Context- en siteanalyse
Kritische reflectie op het ontwerpproces Prof. Jan Schreurs 3bira 2012-2013
2
Emilia Ockerman Jonathan Teuns Machiel Van Nieuwenhove Jasper Weustenraad
Inhoudstafel 4 5 10 11 13 14 18 19 20 23 35 42 43
Situering Weefseltransformaties Beleving en betekenis Ruimtegebruik Straten en pleinen Openbare ruimte Interne circulatie Privacygradiënt Woningtypologie Plannen Snedes en referenties Link “La Mémé” Kritische reflectie
3
4
Situering
In 1832 werd het kanaal BrusselCharleroi aangelegd, op dat moment het belangrijkste kanaal van België. Dit veranderde Molenbeek van een rurale naar een industriële randgemeente van Brussel, wat gepaard ging met de snelle bouw van fabrieken en opslagplaatsen. Het Hertogin van Brabantplein is vandaag het enige dat rest van een grootstedelijk industrieel project dat de Ninoofsepoort naar de overzijde van het kanaal moest uitbreiden (1837). Het plein had de vorm van een hypodroom, maar op de kaart is te zien dat reeds in 1869 de symmetrie verbroken werd door de bouw van de Sint-Barbarakerk. In 1871-1872 werd het industrieel stelsel uitgebreid door de aanleg van de westelijke spoorwegring. Hierbij vormde het weststation -toen nog een goederenstation- een belangrijke logistieke schakel in combinatie met het kanaal. Het valt ook op dat de spoorweg een grens vormt tussen stad en platteland; het stedelijk weefsel houdt halt aan het station. Waar het huidige Marie-Josépark is zien we ook de contouren van het oude kasteeldomein met haar tuin.
(1) KANAAL (2) NINOOFSEPOORT (3) HERTOGIN VAN BRABANTPLEIN (4) SINT-BARBARAKERK (5) SPOORWEG (A) STEDELIJK WEEFSEL (B) LANDELIJK WEEFSEL (C) SITE 5
Weefseltransformaties
1870 1950 1970 Aan het eind van de 19de eeuw werd er aan de alarmbel getrokken: de woonomstandigheden van de arbeiders waren onaanvaardbaar geworden. Vanaf de jaren ’50 werd de westelijke zijde van het station langzaamaan dichter bebouwd en betrokken bij het stedelijk netwerk. Vele nieuwe wijken werden aangelegd, van kleine arbeidershuisjes tot statige herenhuizen. Er werd ingezet op groen en vlotte verbindingswegen voor de opkomst van de auto. Nadien evolueerde Molenbeek door het stille verval van de industrie steeds meer naar een residentiële gemeente. Dit nam echter nooit het industriële karakter weg, wat nu een zekere charme geeft die best gerespecteerd mag worden. Overal zijn er nog restanten te vinden van pakhuizen en fabrieken, waar de Vandenheuvelfabriek natuurlijk het sprekende voorbeeld van is. 6
7
8
9
Wanneer we in de buurt rondwandelen, merken we vele contrasten op, maar komen we ook tot verrassende ontdekkingen. Ten eerste is er de spanning tussen het Marie-Josépark en de blokken van de Cité Machtens ernaast. Het park is een overblijfsel van een kasteeldomein uit de jaren ‘20 dat ontworpen werd door Louis van der Swaelmen op een nogal romantische Engelse wijze, met vele vijvers en niveauverschillen van soms wel 20 meter. Dit heeft een nogal gekke relatie met de geordende hoge blokken ernaast (7). Deze zijn op bepaalde plaatsen heel verzorgd en op andere dan weer heel slordig. Ze brengen gemengde gevoelens met zich mee. Dan komen we ook voor verrassingen te staan. Bepaalde arbeiderswijken die in de buurt van het park liggen doen in combinatie hiermee nogal tuinstadachtig aan. Er ligt vlakbij ook een schooltje uit de jaren ‘30 met een heel open concept, dat kinderen in rechtstreeks contact wil brengen met de buitenlucht en het groen. We komen ook art-nouveautekeningen en arbeiderswoningen met 3 voordeuren tegen die onze aandacht trekken (8) (het betreft hier 2 woningen en 1 appartement op de tweede verdieping). Dit lijkt een heel ander Molenbeek dan dat van de industrie en de verkeersdrukte.
10
Beleving en betekenis
De buurt rond het Weststation kent vooral een woonfunctie. In de directe omgeving rond het station is er voornamelijk kleinhandel gevestigd, terwijl er langs de Ninoofsesteenweg richting Brussel eerder grotere winkels te vinden zijn. Qua wonen zijn er zeer verschillende types: van hoge appartementsblokken met 12 verdiepingen tot kleine arbeiderswoningen en statige herenhuizen. Als we de site als centraal punt nemen, wordt het deel rechts hiervan beschouwd als Oud-Molenbeek en het deel links ervan als Nieuw-Molendeek (zie kaart). Aan deze kant van de N8 richting OudMolenbeek is er weinig eenheid in de bebouwde omgeving. Kroonlijsten verschillen er willekeurig, ramen of balkons zijn helemaal niet op elkaar afgestemd (1). Alles lijkt hier eerder een samenraapsel. Aan de andere kant van de site (links) vinden we veel arbeiders- en sociale woningen terug, wat resulteert in een meer ‘geordend’ uitzicht (2). We vinden in Molenbeek heel wat historische voorbeelden van sociale huisvesting, en zelfs enkele groepswoningprojecten die doen denken aan de sfeer van een begijnhof (3). Deze hebben vandaag echter veel van hun glorie verloren...
11
Ruimtegebruik
Algemeen merken wij vooral een tekort aan ruimte op. Op 1 jaar tijd is de bevolking van Molenbeek gestegen van 80 000 naar 94 000 inwoners. Deze bevolkingstoename vereist natuurlijk ook een toename in huisvesting. Maar we zien nu al hoe de arbeiderswoningen op elkaar gekneld zijn (4) en hoe de weinige publieke ruimtes volledig worden ingenomen. De parken en speeltuinen zitten altijd vol gezinnen met spelende kinderen (5). Bijna elke open ruimte in de omgeving wordt ten volle benut door de inwoners: kinderen spelen tussen de tramhaltes aan het weststation, jongeren zitten er op de leuningen, mensen komen samen tussen woonblokken, zelfs verlaten panden bieden een plek om samen te hokken. Misschien is dit dichte weefsel stilaan verzadigd aan het raken? Molenbeek lijkt opgeslorpt te worden door bevolkingstoename, door Brussel, door verkeersaders,...
12
De site is ingesloten door de Ninoofsesteenweg, de Alphonse Vandenpeereboomstraat, de Edmond Bonehillstraat en de Pierre Van Humbeekstraat. De N8 is de drukste straat; een verbindingsweg tussen het pajottenland en Brussel. Hierna rangschikken we de Vandenpeereboomstraat, ook een drukke straat die uitgeeft op het kruispunt aan het weststation. De Van Humbeekstraat wordt gebruikt door inwoners om zich richting ‘wijk’ te begeven, de E. Bonehillstraat is zeer rustig (om niet te zeggen nauwelijks gebruikt tenzij voor parkeergelegenheid).
De E. Bonehillstraat is geschrapt in ons masterplan. Dit geeft de mogelijkheid tot een openbare ruimte voor de voetganger /het trage verkeer in plaats van een nauwelijks gebruikte straat. De huizen die aan deze straat grenzen worden ingenomen in ons ‘bouwblok’ (ze krijgen ook parking in ruil). De Van Humbeekstraat willen we rustig houden zoals ze is, daarom positioneren we de inrit van de parking in de Vandenpeereboomstraat (dit ook omwille van praktische redenen zoals de reeds aanwezige poorten van oude laad-en losruimte van de fabriek).
De Ninoofsesteenweg is nu voor de voetganger nogal onleefbaar. Er is nauwelijks plaats om elkaar te kruisen op het voetpad. Qua beleving stelt het ook niet zoveel voor (sporadisch enkele buurtwinkels rond het weststation – de grotere winkels liggen ofwel meer naar Brussel ofwel meer richting pajottenland). Wij willen ons in het ontwerp wapenen tegen deze grote verkeerslast. Door onze bouwblokken aan die kant te positioneren, creëren we een buffer voor het centrum van onze site, wat een publiek plein zal zijn. We stellen daar wel winkels/handelsruimtes tegenover, om de straat niet volledig de rug toe te keren.
In de directe omgeving van de site is er het Hertogin van Brabantplein. Dit wordt af en toe gebruikt voor de markt, maar is niet geschikt om rustig te zitten of te flaneren daar het eerder dienst doet als kruispunt. Verder is er nog het Marie-Josépark, dat wel zeer dankbaar gebruikt wordt door bewoners. Daarnaast zijn er nog enkele kleine open ruimtes aangeduid, waar misschien 2 bomen staan en een bankje, maar deze zijn eerder restruimte tussen straten dan ontmoetingsruimtes. Wij zagen gebrek aan een rustpunt. Om even de dagelijkse inkopen te doen, op een terrasje te zitten, een babbeltje te slaan, te zitten. Dit hebben wij proberen realiseren met ons publiek plein. Wat adem gunnen aan deze dense ruimte.
13
Straten en pleinen
Vanwege het intensief gebruik van de openbare ruimte in Molenbeek, merken wij dat er nood is aan plaats om te bewegen, om ‘uit te bouwen’, om te ontwikkelen. Er is nauwelijks een plek voor traag verkeer, een rustpunt in de continue flux die door de rand van Brussel raast. Dit is zeker een aandachtspunt in ons ontwerp. Bovendien is het weststation een toekomstig groeipunt van Brussel, wat deze plek nog extra onder druk zal zetten. Is het dan wel aangewezen om vast te houden aan het stratenpatroon gevormd door bouwblokken? Gaat men niet beter uit van een model dat flexibel is en veranderingen in de omgeving toelaat of zelfs aanmoedigt? De openbare ruimte heeft een belangrijke rol gespeeld in onze conceptvorming. We willen echt iets teruggeven aan de stad en een verlenging vormen van het stedelijke weefsel. De locatie bij het weststation is geen plek om enkel stil te staan bij het residentiêle. Integendeel, het is hier van groot belang om goede doorstromingen te voorzien, voor àlle inwoners van Molenbeek.
14
Nadat de straat ingenomen was om ruimte te creëeren voor een publiek plein, was het tijd om dit plein vorm te geven. Dit hebben we gedaan a.d.h.v. de circulatiestromen. Om een plein te creëren waar leven in zit, in plaats van een ‘grote koer’, is een goede doorstroming noodzakelijk. De bewegingen die dit beschreven, hebben we vastgelegd in enkele lijnen. Deze lijnen bakenden ook meteen de ruimte af die nog overbleef om te bebouwen. De natuurlijke helling bleek geschikt om het plein 3 meter te laten zakken, zodat een geborgen kom ontstaat die een zekere intimiteit had t.o.v. de drukke verkeersassen rondom. We legden luie trappen aan, waar tegelijk zitplaatsen in verweven zitten, en voldoende hellingsbanen zodat het plein voor elk soort gebruiker (rolstoel, fietser) volkomen toegankelijk is. Zoals reeds eerder gezegd, was het belangrijk om hier commerciële functies te voorzien, vooral voor dagelijkse activiteiten.
Openbare ruimte
15
De bestaande rijhuizen worden zoals eerder gezegd in het project opgenomen. Waar zij vroeger een straat hadden, wordt hen nu een autovrije publieke ruimte geboden, die een doorsteek vormt naar het plein. De rijwoningen krijgen door deze doorsteek toch het nodige aan privacy, wat nog versterkt wordt door de groene berm. Het gebouw aan de overkant staat ook op voldoende grote afstand, zodat inkijk en lichtinval ook geregeld kunnen worden.
DE DOORSTEEK
Het plein vormt zowat het uitgangspunt van dit ontwerp, waardoor het zeer vaak terug komt in ons verhaal. Dit beeld is ter verduidelijking van de vormgeving en het statuut van dit centrale plein. De 2 onderste verdiepingen van de bouwblok die het dichtst bij het Weststation staat, vormen de overdekte markt. Op deze axonometrie is de toegang tot deze commerciĂŤle ruimte te zien, alsook haar relatie met het plein.
de doorsteek
HET PLEIN
het plein
de kop aansluiting Palais Du Vin
16
Het kruispunt aan het Weststation is nu al erg druk, zodat er absoluut vermeden dient te worden dat dit kruispunt overschaduwd wordt door een monumentale gevel. Dit wilden we verwezenlijken door de hoek van het perceel niet volledig vol te bouwen, maar de eerste bouwblok enkele meters terug te trekken. Hiernaast willen we ook een soort van ‘uitnodiging’ creëren, een aanleiding of suggestie naar het plein en de markt toe. De invalswegen tot deze publieke ruimtes dienen goed en duidelijk bereikbaar te zijn. DE KOP
Er werd reeds een gebaar gemaakt naar het oude restant van de VandenheuvelBrouwerij. Het gebouw waar nu ‘Le Palais du Vin’ gevestigd is, maakte vroeger echter ook deel uit van dit industrieel complex. Wat nu een gebouw is met een volledig blinde gevel (bekleed met golfplaten), zal, inclusief de parkeerhoek ernaast, waarschijnlijk ooit van functie veranderen. Vertrekkende vanuit die logica, openden we de hoek van ons perceel naar deze ‘private open ruimte’, zodat de ruimte geboden wordt voor een relatie die misschien ooit zal ontstaan. Als we met onze rug naar Brussel staan en richting de site kijken vanop de N8, brengt deze hoek ook wat adem in de sequens van gebouwen. Je wordt niet overvallen door een plots hoogteverschil. Op dit beeld is ook de doorgang tussen de 2 bouwblokken zichtbaar, die we zouden inrichten als winkelstraat.
AANSLUITING PALAIS DU VIN
17
Vanuit het theoretische onderzoek naar de socio-geografie van de plek, werden een aantal aandachtspunten duidelijk wat betreft het ontwerpen van de woningen. Dit project heeft een zeer wijde doelgroep: van jonge Vlaamse gezinnen die steeds geïnteresseerder raken in de rand van Brussel tot de enorme diversiteit aan nationaliteiten die we nu in de randgemeenten aantreffen. Hoe kunnen we deze integreren op één plek? Hoe kunnen we bewoners laten ‘communiceren’, direct of indirect? Hoe kunnen we een confrontatie of juist samenvloeiing organiseren? Hoe gebeurt de alledaagse ontmoeting in grote woonprojecten? Door de circulatie niet verticaal lineair te organiseren maar juist in te zetten op horizontale kruisingen en visuele relaties, komen de bewoners met elkaar in contact. Aan deze tracés worden dan collectieve ruimtes en enkele privéterrassen gelinkt. De verschillen in hoogte van de passages en toegangswegen zorgen voor controle tussen publiek en privaat. Zo ontstaat een spel van zien en gezien worden, de mogelijkheid om te ontmoeten en om te ontwijken. Men ziet buren wandelen op de passages, kinderen spelen in de collectieve ruimte, er is meer voeling met de bewegingen in de gebouwen. Dit kan ten goede komen aan de sociale samenhang en de sociale controle.
18
Interne circulatie
We starten op het publieke niveau. Dit is gelegen op het centrale plein te midden van de nieuwe bouwblok. Het is erg belangrijk vanwege haar ligging als ontlatingspunt van het weststation. Het is gelegen op de oude brouwerijsite en naast de toekomstige markt. Hiernaast moeten er nog vele andere functies ingevuld worden die gelinkt zijn aan het plein. Het moet dus heel wat druk kunnen opvangen en tegelijkertijd een rustpunt vormen. Vanwege deze belangen vormt dit het kloppende hart van de site. Naast deze publieke laag die zich op het plein afspeelt, speelt de bewoner de hoofdrol in de megakorrels zelf. Deze krijgen een grote collectieve ruimte tussen de woningen, die ontstaat door de korrel op te delen. Deze opdeling bestaat uit een doorgang van minimum 5.5 meter breed op niveau 1 en wordt aangevuld door enkele hoger gelegen passages. Deze ruimte wordt abrupt afgesneden van het publieke plein door middel van vier toegangssassen die zich telkens aan de buitenzijde van de korrels bevinden. Deze strikte scheiding tussen publiek en semi-privaat was essentiĂŤel voor de privacy van de bewoners en houdt eventuele indringers buiten. Ook de publieke liften naar de parking zijn dus gescheiden van private toegangen die leiden naar de appartementen.
+1
0
De woningen zijn eenvoudig te bereiken vanuit de collectieve ruimte, die de sociale ader vormt van dit project. Op enkele plaatsen is er een verbreding toegevoegd aan de collectieve gang in de vorm van een weggesneden dubbelhoog appartement, waardoor er een relatie ontstaat tussen wat zich binnen in de collectieve ruimte afspeelt en de publieke ruimte rond de bouwblokken. Deze uitsparingen brengen ook luchtigheid in het gebouw, wat de leefbaarheid zeker ten goede komt. De private woningen zitten dus gekoppeld tussen een sociale kern en het buitenschiloppervlak. Beide zijden hebben hun voordelen: het sociale aspect (contact met medebewoners) en de toevoeging van licht en lucht. Enkele van deze woningen hebben nog een toevoeging: naast de collectieve uitsparingen in de gang hebben ze ook semi-private terrassen, die geschrankt zitten t.o.v. de collectieve gangen zodat hun private karakter verzekerd is. Deze terrassen zijn ook uitsparingen in de gevel, wat extra licht naar de collectieve ruimte toelaat.
-1
19
PrivacygradiĂŤnt
Bij een divers publiek hoort ook een divers woningaanbod. Door analoge woningtypes niet in zones te concentreren maar juist te verspreiden over de bouwblokken en met elkaar te vermengen, komen meer mensen van verschillende achtergronden met elkaar in contact. Zo is er ook geen zichtbaar onderscheid in de groottes van de woningen.
Bouwblok richting weststation 1. De onderste verdiepingen aan de kant van het weststation hebben een nauwe visuele relatie met de openbare ruimte. Om deze woningen van de nodige privacy te voorzien, worden het duplexwoningen zodat men zich terug kan trekken op de tweede verdieping. 2. en 3. Deze bouwblok heeft heel wat weidse zichten: over de metrosporen, over het drukke kruispunt, richting de Vandenheuvelfabriek,... Hierin kunnen dus heel wat ‘panoramische’ appartementen ondergebracht worden. De smalle armen van het gebouw lenen zich ook voor ‘frietappartementen’, die veel licht vangen dankzij een brede gevel en een ligging op de kop.
20
Woningtypologie
Centrale bouwblok 1. Duplexwoning gelinkt aan handelsruimte of atlier op gelijkvloers. Aangezien er door deze bouwblok slechts één passage loopt (dwz slechts één toegang tot de appartementen om de 2 verdiepingen) en dit de laagste bouwblok is, zijn duplexwoningen hier vrij geschikt. 2. Duplex op bovenste twee verdiepingen die van vier gevels kan genieten dankzij de ligging op de hoek. 3. Deze duplex is een voorbeeld van een woning die grenst aan een ‘gedeeld privéterras’. Hieronder verstaan we een terras dat voor twee à drie woningen is bedoeld.
Bouwblok naast palais du vin 1. Onderaan in deze bouwblok bevinden zich vooral duplexen, die eventueel bij een handelsruimte horen op straatniveau. Aangezien er onderaan sowieso minder licht zal zijn, kunnen deze woningen toch nog licht vangen dankzij een extra verdieping of een dubbelhoge ruimte. Het biedt ook voordelen qua privacy: men kan zich meer afschermen van inkijk op de 2e verdieping van de duplex. 2. Op de bovenste verdiepingen geniet men uiteraard van een royale lichtinval. Vanwege de ligging van de passage kan hier een afwisseling van duplexen en appartementen van één verdieping gerealiseerd worden. Duplexen kunnen hier eenvoudig in elkaar gehaakt worden in L-vormen, wat vele configuraties toelaat. 3. De hoeken van de bouwblokken zijn zeer interessante plekken qua lichtinval, aangezien ze genieten van twee gevels. Dit moet dus zeker worden uitgespeeld in het indelen van de bouwblokken, wat op de bovenste niveaus leidt tot panoramische appartementen.
21
22
23
Plannen
24
Niveau -3
1/500
25
Niveau -2
1/500
26
Niveau -1
1/500
27
Niveau 0
1/500
28
Niveau +1
1/500
29
Niveau +2
1/500
30
Niveau +3
1/500
31
Niveau +4
1/500
32
Niveau +5
1/500
33
Niveau +6
1/500
34
35
Snedes en referenties
36
Snede AA’
1/500
37
Snede BB’
1/500
38
Snede CC’
1/500
39
Snede DD’
1/500
40
41
We hebben voor La mémé van Lucien Kroll gekozen omwille van de gelijkaardige schaal. Het is groter dan een doorsnee huisvestingsblok, maar kleiner dan een bouwblok. Het is een schaal van huisvesting die je niet vaak ziet en waar weinig standaardtypes voor bestaan. Een andere en misschien wel nog belangrijkere rede waarom we voor dit project hebben gekozen is het streven naar bewonersparticipatie en diversiteit van bewoners en functies. De tijd heeft het participatiegedeelte echter vervaagd waardoor er niet veel van overgebleven is. De diversiteit heeft haar nut weliswaar bewezen door een slim gebruik van collectieve en semi-private ruimtes. Dit is een onderdeel waar we zelf veel aandacht voor hebben gehad in ons ontwerp. La Mémé wees ons nog eens op het nut hiervan. Het uiteenlopende doelpubliek en de diversiteit aan functies zorgt voor een levendigheid de klok rond. Dit brengt de nodige sociale controle met zich mee. De koten in la mémé zijn rond collectieve ruimtes georganiseerd en passen als puzzelstukken ineen. Hierdoor is het vanaf buiten of van in de gangen onmogelijk de grootte of vorm van een kot te voorspellen. Hierdoor is iedere bewoner aan elkaar gelijk. Deze gelijkheid willen wij ook in ons project nastreven om op die manier een grote diversiteit aan bewoners met elkaar te laten samenleven.Het chaotische en veelzijdige plan van la mémé is zeer verrassend. Je geraakt er makkelijk in verdwaald en het verrast je telkens wanneer je een gang doorloopt of een hoek omgaat.
Dit verrassend effect zorgt voor interessante ruimtes en een aangename ruimtebeleving. Iets gelijkaardigs is terug te vinden in ons project door het spel van de tussenruimten, de passerellen, de collectieve ruimten en semi-private tuinen. De circulatie loopt op allerlei niveaus vlot onder en over elkaar door in la mémé en de rest van de site in Woluwe. De vlotheid van verschillende maar gelijkwaardige stromingen vinden wij een belangrijk aandachtspunt voor ons project. Zo is ons ontwerp onder andere geoptimaliseerd zowel voor wat publieke als private stromingen over het plein betreft, tussen de blokken, in de blokken,... De praktische foutjes van La Mémé, zoals een onhandig kolommengrid, leren ons dat we zeker de nodige aandacht moeten schenken aan de structurele werking van onze gebouwen. Deze kleine elementen kunnen immers de ruimtebeleving en kwaliteit zienbaar aantasten. De donkerte in vele ruimtes in het gebouw van Kroll wijst ons erop dat we moeten blijven streven naar een zo groot mogelijke lichtinval in ons project. De te kleine ramen van la mémé hadden makkelijk veel groter kunnen uitgevoerd worden. We mogen ons dus absoluut niet mispakken op het nodige glasoppervlak om voldoende licht binnen te krijgen. Met het openbreken van de gang tot een grote open doorgang doorheen de blokken brengen we extra licht in de woningen. Deze doorgang krijgt op zijn beurt weer extra belichting door het uitsnijden van de collectieve ruimtes en semi-private tuinen.
42
Link “La Mémé”
Reflectie op omgeving In de analyse van de omgeving was de schaal zeer veelzijdig: zowel hoge woontorens als lage arbeiderswoningen als fabrieksgebouwen… De gemeente heeft een arbeidersverleden en tegelijk is Molenbeek zichtbaar deel aan het worden van de groeiende grootstad. Deze weefselevolutie geeft een soms verwrongen mix van gebouwtypes en grootteordes. Het beeld van de omgeving riep bij ons een industrieel gevoel op. Dit hebben we meegenomen naar ons project onder de vorm van schaal (analoge grootteorde van industrie in Molenbeek) en materialiteit. De opdracht die wij kregen was van zeer hoge dichtheid; het effect hiervan is dat er meestal op een bepaald punt in de hoogte gegaan wordt onder de vorm van een toren (zodat er nog voldoende vrije ruimte beschikbaar blijft). Wij hebben geprobeerd om ook eens alternatieven te onderzoeken omdat we de werking van een toren op deze locatie betwistbaar vonden. We hebben we ook proberen inspelen op wat er zou kunnen komen in de toekomst als Brussel zich uitbreidt; in die zin dat we ruimte hebben proberen laten op de hoeken voor toekomstige transformaties en dat wij werken op een schaal ergens tussen verstedelijking en stedelijkheid.
De functies van publieke ruimten variëren heel erg. Dit diverse ruimtegebruik hebben we doorgetrokken in ons project om een plein te creëren waar de klok rond activiteiten plaats vinden. In de publieke ruimtes zijn er duidelijke verschillende types. Het Marie-Josépark is een groot open park in de aard van de Engelse tuinen, dat dankbaar gebruikt wordt door de inwoners. Langs de andere kant heb je het Hertogin Van Brabantplein: zeer strak en overheerst door verkeer. Een 3de type in de omgeving is een verzameling van kleine perkjes en open ruimte waar hoogstens een bankje staat maar die wel zeer intensief benut worden. Het tussenliggende type ontbrak echter. Dit hebben we in ons project proberen te realiseren: een autovrij rustpunt voor de flaneur. In Molenbeek zijn veel arbeiderswijken gebouwd in de jaren ‘50. Deze huizen zijn nu meestal te klein voor het aantal bewoners en niet meer up-to-date qua infrastructuur. Grote allochtone gezinnen wonen hier vaak erg dicht op elkaar. Daarnaast worden nu ook meer en meer jonge Vlaamse gezinnen aangetrokken vanwege de gunstige ligging t.o.v. Brussel. We merken dit aan de verschillende soorten woningen: vernieuwde flats versus verouderde arbeiderswoningen (zonder te veel te veralgemenen). Verschillende factoren om mee rekening te houden dus: nood aan woonkwaliteit, aan ruimte, aan verscheidenheid (en hoe deze te doen werken), … 43
Kritische reflectie
Reflectie op ontwerpproces Het is niet zo dat nadat ons ontwerp opgeleverd was dat we een totaal andere visie over de site en omgeving kregen. Het is wel zo dat door ruimtelijk nadenken over problematieken het oppervlakkige beeld van de site meer werd uitgekiemd. Een voeling met de omgeving ontstond en we hebben vooral aandacht besteed aan wat ons belangrijk leek voor het ontwerp. Zo hebben we bijvoorbeeld met het schrappen van de straat en perspectieven zorgvuldig te richten de ervaring van een braakliggend terrein volledig hervormd. De brouwerij kreeg een centrale rol en ‘parkinghap’ uit palais du vin is een soort bufferzone t.o.v. de steenweg. Het is niet louter meer de site met daarnaast een oude brouwerijvleugel of station, maar een geheel werkende stroom. Met andere woorden: voor ons was het ontwerpproces een manier om een nieuwe kijk op de omgeving te ontwikkelen.
44
Iets waar we ons in het begin wat aan mispakt hadden bij de analyse was de schaal van een individuele woning. Pas nadat we top-down de organisatie van publieke en het sociale hadden doordacht, merkten we dat het niet eenvoudig was om ‘bottom-up’ (de individuele woningen) het masterplan in te vullen met leefbare woningen. Dit valt ook sterk af te lezen in ons ontwerpend onderzoek naar hoe we grote schaal van het project en de kleine schaal van de bewoners en buren konden laten samenvloeien. Wat bijvoorbeeld nog meer kon uitgewerkt worden bij de analyse omtrent deze kleine schaal was meer ingaan op hoe er geleefd wordt in een randgemeente van Brussel, en hoe dit leven omwille van een groeiende stad kan veranderen. Tot slot hadden we misschien ook wat meer aandacht kunnen besteden aan de kant van de Ninoofsesteenweg, aangezien we nu vooral naar binnen gericht (het plein) hebben gewerkt.
nog aan te passen:
- schema circulatie --> legende en tekstje zodat het een pagina kan vullen - prentjes bij kritische reflectie - nalezen!