15 minute read
Pilatus en de Joden
Iedereen kent Pontius Pilatus als de Romeinse bestuurder van Palestina, die Jezus tot de kruisdood veroordeelde. Hij is de slechterik die alle christenen sinds twee duizend jaar vervloeken, verachten en als een pion van Satan verdoemen. Maar de evangelieschrijvers hebben Pilatus schijnbaar toch niet zo slecht bevonden, want hij twijfelde aan de schuld van Jezus, de Joden waren de ware verantwoordelijken van Jezus’ dood. Laten we eens kijken hoe de zaken precies ineen zitten.
de Joden
Advertisement
Carolus Hereticus
Ruiters en prefecten
Pontius Pilatus was een Romeinse politicus uit de 1ste eeuw. Hij behoorde tot de stand van de “equites”, de “ruiters”. Die ruiters of “ridders” behoorden tot een soort adelstand, die na de rang van de senatoren tot de machtigste maatschappelijke groep van de burgerij behoorden. De benaming “ruiters” heeft zijn oorsprong in het feit dat het rijke burgers waren die een paard bezaten, en ook de middelen hadden en het personeel om dat paard te verzorgen. Als het oorlog was, dan vervoegden ze de troepen met hun eigen paard. Ze waren ondernemers en financiers en hun maatschappelijke invloed was groot. Velen kregen de belastingspacht in hun handen, een zeer winstgevende activiteit. Deze “ruiters” of “ridders” werden door de keizer belast met bestuursfuncties, en zo ook kwam Pontius Pilatus ertoe, via zijn invloedrijke vriend, de politicus Lucius Seianus, om “praefectus civitatem” van Judea te worden benoemd. Die titel houdt in dat hij in feite dictatoriale macht kreeg om Judea te besturen, in naam van keizer Tiberius. Hij voerde die functie uit van het jaar 26 tot het jaar 36. Dat valt samen met de periode die in de evangelies aan Jezus gewijd is. Pilatus speelt een hoofdrol in het Jezusverhaal. Zijn standplaats was Caesarea, een haven aan de kust van Judea, door de Romeinen aangelegd, om de verbinding met Rome te vergemakkelijken. Volledigheidshalve moet men weten dat Palestina in 68 v.Chr. door de Romeinse generaal Pompeius werd veroverd. Judea, zoals ook Galilea en Samaria werden in principe bestuurd door de gouverneur van Syrië, die in Damascus zetelde. Maar we stellen vast dat Pilatus niet alleen in Judea, maar ook in Samaria optrad en zich bijgevolg niet stoorde aan het gezag van de gouverneur van Syrië, die bevoegd was voor deze provincie.
De titel “prefect”, bestuurder van een “prefectuur” bestaat nog steeds vandaag, namelijk in Frankrijk en in Italië. Napoleon heeft het landelijk bestuur door meer dan een honderdtal “préfets” ingevoerd, het zijn vastbenoemde, dus niet verkozen ambtenaren die onder de Minister van Binnenlandse Zaken hun bestuursfunctie uitoefenen. Ze zijn enigszins te vergelijken met onze provinciegouverneurs. Maar de titel “prefect” werd vroeger in ons land zelfs gebruikt om de directeur van een atheneum aan te duiden.
Zoals dat het geval is voor talrijke politici en helden uit de Oudheid, alleen de voornaamste hebben een beeltenis achtergelaten. We kennen hun uiterlijk, hun gelaatstrekken, hun haartooi via de borstbeelden en standbeelden die zij hebben nagelaten en die onze musea versieren. Pontius Pilatus behoorde niet tot die grootheden van het Romeinse rijk. We weten dus niet hoe die man eruit zag, was hij klein of groot van gestalte bijvoorbeeld. Het zijn uiteindelijk de schilders die dank zij hun fantasie ervoor gezorgd hebben ons een beeld in te prenten van hun uiterlijk, hun gelaatstrekken, de kleur van hun ogen, hun kledij, hun voorkomen. Maar er zijn ook de schrijvers uit die tijd, die nooit dat lichamelijk uiterlijk beschreven maar wel de personaliteit, de karaktertrekken, de activiteit van deze voorname bestuurders. In het geval van Pontius Pilatus heb-
Pilatus speelt een hoofdrol in het Jezusverhaal
ben we teksten van Flavius Josephus, een Joods-Romeinse schrijver uit de 1ste eeuw, van Philo van Alexandrië, een filosoof en schrijver uit die tijd, en er is vanzelfsprekend het Nieuw Testament. Een tekst van de beroemde Romeinse geschiedschrijver Tacitus vermeldt Pilatus als degene die “een zekere Chrestus (sic) tot de ultieme straf” veroordeelde, maar die tekst lijkt er zeer sterk op een toevoegsel te zijn van een ijverige monnik die bij het kopiëren van die oude teksten graag zijn eigen geloofsbelijdenis gebruikte om de teksten te “corrigeren” of te “vervolledigen”.
Onbuigzaam
Wat leren die schrijvers ons over de personaliteit van Pilatus? Philo van Alexandrië heeft een korte tekst nagelaten waarin hij onderstreepte dat Pilatus een “onbuigzame man” was. Philo zei ook dat Pilatus veel executies beval “zonder proces”. En dat hij tenslotte uit zijn ambt werd ontzet vanwege grootschalige en onrechtvaardige terechtstellingen. In het jaar 36 liet Pilatus een groep Samaritanen ombrengen die op de heilige berg Gerizim aan het graven waren. Pilatus vertrouwde het niet en dat was voldoende om die mannen te executeren. Een klacht bereikte de gouverneur van Syrië en Pilatus werd verplicht uitleg te verschaffen over die zaak aan keizer Tiberius. Pilatus arriveerde in Rome toen keizer Tiberius juist overleden was. Pilatus had ondertussen ook zijn beschermheer in Rome verloren en werd afgezet. Het is onduidelijk of Pilatus daarna nog een keizerlijk ambtenaar werd in Zuid Frankrijk, ofwel dat hij werd
verbannen of zelfmoord pleegde, want over zijn dood ontstonden volkse legenden. Zoals er ook over een andere slechterik, namelijk Judas Iskariot, legenden ontstonden. Pilatus is de geschiedenis ingegaan, enkel en alleen omdat hij gedurende tien jaar (van 26 tot 36) Judea bestuurde. Wat hij daarvoor en daarna verrichtte is niet bekend. We kennen noch zijn geboortedatum, noch zijn overlijdensjaar. Had hij een familieleven? Had hij een geloof? Was hij een ervaren bestuurder? Nobody knows. Voor de christenen staat hij symbool om de beul van Jezus te zijn, voor de historici is zijn onbuigzaamheid spreekwoordelijk geworden.
De tekst van boek XVIII, hoofdstuk 3 van Flavius Josephus’ “Joodse Antiquiteiten”, is zeer interessant, want hij brengt belangrijke feiten aan het licht in verband met bestuurdaden van Pilatus. Het is onduidelijk waarom Josephus over de “procurator Pilatus” spreekt. Pilatus was de “prefect”, dat is een bestuursfunctie, “procurator” is een juridische functie. Die juridische functie maakte wel deel uit van de bestuursfunctie, want de Romeinse magistraten die in Jeruzalem en elders in Judea actief waren, behoorden immers tot de ambtenarij die bevelen ontving van de prefect. De drie belangrijke feiten die Pilatus worden toegeschreven door Josephus (zie verder) zijn niet dateerbaar. Maar we mogen veronderstellen dat ze eerder in het begin dan op het einde van zijn ambtsperiode werden verricht. De “nieuwe” prefect, want hij was de vijfde die deze functie waarnam, zal kort na zijn aankomst in Judea zijn richtlijnen hebben willen aangeven, om de Joden duidelijk te zeggen wat zijn bedoelingen waren, wat de grondslagen waren van zijn beleid, wat zijn politieke overtuiging was, wat voor hem niet duldbaar was. Wat we wel kunnen proberen te achterhalen, dat is zijn ingesteldheid als bestuurder, zijn bedoelingen en zijn karakter.
Meesters en bestuurders
Pilatus, wegens de stand waartoe hij behoorde, en vooral wegens de functie die hij moest vervullen, zal zich zeker als een superieur iemand hebben gevoeld, die de overwonnen volkeren als tweederangs beschouwde en de Romeinen moesten dienen, niet als slaven, maar als gedweeë onderdanen. De Romeinen waren de “meesters”, zij bepaalden de toekomst, zij deelden de lakens uit. Daarenboven waren de Romeinen ervan overtuigd dat ze ook aan die overwonnen volkeren de kans gaven, een enorm voordeel bezorgden, om die ondergeschikten deelachtig te maken aan een hoogstaande cultuur, want de strenge lex Romana gaf hun die mogelijkheid. De integratie van de Galliërs (huidig Frankrijk) en de Daciërs (huidig Roemenië) bijvoorbeeld was geslaagd, ze werden opgeslorpt in de Romeinse culturele wereld en ze profiteerden van alle voordelen daaraan verbonden. Maar wat de Joden betreft, dat was een ander paar mouwen. De Joden hadden immers een geschiedenis, tradities,
een godsdienst die veel ouder waren dan die van de Romeinen. Je kon van de Joden onmogelijk “nieuwe Romeinen” maken. Een poging in die zin zou stuiten op verzet en revolte. De Jodenstaat was daarenboven een theocratie, het land wordt bestuurd door geestelijken, er was geen scheiding van kerk en staat, het was en is het ideaal regime dat alle machtige godsdiensten begeren, het tegengestelde van onze democratische idealen. De Romeinse bestuurders waren niet ongeletterd, ze kenden heel goed de geschiedenis van de vreemde volkeren die hen omringden en ze hielden daar rekening mee. Zo werd het binnenlands bestuur overgelaten aan de plaatselijke traditionele bestuurders en dat betekende voor wat Judea betreft, dat de opperpriester en de Joodse Raad en de tempelpolitie verantwoordelijk bleven voor het binnenlands bestuur, de interne rust en de veiligheid. Een model van samenwerking tussen de Romeinen en de aristocratische elite was de oplossing. De elitaire sadduceeërs werden de collaborateurs van de Romeinen. Het was, voor de Romeinen, een pragmatische oplossing, er moesten minder bezettingstroepen in Jeruzalem worden gelegerd en alle openbare kosten moesten niet door de Romeinen worden opgehoest. Maar dat bestuursmodel was wel volledig gesteund op vertrouwen, vertrouwen tussen de Romeinse overheid die op afstand toezag, en de geestelijke bestuurders van de Tempel. Van die laatste werd verwacht dat hun autoriteit was gestoeld op een ruim draagvlak van de bevolking. Dat draagvlak bestond vooral uit de Farizeeërs, en de Sadduceeërs, niet de nationalistische zeloten, de Essenen waren wel geduld maar de aanhangers van de profeet Jezus werden als onruststokers beschouwd.
Pilatus, bij zijn aantreden, kon niet nalaten van zeer gedurfde acties te ondernemen. De nieuwe prefect wou tonen dat, met hem, dingen zouden veranderen. Het is duidelijk dat hij de Joodse bestuurders niet helemaal vertrouwde. Hij begon het kleine Ro-
meinse garnizoen van Jeruzalem te versterken. Heimelijk, gedurende de nacht, liet hij talrijke Romeinse soldaten vanuit Caesarea overbrengen naar Jeruzalem. De officiële reden was dat het verkieslijk was dat ze in de winterperiode in Jeruzalem vertoefden. Pilatus wou die sterke militaire aanwezigheid omdat hij hevige reacties verwachtte van de plaatselijke bevolking van zodra hij de Joodse tradities niet langer meer zou eerbiedigen en in stand houden.
De schandalen van Pilatus
Pilatus wou bij zijn intrede in Jeruzalem onmiddellijk de nadruk leggen op het feit dat de Romeinen wel
degelijk de meesters waren, hic et nunc, en hij liet overal beeltenissen van de Romeinse keizer heimelijk verspreiden. Hij wou daarmee meedelen dat de Romeinse keizer de grote baas was en dat zijn gezag moest gerespecteerd worden. En dus ook het gezag van zijn rechtstreekse gezant, zijn vertegenwoordiger, de prefect Pilatus. Bij hun ontwaken stelden de Joden vast dat er wat op til was, en dat hun eeuwenoude tradities waren geschonden. Het was voor de Joden immers verboden om menselijke beeltenissen te maken, te verspreiden, te eerbiedigen of te vereren. Dat was heiligschennis, het was goddeloos, schandelijk. De Joden probeerden eerst de zaak diplomatisch aan te pakken. Ze gingen in grote getallen naar Caesarea, de standplaats van Pilatus, op 90 kilometer van Jeruzalem, om met hem te praten. Vijf dagen lang smeekten ze om de beelden weg te nemen, maar zonder resultaat. De onbuigzame Pilatus gaf niet toe, voor hem betekende toegeven een belediging aan het adres van keizer Tiberius. De zesde dag nam Pilatus plaats op zijn zetel als procurator, op een openbare plek in het centrum van Jeruzalem, een plek die door zijn soldaten gemakkelijk kon omsingeld worden. De menigte vroeg opnieuw om de beeltenissen te verwijderen, waarop Pilatus teken gaf aan zijn soldaten om de protestanten te doden. Maar de Joden waren niet te bedaren. Velen gingen op de grond liggen, met ontblote hals, een uitnodiging om ook gedood te worden. Zulk een hardnekkigheid om hun tradities te verdedigen, had Pilatus niet verwacht. Hij deed de afslachting stoppen en hij beval de afbeeldingen weg te nemen en naar Caesarea terug te voeren. Maar het was een harde noot voor Pilatus, het was een nederlaag, een vernedering, een totaal gezichtsverlies voor hem. Hij was woedend en zou die tegenslag nooit vergeten.
Een vraag die we niet kunnen beantwoorden is wel deze: in hoeverre waren er ook Galileeërs bij die protestactie betrokken? Waren er ook aanhangers van Jezus bij die opstandelingen? Misschien Jezus zelf? Zijn er ook arrestaties verricht om de daders beter te kennen? We don’t know. Er is wel een vaag iets terug te vinden van die tumult in het evangelie volgens Lucas (Luc.13,1). In die tekst is er uitdrukkelijk sprake van Galileeërs. We kunnen alleen zeker zijn van het feit dat Pilatus zich beledigd voelde en op weerwraak zinde.
We lezen verder in Josephus’ verhaal aangaande Pilatus over een nieuw schandaal dat niet gedateerd is en dat weer aanleiding gaf tot een Joodse revolte. Het is de zaak van de financiering van een waterleiding. Er zijn geen details bekend, maar we kunnen wel de hypothese vooruit schuiven dat het de bedoeling van Pilatus was om stromend water ter beschikking te stellen van het Romeins garnizoen, in de eerste plaats. Een voor die tijd tamelijk groots project, want het ging om een waterleiding, al dan niet in open lucht, van ongeveer 40 kilometer. Op eerste zicht een positieve bestuursbeslissing. Maar om dat te financieren legde Pilatus, manu militari, beslag op het geld van de Tempel, geld dat bestemd was om godsdienstige plechtigheden, het onderhoud van de tempelberg en de verloningen van het tempelpersoneel te betalen. Toen het voorval bekend werd, organiseerden duizenden Joden een protestmars opdat hij zou afzien van dat project. Ook in dit geval hield de onbuigzame Pilatus voet bij stek. Hij verzocht de protestanten naar huis te gaan, maar de Joden herhaalden hun verwijten. Pilatus gaf de soldaten het order om alle nochtans ongewapende oproerlingen te doden. Honderden werden gedood, weinigen ontsnapten. Aan de oproer kwam een einde.
De mythe van Massada
Flavius Josephus (37-ca.100 ) was een Joodse generaal, hij behoorde tot de machtige familie van de Hasmoneeërs. Hij heeft de reputatie betrouwbaar te zijn als geschiedschrijver. Hij is ook de enige bron die we bezitten voor verhalen uit de Joodse oorlogen, zoals de belegering en het dramatisch einde van
de opstandelingen die zich hadden verschanst op de berg Massada, en die na de grote Joodse opstand (66-70) in de jaren 7O-72 door de Romeinen in moeilijke omstandigheden werden overwonnen. Die weerstand door Joodse zeloten of sicarii heeft voor de Joden een symbolische waarde gekregen en in de jaren 1963-65 werden grondige archeologische opgravingen verricht. Daaruit bleek dat de beschrijving van Flavius Josephus niet helemaal correct was. Meer dan 900 weerstanders zouden zelfmoord gepleegd hebben in plaats van zich over te geven, maar archeologen vonden slechts 32 skeletten uit die tijd. Josephus had dus de neiging om dingen te overdrijven en hij was niet accuraat. We denken dat dit ook het geval was in het Pilatus verhaal. Dat een grote menigte Joden uit Jeruzalem naar Caesarea ging om Pilatus te smeken de afbeeldingen van de Romeinse keizer weg te nemen, en daar gedurende 5 dagen actie voerden, dat lijkt sterk overdreven. Pilatus zou zoiets nooit geduld hebben. Een trip van Jeruzalem naar Caesarea was een hele reis in die tijd. Misschien heeft Pilatus één of tweemaal een delegatie van Joodse afgevaardigden ontvangen om zijn weigering te herhalen, en meer niet. Waarna hij ze heeft weggejaagd uit de nabijheid van zijn paleis.
Pilatus en de veroordeling van Jezus
Het zou inopportuun zijn om dit artikel te beëindigen zonder te spreken over de veroordeling van Jezus. De evangelies hebben er werk
van gemaakt om Pilatus in een positief daglicht te stellen en hem af te beelden als de man die twijfelde aan de noodzaak om Jezus te kruisigen. Die voorstelling is politiek geïnspireerd en verzonnen. Pilatus stond bekend om zonder het minste proces iemand ter dood te veroordelen. De evangelieteksten die we vandaag gebruiken zijn conceptueel ontstaan in de 1ste eeuw, maar de teksten zijn eerst officieel geworden in de tweede helft van de 4de eeuw. Vanaf de 2de eeuw werden de oorspronkelijke teksten aangepast, want Jezus had ondertussen het goddelijk statuut verworven. Jezus was niet meer de arme rabbijn, de gedreven moraalleraar, de prediker van het hemels koningrijk, hij was een God geworden en werd als dusdanig vereerd. De auteurs van de evangelies - vergeten we dat niet - waren geen Joodse aanhangers van Jezus meer, maar Romeinse onderdanen die moesten overleven in de Romeinse wereld. Het was dus noodzakelijk beschuldigingen aan het adres van de Romeinen te vermijden en de Joodse gemeenschap al de schuld te laten dragen voor de dood van Jezus. Het is onwaarschijnlijk dat Pilatus ooit contact had met Jezus. Ten tijde van de kruisiging, dat was in het jaar 33 van onze tijdrekening, was Jezus nog geen goddelijke figuur, geen internationaal embleem, geen hoofdpersonage van een wereldgodsdienst, maar eerder een relatief onbekende prediker die vooral rondzwierf in Galilea. Om redenen die ons onbekend zijn werd hij door de Romeinse magistraten in Jeruzalem ter dood veroordeeld. Er kan geen enkele reden worden bedacht waarom Jezus als “gevaarlijke anti-Romeinse oproerling” werd gevonnist, want kruisiging werd alleen toegepast voor slaven en oproerlingen. De redenen in het Nieuw Testament vermeld zijn niet geloofwaardig. Er moet een ernstige politieke reden hebben bestaan om Jezus te veroordelen, een reden die we niet kennen. Wat zeker is, is dat de oppermachtige Pilatus zich nooit zou hebben bemoeid met zo een marginaal dossier als dat van de genaamde Jezus. Het is nog minder geloofwaardig dat diezelfde Pilatus zich zou begeven op de plaats waar de kruisigingen gebeurden, om te oordelen of de benen van een gekruisigde dienden gebroken te worden of niet. Dit is literatuur, geen geschiedenis.
Maar toen het goddelijk statuut van Jezus werd aangenomen, einde 1ste eeuw, begin 2de eeuw, toen moesten vele scenario’s worden herdacht en herschreven. Voor de veroordeling van een nieuwe “god” was het geboden om de toppersonaliteiten van het ogenblik persoonlijk deelachtig te maken aan de finale beslissing. En dat waren Pilatus, koning Herodes Antipas en de opperpriester Kajafas. Evangelies zijn geen geschiedenisboeken, het waren instrumenten om de nieuwe godsdienst te verspreiden, het waren referentiewerken om de gelovigen te helpen en om de ongelovigen te bekeren.