Fosfaat uitmijnen ten behoeve van kruiden en faunarijke graslanden

Page 1

Uitmijnen van fosfaat ten behoeven van de ontwikkeling van kwalitatief goede Kruiden- en faunarijke graslanden

Pieter Struyk Wageningen Universiteit In samenwerkingen met: Bart Timmermans, Louis Bolk Instituut November 2015

1


2


Uitmijnen van fosfaat ten behoeve van de ontwikkeling van kwalitatief goede Kruiden- en faunarijke graslanden. Perspectieven voor grasklaver en luzerne bij het uitmijnen van fosfaat in proefgebied Het Merkske, Noord-Brabant.

Naam: Pieter Struyk Datum: November 2015 Begeleider Staatsbosbeheer: Theo Bakker Begeleider Universiteit Wageningen: Philippine Vergeer Opleiding: Master Forest and Nature Conservation Leerstoelgroep: Plantenecologie en natuurbeheer Universiteit: Wageningen UR Š This MSc report may not be copied in whole or in parts without the written permission of the author and chair group.

3


4


Inhoudsopgave Inleiding: Wat is het probleem? ............................................................................................................................. 7 1.

Definitie van Kruiden- en faunarijk grasland ............................................................................................... 7 1.1 Inventarisatie soorten onderzochte percelen ............................................................................................. 8 1.2 Huidig beheer van Kruiden- en fauna rijke graslanden ........................................................................... 10

2.

Hoe komt fosfaat voor in de bodem? .......................................................................................................... 11 2.1 Opties om de fosfaattoestand te verlagen. ............................................................................................... 12 2.1.1 Het afgraven van de toplaag ................................................................................................................ 12 2.1.2 Het binden van fosfaat ......................................................................................................................... 13 2.1.3 Verschralen ............................................................................................................................................ 13 2.1.4 Uitmijnen via een gewas ...................................................................................................................... 13

3.

Uitmijnen nader bekeken .............................................................................................................................. 13 3.1 Gras met N en K bemesting ........................................................................................................................ 13 3.2 Grasklaver met K bemesting ....................................................................................................................... 14 3.3 Luzerne met K bemesting ........................................................................................................................... 14 3.4 Het product Kali............................................................................................................................................ 15

4.

Aanleg en beheer grasklaver en luzerne ..................................................................................................... 15 4.1 Aanleg grasklaver ....................................................................................................................................... 16 4.1.1 Beheer grasklaver ................................................................................................................................. 16 4.2 Aanleg luzerne ............................................................................................................................................ 17 4.2.1 Beheer luzerne ..................................................................................................................................... 17 4.3 Grondbewerkingen ...................................................................................................................................... 18

5.

Monitoring ...................................................................................................................................................... 18

6.

Wie is verantwoordelijk voor wat ................................................................................................................ 18 6.1 Onderhoudsbekalking ................................................................................................................................. 19

7.

Kosten- en batenanalyse veehouder en Staatsbosbeheer ......................................................................... 20 7.1 SNL subsidie .................................................................................................................................................. 21 7.2 Pachtprijs benadering .................................................................................................................................. 21 7.2.1 Pachtcontract ......................................................................................................................................... 22

8.

Project van de lange adem ............................................................................................................................ 22 8.1 Hoe verder na het uitmijnen? ..................................................................................................................... 23

9.

Proeflocatie Het Merkske .............................................................................................................................. 23

10.

Beeld naar de buitenwereld ..................................................................................................................... 26

11.

Alternatief voor uitmijnen ........................................................................................................................ 26

11.1 Soil Smart .................................................................................................................................................... 26 11.2 Tijdelijk Akkeren ......................................................................................................................................... 27 Bibliografie ............................................................................................................................................................. 28 12.

Bijlage I Foto’s percelen ............................................................................................................................ 30

13.

Bijlage II Overzicht percelen in het Merkske .......................................................................................... 39

14.

Bijlage III Bestrijding probleem onkruiden ............................................................................................. 40 5


14.1 Pitrus ........................................................................................................................................................... 40 14.2 Jacobskruiskruid ........................................................................................................................................ 41 14.3 Ridderzuring .............................................................................................................................................. 42 15.

Bijlage IV Stikstofbehoeftige gewassen en vanggewassen .................................................................. 43

6


Inleiding: Wat is het probleem? Kruiden- en fauna rijke graslanden (KFG) vervullen een groot rol binnen de graslandnatuurdoeltypen. Dit natuurdoeltype is gecodeerd met de code N12.02. De graslanden kunnen erg divers zijn wat betreft soortenrijkdom en voedselrijkdom, het is daarom een natuurdoeltype dat het meest en makkelijkst inzetbaar is. Echter zijn de KFG binnen Staatsbosbeheer niet van de meest hoge kwaliteit (uitzonderingen daargelaten). Om deze graslanden op te waarderen naar kwalitatief goede KFG moet een rigoureuze verandering gaan plaatsvinden in ofwel het huidige (verschralings-) beheer of het opnieuw beginnen met de ontwikkeling van de KFG. Er zijn mogelijk abiotische factoren die de biodiversiteit remmen, waaronder hoge fosfaat waarden en lage pH waarden. Voornamelijk de hoge fosfaat waarden worden gezien als probleem. In dit rapport het doel om in kaart te brengen hoe de fosfaat toestand van de bodem kan worden terug gebracht tot een acceptabel niveau, waarbij de biodiversiteit op termijn zijn voordeel van doet. De klassieke methode om fosfaat te reduceren is het afgraven van de toplaag. Dit is een succesvolle methode maar ook zeer kostbaar, gemiddeld liggen de kosten tussen de €5000 en €40.000 per hectare (Bekker, 2009). Een alternatieve methode is om de percelen te gaan uitmijnen. Uitmijnen is het versneld afvoeren van fosfaat door een gewas waarbij N en K bemesting wordt gegeven. Dit is een wezenlijk andere manier dan verschralen waarbij het gewas wordt afgevoerd zonder N en K bemesting. In dit rapport zal het uitmijnen centraal staan, er zijn voor dit rapport 20 percelen onderzocht, waarvan 19 in het Merkske en 1 in het Ulvenhouts Voorbos, waar naar gerefereerd zal worden. Behandeld zullen worden 1) de huidige manier van beheer, 2) de relevantie van een laag fosfaatgehalte in de bodem, 3) de teelt van gewassen ten behoeven van uitmijnen, 4) kosten-baten analyse voor Staatsbosbeheer en de pachter, 5) monitoring, 6) communicatie naar de omgeving, 7) proeflocatie Merkske en 8) alternatieve voor uitmijnen.

1. Definitie van Kruiden- en faunarijk grasland volgens Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) Het betreft grasland, de grasachtige zijn dominant, maar de kruiden en mossen hebben een oppervlakte aandeel van tenminste 20%. Er wordt geen bemesting toegepast, met uitzondering van ruige stalmest (max. 20 ton per hectare) of bekalking. Het natuurdoeltype omvat droge tot vochtige, matig voedselrijk tot voedselrijke graslanden. Ze bevatten een scala aan bloemrijke vegetaties van vrij schrale typen kamgrasweiden tot tamelijk voedselrijke witbolgraslanden. De planten die in dit beheertype voorkomen zijn merendeel algemenere soorten die weinig specifieke eisen aan de abiotische omgeving stellen. Flora en vegetatie zijn daarom niet bepalende voor de kwaliteit van dit natuurdoeltype. Wel is het belangrijk om te streven naar een zo groot mogelijke variatie in voedselrijkdom en vochtigheid. (Beek van, Rosmalen van, Tooren van, & Molen van der, 2014) Er zijn voor de kwalificatie van KFG drie kwalificatie eisen opgesteld bestaande uit: 1) structuur, 2) Diversiteit aan planten- en vlindersoorten en 3) Locatie in het landschap. Per onderdeel wordt er een score geven, “goed, matig en slecht”. 1) Structuur. Verschillen in structuur zijn belangrijk. Deze bestaan uit: hoog struweel zoals braam en gagel, solitaire bomen/kleine bosjes en minimaal 100m sloot per hectare. Mocht het grasland voldoen aan minimaal twee van deze eisen krijgt het de beoordeling “goed”, één onderdeel wordt beoordeeld met “matig” en wordt er niet voldaan aan de structuureisen is het beoordeeld met “slecht”. 2) Diversiteit aan planten- en vlindersoorten. Een grote diversiteit aan planten en dagvlinders wordt gebruikt als kwalificatie voor de KFG. In tabel 1 staan de verschillende soorten planten en dagvlinders die worden gebruikt bij de kwalificatie. Bij een aanwezigheid van minimaal 6 soorten, waarvan ten minste 4 op >15% van het oppervlak en beide soortgroepen vertegenwoordigd zijn, wordt het beoordeeld met “goed”. Bij 4-5 soorten of meer, maar die niet voldoen aan de overige eisen van de beoordeling “goed” krijgen een beoordeling “matig”. Wanneer hier niet aan voldaan kan worden, wordt het grasland beoordeeld met “slecht”. (Beek van, Rosmalen van, Tooren van, & Molen van der, 2014) 7


3) Locatie in het landschap. De ligging van de KFG is ook een kwalificatie eis, ongeacht of het een botanisch waardevol grasland is. De beoordeling is opgenomen in tabel 2. Tabel 1 Kwalificerende soorten, Kruiden- en faunarijk grasland (Beek van, Rosmalen van, Tooren van, & Molen van der, 2014)

Soorten groep Planten

Dagvlinders

Soorten bochtige klaver, echte koekoeksbloem, gewone brunel, gewone margriet, grote ratelaar, kamgras, karwijnvarkenskervel, klavervreter, klein vogelpootje, knolvossenstaart, knoopkruid, moerasstruisgras, muizenoor, polei, spitshavikskruid, waterkruiskruid, witte munt, zwarte zegge Argusvlinder, bruin blauwtje, bruine vuurvlinder, bruin zandoogje, geelsprietdikkopje, groot dikkopje, hooibeestje, kleine parelmoervlinder, zwartsprietdikkopje

Tabel 2 Kwalificatie eisen ruimtelijke samenhang, Kruiden- en faunarijk grasland (Beek van, Rosmalen van, Tooren van, & Molen van der, 2014)

Oppervlakte beheertype Verbonden met andere graslandbeheertypen Binnen een straal van 1km gelegen van andere graslandbeheertypen Geïsoleerd (bij >75ha, beoordeling “goed”)

>5 hectare goed goed

1-5 hectare goed matig

<1 hectare matig slecht

matig

slecht

slecht

1.1 Inventarisatie soorten onderzochte percelen Er is een inventarisatie van soorten gemaakt van 19 percelen in het Merkske, gelegen tussen Baarle Nassau en Hoogstraten (zie figuur 1). Het onderzochte perceel in het Ulvenhoutse Voorbos is wel geanalyseerd maar verder niet opgenomen in het figuur. Waarbij ook is gekeken naar de drie kwalificatie eisen volgens het SNL handboek voor KFG. Hieruit is gebleken dat alle percelen voldoen aan de minimale SNL eisen van tenminste 20% van de bedekking bestaat uit kruiden en mossen. Echter, geen enkel perceel voldoet aan kwalificatie eisen soorten, wel voldoen ze allemaal aan de kwalificatie ligging in het landschap en structuur . In tabel 3 zijn de gevonden plantensoorten opgenomen die per perceel zijn waargenomen. In bijlage I zijn foto’s van alle percelen te vinden.

Figuur 1 Kaart onderzochten percelen Merkske

8


Tabel 3 Plantensoorten inventarisatie per perceel. Vetgedrukt= dominant, Onderlijnt= gelijkmatig, Gewoon= haarden, Cursief= willekeurig

Perceel 1

2

3 4

5

6 7

8

9

10 11

12

13 14 15

16

17

18 19

Plantensoorten Gestreepte witbol, witte klaver, smalle weegbree, paardenbloem, kruipende boterbloem, duizendblad, klein streepzaad, kweekgras, Engels raaigras, veldzuring, vlasbekje, vogelmuur, gewone rolklaver, gewone hoornbloem, groot streepzaad, jacobskruiskruid, madeliefje, akkerdistel, rode klaver, zacht ooievaarsbekje. Gestreepte witbol, witte klaver, gewoon struisgras, smalle weegbree, paardenbloem, kruipende boterbloem, veldzuring, kweekgras, Engels raaigras, duizendblad, roodzwenk, timothee, krulzuring, klein streepzaad, groot streepzaad biggekruid, jacobskruiskruid, madeliefje, zacht ooievaarsbekje, vogelmuur. Jacobskruiskruid, Engels raaigras (stier in weiland) Gewoon struisgras, foringras, roodzwenk, gestreepte witbol, kruipende boterbloem, paardenbloem, duizendblad, veldzuring, vlasbekje, gewone hoornbloem, jacobskruiskruid, smalle weegbree, klein streepzaad Gestreepte witbol, witte klaver, kruipende boterbloem, paardenbloem, smalle weegbree, groot streepzaad, klein streepzaad, biggekruid, vlasbekje, jacobskruiskruid, gewone hoornbloem Gewoon struisgras, gestreepte witbol, witte klaver, kruipende boterbloem, duizendblad, smalle weegbree, veldzuring, groot streepzaad, jacobskruiskruid, vogelmuur, biggekruid Engel raaigras, gewoon struisgras, kruipende boterbloem, gestreepte witbol, witte klaver, klein streepzaad, groot streepzaad, biggekruid, gewoon straatgras, duizendblad, vlasbekje, pitrus, kweekgras, ridderzuring, veldzuring, brede weegbree, smalle weegbree, paardenbloem, jacobskruiskruid, Gewoon struisgras, Engels raaigras, jacobskruiskruid, kruipende boterbloem, witte klaver, timothee, gestreepte witbol, kweekgras, duizendblad, vlasbekje, pitrus, gewoon straatgras, veldzuring, ridderzuring, paardenbloem, klein streepzaad, groot streepzaad, biggekruid, foringras, zacht ooievaarsbekje Gewoon struisgras, gestreepte witbol, paardenbloem, veldzuring, smalle weegbree, groot streepzaad, biggekruid, Engels raaigras, witte klaver, vogelmuur, herderstasje, zacht ooievaarsbekje, ridderzuring, timothee, dovenetel, duizendblad, rolklaver Engel raaigras, gestreepte witbol, witte klaver, kruipende boterbloem, paardenbloem, kweekgras, brede weegbree, klein streepzaad, Gewoon struisgras, smalle weegbree, paardenbloem, witte klaver, kruipende boterbloem, klein streepzaad, groot streepzaad, biggekruid, roodzwenk, pitrus, duizendblad, rode klaver, ridderzuring, engel raaigras, Timothee, Italiaans raaigras, jacobskruiskruid Gewoon struisgras, gestreepte witbol, roodzwenk, kruipende boterbloem, paardenbloem, jacobkruiskruid, kweekgras, veldzuring, klein streepzaad, groot streepzaad, biggekruid, witte klaver, vogelwikke, smalle weegbree, gewoon foringras, margriet, gewone hoornbloem Gestreepte witbol, gewoon struisgras, kruipende boterbloem, paardenbloem, Engels raaigras, ridderzuring (net na maaien) Gewoon struisgras, rietzwenk, Engels raaigras, veldzuring, timothee, witte klaver, smalle klaver Gestreepte witbol, veldzuring, gewoon struisgras, kruipende boterbloem, kweekgras, pitrus, duizendblad, ridderzuring, vogelmuur, zacht ooievaarsbekje, Engels raaigras, klein streepzaad, groot streepzaad, biggekruid, timothee, witte klaver Gestreepte witbol, gewoon struisgras, veldzuring, kruipende boterbloem, timothee, paardenbloem, kweekgras, duizendblad, vogelmuur, witte klaver, klein streepzaad, perzikkruid, ridderzuring, zacht ooievaarsbekje, Gestreepte witbol, gewoon struisgras, Engels raaigras, kruipende boterbloem, veldzuring, paardenbloem, kweekgras, brede weegbree, straatgras, duizendblad, timothee, witte klaver, herderstasje, klein streepzaad, pitrus, jacobskruiskruid, smalle weegbree, zacht ooievaarsbekje, perzikkruid. Akker Akker 9


1.2 Huidig beheer van Kruiden- en fauna rijke graslanden Het huidig beheer is nu gebaseerd op verschralen. Er worden geen meststoffen meer aangewend en de percelen worden gemaaid, vaak in combinatie met nabeweiden of alleen beweid. De eerste snede wordt rond half juni gemaaid waarna er nabeweid mag worden. Enkele percelen worden alleen gemaaid, hier worden dan, afhankelijk van de grasgroei, 2 keer per jaar gemaaid. Er zijn ook percelen die alleen beweid worden, hier wordt vanaf het voorjaar tot eind najaar beweid met een lage veedichtheid. Dit huidige beheer is echter niet effectief genoeg om van deze voormalige landbouwgronden, kwalitatief goede KFG te maken. Het huidige beheer is gebaseerd op instandhoudingsbeheer, dit houdt in dat het beheer is gebaseerd op percelen die al kwalitatief op orde zijn. Omdat dit nu niet het geval is verruigen sommige percelen en is er last van de, zogenaamde, probleem onkruiden zoals Jacobs kruiskruid, Pitrus en Ridderzuring. In bijlage II meer over het bestrijden en voorkomen van probleem onkruiden. Wat echter een groter gevolg is van dit instandhoudingsbeheer, is dat de percelen blijven hangen in een bepaalde fase. Er zijn zes fasen gedefinieerd lopend van 0 t/m 5, variërend van raaigrasweide tot schraalland (Schippers, Bax, & Gardenier, Ontwikkelen van kruidenrijk grasland, 2012). In tabel 4 zijn de zes fasen weergegeven met daarbij de meest belangrijke kenmerken en de huidige SNL code. Wanneer tabel 4 wordt vergelen met de plantensoorten uit tabel 3 is te zien dat bijna alle percelen vallen onder fase 2, de dominante (witbol)fase. Dit is een fase waar men snel naar toe kan komen vanuit fase 0 en 1. Echter zo snel als je er kan zijn, zo lang blijf je erin hangen. Dit kan door een verschralingsbeheer in combinatie met een laag kaliumgehalte nauwelijks worden doorbroken (Schippers, Bax, & Gardenier, Ontwikkelen van kruidenrijk grasland, 2012) (Aggenbach, 2015). Dit kan tot vele tientallen jaren duren, waarbij de oorzaak voornamelijk ligt bij het beheer. Het is namelijk mogelijk om de dominante fase over te slaan en gelijk in fase 3 te komen, de graskruidenmix. Deze fase evenaart de KFG volgens de SNL doelstelling. Dit is mogelijk door vroeg te maaien (half mei) en daarna nogmaals minimaal één maal te maaien, zonder bemesting. Weiden is vooralsnog uit den boze omdat ze zorgen voor lokale nutriënten verrijking en verruiging. Dit is ook het beheer om doormiddel van verschralen het witbolstadium te doorbreken. Wat op droge zandgronden ook vaak voorkomt is een dominantie van gewoon struisgras. Het is een kwalificerende soort van de gras-kruidenmix, echter is wanneer deze soort domineert dit de soortenrijkdom ook zal doen stagneren. Een te lage pH (pH <5) is hier mede de oorzaak van. Dit kan doorbroken worden met bekalking en beweiding (Schippers, Havelaar, & Dawson, Ruimte voor natuur in het hart van de samenleving, 2003). Tabel 4 Fasen botanisch waardevol grasland (Schippers, Bax, & Gardenier, Ontwikkelen van kruidenrijk grasland, 2012)

Fase 0

Naam Raaigrasweide

Kenmerken >50% Engels raaigras, 5-10 soorten / 25m², >10ton DS/ha

1

Grassenmix

2

Dominantstadium

3

Gras-kruidenmix (N12.02 & N12.04)

4

Bloemrijkgrasland (N10.02, N12.01, N12.03) Schraalland (N10.01 & N11.01)

<50% Engels raaigras, >50% Ruwbeemd, >25% veldbeemd, kropaar, beemblangbloem, fioringgras,10-15 soorten / 25m², 8-10ton DS/ha >50% gestreepte witbol, <25% Engels raaigras, open zode, 10-15 soorten/25m², 6-8 ton DS/ha Mozaïekpatroon grassen en kruiden, reukgras, roodzwenk, gewoon struisgras, veldzuring, scherpe boterbloem, gewone hoornbloem, smalle weegbree, pinksterbloem, 15-25 soorten/ 25m², 5-7ton DS/ha Fijn mozaïekpatroon grassen en kruiden, naast soorten fase 3 ook russen en zeggen, 20-40 soorten/ 25m², 3-6ton DS/ha

5

Fijn mozaïek russen en zeggen, dotterbloem, kleine zegge, >30 soorten/ 25m², <4ton DS/ha

10


Echter, er zit nog een addertje onder het gras: fosfaat. Op voormalige landbouwgronden is vaak een overschot van fosfaat aanwezig (Oenema, et al., 2007). Waarbij stikstof en kalium na enkele jaren maaien en afvoeren al snel uitgeput raken blijft fosfaat lang in de bodem aanwezig (Sival & Chardon, 2004) (Timmermans & Eekeren van, 2015). Gebleken is dat naarmate een lager fosfaatgehalte er een grotere soortenrijkdom is (Critchley, Chambers, Fowbert, Bhogal, Rose, & Sanderson, 2002) (Janssens, Peeters, Tallowin, Bakker, Bekker, & Oomes, 1998) . Met andere woorden, hoge fosfaatwaarden kunnen voor een deel worden gezien als limiterende factor bij de ontwikkeling van KFG.

2. Hoe komt fosfaat voor in de bodem? Fosfaat (P2O5, niet te verwarren met fosfor P) wordt sterk gebonden door de bodem, hierdoor is de hoeveelheid fosfaat die beschikbaar is voor de plant gering. Een deel van de aanwezige fosfaat is gemakkelijk uitwisselbaar en gaat zo van gebonden fosfaat naar beschikbare fosfaat. Wanneer de beschikbare fosfaat limiterend wordt zal er, een deel van de gebonden fosfaat beschikbaar komen voor de plant. Er ontstaat op die manier een balans van beschikbare en gebonden fosfaat die in min of meer gelijke verhoudingen blijven voorkomen. De verdeling van de verschillende toestanden fosfaat is afhankelijk van de milieucondities en dan voornamelijk de pH van de bodem. Maar ook de samenstelling van de bodem is van belang, hierbij spelen aluminium-, ijzer- en calciumgehalte en de hoeveelheid organische stof een grote rol. Fosfaat zal zich anders gaan gedragen wanneer de huidige milieucondities veranderen. Met name bij een lage (<4) of hoge (>7) pH wordt fosfaat zeer mobiel als gevolg van een verminderde bindingscapaciteit. Fosfaat is voor een groot deel gebonden aan ijzer, wanneer er vernatting optreed zal ijzer reduceren van Fe³+ naar Fe²+. Aangezien de fosfaatbindende capaciteit van Fe³+ veel groter is dan van Fe²+ wordt er veel gebonden fosfaat gemobiliseerd. Als de gemobiliseerde fractie fosfaat groot genoeg is zal vernatting altijd leiden tot eutrofiering en kan zo mogelijk uitspoelen naar het grondwater (Koopmans, et al., 2004). Op kalkrijke bodems zal de eutrofiering meevallen aangezien hier een groot deel van het fosfaat gebonden is aan calcium. Door bekalken kan een deel van de ijzer gebonden fosfaat worden omgezet in calcium gebonden fosfaat. (Lamers, Lucassen, Smolders, & Roelofs, 2005 ). De fosfaattoestand in graslanden wordt aangeduid met het PAL-getal. Dit getal weergeeft de gemakkelijke voor de plant beschikbare hoeveelheid fosfaat in mg fosfaat per 100 gram grond. Wanneer ook de slecht beschikbare hoeveelheid fosfaat wordt mee gerekend spreken we van P-totaal. Dit is echter geen goede indicator om de fosfaattoestand te bepalen. In tabel 5 zijn de verschillende PAL getallen weergegeven met de daarbij behorende waarde en natuurtype. (Oenema, et al., 2007) (Mullekom van, Lucassen, Weijters, Tomassen, Bobbink, & Smolders, 2013) Tabel 5 PAL getal gekoppeld aan waarde

PAL getal (Louis Bolk) <5 5-10 11-20 20-35 >35

Waarde

Natuurtype

Zeer arm Arm Matig rijk Rijk Zeer rijk

Heide Schaalland Kruiden- faunarijk Matig kruidenrijk Dominant stadium

PAL getal (Landbouwkundig) <16 <27 27-50 >50 -

Waarde Arm Laag Neutraal Hoog -

Een overschot van fosfaat in de bodem kan leiden tot minder biodiversiteit. Zeker op bodems waar stikstof en kalium niet meer aanwezig zijn leidt dit tot een onbalans in mineralen. Op droge gronden leidt dit vaak tot een witbol dominant stadium, echter wanneer de toplaag natter wordt, bijvoorbeeld door het dempen van sloten/greppels of het niet meer onderhouden van watergangen, zal er een dominantie ontstaan van pitrus (Mullekom van, Lucassen, Weijters, Tomassen, Bobbink, & Smolders, 2013) (Smolders, Lucassen, Aalst van der, Lamers, & Roelofs, 2008). Soortenrijke vegetaties (blauw schraalland) ontwikkelen zich alleen op fosfaat gelimiteerde bodems. Wanneer er een hogere fosfaat toestand is kunnen wel kruidenrijke graslanden ontstaan (Oenema, et al., 2007). Naast de biodiversiteit 11


speelt ook de grondwaterkwaliteit een belangrijke rol bij de ontwikkeling van KFG. Het doel is om het natuurdoeltype KFG (N12.02) kwalitatief te behalen, een PAL getal van 20 wordt hierbij het streef getal. Een ander belangrijke reden om van het fosfaat af te willen is dat grond met hoge fosfaatwaarden zeer waarschijnlijk fosfaat lekker naar het grondwater. Op een bepaald punt is de grond verzadigd met fosfaat en zal deze worden getransporteerd naar de lagere lagen. Wanneer de grondwaterstand hoog ligt of in de winter wanneer de grondwaterstand sowieso hoog is, zal het fosfaat oplossen in het grondwater. Dit zorgt voor eutrofiering en de bijbehorende negatieve effecten. Dit is naast de biodiversiteit een belangrijke reden om de fosfaattoestand in de bodem omlaag te willen brengen. (Koopmans, et al., 2004)

2.1 Opties om de fosfaattoestand te verlagen. Het doel is om soortenrijke graslanden te gaan ontwikkelen, die kwalitatief goed scoren volgens de SNL richtlijnen zoals o.a. weergegeven in tabel 1 en 2. Om dit te bereiken is het noodzaak om de fosfaat toestand van de percelen terug te brengen naar een PAL van 20. Er is gekozen voor een PAL van 20 (staat gelijk aan 8,73 P) omdat de huidige PAL waarden zeer hoog liggen en het bij een ambitieuzer doel veel langer duurt voordat dit doel wordt bereikt. In figuur 2 is de planten biodiversiteit uitgezet tegen fosfor gehalte. Het verlagen van het PAL getal kan op vier verschillende manier, te noemen: 1) Het afgraven van de toplaag, 2) Het toedienen van fosfaat bindende zouten, 3) Verschralen en 4) Uitmijnen via een gewas. Er zal kort aandacht worden besteed aan de eerste drie opties. Vervolgens zal er uitgebreid in worden gegaan op het uitmijnen via een gewas.

Figuur 2 Planten biodiversiteit tegen fosforgehalte in de bodem. 1 P staat gelijk aan 2,29 P2O5 (Critchley, Chambers, Fowbert, Bhogal, Rose, & Sanderson, 2002)

2.1.1 Het afgraven van de toplaag Bij het afgraven van de toplaag worden de bovenste 10 tot 30cm verwijdert. Dit is de laag waar de meeste fosfaat zit gebonden. Wanneer deze wordt verwijdert wordt de fosfaattoestand zeer snel verlaagd. Door het afgraven komt men sneller bij het grondwater wat vaak een positieve uitwerking heeft op het uiteindelijke doel, zoals een nat schaal/hooiland. Er zijn echter ook een aantal nadelen die afgraven met zich meebrengen: Het afgraven is vaak een kostbare aangelegenheid waarbij de kosten tussen de €5.000 en €40.000 per hectare liggen (Bekker, 2009). Daarnaast wordt er bij het afgraven ook de huidige zaadbank verwijdert, deze is op gronden die langdurig in gebruik zijn geweest al landbouwgrond echter nog maar minimaal. Daarbij is het opbrengen van maaisel of plagsel een goede manier om de soortenrijkdom weer op peil te brengen zonder dat er verruigging optreed (Loeb & Weijters, 2013). Er wordt zelfs gesteld: “Niets doen leidt tot niets” (Chardon, 2008). Het bodemleven wordt hier echter niet/gedeeltelijk terug gebracht. Wat belangrijk is bij afgraven, is dat alle fosfaat verrijkte grond wordt afgevoerd. Wanneer dit niet het geval is, zeker in combinatie met vernatten, komt hierbij het achtergebleven fosfaat vrij, eutrofiering tot gevolg waarbij pitrus en algen op de kale bodem talrijk gedijen. Wanneer fosfaat tot diep in de ondergrond met hoge concentraties voorkomt is afgraven geen optie, er moet dan simpelweg teveel grond worden afgevoerd. Tenslotte kan het mogelijk zijn dat afgraven landschappelijk niet mogelijk of gewenst is. (Chardon, 2008) (Mullekom van, Lucassen, Weijters, Tomassen, Bobbink, & Smolders, 2013)

12


2.1.2 Het binden van fosfaat Het is in theorie mogelijk om fosfaat te binden aan zogenoemde fosfaatbinders. Benthonietklei is daar een van. Het is mogelijk om een klein gedeelte van de fosfaat te binden, echter werkte het niet beter dan het toedienen van kalk waarbij de benthonietklei ook nog vele male duurder was. (Geurts, Wouw van der, Smolders, Roelofs, & lamers, 2011) 2.1.3 Verschralen Bij verschralen worden er geen nutriënten meer aangevoerd en al het maaisel afgevoerd. Echter, bij een verschralend beheer zullen de gemakkelijk uitspoelbare en opneembare nutriënten als N en K snel limiterend voor de gewasgroei. Hierdoor lijkt het alsof het perceel al vergaand verschraald is, dit is echter alleen voor N en K. Er zal zeer waarschijnlijk nog een zeer grote hoeveelheid fosfaat aanwezig zijn. Doormiddel van verschralen wordt er maximaal 10kg P ofwel 22.9kg fosfaat per hectare per jaar afgevoerd (Sival & Chardon, 2004). Dit is feitelijk het huidige beheer. 2.1.4 Uitmijnen via een gewas Uitmijnen is een vorm van verschralen, echter zit er weldegelijk een verschil. Bij verschralen wordt er alleen gemaaid en afgevoerd, hier zullen stikstof en kalium snel de limiterende factor worden voor de gewasgroei en dus de fosfaat afvoer. Bij uitmijnen wordt er bewust stikstof en kalium toegediend om een zo hoog mogelijke gewasopbrengst te behalen waarbij dus ook de meeste kilo’s fosfaat worden afgevoerd (Postma, et al., 2015). Het aantal kilo’s bij uitmijnen liggen voor grasland rond de 40kg P ofwel 91.6kg fosfaat per hectare per jaar (Sival & Chardon, 2004) (Salm van der, Chardon, Koopmans, Middelkoop van, & Ehlert, 2009). Het is echter ook mogelijk om met andere gewassen dan gras en grasklaver uit te mijnen. Zo is het mogelijk om met: 1) snijmaïs bijna 70kg fosfaat per hectare per jaar te onttrekken, 2) wintertarwe 23kg fosfaat per hectare per jaar, 3) aardappels ruim 65kg fosfaat per hectare per jaar (Sival & Chardon, 2004) (Marrs, 1985). Gezien de resultaten die behaald worden met uitmijnen door andere gewassen dan gras of grasklaver, is uitmijnen met gras of grasklaver het meest effectief. In het volgende hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op het uitmijnen doormiddel van gras en grasklaver daarbij wordt ook het perspectief volle gewas luzerne behandeld. De gewassen die geschikt zijn om uit te mijnen zijn interessante gewassen voor veehouders aangezien ze veel eiwit bevatten. (Koopmans, et al., 2004)

3. Uitmijnen nader bekeken Waar het bij uitmijnen om gaat is om de drie belangrijkste nutriënten terug in balans te brengen. Dit betekend dus dat er N en K zal moeten worden toegevoegd om de totale balans op orde te brengen. Dit kan op twee verschillende manieren: 1) door N en K bemesting, 2) door een vlinderbloemige en K bemesting. Beide manieren hebben zo hun voor- en nadelen en zullen hieronder worden besproken.

3.1 Gras met N en K bemesting Bij deze manier van uitmijnen kan er gebruikt gemaakt worden van de bestaande graszode. Dit is alleen mogelijk als hier voldoende productieve soorten staan. Als productieve soorten worden Engels en Italiaans raaigras, Timotee, Veldbeemd, Ruwbeemd en Beemdlangbloem gezien. Percelen dienen echt vol te staan met deze productieve soorten. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij een witbol perceel, zal de productie nooit optimaal worden en de fosfaatafvoer dus ook niet. Grassen wortelen tot maximaal 30cm, dit zal ook de meest voornaamste laag zijn waar het fosfaatgehalte zal dalen. Deze manier van uitmijnen vraagt geen grote eenmalige investering, wel zullen de jaarlijkse kosten door N bemesting hoger zijn. De meest optimale Ph voor grasgroei ligt rond een pH van 5, maar in elk geval niet lager dan 4,5. Deze manier van uitmijnen is uitermate geschikt voor veengronden. Deze gronden kan men niet bekalken omdat dit de bodemverlaging versnelt. Mochten de goede grassen ontbreken is doorzaaien of herinzaaien aan te bevelen. Het bemestingsadvies is 250kg N en 240kg K per hectare per jaar dit leidt zo tot een fosfaat onttrekking van 100kg P2O5 per hectare per jaar bij vier keer maaien (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010). Tijdens een meerjarige proef in Drenthe werd er gemiddeld 81kg P2O5 per hectare per jaar onttrokken bij drie keer maaien (Postma, et al., 2015). De soortenrijkdom zal tijdelijk achteruit gaan, dit zal zich herstellen wanneer het uitmijnen ten einde loopt. De graszode wordt 13


holler en er kunnen zich nieuwe soorten vestigen. Wanneer de N en K bemesting stopt ligt er een goede basis om een soortenrijk grasland te ontwikkelen. (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010)

3.2 Grasklaver met K bemesting Wanneer de bestaande graszode niet voldoet aan de voorwaarde van veel productieve grassen zal het perceel opnieuw moeten worden ingezaaid. Op dat moment kan er gekozen worden voor een mengsel van gras met klaver. Het voordeel van deze combinatie is dat klaver een vlinderbloemige is die stikstof uit de lucht kan vastleggen doormiddel van de rhizobium bacterie en afgeven aan de planten om hem heen. Op deze manier kan klaver tot wel 130kg stikstof binden (Prins, 2006). Op die manier kan er bespaard worden op de stikstofmeststof. Klaver bevat daarbij veel eiwit en is daarom een zeer geschikt product voor de melkveehouderij. Klaver is echter wel wat kieskeuriger wat betreft bodemcondities. De Ph ligt optimaal rond de 5,5. Het K-getal (mg K2O per 100 gram grond) ligt optimaal rond de 20. Wanneer dit beide niet het geval is zal bekalking en een ruime kalium gift nodig zijn om de klaver in de zode te behouden ĂŠn om een goede opbrengst te krijgen, zie figuur 3. De fosfaat onttrekking is, wanneer de voorwaarde in orde zijn, gemiddeld 81kg P2O5 tot maximaal 110kg P2O5 per hectare per jaar bij vier keer maaien, voornamelijk in de bovenste 30cm van de bodem. Wanneer er geen kalium wordt bemest ligt de fosfaat onttrekking rond de 60kg P2O5 per hectare per jaar. Het verloop van de fosfaatonttrekking over zeven jaar is weer gegeven in figuur 4. De voederwaarde van grasklaver is gemiddeld 950 VEM per kg droge stof (Wit de, Dongen van, Eekeren van, & Heeres, 2004) (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010)

Figuur 3 Proefvlak met en zonder kali bemesting (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010).

Figuur 4 Verloop fosfaatonttrekking over de jaren in kg per hecater, met en zonder kali bemesting (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010)

3.3 Luzerne met K bemesting Al hoewel er nog geen veldproeven zijn geweest met luzerne, lijkt dit gewas alles in huis te hebben om op een efficiĂŤnte manier fosfaat te onttrekken. Luzerne is een vlinderbloemige die ook met behulp van de rhizobium bacterie stikstof uit de lucht kan binden. Het gewas kan tot zeer grote diepte, tot wel 14


150cm wortelen, mits de grondwaterstanden niet te hoog staan. De hoogste grondwaterstand mag niet boven de 40cm onder maaiveld uitkomen, natte voeten is dus niets voor luzerne. De mogelijkheden voor luzerne is voornamelijk het fosfaat uit de diepere grondlagen benutten. Daar waar grasklaver niet bij kan komen, kan luzerne toch het fosfaat benutten. Luzerne heeft verder nog wat andere eisen en eigenaardigheden. Luzerne verlangd een pH van minimaal 5,5 maar hoger is wenselijk. Er mogen geen storende lagen in de bodem voorkomen, deze verhinderen diep wortelen wat nu juist zo wenselijk is. Tenslotte zijn probleem onkruiden zoals ridderzuring een probleem voor luzerne omdat deze plant zeer dominant is en de luzerne kan verdrukken. Luzerne is een gewas dat maximaal vier jaar geoogst kan worden. De plant is namelijk autotoxisch, dit houdt in dat de plant een stofje afscheidt wat de ontwikkeling van de plant remt, uiteindelijk vergiftigd de plant zichzelf. Na vier jaar zal er dus een andere gewas geteeld moeten worden dan luzerne. Na één jaar zijn de gifstoffen weer uitgespoeld en is het weer mogelijk om luzerne te telen. Doordat de plant diep wortelt zal er bij het volggewas een goede beworteling plaatsvinden in de oude wortelgangen van de luzerne. Bij het omploegen van luzerne kan er twee jaar een volggewas worden geteeld zonder bemesting zonder opbrengst derving. Luzerne onttrekt jaarlijks 76kg P2O5 per hectare per jaar bij 11.000kg droge stof tot 90kg P2O5 per hectare per jaar bij 13.000kg droge stof. De voederwaarde is gemiddeld 870 VEM per kg droge stof. (Boxem, Meijer, Philipsen, Schans van der, Schreuder, & Walbeek van, 1999) Luzerne is gebleken een geschikt gewas te zijn voor verschillende akkervogels, met name voor de veldleeuwerik, gele kwikstaart en grauwe gors. Hier is een aangepast maairegiem wel gewenst, betekenend dat de eerste snee niet gemaaid wordt voor 25 mei en de tweede snee niet voor half juli (Terwan, 2014). Ook is luzerne door de goede kwaliteit nectar een goede nectarplant voor alle soorten vlinders. Voor de Luzernevlinder en het Icarusblauwtjes is het echter ook een waardplant. Luzerne zal dus een positieve bijdragen kunnen leveren aan de vlinderpopulaties (Veling, 2015). Wanneer er luzerne wordt gezaaid wilt Kars Veling graag op de hoogte worden gesteld, hij zou dan graag de vlinders willen gaan tellen. Mailadres: k.veling@vlinderstichting.nl

3.4 Het product Kali Er kan gekozen worden voor de goedkope Kali60, deze kali bevat 60% K2O en is chloor houdend. Dit is een product dat niet gebruikt mag worden in de biologische veehouderij. Dan is er PatentKali welke 30% werkzame K2O bevat, deze kali is toegestaan in de biologische veehouderij. Van PatentKali moet dus 2x zoveel product worden gestrooid als van Kali60. Ik verwacht dat Staatsbosbeheer zich op z’n minst wilt meten aan de biologische veehouderij. Daarom is er gekozen, om wanneer gesproken wordt over kali het altijd gaat over PatentKali.

4. Aanleg en beheer grasklaver en luzerne De bodemcondities voor beide gewassen moet optimaal zijn om een zo groot mogelijke hoeveelheid fosfaat uit de bodem te onttrekken. Daarbij is het van belang om van te voren een onderzoek uit te voeren aan de hand van grondmonsters. Hierbij zijn de volgende metingen van belang: PAL, Ph, P-totaal, OS, K-getal. De grondmonsters moeten in elk geval worden gestoken in de bewortelbare laag van 030cm, opgedeeld in drie lagen te noemen 0-10cm, 10-20 en 20-30. Mocht er een snelle indicatie van de bodemtoestand gewenst zijn is een mengmonster in de laag 0-20 de meest bruikbaar. Mocht er in het verleden grondverzet of gediepploegd zijn kan het ook nuttig zijn om de laag 30-50cm te bemonsteren. Wanneer met toch twijfelt over afgraven van de top laag is het ook van belang de diepe laag van 3050cm te bemonsteren. Wanneer hier namelijk ook veel fosfaat zit is afgraven geen optie. Het is van belang dat het perceel in elk geval niet groter is dan 5ha aangezien de lokale verschillen anders te groot kunnen zijn, dan is het verstandig dat het perceel wordt opgedeeld. De bodemanalyse kan gedaan worden bij bijvoorbeeld Eurofins Agro (vroeger BLGG), waarbij de kosten per perceel €95,50 zijn, inclusief laten steken. Wanneer de bodem monsters zelf worden gestoken bedragen de kosten €75,50 per perceel. Er komen altijd eenmalige orderkosten bij van €27,50, zowel bij zelf steken als bij laten steken. (Bakker, 2015) Aan de hand van de uitkomsten kan de bekalking, kali-gift en uitmijntermijn worden berekend. 15


4.1 Aanleg grasklaver (Eekeren & Smeding, 2006) -

Zorg dat de hydrologische zaken op orde zijn, dus onderhoud de greppel en sloten. Het perceel wordt vaak bereden een goede ontwatering is dan van groot belang. Klaver moet gezaaid worden op een stikstof arme stoppel. Dat houdt in dat klaver niet ingezaaid kan worden na een gras- of grasklaverzode. Wanneer dit toch wordt gedaan zal de klaver zich niet goed kunnen vestigen en zullen de resultaten tegenvallen. Het advies is om na een graszode eerst een jaar een tussengewas te telen, zoals zomertarwe. Dit gewas zal de vrijgekomen stikstof gebruiken en een stikstof arme stoppel achterlaten voor de klaver. Gezien de regels omtrent grasland scheuren, zal er alleen gescheurd kunnen worden in het voorjaar (1 feb tot 10 mei) met daaropvolgend zomertarwe. (Er zijn in Nederland regels omtrent het scheuren van grasland op zand- en lössgrond. Dit is voornamelijk gebonden aan periodes wanneer grasland gescheurd mag worden wegens het anders uitspoelen van stikstof. Hier onder de regels omtrent graslandscheuren op zand- en lössgrond. 1. 1 feb tot 10 mei= grasland mag gescheurd worden mits er meteen daarna een stikstof behoeftig gewas wordt geteeld. Lijst met stikstofbehoeftige gewassen in bijlage 3. 2. 1 feb tot 31 mei= grasland mag gescheurd worden mits er daarna meteen gras wordt geteeld. 3. 1 juni tot 15 juli= grasland mag gescheurd worden mits het perceel wordt beteeld met een aaltjesbeheersent gewas en daarna wordt ingezaaid met het gewas dat aaltjesbestrijding nodig heeft. 4. 16 sept tot 30 nov= grasland mag gescheurd worden mist er bollen als: blauw druifje, tulpen, krokus en iris worden geteeld. (Regels voor scheuren op zand- en lossgrond))

-

-

-

De Ph van de grond dient op een optimaal niveau te liggen. Voor klaver ligt de optimale pH op de 5,5. De bekalking kan het beste worden uitgevoerd met Dolokal + magnesium voor een langdurige werking. Beste moment is in het najaar, maar voorjaar kan ook. Zorg dat na het tussengewas onkruid niet de overhand krijgt, leg eventueel een vals zaaibed aan om de onkruiddruk te verlagen. Zaai klaver altijd opnieuw in, doorzaaien geeft teleurstellende resultaten Het beste zaaimoment is april/mei of augustus. Zaai niet later dan half september in verband met het uitwinteren van de klaver. Zaai de percelen in met 30kg van het grasmengsel BG11, dit mengsel bevat Engels raaigras, Timotee, Veldbeemd en Beemdlangbloem zodat het op elke bodem tot een goede grasmat kan komen. Meng hierbij 5kg rode klaver van het ras Lemmon en 3kg witte klaver van het ras Alice of Riesling. Zaai grasklaver ondieper dan wanneer alleen gras wordt gezaaid. Zaai daarom op 1-1,5cm. Bemest voor de inzaai eventueel met maximaal 20m² drijfmest. Dit is niet noodzakelijk. Zorg bij najaarsinzaai (augustus / september) dat de klaver kort de winter in gaat. Belangrijk om het eerste jaar na inzaai de eerste snede niet te zwaar te laten worden. Uitgesteld maaibeheer past dus niet bij een grasklaver.

4.1.1 Beheer grasklaver (Eekeren & Smeding, 2006) (Wit de, Dongen van, Eekeren van, & Heeres, 2004) Maai verder zo vaak als dat er een maaisnede staat, maar minimaal 3x per jaar. Strooi voor elke snede kalium, waarbij 120kg K2O voor de eerste snee, 80kg K2O voor de tweede snee en 60kg K2O voor de vervolg sneden. Maai met een breed afleg en schud maximaal één keer met een laag toerental. Leg het daarna op de wiers. Het is zaak de blaadjes aan de klaver te houden, deze bevatten de meeste voederwaarde. Maak geen hooi van grasklaver. Bij diep maaien wordt het witte klaver aandeel verhoogd, bij hoog maaien zal het klaver aandeel dalen. Optimaal is 40-50% klaver. Om het perceel aantrekkelijk te houden voor burgers en om het aandeel kruiden op 20% te houden om in aanmerking te komen voor de SNL, is het aan te beleven om bij het grasklaver mengsel ook 5kg bloemenmengsel bij te mengen. Het zadenbedrijf De Cruydt Hoeck is gespecialiseerd in inheemse 16


bloemen-, kruiden- en grasmengsels die ze voornamelijk zelf telen. Het behoeft de aandacht met dit bedrijf contact te leggen, ze willen graag meedenken. www.cruydthoeck.nl

4.2 Aanleg luzerne (Boxem, Meijer, Philipsen, Schans van der, Schreuder, & Walbeek van, 1999) -

-

-

-

Zorg voor een goede ontwatering van het perceel met een minimale drooglegging van 40cm onder maaiveld. Doorbreek eventuele storende lagen in de bodem door te spitten. Dit belemmerd de waterafvoer en de worteldiepte van het gewas. Zorg dat de pH van de bodem op orde is, waarbij een pH van 5,5 optimaal is voor het gewas. Wanneer de pH lager is, bekalk met een magnesium houdende kalk zoals Dolokal + Mg. Dit zorgt voor een langdurige werking. Bekalk bij voorkeur in het najaar maar het voorjaar kan ook. De pH is belangrijk om de stikstof bindende bacterie in de grond te houden. Zorg voor een lage onkruiddruk voor het zaaien. Ridderzuring kan de concurrentie aan met luzerne en kan zo zorgen dat de luzerne verdrongen wordt. Het beste zaai moment voor luzerne is vanaf half april tot half juni maar zeker niet later dan begin augustus. Zaai de luzerne het beste na een dekvrucht als graan, dat geoogst wordt als snijgraan, gehele plant silage of als korrel. Dit helpt het onkruid te onderdrukken zodat de luzerne weinig concurrentie heeft. Zaai luzerne met dezelfde machine als graszaad. Zaai echter op een diepte van 1cm. Zorg voor een mooi vlak zaaibed zonder kluiten. Zaai op zandgrond altijd een geënt en in kalk omhulde zaden. Het geënte zaad bevat de bacterie die zorgt voor de stikstof binding. Aangezien de pH zo belangrijk is voor luzerne zorgt de kalk om het zaad voor een betere beginontwikkeling van de plant en de bacterie. Zaai 35kg geënt zaad per hectare Zaai eventueel een ondervrucht van granen (snijhaver of snijgerst) mee om de onkruiddruk na inzaai te verlagen. Het beste kan 10-20kg worden mee gezaaid. Zaai eventueel rode klaver mee op de kopakkers om structuur schade van de bodem door werkbewegingen te voorkomen.

4.2.1 Beheer luzerne (Boxem, Meijer, Philipsen, Schans van der, Schreuder, & Walbeek van, 1999) Maai luzerne bij begin van de bloei, handige regel is “maai wanneer bij 10% van de planten de bloeien opengaan”. Wilt men een hogere voederwaarde kunnen de eerste twee snede eerder worden gemaaid als het gewas 50cm hoog is. Daarna maaien bij begin bloei om de plant te kunnen laten herstellen. Streef naar een drogestofgehalte van 35-40% Maai het liefst met een schotel- of zwadmaaier. Klepelkneuzers en cirkelmaaiers zijn minder tot niet geschikt wegens teveel blad verlies. De maaihoogte bedraagt minimaal 6cm wegens het achterblijven van voldoende voedingsstoffen voor een snelle hergroei. Veel hoger afmaaien geeft geen snellere hergroei of hogere opbrengst. Na het maaien liever niet schudden, anders bij zeer laag toerental. Zorg dat de veld periode kort is, 1 á 2 dagen. Luzerne kan het beste worden ingekuild met een hakselaar (5cm deeltjes lengte) voor een betere conservering. Maai in het najaar het gewas af op een hoogte van meer dan 15cm, om zo oude stengels in de eerste snee van het volgende jaar te voorkomen. Strooi in totaal 260kg K2O per hectare per jaar. Verdeeld over: 120kg K2O voor de eerste snee, 80kg K2O voor de tweede snee en 60kg K2O voor de verdere vervolg snede. Na vier jaar luzerne, de zode omploegen en er voor minimaal 1 jaar een ander gewas telen. Dit gewas zal een uitstekende productie behalen zonder bemesting, zie figuur 5.

17


Figuur 5 Ma誰s na 3 jaar een vlinderbloemige, bij verschillende bemestingsniveaus (Louis Bolk Instituut, 2015).

4.3 Grondbewerkingen De volgorde van de verschillende bewerkingen voor zomertarwe is als volgt: 1) bekalken 2) ploegen 3) zaaien met zaaicombinatie. De volgorde voor grasklaver en luzerne is als volgt: 1) ploegen 2) klaarleggen met smaragd 3) zaaien met zaaicombinatie. Dit is op advies van loonwerker Van Eijck uit Alphen. De kosten voor de verschillende grondbewerkingen komen aan bod in hoofdstuk 7.

5. Monitoring Als er wordt begonnen met uitmijnen is het van groot belang dat de vordering wordt gevolgd en opgeslagen. Op die manier is het mogelijk om waar nodig bij te sturen en om te zien of het uitmijnen verloopt volgens het plan. Er zijn voornamelijk twee indicatoren die regelmatig gecontroleerd dienen te worden, dit zijn: 1) het PAL- getal en 2) de pH. Het PAL-getal dient als indicator of het uitmijnen verloopt volgens plan, wanneer hier geen of zeer weinig verandering optreed weet je dat er iets niet klopt. De pH is belangrijk omdat wanneer de pH zakt en de grond dus zuurder wordt, de klaver gemakkelijk kan verdwijnen. Er wordt landbouwkundig gezien vaak om de vier jaar bodemmonsters genomen. In deze periode kan voornamelijk de pH flink onderuit zakken met enkele tiende punten. Om het PAL-getal te weten zullen er weer bodemmonsters genomen dienen te worden. De zone van 020cm is hierbij de meest belangrijke zone. Wanneer dit gedaan wordt is het verstandig om weer een basispakket te kiezen die ook gebruikt is bij de start van het uitmijnen (hoofdstuk 4). Op die manier krijg je ook inzicht in de andere mineralen, zoals kalium.

6. Wie is verantwoordelijk voor wat Er wordt vanuit gegaan dat het daadwerkelijke beheer ligt bij een veehouder die de grond in pacht heeft. De veehouder zal uiteindelijk het gewas gaan maaien en gebruiken voor zijn vee. Het maaien en verwerken van het gewas was tijdens het gangbare verschralen geen probleem. Er geld nu wel dat de veehouder verplicht is om minimaal 3 snede per jaar te maaien, waarbij wel gelet moet worden met de draagkracht van de grond. Er is echter ook een nieuw component aan toegevoegd, namelijk het meerdere malen per jaar strooien van kali. Dit betekend dat er een risico handeling moet worden uitgevoerd omdat er een kans is dat de veehouder ook N en P gaat strooien. Er zijn een aantal mogelijk heden om dit risico te ondervangen. 1. Staatsbosbeheer koopt de kali en laat deze door de loonwerker strooien 2. Staatsbosbeheer koopt de kali en laat deze de veehouder strooien 3. De veehouder koopt en strooit de kali 18


Alle drie de optie hebben zo hun voor en nadelen. 1) Bij deze optie houdt Staatsbosbeheer alles in eigen hand. Dit betekend dat er echt alleen kali gestrooid zal worden. Echter is het een intensieve klus aangezien het minimaal 3x per jaar zal moeten gebeuren voor dat er gemaaid wordt. Dit zal in de praktijk veel overleg vragen tussen veehouder en loonwerker, wat in de praktijk niet haalbaar zal zijn. Hierbij komt ook nog het probleem dat het niet meer duidelijk is wie bijvoorbeeld de sporen heeft gereden. 2) Wanneer Staatsbosbeheer de kali koopt maar de veehouder strooit de kali is er een grotere kans dat de veehouder de kali daadwerkelijk zal strooien. Staatsbosbeheer houdt wel de controle dat de juiste kali en hoeveelheid wordt gebruikt. Er zal steekproefsgewijs controle moeten worden gedaan op de veehouder daadwerkelijk alleen kali strooit. Bijvoorbeeld dat de veehouderij belt wanneer hij kali wilt gaan strooien. 3) Als Staatsbosbeheer alle verantwoordelijkheid bij de veehouder legt hoeft er zelf minder geregeld te worden. Echter moeten er duidelijke afspraken worden gemaakt over de soort kali en hoeveelheid te strooien product. Ook hierbij is een steekproefsgewijze controle een must. Voor een steekproefsgewijze controle is het van belang dat de test gemakkelijk in gebruik is met een duidelijke uitkomst. Doormiddel van een teststrip kan er worden getest of er stikstof wordt gestrooid. De werkwijze is eenvoudig. 1) Vul een bekertje met kraanwater, 2) Pak ongeveer 1 theelepel van het monster en doe dit bij het water, 3) Los het monster op in het water door te roeren en kapot te drukken, 4) Steek de teststrip 1 sec in de oplossing, 5) Wacht 30 sec en houdt dan de teststrip op de controle strook en bekijk of het monster stikstof bevat. De teststrip is gekocht bij onderstaande link: http://www.vijverexpress.nl/quickstick-6-in-1-oase (stikstof) Eventueel kan er ook een test worden gedaan op fosfaatkunstmest. Echter wordt deze kunstmest zelden gebruikt op grasland. Dit zou echt een aanvullende test zijn waarbij er grote wantrouwen is bij de beheerder / BOA. Te koop bij onderstaande link: http://www.vijverwinkel.com/microbe-lift-fosfaat-teststrips (fosfaat)

6.1 Onderhoudsbekalking Om de bodem geschikt te houden voor klaver en luzerne is het van belang om de pH op niveau te houden. Elke 4-5 jaar is het aan te bevelen om een onderhoudsbekalking uit te voeren (Bemesting advies) . Deze is zeer eenvoudig te berekenen met de volgende formule: Kalkgift in kg NW= bemonsterde laag in dm * kalkfactor * gewenste pH verhoging

Kalkfactor = 621 *

(percentage organische stof + 1) --------------------------------------------(percentage organische stof + 26)

Voorbeeld: Grasland met een organische stof gehalte van 4%, gestoken in de bovenste 10cm. De pH is nu 5,1 en moet weer worden teruggebracht naar pH 5,5.

Kalkfactor = 621 *

(4+ 1) ---------- = 103.5 (4 + 26)

Kalkgift in kg NW= 1 * 104 * 0,5 = 51.75kg NW Hoeveelheid product Dolokal 55%= 51.75 / 55% * 100%= 94 kg product (afgerond 100kg) per hectare.

19


Ik zou adviseren dat Staatsbosbeheer deze taak op zich neemt en dit op alle percelen tegelijk uit te laten voeren door een loonwerker. Het is een klus die eens in de 4-5 jaar voorkomt maar die wel essentieel is. Wanneer dit door de veehouder zou worden uitgevoerd is dit weer lastig te controleren.

7. Kosten- en batenanalyse veehouder en Staatsbosbeheer Wanneer natuurgrasland wordt omgevormd tot percelen met grasklaver ten behoeven van uitmijnen, levert dit voordeel op voor de veehouder vergeleken met natuurgrasland. Het voordeel betreft voornamelijk dat het geoogste product van hogere kwaliteit is en dat er meer droge stof van een perceel komt. Belangrijk is echter wel dat het geoogste gewas meer dan 3 gram fosfor per kg droge stof moet bevatting wil het nog bruikbaar zijn voor de veehouderij. Wanneer dat niet meer het geval is zal het maaisel alleen nog gebruikt kunnen worden als strooisel (Koopmans, et al., 2004). Daarnaast blijven de voordelen van mestplaatingsruimte, eventuele aangevraagde betalingsrechten en in de toekomst misschien grond ten behoeve van fosfaatrechten. In de onderstaande tabel 6 en 7 een theoretische kosten-baten analyse voor de veehouder. Hierbij zijn de transportkosten, uurloon en pachtprijs niet opgenomen aangezien dit per pachter zeer kunnen verschillen. Tabel 6 Kosten en baten per hectare natuurgrasland. (Mestbeleid 2015-2017, 2015) (Remmelink, 2015)

Natuurgrasland Product maaien (kg ds) kVEM waarde Mestplaatsing Beweiding (kg ds) Betalingsrechten Kali bemesting Maaien Schudden Harken Oprapen Totaal Verschil

Kosten 3500kg met 730VEM 11,8 cent 20ton p/ha (154kg N, 86kg P) 3000kg met 800VEM €80,- p/ha in 2015 €22,50 p/ha €20,- p/ha

Opbrengsten 0.730 * 11,8 * 3500 /100= €301,49 p/ha

38,5 m³ drijfmest * €10,- = €385,- p/ha 0.800 * 11,8 * 3000 /100= €283,- p/ha €80,€22,50 2 * 20,= €40,€12,€38,€112,50

€12,- p/ha €38,- p/ha

€1049,49 €936,99

Tabel 7 Kosten en baten per hectare grasklaver. (Remmelink, 2015) (Mestbeleid 2015-2017, 2015) (Wit de, Dongen van, Eekeren van, & Heeres, 2004)

Grasklaver Product maaien (kg ds) kVEM waarde Mestplaatsing Betalingsrechten Kali bemesting, incl. kali Maaien Schudden Harken Oprapen Totaal Verschil

Kosten 8000kg met 950VEM 11,8 cent 20ton p/ha (154kg N, 86kg P) €80,- p/ha in 2015 800kg Patentkali= €344,Strooien €29,50 p/ha €22,50 p/ha €20,- p/ha €12,- p/ha €38,- p/ha

Opbrengsten 0.950 * 11,8 * 8000 /100= €896,80 p/ha 38,5 m³ drijfmest * €10,- = €385,p/ha €80,-

€432,50 4x 22,50 = €90,4x 20,- = €80,4x 12,- = €48,4x 38,- = €158,€808,50

20

€1361,80 €553,30


De kosten om van een natuurperceel naar een grasklaverperceel te komen vallen onder de verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer. Ik heb hiervoor gekozen omdat Staatsbosbeheer normaal gesproken altijd de inrichting van een gebied voor rekening neemt en het daadwerkelijke beheer uit handen geeft. Dit betekend dus Staatsbosbeheer de omvorming zal betalen. In onderstaande tabel 8 de jaarlijkse kosten per hectare voor de komende 13 jaar. De kosten zijn berekend aan de hand van de loonwerktarieven van loonwerker Van Eijck uit Alphen en zaaizaad van de Gebroeders De Bruin uit Made. De verschillende bewerkingen zijn ook op advies van loonwerker Van Eijck. Tabel 8 Kosten in €, omvorming natuurgrasland naar grasklaver per hectare per jaar

Bewerking Ploegen Cultiveren Zaaien met zaaicombinatie Bekalken Grasmengsel Bemonsteren Zomergerst Totaal per hectare Gemiddeld p/ha p/jaar

3e & 4e 1e jaar 2e jaar jaar 107 107 0 35 100 182 0 73,5 81,25 543,75

100 0 220 0 0 462

5e jaar 0 0 0 0 0 0 0 0

9e 6e,7e,8e jaar 10e,11e,12e 13e jaar 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 7,5 0 73,5 0 81

0 0 0 0 0 0

0 7,5 0 73,5 0 81

96,05769

7.1 SNL subsidie Voor Staatsbosbeheer is de SNL subsidie een belangrijke/de belangrijkste inkomstenbron (€253,- per hectare KFG). Wanneer er gekozen gaat worden om natuurpercelen om te voren naar grasklaver percelen is het van belang om de zaken omtrent SNL subsidie nauwkeurig uit te zoeken. De grasklaver percelen bevatten gemiddeld tussen de 30-60% klaver. Klaver is een kruid, dit betekend dat een grasklaver perceel kan voldoen aan de minimum eisen van een KFG, namelijk minimaal 20% kruiden. Wanneer er tijdens de inzaai extra kruiden en bloemen worden bijgemengd zal er zeker aan deze eisen kunnen worden voldaan. Het grote probleem is echter het eerste jaar waarbij er zal moeten worden geakkerd om de vrijgekomen stikstof uit de omgeploegde graszode te verbruiken. Dit kan het beste worden gedaan met een jaar graan. Dit betekend dus dat er voor één jaar niet kan worden voldaan aan de SNL eisen voor KFG. Hier zullen alternatieven gezocht dienen te worden, denk hierbij aan het tijdelijk omvormen van KFG naar een Kruiden- en faunarijke akker (KFA). Of het aanvragen van een gedoog constructie/vrijstelling bij de provincie. Dit onderwerp dient nader te worden bekeken.

7.2 Pachtprijs benadering Gezien de opbrengsten die een veehouder theoretisch van een perceel grasklaver kan halen kan er een pachtprijs worden gevonden. Hennie Olthof, (rentmeester bij Grond & Gebouwen die zich onder andere bezig houdt met “De professionalisering agrarische ingebruikgeving”) gaf als advies om de pacht rond de €400,- per hectare per jaar te leggen. Dit is voornamelijk gebaseerd op de opbrengsten die kunnen worden verkregen uit de betalingsrechten, mestplaatingsruimte en in de toekomst eventuele grondhonger wegens fosfaatrechten. Het gewas zelf is daarbij van ondergeschikt belang omdat de productie uiteindelijk toch terug zal lopen. Bij een pacht van €400,- zijn de jaarlijkse gemiddelde kosten van Staatsbosbeheer met €74,44 ruimschoots dekkend. Aangezien het aan de veehouder ligt of deze de betalingsrechten heeft aangevraagd én omdat de veehouder de kosten op zich neemt voor de aanschaf en het strooien van de kali (€373,50 p/ha/j) kan er worden gekozen om hier in de pachtprijs rekening mee te houden en de pacht dus lager te leggen. Dit zou betekend dat ik het verstandig vind om de pachtprijs te laten op het huidige niveau van rond de €150,- per hectare, mits er geen betalingsrechten zijn aangevraagd. Mocht de veehouder wel beschikken over betalingsrechten (€80,- in 2015 tot €380,- in 2019) die gemiddeld €92,- per hectare opbrengen, dan zou ik de pachtprijs verhogen naar een bedrag rond de €250,- per hectare. 21

0 0 0 0 0 0

0 7,5 0 73,5 0 81


7.2.1 Pachtcontract Het pachtcontract is het stuur van Staatsbosbeheer. Wat men daar in opneemt zorgt voor de sturing van de veehouder. Ik zou adviseren om wat extra punten op te nemen in het pachtcontract en andere te wijzigen. Hieronder een lijst met punten die ik zou adviseren om op te nemen. Het is verboden om dierlijke mest uit te rijden, evenals KAS of NKP kunstmest Er moet minimaal 3x per jaar worden gemaaid, maar hoe vaker hoe beter mits de draagkracht het toelaat. Er dient voor elke snede patentkali te worden gestrooid, andere vormen van kali zijn verboden. Voor de eerste snee 120kg K2O, 2e snee 80kg K2O, 3e en overige snede 60kg K2O. De patentkali dient door de veehouder te worden aangeschaft. Het gewas dient altijd kort de winter in te gaan. Het is niet toegestaan om te beweiden met welke veesoort dan ook Bel elke keer voordat u patentkali gaat strooien, er wordt steekproefsgewijs gecontroleerd Om de vier jaar zal Staatsbosbeheer grondmonsters nemen en een onderhoudsbekalking uitvoeren. Staatsbosbeheer is gemachtigd om het beheer zo nodig tussentijds bij te stellen.

8. Project van de lange adem Uitmijnen is een manier om fosfaat versneld af te voeren uit de bodem. Echter wanneer het fosfaatgehalte in de bodem zeer hoog is, duurt ook het uitmijnen erg lang. Het is dus van belang om een duidelijke stip op de horizon te zien. Want uiteindelijk is het doel een kwalitatief goed KFG. Er zitten echter wel wat haken en ogen aan, er zal eerst een teruggang zijn in de biodiversiteit voordat je komt op een kwalitatief hoog niveau KFG, waar je wilt komen. Daarbij zijn er percelen waar je ruim 40 jaar lang zou moeten uitmijnen om tot het uiteindelijke doel te komen. Dit acht ik niet kansrijk, de tijdsduur is gewoonweg te lang, het is niet realistisch om deze gronden op een goede manier uit te mijnen. Waarschijnlijk zijn alle huidige medewerkers over 40 jaar niet meer werkzaam bij Staatsbosbeheer, alles moet dan wel zo goed zijn gedocumenteerd om het doel en de stip op de horizon vast te houden. Ik stel daarom de grens dat alle percelen die binnen 20 jaar het doel van een PAL getal van 20 kunnen behalen geschikt zijn om uit te mijnen. Tijdens de proef van het Louis Bolk Instituut is gebleken dat er binnen zeven jaar een PAL daling kan plaatsvinden van 29 naar 8.3, zie ook figuur 6 (Timmermans T. , Eekeren van, Finke, & Smeding, 2010).

Figuur 6 Verloop van PAL getal en P-totaal in de laag 0-10cm per jaar, met en zonder kali bemesting.

22


Om het binnen een organisatie als Staatsbosbeheer gebruiksvriendelijk te maken adviseer ik om te gaan denken in termijnen van 6 jaar. Dit sluit op deze manier naadloos aan de SNL termijnen waarbij ook elke 6 jaar een tussentijdse controle plaatsvind. Dus elke 6 jaar wordt de balans opgemaakt om te kijken welke percelen nog langer moeten worden uitgemijnd. Dit betekend dus dat er per periode geld en tijd kan worden gereserveerd voor een X aantal percelen. Het kan wel zo zijn dat een perceel na 10 jaar “klaar” is, dan adviseer ik om nog twee jaar langer door te gaan met uitmijnen zodat alles per 6 jaar wordt bekeken. Een duidelijk bestand om alles in bij te houden adviseer ik wel om te maken.

8.1 Hoe verder na het uitmijnen? Het uitmijnen is natuurlijk een keer klaar, op dat moment zouden de gronden in theorie zo ver zijn dat ze zich kunnen gaan ontwikkelen naar het type dat men voor ogen heeft. Dit zal er echter niet vanzelf komen. Wanneer je goed kijkt is de natuur in Nederland “cultuurnatuur” die we zo goed mogelijk in stand proberen te houden. Ik vind het daarom een goede keuze om na het uitmijnen zaad/plagsel op te brengen van een kwalitatief goed grasland met de doelsoorten die je graag ziet. Het Louis Bolk Instituut heeft verschillende proeven gedaan welke manier het meest succesvol is aan het einde van de uitmijnperiode. Het meest succesvol bleek om de graszode licht te beschadigen met bijvoorbeeld een roterkopeg en daarna hier het zaad/plagsel op aan te brengen.

9. Proeflocatie Het Merkske Er zijn in het gebied het Merkske naast de vegetatieopname, bodemmonsters genomen op de percelen die zijn weergegeven in figuur 1 en 1 perceel in het Ulvenhouts Voorbos. Deze monsters zijn genomen op drie verschillende diepte, 0-10cm 10-30cm en 40-50cm, waarbij de bewortelbare laag van 0-30cm de meest belangrijke laag is. Er is gekozen om ook de diepere lagen te bemonsteren om te kijken of het fosfaat ook naar de diepere lagen is uitgespoeld om de optie afgraven open te houden. Er zijn hierbij drie belangrijke factoren gemeten, het PAL-getal, het K-getal en de pH. Het PAL- getal verteld iets over de hoeveelheid beschikbare fosfaat voor de plant, het K-getal over de hoeveelheid kalium beschikbaar voor de plant en de Ph zegt iets over de zuurtegraad van de bodem. Er kan vanuit worden gegaan dat “hoe dieper, hoe minder fosfaat”, uitzonderingen daar gelaten. In de onderstaande tabel 9 zijn de resultaten van de percelen weergeven, waarbij er een speciale aandacht geschonken dient te worden aan de “Uitmijntijd in jaren”, deze is berekend waarbij gemiddeld 80kg fosfaat per jaar bij 4x maaien wordt afgevoerd met als doel een PAL-getal van 20 en dus een kwalitatief goed KFG. Alle percelen die binnen de 20 jaar op een acceptabel fosfaat niveau kunnen komen bevind ik geschikt om uit te mijnen, deze percelen zijn in de kolom “Uitmijntijd in jaren” groen en geel. In tabel 10 is de hoeveelheid kalk, kali en grasklaver mengsel per perceel weergeven. De hoeveelheid kali is nu berekend op 3x maaien. Let wel: de kilogrammen K2O en kalk zijn uitgedrukt in de hoeveelheid werkzame stof. Dit betekend dat dit dient te worden omgerekend naar kilogram product, zoals Patentkali en Dolokal. Voor de details over aanleg en beheer van verwijs ik terug naar hoofdstuk 4 “Aanleg en beheer van grasklaver en luzerne”.

23


Tabel 9 Overzicht uitkomst bodemmonsters, waar uitmijntijd is gebaseerd op een PAL getal van 20.

Perceel

PAL 010cm

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Ulvenhout

77 103 18 32 49 23 22 32 41 27 38 46 49 17 24 61 63 65 75 63

PAL 1030cm 67 104 21 33 47 28 29 31 45 47 44 40 49 21 35 63 75

PAL 4050cm 30 60 13 9 20 9 10 12 18 57 14 10 9 3 10 17 34

51

18

24

pH 010cm

Kgetal

Organische stof %

Uitmijntijd in jaren

5,2 4,8 4,4 4,7 4,5 4,4 4,4 4,5 4,8 5,7 5 4,7 4,4 4,3 4,7 4,4 4,8 4,9 4,7 4,8

9 6 6 3 3 6 6 4 6 6 4 3 5 6 5 4 5 21 9 19

5,9 3,3 3,6 3,5 3,2 4 4,3 4 3,6 4,5 4 4,3 4,9 3,8 3,2 3,8 5,6 3,5 2,9 3,1

40 49 1 10 17 5 4 11 14 14 17 16 24 0 7 32 36 16 16 18


Tabel 10 Hoeveelheid kali, kalk en grasklavermengsel per perceel.

Merkske Perceel nummer

Uitmijnen met grasklaver Kg NW/ha Geschikt Bekalking voor grasklaver Nee 500

1

Kg K2O / ha/jaar K bemesting toplaag voor uitmijnen 0

2

0

Nee

500

3

0

Ja

1000

4

Ja

1000

Ja

1000

13

260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 260 (120/80/60) 0

Nee

1000

14

0

Ja

1000

15

260 (120/80/60) 0

Ja

500

Nee

500

5 6 7 8 9 10 11 12

16

Ja

1000

Ja

1000

Ja

1000

Ja

1000

Ja

500

Ja

250

Ja

500

17

0

Nee

500

18

240 (100/80/60) 260 (120/80/60) 240 (100/80/60)

Ja

500

Ja

500

Ja

500

19 Ulvenhout

Mengsel Over gaan op intensief verschralen met minimaal 2x maaien. Of alleen beweiden en dus niet verder verschralen. Over gaan op intensief verschralen met minimaal 2x maaien. Of alleen beweiden en dus niet verder verschralen. Blijven verschralen door 2x maaien, niet beweiden. Daarna maaien met naweiden. 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) Over gaan op intensief verschralen met minimaal 2x maaien. Of alleen beweiden en dus niet verder verschralen. Blijven verschralen door 2x maaien, niet beweiden. Daarna maaien met naweiden. 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) Over gaan op intensief verschralen met minimaal 2x maaien. Of alleen beweiden en dus niet verder verschralen. Over gaan op intensief verschralen met minimaal 2x maaien. Of alleen beweiden en dus niet verder verschralen. 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling) 30kg BG11 met 5kg rode klaver (Lemmon, Mervoit) en 3kg witte klaver (Alice, Riesling)

25

Tijdsduur in jaren

Oneindig Oneindig 5 10 17 5 4 11 14 14 17 16 Oneindig 3 7 Oneindig Oneindig 16 16 18


10.

Beeld naar de buitenwereld

Uitmijnen is wat anders als verschralen en zal daarbij zo zijn eigen communicatieplan vragen. Er zijn namelijk een aantal doelgroepen waarbij het van groot belang is wat het uitmijnen precies inhoud en wat de motivatie erachter is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: recreanten, veehouders die grasklaver gaan pachten, veehouders die percelen verschralen, de provincie, intern bij Staatsbosbeheer, vrijwilligers, vogelaars, etc. Voornamelijk bij de veehouders die grasklaver krijgen en de veehouders die verschralend land hebben, is het van belang om uit te leggen wat het uitmijnen precies inhoudt en wat wanneer juist wel of niet is toegestaan. Denk hierbij aan: het vaak maaien, meerdere malen strooien van kali, geen beweiding, geen stikstof bemesting, etc. Dit moet dan vervolgens duidelijk worden gecommuniceerd naar de BOA’s die voor het uitrijden van kali geen boete moeten uitschrijven. Of naar de recreanten die opeens een boer tot wel 4x per jaar zien maaien en dan ook nog met de kunstmeststrooier langs komt. Het is uitlegbaar maar dit is verstandig om goed op de kaart te zetten. Dit kan door de inzet van de sociale media, posters, een infoavond, een bord op de parkeerplaats, etc. Dit verdient de aandacht binnen Staatsbosbeheer.

11.

Alternatief voor uitmijnen

11.1 Soil Smart Er is nog niet erg lang een geschikt alternatief bekent voor het uitmijnen. En dan bedoel ik niet verschralen, afgraven en fosfaat binden. Ik heb het over het opnieuw activeren en stimuleren van het bodemleven. Het bedrijf GroeiBalans uit Zundert heeft een methodiek ontwikkeld waarbij het bodemleven wordt geactiveerd en gestimuleerd. Zij beweren dat wanneer er een goed en actief bodemleven aanwezig is het fosfaat geen remmende factor meer is voor de ontwikkeling van kruidenen faunarijk grasland. Hoe komt dit dan? GroeiBalans zegt dat wanneer je bodemleven actief is, het bodemleven werkt als een groot buffervat. Het fosfaat wordt verdeeld over een groter “oppervlak” en daardoor zijn de hoge fosfaatwaarden geen beperkende factor meer. Ze gaan een traject in waarbij er bodemmonsters worden genomen die laat zien wat de beschikbaarheid is van mineralen en sporenelementen. NPK is minder belangrijk dan de overige mineralen. Het is dus ook een andere analyse dan die BLGG doet. Daarnaast worden sapmetingen van de planten gedaan, hier kan uit afgelezen worden welke elementen worden opgenomen door de plant. Welke planten daar voorkomen zeggen daarbij ook veel over de beschikbare mineralen. Daarna wordt de pH weer hersteld naar een pH van rond de 5, er worden bacteriën, schimmel, aaltje, nematoden, wormen etc. op het perceel gebracht waarna er ook maaisel/zaad op opgebracht van doelsoorten. Binnen 3-5 jaar zal de basis gelegd zijn voor een kwalitatief goed kruiden- en faunarijk grasland. Om het grasland dan ook te behouden is het van belang om het bodemleven te voeden en daarnaast de mineralenbalans op orde te houden. Dit kan het beste gebeuren met een jaarlijkse bemesting met goede (dus geen kuilresten) vaste mest of compost. Daarbij is het van belang om de pH in de gaten te blijven houden en zo nodig te blijven bekalken, het bodemleven zal doodgaan bij een lage (<4,8) pH. Beweiding draagt ook bij aan de instandhouding van het bodemleven, het liefst doormiddel van drukbegrazing. De kosten worden geraamd op ongeveer €3.500,- per proefvlak van zes hectare voor een totaal van 5 jaar. Ter vergelijking zijn de totale kosten voor 15 jaar uitmijnen €74.070 per zes hectare. Voorjaar 2015 is Natuurmonumenten gestart met een proef van GroeiBalans op graslanden in De Kampina. Ik ben zelf wezen kijken en het ziet er voorspoedig uit. Voor meer informatie kan contact gezocht worden met: Rene Jochems van GroeiBalans: rene@groeibalans.nl Hans Hofland van Natuurmonumenten: h.hofland@natuurmonumenten.nl

26


11.2 Tijdelijk Akkeren Er is gekeken naar de voorgeschiedenis van de grond, dus of dit akkerland of grasland was. Er is gebleken dat akkerland veel vaker tot een goed ontwikkeld kruiden- en faunarijk grasland komt. De grootschalige- en kleinschalige dynamiek is hierbij van groot belang. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om beweiden of maaien. Dit is zelfs belangrijker dan het fosfaatniveau. Er wordt nu een onderzoek uitgevoerd waarbij wordt onderzocht of percelen met een witboldominantie te ploegen en hier een aantal jaar verschralend akkerbeheer met kali bemesting uit te voeren om vervolgens het perceel opnieuw in te zaaien met zaad/maaisel (Aggenbach, 2015) (Eichhorn, 2015).

27


Bibliografie Aggenbach, C. (2015). Definitief Onderzoeksvoorstel: Effectief herstel kruiden- en faunarijke graslanden in het droge zandlandschap. Kennisnetwerk Ontwikkeling beheer en natuurkwaliteit. Bakker, J. (2015, november). Offerte bemestingsonderzoek. Wageningen: Eurofins Agro Testing. Beek van, J., Rosmalen van, R., Tooren van, B., & Molen van der, P. (2014). BIJLAGE deel 1, Werkwijze monitoring en beoordeling natuurnetwerk en natura 2000 / PAS. Bekker, R. (2009). 20 jaar ontgronden voor natuur op zandgronden. De levende natuur110, 9-15. Bemesting advies. (sd). Opgeroepen op november 17, 2015, van http://www.bemestingsadvies.nl/bemestingsadvies/1-Bemestingsplan/153Berekening%20kalkgift%20bij%20reparatiebekalking%20op%20grasland.pdf Bos, M. (2013). Biologie & beheersing van Jacobskruiskruid. Driebergen: Louis Bolk Instituut. Boxem, T., Meijer, R., Philipsen, A., Schans van der, D., Schreuder, R., & Walbeek van, M. (1999). Luzerne als voedergewas. Lelystad: Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden. Chardon, W. (2008). Uitmijnen of afgraven van voormalige landbouwgronden ten behoeve van natuurontwikkeling. Wageningen: Alterra. Critchley, C., Chambers, B., Fowbert, J., Bhogal, A., Rose, S., & Sanderson, R. (2002). Plant species richness, functional type and soil properties of grassland and allied vegetation in Englisch environmentally sensitive areas. Grass and Forage sience 57, 82-92. Eekeren, N., & Jans Jansonius, P. (2005). Ridderzuring beheersen. Driebergen: Louis Bolk Instituut. Eekeren, N., & Smeding, F. (2006). Praktijkhandleiding evenwichtige verschraling van natuurgronden. Driebergen: Louis Bolk Instituut. Geurts, J., Wouw van der, P., Smolders, A., Roelofs, J., & lamers, L. (2011). Ecological restoration on former agricultural soils: Feasibility of in situ phosphate fixation as an alternative to top soil removal. Ecological engineering 37, 1620-1329. Janssens, F., Peeters, A., Tallowin, J., Bakker, J., Bekker, R. F., & Oomes, M. (1998). Relationschip between soil chemical factors and grassland diversity. Plant and Soil- 202, 69-78. Lamers, L., Lucassen, E., Smolders, F., & Roelofs, J. (2005 ). Fosfaat als adder onder het gras bij nieuwe natte natuur. H2O - 17, 28-30. Loeb, R., & Weijters, M. (2013). Introductie van soorten via maaisel na herinrichting, ongeduld of wijheid. De levende natuur - 114, 157-159. Marrs, R. (1985). Techniques for reducing soil fertility for nature conservation purposes: A review in relation to research at Roper's heath suffolk England. Biological Conservation 34, 307-332. Mestbeleid 2015-2017. (2015, januari). Opgeroepen op november 17, 2015, van Forfaitaire stikstof- en fosfaatgehalte in dierlijke mest 2015-2017: https://mijn.rvo.nl/documents/13225/132100/Tabel+5+Stikstof+en+fosfaatgehalten+in+dierlijke+mest+2015-2017/482a320b-f5f3-47ef-b077-8d6d600b615b Mullekom van, M., Lucassen, E., Weijters, M., Tomassen, H., Bobbink, R., & Smolders, F. (2013). Van landbouw naar natuur: Gericht op zoek naar kansen! De levende natuur 114, 120-126. Oenema, O., Roelofs, J., Hofman, G., Riemsdijk van, W., Schoumans, O., Weerd van der, H., et al. (2007). Bijlage 3: Onderbouwing van het: Advies fosfaatverzadinging in landbouwbodems. Den Haag: Technische commissie bodembescherming. Oosterveld, E., & Minnema, N. (2011). Tien gouden regels tegen pitrus in weidevogelreservaten. Feanwâlden: Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek. Postma, R., Rotterdam van, D., Hut, H., Warners, H., Blaauw, R., Scheper, A., et al. (2015). Fosfaatuitmijning voor natuurontwikkeling op voormalige landbouwgrond in Drente. Wageningen: Nutrïenten Management Instituut B.V. Prins, U. (2006). De kracht van klaver nog sterk onderschat! Driebergen: Louis Bolk Instituut. Regels voor scheuren op zand- en lossgrond. (sd). Opgeroepen op september 2015, van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: http://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/mest-engrond/mest/grasland-scheuren-vernietigen/regels-voor-zand-en-l%C3%B6ssgrond Remmelink, G. (2015). Energieprijsen en Eiwittoeslagen rundvee per 17 november 2015. Wageningen: Livestoch research centre. Salm van der, C., Chardon, W., Koopmans, G., Middelkoop van, J., & Ehlert, P. (2009). Phytoextraction of phosphorus enriched grasslands soils. Journal of Environmental Quality, 751-761. 28


Schippers, W., Bax, I., & Gardenier, M. (2012). Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Aardenwerk Advies. Schippers, W., Havelaar, N., & Dawson, E. (2003). Ruimte voor natuur in het hart van de samenleving. Expertise centrum voor Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. Sival, F., & Chardon, W. (2004). Natuurontwikkeling op fosfaatverzadigde gronden: Fosfaatonttrekking door een gewas. Wageningen: Alterra. Stikstofbehoeftige gewassen en vanggewassen. (sd). Opgeroepen op september 2015, van Mestbeleid 2014-2017 Tabellen: http://www.rvo.nl/sites/default/files/2015/01/a3b2e5b3-834d-40cd-afdba47ba4c1d51d.pdf Terwan, P. (2014). Waarheen met de akkervogels in Groningen? Advies provinciaal akkervogelbeleid vanaf 2016. Utrecht: Bureau Paul Terwan onderzoek & advies. Timmermans, B., & Eekeren van, N. (2015). Removing excess soil phosphate for nature developement by grass-clover swards an potassium fertilisation. Concept. Timmermans, T., Eekeren van, N., Finke, E., & Smeding, F. (2010). Evenwichtige verschraling van natuurpercelen. Driebergen: Louis Bolk Instituut. Wit de, J., Dongen van, M., Eekeren van, N., & Heeres, E. (2004). Handboek grasklaver. Driebergen: Louis Bolk Instituut.

29


12.

Bijlage I Foto’s percelen

Perceelnummer 1

Overzicht

Close up

30


2

3

31


4

5

32


6

7

33


8

9

34


10

11

35


12

13

36


14

15

37


16

17

38


13.

Bijlage II Overzicht percelen in het Merkske

39


14.

Bijlage III Bestrijding probleem onkruiden

14.1 Pitrus (Oosterveld & Minnema, 2011) (Smolders, Lucassen, Aalst van der, Lamers, & Roelofs, 2008) 10 gouden regels om pitrus te voorkomen 1. Een Pitrusbedekking van niet meer dan 10% is acceptabel 2. Voorkom sterke waterstandsschommelingen 3. Zorg voor een goede afvoer van regenwater via greppels 4. Maai extra in najaar of winter 5. Voorkom zodebeschadiging 6. Begraas bij voorkeur met schapen of pony’s, alleen intensief en in een jong groeistadium 7. Bekalk als de pH lager is dan 4.8 8. Bemest bij hoge fosfaattoestand van de bodem alleen met kunstmeststikstof, patentkali en/of compost 9. Combineer de maatregelen 10. Consequent en intensief beheer is sleutel tot succes Oorzaken van overvloedige Pitrusgroei Het domineren van Pitrus heeft meerdere oorzaken: Sterke schommelingen in grondwaterstand. Met name in situaties met langdurige plasdras in de winterperiode en flinke peildaling in de zomer doet Pitrus het goed, Een zure bodem. Een pH tussen 3.7 en 4.8 is gunstig voor Pitrus. Dergelijke zure omstandigheden treden bijvoorbeeld op bij het stagneren van regenwater in het maaiveld, Zodebeschadiging. Bij zodebeschadiging ontstaan open plekken in de vegetatie. Onder bovengenoemde natte en zure omstandigheden is Pitrus in staat om in grote hoeveelheid en snel te kiemen en andere plantensoorten weg te concurreren. Pitruszaad blijft tientallen jaren kiemkrachtig Te grote beschikbaarheid van fosfaat ten opzichte van stikstof en kali. In zo‟n situatie en in combinatie met bovengenoemde drie factoren is Pitrus in staat tot sterke groei en concurreert hij andere graslandplanten weg. Maatregelen tegen Pitrus Omdat het optreden van Pitrus gelegen is in een complex van factoren vergt het terugdringen ook een aanpak op meerdere fronten. 1.

Waterpeil stabiliseren. Met name langdurige inundatie (vooral met regenwater) in combinatie met tijdelijk flink wegzakken van het grondwater is slecht. 2. Begreppelen. Een goede begreppeling voorkomt langdurige stagnatie van regenwater en daarmee verzuring van de bodem. Door een lichte ondiepe ontwatering bevordert het bovendien de concurrentiekracht van andere graslandplanten. 3. Maaien. Door maaien wordt de Pitrus uitgeput en het is dan ook een effectieve maatregel om Pitrus terug te dringen. De praktijk wijst uit dat afvoeren van het maaisel niet per se nodig is, maar er wel toekan bijdragen dat de toevoer van nieuw zaad naar de bodem wordt beperkt. Pitrus groeit met name vanaf de nazomer nog lang door vergeleken met de rest van de vegetatie. Maaien na 1 november is daarom het meest geschikt om de Pitrus in het voorjaar (broedseizoen) binnen de perken te houden. Extra maaien is effectief om Pitrus terug te dringen. Het effect kan nog worden versterkt door „over de vorst‟ de pollen diep af te maaien. Door de inwerking van de vorst in het hart van de Pitrus worden de planten extra uitgeput. Dat geldt ook voor de combinatie maaien en (langdurig) onder water zetten. 4. Begrazing werkt alleen als het intensief en in een jong groeistadium gebeurt, bijvoorbeeld als nabeweiding na een maaibeurt. De beweiding dient om continu de hergroei weg te nemen en 40


5.

6.

7. 8.

9.

de planten verder uit te putten. De beste resultaten worden behaald met (qua gewicht) lichte veesoorten zoals schapen, bijvoorbeeld Soayschapen. (Shetland)Ponyâ€&#x;s kunnen een goed alternatief zijn. Pitrus in een ouder groeistadium wordt door vee nauwelijks gegeten. Begrazing door rundvee en paarden heeft het risico op uitbreiding van Pitrus vanwege beschadiging van de zode door betreding waardoor Pitrus makkelijk kan kiemen. Schapen beschadigen de zode nauwelijks, ook niet als het nat is. Inscharen van ponyâ€&#x;s moet ook niet gebeuren als het te nat is. Bekalken tot een pH boven 4.8. Op veengrond is het wenselijk mineralisatie, en daardoor inklinking van de bodem te beperken. Daarom moet niet meer dan 750 kg kalk per ha per keer worden gestrooid en een langzaam werkende, grofkorrelige kalkmeststof worden gebruikt. Bemesten met alleen stikstof en kali en/of compost bij een hoge fosfaattoestand van de bodem. De onderzoeksresultaten zijn niet eenduidig, maar in het algemeen wordt Pitrus bevorderd door veel fosfaat en weinig stikstof en kali in de bodem. Een hoog fosfaatgehalte is vaak het gevolg van bemesting bij landbouwkundig gebruik in het verleden. Door geringe binding spoelen stikstof en kali juist snel uit of vervluchtigt naar de lucht (stikstof). Omdat niet nog meer fosfaat moet worden toegediend, is bij Pitrusdominantie organische mest minder geschikt maar kan het beste stikstofkunstmest worden gebruikt. Voor de kalibemesting kan patentkali worden gebruikt. Dit is een natuurlijk mineraal. Door de bemesting worden met name grassen gestimuleerd in hun concurrentie met Pitrus. Pitrus wordt teruggedrongen en door maaien en afvoeren wordt de hoeveelheid fosfaat in de bodem teruggebracht. Als vuistregel kan voor een situatie met sterke dominantie van Pitrus een bemesting worden aangehouden van 50-100 kg K2O per ha per jaar en 150-200 kg zuivere stikstof per ha per jaar. Deze laatste hoeveelheid is ongeveer 600-800 kg Kalkammonsalpeter (KAS). Dit is een vorm van uitmijnen. Wanneer de Pitrusbedekking is teruggedrongen tot niet meer dan 10% van de oppervlakte moet worden overgestapt op een reguliere bemesting van 10-20 ton vaste mest per ha per jaar. Toedienen van compost is een vorm van bemesting die erop is gericht het bodemleven te voeden met organische stof en zo min mogelijk bemestende waarde toe te voegen. Een actief bodemleven verbetert de luchthuishouding en doorlatendheid van de bodem (wat in het nadeel is van Pitrus) en bevordert een diverse vegetatie. Het beste effect wordt bereikt wanneer de maatregelen in combinatie worden toegepast. Afzonderlijk hebben ze geen of een gering effect. Een consequente en intensieve uitvoering van het beheer, gevoed door enthousiasme, is een voorwaarde voor succes. Alleen door lang genoeg volhouden met voldoende intensiteit kan resultaat worden verwacht. Een allerlaatste noodmaatregel is het gebruiken van herbiciden (wordt bij Staatsbosbeheer eigenlijk niet gebruikt, hoogstens bij zeer hoge uitzondering). In Noord-Holland gaf het gebruik van herbicide (MCPA) gevolgd door regelmatig maaien en afvoeren het beste resultaat.

14.2 Jacobskruiskruid (Bos, 2013) Oorzaken van Jacobskruiskruid Jacobskruiskruis komt van nature in Nederland voor, voornamelijk droge zandgronden. Jacobskruiskruid in de omgeving. Het kan zijn dat er zaad via grond of vervuilde machines mee is gekomen. Echter de gangbare weg is via zaadverspreiding. Het pluizige zaad komt vaak niet verder dan 15m van de moederplant, de maximale verspreiding is 100m. Plotselinge veranderingen in graslandbeheer. Denk hierbij aan de verandering van intensief beheer naar extensief beheer of van landbouw naar natuur. Hierdoor ontstaan open plekken in de graszode waar de zaden kunnen kiemen. Grondverzet. Het zaad kiemt onder invloed van zonlicht en blijven in de grond zeer lang kiemkrachtig. Bij grond verzet worden er weer zaden boven gehaald die op dat moment zeer snel kunnen kiemen. Ook door zode beschadiging door mollen, hoeven en machines worden zaden blootgesteld aan zonlicht. Begrazing. Omdat de plant erg bitter smaakt laat vee (koeien en paarden) de plant in de regel staan. Dit zorgt ervoor dat samen met de zode beschadiging er veel zaad vrijkomt ĂŠn een plekje vind om te kiemen. 41


Maatregelen tegen Jacobskruiskruid Houd de graszode gezond, hierdoor houdt je een dichte zode die weinig plek biedt aan ontkiemende zaden. 1. Zaai grassen met kruiden in om een sluitende zode te krijgen 2. Bemest voldoende, hier profiteren de grassen van die zo een voorsprong krijgen op de jacobskruiskruid 3. Zorg voor een stabiele waterstand, tijdelijke natte en droge plekken zorgen voor zode beschadigingen. 4. Vermijd te alle tijden beschadiging van de zode, door machines en hoge veedichtheden (koeien) 5. Laat schapen grazen, deze zorgen voor een goede en gesloten grasmat. Laat geen planten in bloei komen Laat schapen grazen. Schapen en geiten kunnen het giftige Jacobskruiskruid verteren zonder daar hinder van te ondervinden. Laat de schapen na het maaien in hoge veedichtheden de overgebleven rozetten opeten. Zorg voor een aangepast maaibeheer 1. Maaischade kost de plant veel energie, bij goede timing kan dit leiden tot 80% afname. 2. Maai als de bloemknoppen net geel worden 3. Bij te vroeg maaien, bloeien de planten binnen enkele dagen alsnog 4. Bij de laat maaien kan het zaad alsnog afrijpen 5. Laat in geen geval maaisel liggen, ook niet een paar dagen Verwijder de planten met de hand, zorg dat je geen wortelresten laat zitten. Natuurlijke vijanden, er zijn in Nederland twee inheemse natuurlijke vijanden: Jacobsvlinder & Jacobskruidaardvlo 1. De rupsen van de vlinder eten het blad van de plant. Echter kan de plant zich goed herstellen 2. De Jacobskruidaardvlo legt zijn eitjes bij de wortels, de larven eten zich dan een weg naar boven via de wortels. De plant sterft hierbij geheel af. Bij verschillende onderzoeken in Amerika en Nieuw Zeeland is deze aardvlo zeer effectief geweest bij de bestrijding. In Nederland kunnen de uitgezette populaties nog slecht overwinteren. Meer info bij het Louis Bolk Instituut.

14.3 Ridderzuring (Eekeren & Jans Jansonius, Ridderzuring beheersen, 2005) Oorzaken van Ridderzuring Open zode Grasland vernieuwing, oude zaadvoorraad wordt geactiveerd Veel zaadplanten in de omgeving Maatregelen tegen Ridderzuring Laat planten niet in bloei komen, binnen 1 week na bloei zijn de (groene) zaden al kiemkrachtig Zorg voor een dichte zode, doormiddel van beweiding van het liefst schapen, maar koeien kan ook. Combineer maaien met het beweiden van schapen/geiten, deze eten de jonge hergroei op. Bloot het perceel na het weiden om de stengels af te maaien. Maai net voor een regenbui, de regen komt in de holle stengels en de plant rot weg Steek de planten uit Laat de planten uitsterven, na 4-6 jaar gaat de plant dood. Wanneer er geen nieuw zaad kan kiemen zal de ridderzuring langzaam uitsterven op het perceel. Ga tijdelijk akkeren, waarbij er eerst een intensieve grondbewerking wordt toegepast om de oude planten te doden. Introduceer het Groen Zuringhaantje, deze legt haar eitjes op voornamelijk Ridderzuring. De larve eet de plant vervolgens helemaal kaal, waarbij de plant dood gaat. Goed te combineren met maaien/bloten

42


15.

Bijlage IV Stikstofbehoeftige gewassen en vanggewassen

(Stikstofbehoeftige gewassen en vanggewassen)

43


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.