2 / Almere
4 / Blaricum
6 / Doodstil, gemeente Eemsmond (GR)
8 / Noordoostpolder, tussen Espel en Creins
10 / De Maas bij Itteren
12 / Nijkerkernauw
14 / Zwaag, gemeente Hoorn
16 / Maastricht
18 / Spakenburg
20 / Lisse
Woord vooraf Een fotoboek maken over Nederland? Ergens in 2008 kwam het ter sprake, Bert Verhoeff en ik werkten aan een project over vrouwen uit Spakenburg, over traditie en meegaan met je tijd. Maar een boek over Nederland? In Berts werk is Nederland nooit afwezig. Of het nu gaat over krakersacties, strubbelingen op het Binnenhof, of leven met dementie; Nederlandse accenten herken je moeiteloos. Maar wat is dat eigenlijk, dat Nederlandse? Bert ging er opnieuw op uit, op zoek naar die eigenaardigheden van Nederland en zijn bewoners. En in plaats van aansluiting te zoeken bij de overbekende beelden en beweringen die de media beheersen, vroegen we wetenschappers, dichters en publicisten om vanuit hun specialisme iets over Nederland te vertellen. Hoe zien zij Nederland? Het openingsstuk De plaats, de tijd, de taal zet de toon. Daarin beschrijft Abram de Swaan een zoektocht naar dat wat we wij noemen. De andere teksten volgen de verhaallijn van het boek. Zo licht een fysisch antropologe toe hoe Nederlanders de langste mensen in de wereld geworden zijn. Een columnist maakt een opstand in Oost-Groningen invoelbaar. Een Franse sociologe ontleedt één van de favoriete activiteiten van Nederlanders: vergaderen. En een Nederlandse zanger en dichter sluit de fotoessays af met de tekst van zijn lied In dit land. Bergen, vlakten en bossen, Nederland kent ze nauwelijks. Water des te meer, vooral getemd water. Panoramafoto’s van sloten - Nederland heeft er 330.000 kilometer van - vormen het kader van de verschillende onderdelen van dit boek. Als je van het zuidwesten naar het noordoosten een diagonaal trekt, valt Nederland in twee delen uiteen. In het noordwesten vind je bijna drie keer meer sloten dan openbare wegen in het hele land. In het zuidoosten domineren rivieren het beeld. Een deel van de foto’s uit dit boek wordt geëxposeerd tijdens de publieksevenementen die van november 2013 tot oktober 2015 de viering van 200 jaar Koninkrijk opluisteren. Reinie van Goor
25 /
De plaats, de tijd, de taal Lange tijd was ‘identiteit’ onder Nederlanders geen gespreksonderwerp meer. Blijkbaar waren er belangrijker zaken aan de orde: Wereldoorlog verloren en alsnog bevrijd, Koloniën kwijt, Koude Oorlog doorstaan, met Europa één geworden, meegezogen in de mondiale wereldwording. De laatste jaren komt het thema vaker ter sprake. DIt is dan ook een tijd van desillusie: Nederland had geheel kunnen opgaan in een Europese Unie, of zich restloos kunnen verliezen in een wereldgemeenschap. Dat is er niet van gekomen. Zo is dat middelkleine land toch weer op zichzelf teruggeworpen, binnen een grote, rustige regio, in een nog grotere, roerige wereld. Althans zo lijkt het. Feit is dat Nederland een middelgrote handelsmogendheid is en onlosmakelijk met de wereldwijde economie verbonden door een uitgegroeide financiële sector, een haven als een waterhoofd en een overmaats opgepompte luchthaven. Een wereldmachtje, zou je denken, maar militair stelt het niets voor. Dat willen die Nederlanders ook niet. Al drie eeuwen hebben ze vrijwel elke oorlog verloren, behalve als ze in de koloniën militairement optrokken tegen inheemse krijgers toegerust met kris, klewang en musket. Toch zijn er drie dingen die Nederlanders gemeen hebben met elkaar en met vrijwel niemand anders: een vaste plek, gedeelde tijd, en een eigen taal. Nederland is, als bekend, grotendeels door mensenhand gemaakt, dat blijft een opmerkelijk, haast uniek feit. Het is, althans in het Noorden en Westen, haast overal en telkens weer te zien. Wanneer ik uit het raam kijk, is in mijn uitzicht geen natuurlijk contour te ontwaren: het is alles rechte lijn in het platte vlak, haaks op elkaar. Wie dat ziet begrijpt dat ook de late Mondriaan nog landschapsschilder was: werkeliijkheidsgetrouw naar het drooggelegd Nederlandse patroon. 26 /
Nederlanders zijn de nakomelingen van terpbewoners, slotengravers, turfstekers, dijkenbouwers, inpolderaars, uiteindelijk ook herverkavelaars, een natie van scheppers, schepelingen en verschoppelingen. Vandaar dat zij er een wraakzuchtig genoegen in scheppen om het water telkens weer te dwingen door slootjes en geultjes, boezems en vaarten, sluizen, verlaten en rabotten, pompen en gemalen, enkel maar om het plezier die erfvijand gekleineerd en gekanaliseerd te zien, bedwongen en gedwongen te stromen zoals Waterstaat het wil. Dat verklaart ook de nu pas teruggekeerde liefde voor windmolens, liefst in het open water: die turbines zijn evenzovele triomftekens voor de overwinning op storm en vloed. Wie zo naar Nederland kijkt, ziet ineens ook waar dat aangeharkte, bijgeveegde land stuit op zijn wildernis: dat is de Noordzee, waar Hollandse jagers en gaarders nog steeds uit vissen gaan. De zee blijft altijd woest en vol gevaar. Met regelmaat verdrinken daar onnozele waaghalzen. Diep in hun hart stemt dat de Nederlanders tevree: kleine tragedies die een groot drama in herinnering brengen. De strijd tegen het water is nog steeds niet verder gekomen dan gelijk spel. Ik ben, ik beken het graag, een zwemmer, van jongsafaan de zee in. Dat is dan mijn manier van Nederlander zijn. Bij ruw water en bij ebtij nooit dieper dan tot het middel de golven in waden, bij aflandige wind geen twintig meter uit het strand. Ik heb op de Noordzee gesurft bij stormachtige wind, hield de pieren in het oog, wist waar de zandbanken lagen, keek uit voor de muien en vocht me terug door de branding. De plaats in de loop van de tijd, dat is Nederland. In verloop van tijd zijn op die plek Nederlanders Nederlands gaan spreken. Dat is de taal waar ze niet buiten kunnen, ze zitten erin, worden opgetild en drijvend gehouden, als door hetzelfde zoutige water waaruit zij zelf voor negen op tien delen bestaan. Hun taal is spraakwater, met twee drie slagen kunnen ze er alle kanten mee op, en in een paar ademtochten spreken ze hun zinnen.
27 /
Nederlands aan Nederland is het Nederlands. Alle andere kenmerken zijn bijvangst. Beter dan te spreken van identiteit is het om te praten over identificatie, het proces waarin identiteiten ontstaan en veranderen (en ook weer verdwijnen). Nog beter is het om te bespreken hoe mensen zich identificeren met anderen, sommige anderen, en minder, of helemaal niet, met nog weer andere mensen. Zij identificeren zich met diegenen die ze zien als min of meer overeenkomstig in de eigenschappen die er voor hen het meest toedoen. Dan gaat het om een verstandelijk, een gevoelsmatig en een moreel oordeel. En zij desidentificeren zich van degenen die ze zien als juist heel afwijkend in al die opzichten. Mensen die zich met elkaar identificeren sluiten zich aaneen en sluiten diegenen uit van wie zij zich desidentificeren. Iemands identiteit op een bepaald moment bestaat dus uit de identificaties over een verloop van tijd met mensen binnen eenzelfde sociale ruimte. Identiteit is wie je wij noemt. Onderlinge identificaties en desidentificaties worden al sprekend gevormd, in een voortgaand gesprek over anderen: anderen die min of meer hetzelfde zijn en anderen die eer anders zijn. Mensen identificeren en desidentificeren zich dus met en van elkaar door met en over elkaar te praten. Identificaties veronderstellen een gemeenschappelijke taal. Mensen kunnen zich ook voorbij de taalgrenzen met anderen identificeren, maar dan blijft het een sprakeloze vereenzelviging die door die anderen bevestigd noch ontkend kan worden. Nederlanders zijn Nederlanders omdat ze over een tijdsverloop binnen een grondgebied met, tegen en over elkaar praten, in het Nederlands. Nederlanders kunnen ook Duitser, Malinees of OssetiĂŤr zijn, of alle vier tegelijk. Maar dan moeten ze al een tijd lang met die volkeren zijn opgetrokken, ter plaatse, in hun taal. Anders blijft het een oefening in abstractie. Nederlanders kunnen ook Europeanen zijn, westerlingen of wereldburgers. Maar dat zijn al zwakkere identificaties, zolang het aan een gedeelde taal, een gedeelde plek en een samen doorleefde tijd ontbreekt. 28 /
Die onderlinge overeenkomst kan alsnog bedacht en verbeeld worden. Daar moeten Europeanen, of westerlingen of wereldburgers dan toe verleid worden: Europa, of het Westen of de wereld te zien en te beleven als een gezamenlijk bewoonde plek met een gezamenlijk beleefd verleden en een gezamenlijke taal. Dat is het werk van kunstenaars, intellectuelen en politici, die met nieuwe woorden en nieuwe beelden de mensen andere identificatiekansen kunnen verschaffen. Een Nederlandse identiteit heeft met geraniums of vitrage, hondenpoep of fietspaden, spekbokking of lichaamslengte niet zoveel te maken. Maar al die elementen zijn bruikbaar materiaal voor de conversatie waarin die Nederlanders zich met elkaar gaan identificeren. Het praten over ‘identiteit’ is al een manier om identificaties uit te lokken; om mensen mogelijke herkenningspunten te verschaffen waarmee zij elkaar als meer verwant en meer nabij gaan zien. Die identificaties kunnen niet zonder desidentificaties, want hoe meer die Nederlanders gaan denken dat zij op elkaar lijken hoe scherper ze zich voorstellen dat ze verschillen van die anderen, de buitenstaanders. Daar is niet zoveel op tegen. Hun heerlijk wij-gevoel is ze gegund. Net als hun deerlijk zij-gevoel. Dat sluit dan anderen uit. Ook dat is niet zo bezwaarlijk, zolang buitenstaanders na verloop van tijd ingezeten kunnen raken, door in Nederland zich het Nederlands, en dus het Nederlandse, eigen te maken en al doende Nederlander te worden (‘Nederlander’: vergelijkende trap van ‘Nederland’). Misschien vervluchtigt op den duur die Nederlandse identiteit wel, zoals ook de dorpsknel en de streekgeest grotendeels zijn opgelost in de bredere kring van nationale identificaties. Maar in de tussentijd kan een open Nederlandse identiteit mensen helpen onderling solidair te blijven, als tussenfase op de ongewisse weg naar wederzijdse identificaties als Europeanen onder elkaar, of zelfs als aardbewoners onderling. Abram de Swaan is emeritus universiteitshoogleraar Sociale wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde vele wetenschappelijke studies en won voor zijn columns en essays de PC Hooftprijs. Daartoe behoren onder meer de essaybundel Perron Nederland; De draagbare De Swaan bevat een keuze uit zijn werk.
29 /
Ik kijk uit mijn raam en Nederland komt voorbij.