en Duitse kuststreken beschrijft, noemt hij 23 eilanden, die de Romeinse legers bekend zijn. Tot de opmerkelijkste hoort een van onze Waddeneilanden ‘Burcana, door onze mensen (i.e. de Romei nen – ccm) Boneneiland genoemd vanwege een gewas dat daar overdadig in het wild groeit’ (Boek 4: 97) – mogelijk zijn dat duivenbonen, een soort kleine tuinbonen.8 Elders vertelt Plinius hoe keizer Caligula 120 modii linzen (zo’n duizend
INLEIDING | HEILZAME PLANTEN OP (VOOR)SCHRIFT
illustraties iets te maken hebben met latere handschriften in het Westen zullen we zien in de bijdrage over illustraties. De vroegste teksten kregen geen direct vervolg in de middeleeuwse praktijk, zolang ze onder het zand lagen of niet in het Latijn beschikbaar waren. De Romeinse intelli gentsia beheerste in de eerste eeuwen na Christus weliswaar het Grieks naast het Latijn, maar liet het zelden kopiëren en droeg daarom niet bij aan het corpus van de Griekse litera tuur. Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 verdween de belangstelling voor het Griekse erfgoed.5 Griekse filosofen en schrijvers als Aurelius Aesculapius, Theophrastes, en Aristoteles raakten om die reden pas in de latere Middel eeuwen algemeen bekend. De Griekse artsen Hippocrates (460-370 v. Chr.) en later Galenus (131-216) legden de basis voor de filosofie van de vier temperamenten of humeuren, waarin de mens als onderdeel van de kosmos wordt gezien, maar het zou eeuwen duren voordat in het Westen voedsel en medicijnen met die leer zouden gaan samenhangen. Theophrastes, de leerling van Aristoteles die men nu graag een van de eerste botanici noemt, werd pas rond 1450 in het Latijn vertaald, en heeft in de eeuwen ervoor alleen in compi laties van anderen een spoor nagelaten.6 Hij werd als het ware te laat ontdekt. Van het beroemdste herbarium, De materia medica van de Griekse Pedanius Dioscorides uit de eerste eeuw na Christus, werden in de loop der tijd delen in het Latijn vertaald en op schrift gesteld; een volledige vertaling in het Latijn zou vijf eeuwen op zich laten wachten. Typerend voor laatantieke en middeleeuwse Latijnse auteurs is dat
28
mediterrane invloed op de westerse kennis en de tekst van de Tacuinum sanitatis ingaan. Universiteiten en hoven Tot aan de opkomst van de universiteit in de twaalfde eeuw waren de monniken de enigen geweest die medische kennis bezaten; zij kenden de planten in hun tuin en lazen de recep ten in hun bibliotheek. Vanaf het vierde Lateraanse Concilie van 1215 mochten geestelijken in principe alleen verzorgen de taken op zich nemen; hun handelingen konden immers tot de dood van patiënten leiden. Als de kloosters de exclusi viteit van kennis verliezen, en stedelingen meer willen weten, buigen de universiteiten zich over nieuwe mogelijkheden en
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
13. Isidorus van Sevilla, De natura rerum, Salzburg, ca. 800. Afm. 290 × 190 mm. München, BSB ms clm 14300 f. 7v-8r. Kubus met de vier elementen van de wereld, en cirkel van de microkosmos.
15. Tractatus de herbis, Platearius’ De simplici medicina etc. Londen, BL MS Egerton 747 f. 14r. Illustratie van de betonie met daaronder een deel van een uitgekraste tekst.
Recepten van andere – en soms kwalijke – aard De plantenbeschrijvingen in herbaria zijn niet langer alle maal bedoeld voor medicinale toepassingen. In een verzame ling farmacologische teksten, de Tractatus de herbis uit circa 1300, staan aanbevelingen voor dagelijks gebruik tussen serieuze medische recepten. Zo moeten in een Italiaans afschrift uit de vroege veertiende eeuw (Londen, bl ms Eger ton 747) de twee soorten arum (iarus op f. 48v en serpentaria op f. 93v), de lelie en de meloen – welke plant is om het even – vermalen en gedroogd worden, vermengd met rozenwater, en vervolgens in de zon ingedikt tot een pasta. Als men de pasta op de huid smeert verbetert zij de kleur van de huid en bleekt donkere plekken. Meekrapwortel wordt aanbevolen om het haar mee rood te verven (f. 84v). Met goudsbloemen (f. 30r)
INLEIDING | HEILZAME PLANTEN OP (VOOR)SCHRIFT
doen eigen waarnemingen. Zowel Dioscorides’ De materia medica als het herbarium van Apuleius Platonicus bleven door de eeuwen heen maatgevend, maar daarnaast ontston den er tussen 1050 en 1250 nieuwe teksten over het gebruik van planten. In het algemeen stoelden zij op oudere teksten en illustraties of combineerden zij kennis uit verschillende bronnen, maar opmerkelijk is dat klassieke teksten in toene mende mate met een kritisch oog werden gelezen, dat eigen waarnemingen werden opgetekend en andere recepten toe gevoegd. In de universitaire centra ging men anders kijken; men bezag niet meer elke klassieke tekst als een onaantast bare autoriteit. Men mag zich verbazen over het feit, dat Louis IX, koning van Frankrijk, tijdens zijn laatste kruistocht in 1248-1250 een vrouwelijke lijfarts met de titel magistre physica bij zich had. Ze was zeker geen geestelijke, want ze trouwde later in Parijs met een apotheker.65 Er waren, kort om, op dat moment geschoolde artsen aan het hof en elders. Zij en hun docenten hadden behoefte aan beproefde prakti sche kennis zonder klassieke theorie. Geleerde leken en een groeiend aantal geletterde stedelingen zonder eigen moes tuin moesten hun planten kunnen vinden. Er volgden dus niet alleen nieuwe boeken over medicinale planten, in de loop der tijd zetten individuen hun eigen aantekeningen – met of zonder schetsen van planten – op schrift voor eigen gebruik. Bovendien kwamen er in de late veertiende eeuw, in opdracht van Noord-Italiaanse hoven, sterk verkorte, maar rijk geïllustreerde varianten van de Tacuinum sanitatis in omloop, die bedoeld waren als lees- en kijkplezier voor gefor tuneerde geïnteresseerde leken.66 Er zijn zes handschriften van deze plaatjesboeken over, de een nog mooier dan de andere (afb. 3 op p. 100 en afb. 5 op p. 150).67
29
30
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
14. Tractatus de herbis, Platearius’ De simplici medicina etc., Italië (Salerno), ca. 12801310. Afm. 360 × 240 mm. Londen, BL MS Egerton 747 f. 17v. Links herba personacia (bardana of grote klit), rechts buxus arbor (buxus).
Volkstalige kookboeken: Het notabel boecxken van cokeryen Anders dan de geleerde herbaria, zijn kookboeken in de late Middeleeuwen niet alleen in het Latijn, maar ook direct in de volkstaal geschreven, en dikwijls van generatie op generatie bewaard gebleven. Van vóór 1500 is een aantal Nederlands talige kookboeken overgeleverd, met zeer bruikbare recep ten.72 Gedrukte plantenboeken bestonden naast persoonlijke aantekeningenboeken, gekopieerde recepten en verzamel handschriften voor eigen gebruik. Zo weten we dat tuin kruiden, die voor het Romeinse garum nodig waren de hele Middeleeuwen door in gebruik bleven. Wanneer in 1510 of 1514 het eerste Nederlandse kookboek in druk verschijnt bij Thomas van der Noot in Brussel, zijn de 175 recepten van ‘Het notabel boecxken van cokeryen’ op twee na – het confij ten van gember en van kweeperen – nog puur middeleeuws.73 Het gaat daarbij om suggesties voor bruiloften en partijen, met 23 pasteien, 16 grote taarten, gebraden pauwen, en kip pen. Er zijn goede recepten bij voor de vastentijd, waar alleen brood, groente en vis mocht worden gegeten. Kookboeken vormen het onderwerp van de bijdrage van Johanna Maria van Winter in dit boek. Tot slot Vergeleken met de klassieke Oudheid is het lezerspubliek van herbaria in de late Middeleeuwen totaal veranderd. Waren aanvankelijk de geletterde Romeinen de vanzelfspre kende lezers, vanaf de vroege Middeleeuwen konden kloos terlingen als enigen de klassieke erfenis toepassen. Met de opmars van de universiteiten werden studenten, apothekers en artsen een nieuwe doelgroep. De steden zorgden ten slotte voor een ongekende bloei dankzij de geletterdheid van adel lijken en rijke burgers die herbaria verwierven om de kennis van planten ten bate van hun eigen gezondheid aan te wen den. Het ging daarbij niet meer alleen om medicinale en kookrecepten, maar ook om de basiskennis met betrekking tot planten, en de vraag: hoe herken en gebruik ik de juiste plant? De overgeleverde plantenboeken geven ons een prach tig inzicht in de voorkeuren van een steeds veranderd lezers publiek. Op de hier genoemde teksten en illustraties zijn de bijdragen in dit boek gestoeld. Het is een greep uit de middeleeuwse overlevering, en vanzelfsprekend is er veel meer.
31
INLEIDING | HEILZAME PLANTEN OP (VOOR)SCHRIFT
kunnen vrouwen prachtige heldergele kransen vlechten. Kortom, niet alleen de medicus had baat bij het lezen van dit plantenboek. De planten in dit handschrift zijn vele malen levensechter afgebeeld dan eeuwen daarvoor gebruikelijk was. Vergelijk de herba personacia (afb. 14) met de illustratie in het zesdeeeuwse handschrift vlq 9 (afb. 8 op p. 23 en omslag) en het verschil is verbazingwekkend. Dat is echter niet alleen te ver klaren door een veranderd idee over het weergeven van de natuur. Een naam zegt lang niet alles in de phytonymie. Achter de herba personacia blijken verschillende planten schuil te gaan, zolang de bladeren maar groot zijn. In het algemeen wordt de action (Angelsaksisch), of arctium lappa L. (grote klit of klis), of bardana bedoeld, of elefantosis, maar het kan ook biet zijn, of waterlelie.68 Het is daarom goed mogelijk, dat in het Apuleius handschrift vlq 9 een andere plant is bedoeld dan in het handschrift Egerton 747. Een onbekende lezer van het Egerton liet hier en daar zijn sporen na. De betonie (vettonica f. 13v-14r) is als steeds een wondermiddel omdat het 47 (of wellicht zelfs 49) ziektes geneest, lichaam en geest beschermt en tevens de reiziger behoedt die ’s nachts op pad moet. We lazen dat al eerder bij Antonius Musa. Het moet in augustus worden geplukt, maar daartoe dient men eerst het volgende gebed op te zeggen: ‘Betonie, eerst ontdekt door Aesculapius, ik smeek u met dit gebed, u die koningin van de kruiden wordt genoemd, en die genezend op kunt treden in 47 ziektes, ik smeek u mij te helpen met dat wat ik wens.’ Een latere lezer kraste onder de illustraties de laatste zin weg, mogelijk omdat hij het te mal vond om voor een kruid te bidden. ‘Aesculapius’ en de 47 ziektes liet hij staan (afb. 15 op p. 29). Zowel in inhoud als wat illustratie betreft staat het boek op de drempel van de nieuwe wereld. Geheel op nieuwe leest geschoeid zijn de illustraties in dit handschrift die voor het eerst sinds de klas sieke Oudheid een plant natuurgetrouw in beeld brengen. De latere handschriften met een vergelijkbare tekst staan in dezelfde traditie.69 Behalve als normaal voedsel, als geneesmiddel en schoon heidsmiddel kunnen planten voor vele andere doeleinden worden gebruikt. Recepten voor toverdranken en gifdranken, en alles wat op de grens lag tussen medicijn en gif, tussen liefdesdrank en anaesthesia of bedwelming, waren populair. Plinius wendde het vermeende gebruik van gifdranken in bepaalde streken in de eerste eeuw van onze jaartelling aan als vergoelijking voor de verovering van die regio door de superieure Romeinen.70 De meeste middeleeuwse recepten
komen uit de tijd dat naast het Latijn ook de volkstaal op schrift bewaard bleef. De schriftelijke overlevering van magische teksten en de getuigenissen van moralistische trak taten zoals biecht- en zondeboeken ondersteunen de veron derstelling dat magie een wezenlijk onderdeel vormde van de middeleeuwse denk- en leefwereld.71 Deze aparte literatuur komt in deze bundel verder niet aan bod.
32
DE GROENE MIDDELEEUWEN
1
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
33
34
Claudine A. Chavannes-Mazel
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
De eerste schriftelijke vermelding over illustraties van plan ten is een opmerking van Plinius de Oudere rond het jaar 75 van onze jaartelling in zijn Naturalis historia. Plinius geeft de lezer een onverwacht inzicht in de geschiedenis van de laat antieke plantillustratie, met name het gebruik en het nut van afbeeldingen. In Boek 25, 4 schrijft de auteur: Crateuas, Dyonisius en Metrodorus hebben een zeer aantrekkelijke methode ontworpen, die overigens weinig meer duidelijk maakt dan dat het moeilijk is deze juist toe te passen. Want zij schilderden planten naar hun gelijkenis, en schreven er vervolgens onder hoe deze gebruikt dienden te worden. Maar niet alleen is een afbeelding misleidend als het om zo veel kleuren gaat, vooral als men de natuur wil nabootsen, maar ook ontstaat er een grote imperfectie als de vele kopiisten na hen niet accuraat genoeg zijn. Daarenboven is het onvoldoende wanneer men de plant slechts in een enkele toestand schildert, want een plant verandert voortdurend van uiterlijk met de seizoenen.1 Deze passage levert een aantal bijzondere constateringen op. Blijkbaar waren er schrijvers van herbaria Plinius voorge gaan; van hen is Crateuas bekend als hofarts van Mithridates VI, koning van Pontus (120-63 v. Chr.). Dankzij het citaat is tevens duidelijk dat er geïllustreerde plantenboeken in omloop waren. Tegelijkertijd waren afbeeldingen in de tijd van Plinius kennelijk een noviteit. Voorts realiseerde Plinius zich, dat illustraties, gekopieerd door onkundige miniaturis ten, na verloop van tijd onbruikbaar zouden zijn. Daarbij komt nog de praktische observatie dat planten met de seizoe nen van uiterlijk veranderen, dus wat heb je aan zo’n plaatje? Plinius leefde in de eerste eeuw na Christus, in een tijd waarin fresco’s en mozaïeken met de mooiste naturalistische tuinen zijn afgebeeld, en waar de huidige plantliefhebber met grote bewondering naar kijkt: de muurschilderingen met de tuin van Livia in Rome, de schitterende vergezichten op de muren van de Villa Poppaea in Oplontis en de mozaïeken in Pompei. Hoe kon hij zich zo negatief uitlaten over illustraties van planten in boeken? Nog afgezien van de praktische argumenten, achtte Plinius illustraties in plantenboeken niet essentieel. Al is dit een
vreemde constatering voor wie vandaag leeft, degeen die in de Oudheid met groente en kruiden omging, kende zijn plan ten. Wie uit een kookboek kookt, heeft gelukkig evenmin een plaatje nodig. Herbaria werden vooral door artsen en heel meesters geraadpleegd, en ook zij kenden hun ingrediënten, mogen we hopen. Het is daarom misschien niet zo verwon derlijk, dat de oudste handschriften van Pedanius Dioscori des’ De materia medica ongeïllustreerd waren.2 Plinius is dus niet zozeer tegen afbeeldingen, maar tegen onbetrouwbare informatie. Gelukkig zijn er veel middeleeuwse handschriften met afbeeldingen van planten bewaard gebleven. Kijkt men naar de betrouwbaarheid van die afbeeldingen, dan rijst inder daad weleens de vraag of ze nuttig waren: in onze ogen lijken ze soms nergens op. Had Plinius gelijk? Waren middel eeuwse miniaturisten slechte kunstenaars of volgden zij klakkeloos hun bronnen zonder naar buiten te kijken? In deze bijdrage worden plantillustraties vanaf de vroegchriste lijke tijd tot aan de boekdrukkunst gevolgd. Wat gebeurde er met de visuele erfenis van de Oudheid?
1. Dioscorides, Peri ules iatrikes, De materia medica en andere teksten in het Grieks. Wenen, ONB Cod. Med,gr. 1, f. 5v. Het atelier van Dioscorides: links tekent de miniaturist een mandragorawortel na, die Epinoia hem voorhoudt; rechts leest de auteur in een boek.
2. Dioscorides, Peri ules iatrikes, De materia medica en andere teksten in het Grieks. Constantinopel (Istanbul), aangeboden aan prinses Anicia Juliana in Constantinopel in 512 of kort erna. Afm. 370 × 312 mm. Wenen, ONB Cod. Med,gr. 1, f. 167v. Kannabis.
De Weense Dioscorides uit circa 512 Voor de geïllustreerde handschriften in Nederlandse collec ties besproken mogen worden, moet eerst het meest beroem de, meest spectaculaire handschrift over planten ter tafel komen: de Weense Dioscorides, het oudste geïllustreerde handschrift van Dioscorides’ De materia medica, zo genoemd omdat het in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen wordt bewaard onder de signatuur Codex medicus graecus 1. Het handschrift is 380 bij 310 milimeter groot, en telt 492 folia ofwel 984 pagina’s met 383 full page illustraties van planten. Behalve planten zijn er 66 afbeeldingen van giftige dieren, 23 vogels en één volbladminiatuur waarin 24 vogels bij elkaar staan (f. 483v). Het is niet voor niets zo indrukwekkend. Als dank voor het stichten (en financieren) van de Mariakerk in het stadsdeel Honoratae (Pera) van Constantinopel werd het manuscript daar gekopieerd en geïllustreerd voor de gelovige weldoen
ster, de keizerlijke Byzantijnse prinses Anicia Juliana. In 512 of 513 werd het voltooid en haar met veel ceremonie aange boden.5 Het boek deelde vervolgens in de lotgevallen van de stad: het viel in 1204 als oorlogsbuit in westerse handen, en werd teruggegeven in 1261. Verschillende Griekse monniken en geleerden voorzagen het van aantekeningen of kopieerden grote delen ervan voor hun eigen bibliotheken. Na de val van Constantinopel in 1453 werd het door Arabische artsen gebruikt, getuige de vele Arabische, Perzische en Turkse aan tekeningen. In 1569 ten slotte verwierf de Oostenrijkse gezant het handschrift voor honderd gouden dukaten voor de keizerlijke hofbibliotheek. Het kwam op het juiste moment de westerse wereld binnen: drukkers in Duitsland, die zich op dat moment het hoofd bogen waar de mooiste naturalistisch ogende afbeeldingen van planten te vinden waren, zagen in de miniaturen van de Weense Dioscorides het ultieme voorbeeld. Vanaf dat moment dienden vele wes terse humanisten en botanici zich bij het Weense hof aan om het handschrift met eigen ogen te bewonderen. Een moderne facsimile maakt het inmiddels voor een veel groter publiek toegankelijk.6 Het is bijna verwarrend een vroeg zesde-eeuwse afbeelding direct als een hedendaagse smalle weegbree te herkennen (afb. 1 op p. 126). De cannabis zal eveneens velen bekend voorkomen (afb. 2). Al zijn verschillende miniaturisten aan het werk geweest, vrijwel elke afbeelding van willekeurig welke plant geeft steeds diezelfde merkwaardige schok der herkenning. Het is alsof vijftien eeuwen moeiteloos kunnen worden overbrugd. Dat de miniaturist opmerkelijke zorg aan zijn illustraties besteedde, verbeeldt hij zelf in een van de openingsminiatu ren (afb. 1). Rechts zit de auteur Dioscorides verdiept in een dik boek dat voor hem op zijn knieën ligt, terwijl links de kunstenaar op een krukje zit met een serie schelpkommetjes met vers gewreven verf onder handbereik. Is het de auteur Crateuas zelf, die Plinius als zijn voorganger noemt, en tevens de uitvinder van de plantillustraties? Voor hem staat een schildersezel, en – ook al weer zo modern – een vel is er met antieke punaises op geprikt. Hij kijkt om naar Epinoia, de personificatie van de vindingrijkheid en het menselijk denken, die hem een wortel van de alruin voorhoudt. Het is de mandragora, de meest geheimzinnige klassieke plant waar zelfs vandaag Harry Potter en zijn klasgenoten meer van moeten weten.7 Op de schildersezel heeft de wortel al de vorm van een mens gekregen. Hiermee wil de miniaturist
35
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
De antieke erfenis in middeleeuwse plantenboeken In West-Europa veranderde de situatie met het uiteenvallen van het West-Romeinse keizerrijk. Kennis ging verloren en geletterdheid werd zeldzamer, terwijl orale tradities voort leefden. Het voorwoord in het eerste boek over planten na de Romeinse bloeitijd, het herbarium van Apuleius Platonicus uit de late vierde eeuw, spreekt boekdelen: de auteur richt zich in zijn proloog tot ‘cives’, medeburgers, en waarschuwt hen tegen alle soorten kwakzalverij. Hij zal alleen die recep ten geven, die beproefd zijn, verzekert hij de lezer (zie de ver taling in Bijlage I). Hij heeft deze aanval helaas niet zelf ver zonnen, want hij schreef het over van zijn voorbeeld, een Latijns compendium van een eeuw eerder, De medicina Plinii. Dat boek staat op naam van Plinius maar is niet van zijn hand. De medicina Plinii bevat 1150 adviezen en recepten om mee op pad te nemen, waarin de argeloze reiziger gewaar schuwd wordt voor kakadorissen, die tegen exorbitante prij zen waardeloze medicijnen aanbieden.3 Het herbarium van Apuleius Platonicus daarentegen was meer een naslagwerk en een leerboek voor wie nog niet alle planten uit zijn hoofd kende. Mogelijk zijn dat de redenen waarom De medicina Plinii, net als de grote Naturalis historia van de echte Plinius, niet geïllustreerd is, terwijl vrijwel alle bewaard gebleven afschriften van het herbarium van Apuleius Platonicus van de zesde tot de zestiende eeuw van afbeeldingen zijn voor zien.4 Een aantal van de mooiste exemplaren bevindt zich in bibliotheken in Nederland.
3. (afb. 3 op p. 8) Dioscorides, De materia medica in het Arabisch. Samarkand (Oezbekistan), gedateerd Ramadan 475 AH (februari 1083). Afm. 305 × 195 mm. Leiden, UB ms Or. 289, f. 97r; boven de cyclaam (bakhur maryam), onder een soort wingerd. Het is het oudste gedateerde Arabische Dioscorideshandschrift dat bewaard bleef.
36
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
This content downloaded from 146.50.68.35 on Tue, 31 Mar 2015 15:46:18 UTC All use subject to JSTOR Terms and Conditions
4. Apuleius Platonicus, Herbarium, (Zuid?-) Italië, laat zesde eeuw. Afm. 270 × 200 mm. Leiden, UB ms VLQ 9, f. 70v-71r. Herba sinfitos (smeerwortel) en herba leporis pes (hazenpootje).
5. Apuleius Platonicus, Herbarium, Frankrijk (Loire regio), tweede helft negende eeuw. Afm. 285 × 210 mm (bladgrootte voor de brand). Kassel, UB 2° Ms. phys. et hist. nat. 10, f. 14v. Boven: herba sinfitos (symphytum, smeerwortel). Vergelijk met het Papyrus Johnson fragment (afb. 2 op p. 15); onder: herba asterion (aster).
Het Leidse herbarium van Apuleius Platonicus uit de zesde eeuw (vlq 9) De enige tekst die door de eeuwen heen steeds is geïllus treerd, is het herbarium van Apuleius Platonicus, dat tot de bloeiperiode van de School van Salerno in de dertiende eeuw het alleenrecht lijkt te hebben gehad op het uitbeelden van
planten. Een nuancering is hier op zijn plaats wat de inhoud betreft: het herbarium van Apuleius Platonicus is in middel eeuwse handschriften altijd samengevoegd met andere medische teksten over planten en dieren.11 Zo’n boek bevat op deze manier een compilatie van teksten in plaats van alleen het herbarium met de 130 of 131 planten van Apuleius Platonicus. Voor de leesbaarheid vat ik deze compilatie van teksten steeds samen onder de noemer van het herbarium van Apuleius Platonicus. De Leidse Universiteitsbibliotheek bewaart onder de signa tuur Vossius Latinus Quarto 9 – dat wil zeggen: uit de zeven tiende-eeuwse Vossius collectie, serie quarto formaat, num mer 9 – het oudste (zij het onvolledige) handschrift van het herbarium van Apuleius Platonicus. Dit werd in de late zesde eeuw geschreven en geïllustreerd in Zuid-Italië.12 Het maakte ooit op mij als student zo’n verpletterende indruk, dat ik afstudeerde en promoveerde op middeleeuwse handschrif ten. Het schrift van vlq 9 is geschreven in een regelmatige unciaal, dat wil zeggen een schrifttype dat in de vroeg christelijke tijd als boekschrift gebruikelijk was en als voor loper kan worden gezien van de negende-eeuwse Karolin gische minuskel, onze hedendaagse drukletter (zie Bijlage I). Samen met een bijbelfragment uit dezelfde tijd in de collec tie van het Haagse Museum Meermanno is het een unieke getuigenis van 1500 jaar boekgeschiedenis in een Neder landse bibliotheek. Al geeft het maar 76 van de 131 planten, zijn anciënniteit heeft het handschrift wereldfaam bezorgd. De miniaturen tonen, net als de Weense Dioscorides, een stilistisch verband met de laatantieke beeldende kunst. Het wordt daarom altijd aangehaald als de brug van oud naar nieuw. De illustraties gaan steeds vooraf aan de tekst (afb. 4, afb. 1 op p. 12, afb. 7 en 8 op p. 23). Dan volgt een lijst met namen van de plant, zoals deze in verschillende regio’s bekend stond, en vervol gens is te lezen hoe ziektes met de verschillende delen van de plant behandeld kunnen worden. Alle besproken planten hebben een illustratie gekregen, de een in meer herkenbare vorm dan de andere. Slangen of schorpioenen staan er vaak naast afgebeeld om te onderstrepen dat die specifieke kruiden een remedie tegen giftige beten zijn. Ze lijken het werk van één miniaturist, die rond 600 een voorbeeld volgde dat dicht bij de laatantieke, naturalistische boekillustratie stond. Het blijft moeilijk te duiden, want er is uit die zesde en
37
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
duidelijk maken dat hij naar het leven heeft getekend, zo pleitend voor de opperste legitimiteit van zijn beelden. Het is de oudste afbeelding van een schildersatelier, en de utensili ën zullen vele eeuwen lang er precies zo uit blijven zien. Let wel: de Weense Dioscorides is oorspronkelijk geschre ven in het Grieks, en samen met vele andere Griekse en Ara bische geïllustreerde handschriften getuigt de codex van de grote populariteit van Dioscorides in het Oosten: er bleven 42 Griekse en 17 Arabische handschriften bewaard. Als voor beeld van een handschrift in het Arabisch zij hier een schitte rend geïllustreerd exemplaar genoemd uit Iran of Afghani stan, dat zich nu in de Leidse Universiteitsbibliotheek bevindt. Het draagt als datering Ramadan 475, ofwel februari 1083 (afb. 3 op p. 8).8 De tekst is het oudst gedateerde Arabi sche Dioscorides handschrift dat bewaard bleef. De veelkleu rige planten zijn uitbundig maar vrijwel onherkenbaar in beeld gebracht. De hier getoonde cyclaam op folio 96verso is een bolgewas, zoveel is duidelijk, en het klopt dat de bladen wortelstandig en hartvormig zijn, maar voor het overige heeft de fantasie de overhand. De Griekse tekst werd in de zesde eeuw in het Latijn omgezet door een onbekende auteur; delen waren al eerder vertaald. De handschriften in de Latijnse vertaling geven een geheel ander, en vooral kariger beeld dan die uit het oostelijk mediterrane gebied: er zijn niet meer dan drie handschriften bewaard van vóór 1200. Twee ervan zijn ongeïllustreerd.9 Het derde – een tiende-eeuws Beneventaans manuscript nu in München – heeft vele illustraties, maar mist geheel de pretentie van de oosterse afschriften (afb. 6 op p. 20), al meent men er wel een verwantschap met de Griekse illustra ties in te kunnen vinden.10 Tot het einde van de Middel eeuwen komt de teller van het aantal Latijnse Dioscorideshandschriften met miniaturen niet boven de vijf uit. Voor een overzicht van middeleeuwse plantenillustraties moeten we daarom naar andere teksten dan die van Dioscorides uitwijken.
6. Charles Singer maakte in 1927 een stemma (lijn van tekstuele verwantschappen) van de meest belangrijke, overgeleverde, handschriften van Apulieus Platonicus’ herbarium.
38
7. Apuleius Platonicus, Herbarium. Kassel, UB 2° Ms. phys. et hist. nat. 10, f. 40r. Herba vetonica (betonie).
8. Apuleius Platonicus, Herbarium. Kassel, UB 2° Ms. phys. et hist. nat. 10, f. 8r. Herba personacia (grote klit). De slang erboven hoort bij de beschrijving van de plant ervoor (duizendguldenkruid).
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
z evende eeuw, naast geïllustreerde handschriften, weinig beeldende kunst in het Westen bewaard, hooguit een aantal kerkelijke mozaïeken in Rome en enkele monumentale Itali aanse muurschilderingen. De zesde-eeuwse illustraties van vlq 9 reiken terug naar een traditie van vele eeuwen her. De oudste plantillustraties zijn gevonden in het woestijnzand van Egypte. In de Fayum regio werden tweede-eeuwse stukjes papyrus opgegraven, maar deze leveren helaas weinig visuele informatie op.13 Een fraai gekleurd fragment in het Grieks uit de late vierde eeuw kwam begin twintigste eeuw onder het zand tevoorschijn tijdens een opgraving bij Antinoë, aan de oostelijke oever van de Nijl, met de afbeeldingen van twee planten: de symphitos (symphytum officinale, smeerwortel) en de phlommos (verbascum, toorts) (afb. 2 op p. 15). Een relatie met een tweetal miniatu ren in vlq 9 werd al snel gelegd (afb. 4).14 Zou er wellicht een gemeenschappelijke Grieks-Latijnse bron aan ten grondslag kunnen liggen, zowel aan de tekst als de illustratie? De dis
9. Apuleius Platonicus, Herbarium. ZuidEngeland / Noord-Frankrijk, ca. 1145-1158. Afm. 215 × 155 (165 × 115) mm. Londen, BL MS Harley 1585, f. 14r. Vettonica (betonie).
cussie werd prominenter, omdat een – inmiddels half ver brand – handschrift van het herbarium van Apuleius Platoni cus dat in Kassel wordt bewaard, een directe relatie met het Leidse vlq 9 aantoonde;15 daarbij leek de miniatuur van de symphytum nog meer op het papyrusfragment dan het Leidse handschrift. Alleen het handschrift in Kassel dateert uit de tweede helft van de negende eeuw (afb. 5, 7 en 8). Hoe valt dit te duiden? De relatie tussen kopieën van het Apuleius-herbarium Om een dergelijk verband tussen handschriften of groepen handschriften uit verschillende eeuwen inzichtelijk te maken en directe relaties aan te tonen, ontwerpt de hedendaagse onderzoeker een stemma, ofwel een omgekeerde stamboom. Bovenaan staat de zogenoemde hypothetische oertekst, meestal A, archetype of Alpha genoemd, die zelden tot ons is gekomen: er is geen persoonlijk exemplaar van Apuleius Platonicus over, evenmin als van enig andere auteur uit de
tekstoverlevering.16 Twee jaar later stelden Ernest Howald en Henry Sigerist een stemma samen van alle handschriften die zij onder ogen konden krijgen. Nu, negentig jaar later, is het verouderd doordat er nieuw ontdekte handschriften bijgeko men zijn, maar het staketsel staat nog overeind.17 Zij groe peerden drie basisgroepen vanuit een A-archetype: een alpha, beta en gamma ‘recensie’, drie vruchtbare takken ontsprui tend uit dezelfde stam.18 Sommige handschriften bleken vrijwel direct van elkaar gekopieerd te zijn, andere waren van een zelfde ‘voorvader’ afkomstig. Een andere reus op het onderzoeksgebied van de klassieke herbarium overleving, Charles Singer, vereenvoudigde de boom en bracht er onderverdelingen in aan (afb. 6).19 Binnen alpha onderscheidde hij een uitgebreide Zuid-Italiaanse familie, en een Duitse groep met twee handschriften; in de beta groep zag hij een Anglo-Normandische subgroep. De gamma groep bleef onberoerd met vlq 9 en het Kasselse handschrift. Recent onderzoek van Mylène Pradel-Baquerre uit 2013 maakt duidelijk dat het veel ingewikkelder ligt, en dat de gamma-groep meer relaties met de alpha-groep laat zien dan gedacht.20 Met een dissertatie van bijna 750 pagina’s en 1250 voetnoten kwam zelfs deze geleerde niet aan een nieuw stemma toe, laat staan aan een kritische uitgave, want, zo verzucht zij, die ‘demandera beaucoup de travail’.21 Terecht stelt zij daarbij, dat met een tekst die in de loop der tijd zo veel interpolaties en veranderingen heeft ondergaan – zij noemt de tekst ‘interactief’ –, een stemma onmogelijk te maken valt. Ook voor ons voert dit ver. Het gaat mij meer om de vraag of de illustraties de driedelige stemma volgen, of dat zij een eigen, onafhankelijke weg zijn gegaan. Met andere woorden: hebben de illustraties uit gamma (vlq 9 en Kassel) eenzelfde gemeenschappelijke bron als hun tekst? Deze vraag is posi tief te beantwoorden. Behalve vergelijkbare afbeeldingen van de symphyton en de verbascum (zie boven), zijn ook de twee illustraties van de betonie in beide handschriften vrijwel identiek (afb. 7 en afb. 7 op p. 23). Bijna alle illustraties in de twee handschriften blijken dichtbij een gemeenschappelijke bron te zijn gebleven. Dat betekent dat de illustratietraditie van de gamma groep dezelfde lijn volgt als de teksttraditie. De illustrator van Kassel heeft dezelfde laatantieke stijl weten na te bootsen als het drie eeuwen eerdere vlq 9, al is het niet altijd gelukt. Wie de herba personacia van Kassel vergelijkt met de Leidse variant, ziet dat de ronde vormen van de blade ren in een platter vlak zijn komen te liggen (afb. 8 en afb. 8 op p. 23).22 Meer handschriften van de gamma groep zijn er niet over, dus hoe zit het met de andere handschriften in Nederland?23 In de Universiteitsbibliotheek Leiden bevinden zich vier Latijnse herbaria tussen de zesde en de dertiende eeuw (Lei den, ub, mss vlq 9, vlq 13, vlq 40 en bpl 1283). Museum Meermanno in Den Haag bezit één vrijwel onbekend hand schrift uit de tiende eeuw (mmw 10 D 7); voor de vroege gedrukte werken kan men tevens te rade gaan in de Konink lijke Bibliotheek in Den Haag, de Universiteit van Amsterdam
39
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
Oudheid, persoonlijke aantekeningen misschien daargela ten. Alle handschriften die de tekst van Apuleius bevatten, bekijkt men vervolgens op gemeenschappelijke kenmerken. Uitgangspunt is, dat geen enkel handgeschreven boek iden tiek is aan een ander, hoe nauwkeurig de kopiist of de illus trator ook te werk is gegaan. Er treden fouten op, aanvullin gen of verbeteringen worden gemaakt, omissies begaan. Door de tijd heen kan men proberen het eerste teken te vinden van dergelijke veranderingen. Het is alsof men de blauwe ogen van zijn grootvader probeert te herleiden naar de eerste voorouder met die kleur ogen, terwijl bij anderen bruin overheerst. Er zijn tussen de zesde en de zestiende eeuw ongeveer zestig handschriften van Apuleius Platonicus bewaard, samen met een aantal vijftiende-eeuwse incunabelen. Vrijwel alle handschriften zijn geïllustreerd. In 1925 begon Paul Diepgen met een groot onderzoek naar de onderlinge ver wantschap van een zestal handschriften op basis van de
44
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
15. Apuleius Platonicus, Herbarium. Leiden, UB ms VLQ 40, f. 25r. Leboris pes (hazenpootje).
16. Apuleius Platonicus, Herbarium. Londen, BL ms Harley 4986, f. 20v. Leporis pes.
18. Apuleius Platonicus, Herbarium. Leiden, UB ms VLQ 40, f. 39r. Absintum half ingevuld, vergelijk met volgende afbeelding.
19. Apuleius Platonicus, Herbarium. Londen, BL ms Harley 4986, f. 35r. Nomen herbe absinthum wermut.
werk over, en zelfs een vertaling in het Latijn bleef niet bewaard. Er is alleen dit enkele handschrift van over uit onge veer 1400. Het Herbolario Casanatense, zoals het is genoemd, is wereldberoemd geworden vanwege zijn uitzonderlijk mooie miniaturen. In dezelfde sfeer ontstonden series geïl lustreerde luxe exemplaren van de Tacuinum sanitatis, alle gemaakt in Noord-Italië voor een exclusieve markt (zie de bijdrage van Van Winter vanaf p. 142).37 De nadruk ligt op de overdadige illustraties; de bijbehorende tekst is heel summier en geeft naast de verschillende gradaties van de planten weinig informatie. Mensen die echt iets over planten wilden weten, verzamel den in de late vijftiende eeuw hun eigen gegevens of zochten hun eigen planten. Dat weegbree nog immer onder de kin gebonden moest worden om de hoofdpijn te verzachten, namen inmiddels weinigen serieus, al zou dat tot in de zeven tiende eeuw gepropageerd worden. Een prachtig voorbeeld van een particulier herbarium is in de Leidse Universiteits bibliotheek te bewonderen onder de signatuur bpl 3031. Hier wijst de illustratie vooruit. Het is een Duits manuscript met papieren bladen uit 1470-1490, met steeds op de recto zijde kleurig geschilderde of getekende bloemen en planten. Links erboven staat de naam van de plant. Op de versozijde zijn lijsten van synoniemen bijgeschreven (afb. 25 en 26). Korte tijd later maakte een bezitter om de plant heen in het Duits allerlei aantekeningen van medische aard. Wie thuis is in de medische literatuur herkent er flarden van teksten van Macer Floridus en andere grootheden in. Echter, de illustra ties zijn de grootste verrassing. Bilzekruid en geranium lijken bedrieglijk echt. De gedrukte en ‘levensechte’ plantenillustratie Toen eenmaal na 1450 dankzij de boekdrukkunst een schat aan geschreven informatie gepubliceerd kon worden, was het drukken van het herbarium van Apuleius Platonicus een uitgelezen gelegenheid om een klassieke brontekst voor een groter publiek toegankelijk te maken. Wie de illustraties van de Italiaanse drukker Lignamine uit 1481-1483 ziet, verbaast zich echter over de terugval naar zeer gestileerde, onherkenbare plantillustraties (afb. 2 op p. 54). Misschien zijn daar de volgende redenen voor. Ten eerste zag men niet in dat voor een eeuwenoude, klassieke tekst een heel nieuw
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
Met deze compendia kon men in de late dertiende eeuw de nieuwe plantillustraties allereerst in Zuid-Italië aantref fen. Niet dat geleerden in het Noorden zoals Albertus Magnus of Bartholomeus Anglicus de natuur links lieten liggen. Met name de Angelsaksische centra schreven in hun eigen taal een keur aan recepten, maar de illustraties van hun arbeid brachten de plant niet dichterbij. Het eerste geïllustreerde traktaat dat de plantenwereld voor mensenogen openlegde is het Tractatus de herbis et plantis, samengevoegd met andere teksten die door studenten in Salerno werden gelezen. Een schitterend exemplaar, in Salerno gemaakt rond 1300, werd in de negentiende eeuw dankzij het kapitaal van Francis Henry Egerton door de Britisch Library gekocht en onderge bracht onder nummer 747.34 De betonie (afb. 14 op p. 30) is nog traditioneel weergegeven, maar de mandragora of alruin mag er zijn: het is de eerste tamelijk natuurgetrouwe weer gave van de alruin (afb. 14 op p. 139). Daarbij komt dat de illustrator een onverwacht gevoel voor de lay-out van een bladzijde toont. Hij gebruikt alle lege plekken inclusief de marge om de plant op haar best te tonen (afb. 23). De heggen rank klimt moeiteloos als toevallige bezoeker over de bladzij om herderstasje en veldzuring heen. Deze illustraties waren onder meer reden voor kunsthistorici in de twintigste eeuw om een nieuw hoofdstuk in de kunst te zien ontluiken: ‘terug naar de natuur’.35 Hoe strelend voor het oog ook, Egerton 747 was naar alle waarschijnlijkheid bedoeld voor een universi taire bibliotheek. De katernen van twaalf bladen, het formaat (360 × 242 mm) en het goedkope perkament doen dat ver moeden.36 Tegelijkertijd heeft de aanwezigheid van het hof van Frederik II in Zuid-Italië een stimulerend effect gehad. De veertiende eeuw luidt de periode in voor een geheel ander publiek, dat van de bibliofiele collectioneur. Hof en adel begonnen boeken te verzamelen, niet alleen om ze te lezen, maar vooral om met hun belezenheid hun superioriteit te etaleren. De universiteit van Padua, met name Pietro d’Abano, gaf een intellectueel tintje aan de belangstelling voor de plantenwereld. De opdracht van Francesco da Carrara, hertog van Padua († 1404) voor een Italiaanse verta ling van het herbarium van de Arabische geleerde Ibn Sarabi, ofwel Serapion de Jongere, resulteerde in een overdadig plan tenboek, Egerton 2020 (afb. 24). Deze geleerde leefde eind twaalfde eeuw; er zijn geen Arabische handschriften van zijn
45
46
20. Apuleius Platonicus, Herbarium. Leiden, UB ms VLQ 40, f. 46r. Nomen herbe aretum (anetum), niet ingevuld.
21. Apuleius Platonicus, Herbarium. Londen, BL ms Harley 4986, f. 41r.
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
illustratieschema ontworpen zou moeten worden en dus nam men de oude illustraties als voorbeeld. Ten tweede werden blijkbaar aan de techniek van het houtsnijden nog geen hoge eisen gesteld. Men was tevreden met het esthetisch magere resultaat. Dat is vreemd als men zich realiseert dat in de paneelschilderkunst al decennia lang de prachtigste bloe men en planten werden geschilderd door schilders als Jan van Eyck, Hugo van der Goes en Hans Memling. Toch werd niet lang erna in Duitsland de hoogst populaire Hortus sanitatis gedrukt (zie Bijlage II), met honderden houtsneden in ver
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
22. Apuleius Platonicus, Herbarium in Angelsaksische vertaling, Engeland, elfde eeuw. Afm. ca. 260 × 190 mm. Londen, BL MS Cotton Vit. C.iii, f. 23v. Hennebelle (herba symphonica, bilzekruid).
gelijkbare strakke, eenvoudige stijl. Het verschil met de bijna honderd jaar oudere naturalistische miniaturen van de Tacuinum sanitatis en het Tractatus de herbis et plantis is heel groot. Een opmerkelijke fase tussen de handgeschilderde kopie ën en latere gedrukte plantenillustraties in is de natuurdruk, waarbij een blad of bloem, via een ingewikkeld procedé met roet of inkt bedekt, direct op een blad papier wordt afge drukt.38 Een Duitse arts, Conrad von Butzbach, moet de eer ste afdrukken gemaakt hebben toen hij in 1425 op reis was in het noorden van Italië.39 Leonardo da Vinci was in 1505
47
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
48
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
23. Tractatus de herbis, Platearius De simplici medicina etc., Italië (Salerno), ca. 1280-1310. Afm. 360 × 240 mm. Londen, BL MS Egerton 747, f. 16v.
24. Serapion de Jongere, Herbolario volgare (‘The Carrara Herbal’), Padua, 1390-1400. Afm. 349 × 238 mm. Londen, BL ms Egerton 2020, f. 26r. De la orobo – cap xxxiij.
Tot slot In het begin van deze bijdrage werd geopperd dat Plinius misschien wel gelijk had met zijn denigrerende uitspraken over (het nut van) plantillustraties. Anders dan de Naturalis historia geeft het herbarium van Apuleius Platonicus geen enkele beschrijving van de uiterlijke kenmerken van een plant, dus zouden de afbeeldingen wel degelijk iets moeten toevoegen. Met de vergelijking tussen een aantal illustraties van onder andere bilzekruid uit de elfde en twaalfde eeuw heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat de illustrator traditiegetrouw vaak dicht bij zijn voorbeeld bleef.
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
een van de eersten die er verder mee experimenteerde, maar het bleef een gecompliceerd karwei en men kon slechts één enkele afdruk per plant maken. De eerste plantenboeken met gedrukte natuurgetrouwe afbeeldingen zijn zestiende-eeuws en komen uit de noorde lijke streken uit de handen van ‘de vaders van de botanie’ Otto Brunfels, Hieronymus Bock en Leonart Fuchs. De uit gever van Otto Brunfels’ Herbarium vivae eicones van 1530, Johann Schott, vroeg de begaafde kunstenaar Hans Weiditz de houtsneden te leveren, terwijl de auteur zelf plaatjes aan vankelijk maar ‘dode lijnen’ noemde (zie afbeelding op p. 10). Schott zette daarmee een koers uit, die de komende decennia het weergeven van planten in een volstrekt ander daglicht zou stellen. Wie de twee soorten weegbree in de Herbarium vivae eicones ziet, herkent ze onmiddellijk (afb. 27).40 Minder baanbrekend is de auteur Otto Brunfels zelf, want hij volgt nog heel traditioneel de tekst van Apuleius Platonicus. Nog steeds moet in 1530 een zieke met hoofdpijn een bosje weegbree onder zijn kin binden, net als duizend jaar eerder werd voorgeschreven: dan verdwijnt de pijn op wonderbaar lijke wijze, ‘mirifice’. Gedrukte boeken zijn het onderwerp van de bijdrage van Iris Ellers in dit boek. Een logische stap kwam uit onverwachte hoek en volgde vrijwel tegelijkertijd. Toen boeken niet langer uit perkamen ten katernen, maar uit papier bestonden, konden planten gemakkelijk tussen bladen worden gedroogd en in verzame lingen gerangschikt, opgeplakt of ingenaaid. De herbaria viva – boeken met ‘levende’ planten – brachten een heel nieuwe mogelijkheid tot verzamelen en doorgeven van visuele kennis binnen ieders bereik. In de bijdrage van Gerard Thijsse in dit boek wordt aan deze opmerkelijke nieuwe vorm aandacht besteed.
49
50
27. O. Brunfels, Herbarium vivae eicones, 1532, met houtsneden naar Hans Weiditz, p. 23. Amsterdam, UB OTM OG 80-168. Plantago maior (weegbree).
DE GROENE MIDDELEEUWEN | DEEL I
Doordat de illustrator een aantal specifieke kenmerken van een plant benadrukte, bevatte een afbeelding wel voldoende aanknopingspunten voor de lezer om het juiste specimen te kunnen selecteren. Onbruikbare of onjuiste illustraties in die zin dat zij nutteloos zijn bij het identificeren van de plant, zijn er vanzelfsprekend ook, bijvoorbeeld de hazenpootjes in de familie van het Leidse handschrift vlq 40. Naast identificatie spelen andere functies een rol. De kunsthistoricus Ernst Gombrich beschreef in zijn Art and Illusion uit 1960 en later in een van zijn vele essays, Visual Discovery through Art uit 1965, hoe ‘naar de natuur tekenen’, ‘herkenning’ en ‘herinnering’ niet volgens hetzelfde patroon verlopen. John Murdoch schreef een boek over verschillende
CLAUDINE A. CHAVANNES-MAZEL
25. Anoniem, persoonlijk herbarium in het Latijn, Duits en Boheems, Zuid-Duitsland, laat vijftiende eeuw met latere aantekeningen (zestiende eeuw) rond de illustraties.
Leiden, UB ms BPL 3103, f. 15v-16r. Bylsen (hyoscyamus niger, bilzekruid). Vergelijk Biemans afb. 3 op p. 188.
ubliceerde Vesalius zijn studie over het menselijk lichaam p De humani corporis fabrica in 1543 met anatomisch juiste illustraties.42 Dan heeft Otto Brunfels samen met de uitgever Schott en de illustrator Hans Weiditz de eerste naturalistische plantenillustraties al gepubliceerd. Weliswaar is de tijd voor bijgeloof en vreemde voorschriften zoals het bosje weegbree onder de kin nog niet voorbij, maar de botanische illustraties zijn dan met een reuzenstap de nieuwe wereld binnen gekomen. Dat de medische kennis zou volgen, was een kwestie van tijd.
51
1 | VAN KOPIE NAAR KOPIE: 1500 JAAR PLANTENILLUSTRATIES
soorten van illustraties die een tekst moeten complemente ren, zoals diagrammen, en hij veronderstelde in dezelfde lijn als Gombrich dat een iconografische traditie voldoende is: ‘It appears that this requirement was satisfied by an icono graphic tradition that was quite separate from the tradition of the text’.41 Afbeeldingen waren herkenbare ankers in een boek, die de lezer zonder veel omhaal naar de juiste passage konden leiden. Symmetrische beelden worden sneller geme moriseerd dan gecompliceerde, dus beantwoordden simpele miniaturen en houtsneden aan hun doel. Een beter begrip voor het vervolg – de ‘naturalistische’ afbeelding – vonden moderne onderzoekers vervolgens in de context van contem poraine medische studies en illustraties. Niet voor niets
26. Anoniem, persoonlijk herbarium in het Latijn, Duits en Boheems. Leiden, UB ms BPL 3103, f. 69v-70r. Storch snabel (geranium).