Michèle Goslar
Victor Horta 1861–1947
leven - werk - art nouveau
Fondation Pierre Lahaut fonds mercator
Ik draag dit boek op aan Michel Gilbert die niet alleen vier van Victor Horta’s realisaties heeft verworven, maar ze ook bijzonder zorgzaam heeft gerestaureerd, zonder ophouden op zoek naar authenticiteit.
‌ U moest eens weten hoe graag ik zou willen vertrekken uit dit ondankbare land, waar ik door een speling van het lot geboren ben, op zoek naar een minder bekrompen omgeving waar de artistieke vervoering beter wordt begrepen of met meer waardigheid wordt geduld. Mijn land lijkt me zo klein, en de mensen vaak nog kleiner. Soms heb ik het gevoel dat ik hier stik en dat de lucht vol treurnis hangt. (Brief van Victor Horta aan Ilse Twardowski-Conrat van 25 mei 1902)
Het werk van de architect is een totaal ander lot beschoren, althans bij ons; hoe beter het is, hoe meer bewoners er zijn die oprecht menen het te moeten verbeteren, en hun zegje te moeten doen, en vaak‌ wat voor een zegje! Zo droogt de scheppingsvreugde bij ons al snel op en beklagen we ons soms de inspanningen die we ons hebben getroost. (Brief van Victor Horta aan Ilse Twardowski-Conrat van 14 maart 1938)
De Minister wil overal buitensporig besparen. Ik heb nu de opdracht gekregen elke luxe te bannen: bij ons zijn kunst en schoonheid altijd een overbodige luxe! (Brief van Victor Horta aan Ilse Twardowski-Conrat van 29 januari 1939)
6
inhoudstafel
Hoofdstuk 1
Victor Horta, de man en zijn werk
13
Inleiding
17
Van Salvatore Oortha tot Victor Horta
19
Soldaat Salvatore Oortha Schoenmaker Pierre Jacques Horta
Hoofdstuk 2
De vormingsjaren
24
‘Een autodidact die heeft gestudeerd’, 1861 –1880 De leerschool, Parijs, 1879 –1880 Terug in het land, 1880
Hoofdstuk 3
Elf magere jaren, 1881–1892
31
De echte studies De drang om te bouwen: ontwerp voor een café-concert, 1883 –1884 Horta bij Alphonse Balat, 1884, 1886–?, 1890 –1892
Hoofdstuk 4
Het eerste succes
41
De Godecharleprijs, 1884 –1886
Hoofdstuk 5
Een veelbelovend begin
46
Het eerste werk: de huizen Geenens in Gent, 1885 –1886
Hoofdstuk 6
Van wedstrijd naar wedstrijd
49
Hoofdstuk 7
De eerste officiële opdracht
55
Het paviljoen van Lambeaux, 1890 –1897
Hoofdstuk 8
De eerste private bouwwerken in Brussel
62
De galerij Van Cutsem, 1890 Hoop op een nieuwe officiële opdracht: de transformatie van de Magdalenamarkt tot feestzaal, 1890 –1891 Het huis Matyn, 1890 –1891 Het Van Duysemonument, 1892 –1893
Hoofdstuk 9
De moeilijke kunst van het vernieuwen
74
Hoofdstuk 10
Een beslissende ontmoeting
76
Vrienden die Horta hielpen ‘maken’ Het Lesaffremonument, 1890 Het monument voor Hendrickx en andere sokkels, 1893 De broeders en Horta’s onderwijsloopbaan
inhoudstafel
De eerste wending in Horta’s carrière
Hoofdstuk 11
81
De eerste etappe: het huis Autrique, 1893 –1895
Een revolutie in de bouwkunst
Hoofdstuk 12
91
Het huis Tassel, 1893 –1896
Hoofdstuk 13
Tien jaar om te overtuigen
Het huis Frison, 1894 –1895
111
Het atelier van Godefroid Devreese, 1894 –1895 Het huis Winssinger, 1894 –1897 Een eerste opdracht in het buitenland: het huis Van der Zypen, 1897
Hoofdstuk 14
Het hoogtepunt
136
Het huis Solvay, 1894 –1898 De buste van Alfred Solvay Het grafmonument van de familie Solvay, 1894 Verbouwingen aan het kasteel van Terhulpen Het kasteel van Chambley, 1897 –1899 De laboratoria Solvay, 1895(?) –1912
Hoofdstuk 15
Vijandigheid en afgunst steken de kop op
Het Congopaleis. De tentoonstelling van 1897 in Tervuren
170
Het paviljoen van het Volkshuis en het paviljoen van Val-Saint-Lambert Het Congopaviljoen. De wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs
Hoofdstuk 16
Het werk boven de eer: Horta als scholenbouwer
De kleuterschool in de Sint-Gisleinstraat, 1895 –1899
175
Een school voor elektriciteit, 1910 Een scholengroep, 1927 –1936
Hoofdstuk 17
Opnieuw privéwoningen
Verbouwingen aan het huis van Anna Boch, 1895 –1896
191
De huizen Brossel, 1896 Het huis Deprez, 1896 –1899
Hoofdstuk 18
Een demonstratie gevolgd door een misdaad
Een eerste bakkerij in Molenbeek, 1896
Het Volkshuis, 1896 –1899
206
Een misdaad tegen het erfgoed
Hoofdstuk 19
De drie hoogtepunten van de art nouveau
Het huis Van Eetvelde. Een visitekaartje voor Congo, 1895 –1899 Het huis Aubecq. Summum van steenhouwkunst, 1899 –1903 Het toppunt van geluk. De woning en het atelier van Victor Horta, 1898 –1901
8
237
inhoudstafel
Een nieuwe start
283
Hoofdstuk 21
Roeien met de riemen die men heeft, 1900–1914
284
Het huis Dapsens, 1899 –1900
Hoofdstuk 20
L’Orphelinat rationaliste, 1900 De zaal Cousin, 1900 –1901 De winkel Delgouffre, 1901 –1902 Het huis Dopchie. Een gegeerde inrichting met meubilair, 1901 –1903 De preekstoel van de kerk Saint-Georges de Salbris (Frankrijk), 1902 De uitbreiding van het restaurant Moury, 1902 Verbouwing aan het restaurant van het Grand Hôtel op de Anspachlaan, 1920 –1921 De turnzaal van de abdij van Maredsous, 1904 –1909 Het huis Cazier, 1909 De fournurenzaak Absalon, 1912 –1913
Hoofdstuk 22
Gebouwen van formaat
De atelierwoning van Dubois, 1900 –1906
305
Het huis Roger-Verstraete. Geboren onder een slecht gesternte, 1901 –1909 Het huis Pieter Braecke, 1901 Het huis Max Hallet. Verfijning en elegantie, 1901 –1906 Het huis Vinck. Schijnbare eenvoud, 1903 –1906 Het huis Sander Pierron. Uniek in Horta’s privéwoningen, 1903 –1905 Het kuuroord in Chevron, 1909 Het huis van dokter Terwagne, 1909 Het huis Wiener, 1911
Hoofdstuk 23
Twee grote tegenslagen
342
De ontrouw van Pauline, 1900 –1906
Doodgezwegen. Het overlijden van zijn moeder, 1902 Simone Horta. Het aangekondigde einde van een droom, 1890 –1939
Hoofdstuk 24
Erkenning... in het buitenland
Het paviljoen van de kraamkliniek. De Parijse tentoonstelling van 1900
349
De Tentoonstelling van Decoratieve Kunsten in Turijn, 1902 De internationale tentoonstelling van Milaan, 1906 Het Solvaypaviljoen. De wereldtentoonstelling van Luik, 1905 Moeizame erkenning. Het Belgische paviljoen van de internationale tentoonstelling van Parijs, 1925
Hoofdstuk 25
Een massa monumenten
361
Grafmonumenten Burgermonumenten Horta en Meunier: een mislukking Horta en Van der Stappen: een indrukwekkend monument Horta en Braecke: drie monumenten Buls en andere monumenten
9
inhoudstafel
Hoofdstuk 26
Landhuizen, een nieuwe uitdaging
377
Villa Carpentier of De Platanen, Ronse, 1899 –1904 Villa Frison of Les Épinglettes, Ukkel, 1899 –1900 Uitbreiding van het landhuis Furnémont, Ukkel, 1900 –1901 Villa Timberman, Ukkel, 1896 en 1901 Een nieuwe uitdaging: een villa aan zee. De villa Furnémont, Wenduine, 1898 –1901
Hoofdstuk 27
Na het Volkspaleis de glazen paleizen: de warenhuizen Ontwerp voor de winkel van Sigfried Bing, 1895
À l’Innovation in de Nieuwstraat, 1901 –1903
396
De Innovation van Elsene, 1903 en 1905 De Grand Bazar Anspach, 1903 –1905 De Grand Bazar van Frankfurt, 1903 –1905 De winkel Hiclet in de Nieuwstraat, 1907 –1908 Het warenhuis Waucquez. Een toonbeeld van talent, 1903 –1906 De Innovation in Antwerpen. Een gevel in Engels aardewerk, 1909 –1910 Een ingreep in de Magasins Tietz, 1920 –1922 Le Magasin Wolfers in Brussel, 1909
Hoofdstuk 28
Nog meer landhuizen
La Petite Espinette, Sint-Genesius-Rode, 1904 –1905
448
Villa Dubois of La Haute Bise, Sosoye, 1905 La Bastide, Terhulpen, 1912 –1913
Hoofdstuk 29
Een levenslange strijd
456
Hoofdstuk 30
Eindelijk erkenning
459
Officiële opdrachten, 1904–1913 Het museum van Doornik, 1904 –1928 Een parallelproject. Aanpassingen in de Doornikse schouwburg, 1912 Het Brugmannziekenhuis, 1906 –1923 De ‘Centrale Halte’. Een moeizame realisatie, 1912 –1952
Hoofdstuk 31
Een tweede moeder voor Simone?
474
Hoofdstuk 32
De grote breuk, 1914 –1919
477
In Engeland (en Zweden), 1915 In Amerika, 1915 –1919 Terug in het land: een mysterieuze bescherming
Hoofdstuk 33
Een tot mislukken gedoemde kruistocht
Het hervormingsproject voor het kunstonderwijs De laatste hoop ‘De kikkers die een koning vragen’ Een persoonlijke manier van lesgeven
10
487
inhoudstafel
Hoofdstuk 34
De hervatting van de bouwplaatsen
Het museum van Doornik, 1923 –1928
Het Brugmannziekenhuis, 1919 –1923
Een medisch-chirurgisch instituut, 1923
Het Brusselse Centraal Station, 1937–1952
Een paleis dat onzichtbaar moet zijn…, 1919 –1928
493
Een gelukkige samenloop van omstandigheden Vereisten en knelpunten van het project Een veeleisend programma Een première: de concertzaal Een treurig einde Een werking die de architectuur in gevaar brengt Een aalmoes voor een juweel
Hoofdstuk 35
De vernedering
Paleis voor de Volkenbond, Genève, 1925 –1927
Hoofdstuk 36
De stedenbouwkundige projecten
Municipal Development Ltd, 1926 –1930
Het IJzergedenkteken, 1928 –1930
534
536
Gedenkteken voor koning Albert i, 1934 –1937
Ruiterstandbeeld van koning Albert i in Luik, 1937
Hoofdstuk 37
Een eenzame dood
546
Hoofdstuk 38
Epiloog
548
Het testament
Een onwaardig graf
Een bittere samenvatting
Titels en onderscheidingen
554
554
Lijst van de werken
Namenindex
561
563
Beknopte bibliografie
11
Victor Horta, de man en zijn werk
1
Andere kunstenaars waren James Ensor (100 BEF), Adolphe Sax (200 BEF), René Magritte (500 BEF) en Constant Permeke (1000 BEF). Het vorstenpaar Albert en Paola stond op het biljet van 10.000 BEF. 2 Als begindatum van de art nouveau nemen kunsthistorici het jaar van de bouwaanvraag van het huis Tassel (1893) en als eindpunt de bouwaanvraag van het Stocletpaleis (1905). Maar de art nouveau was reeds vóór 1893 in zwang en had nog epigonen tot aan de Eerste Wereldoorlog. 3 Victor Horta beschouwde deze periode als de meest vruchtbare van zijn carrière en noemde het hoofdstuk in zijn memoires Premier tournant de ma carrière (18931906). Cf. V. Horta, Mémoires. Texte établi, annoté et introduit par Cécile Dulière, Brussel, Ministère de la Communauté française de Belgique, 1986, p. 44. 4 F. Thiébault-Sisson, ‘L’Art Décoratif en Belgique. Un novateur: Victor Horta’, in Art et Décoration, 1, 1897, nr. 1, pp. 11-18. 5 O. Uzanne, Visions de notre heure: choses et gens qui passent, notations d’art, de littérature et de vie pittoresque, Parijs, H. Floury, 1899, p. 257. 6 Hortamuseum (Brussel), brief van Hector Guimard aan Victor Horta, 8 mei 1896. 7 Le Castel Béranger. Œuvre de Hector Guimard Architecte. Professeur à l’École Nationale des arts Décoratifs, Parijs, Librairie Rouard et Cie, 1898. (Dit album wordt bewaard in het Brusselse Hortamuseum.) 8 Hortamuseum (Brussel), Histoire à ceux que j’aime: aux étudiants (typoscript), s.d.
De naam Victor Horta klinkt als een klok. Horta is niet alleen bekend bij kunsthistorici en architecten maar ook bij het grote publiek, al was het maar omdat aan de bouwmeester een Belgisch bankbiljet was gewijd. Deze coupure met een nominale waarde van 2000 frank, die in 1994 werd gelanceerd, bleef in omloop tot aan de intrede van de euro in 2002. Veelzeggend is dat het Hortabiljet het eerste was van een nieuwe reeks – tevens de laatste serie – die de Nationale Bank van België wijdde aan markante kunstenaars uit de twintigste eeuw.1 Victor Horta heeft inderdaad zijn stempel gedrukt op de twintigste-eeuwse architectuur. Het huis dat hij in 1893 in Brussel voor ingenieur Émile Tassel bouwde, wordt algemeen beschouwd als de eerste art-nouveau woning. Met zijn vernieuwende grondplan dat volledig was afgestemd op de noden van de bouwheer, week Horta volledig af van de klassieke indeling die tot dan de Brusselse burgerwoning typeerde. Ook de centrale lichtinval was revolutionair. Zo effende de architect mee het pad voor de onstuitbare vernieuwing die de architectuur in de laatste eeuw van het tweede millennium zou typeren. Op het bankbiljet wordt Victor Horta afgebeeld met decoratieve art-nouveaumotieven. Met die stijl, die in het laatste decennium van de negentiende eeuw tot bloei kwam, officieel liep tot 1905 maar uitlopers kende tot 1914,2 wordt hij steevast geassocieerd. Dat is ook logisch. Horta maakte van 1893 tot omstreeks 1905 faam met zijn burgerwoningen voor een nieuwe, rijke en vooral industriële klasse.3 Het waren niet alleen droompaleizen die de architect tot in het kleinste decoratieve element bedacht, maar ook portretten van hun opdrachtgevers die meesterlijk naar de architectuur werden getransponeerd. Met zijn art-nouveaucreaties, die voor het grootste deel in Brussel werden gerealiseerd, kreeg Horta onmiddellijk grote bekendheid. De aandacht voor de vernieuwing die hij uitdroeg, beperkte zich niet tot de Belgische hoofdstad maar kwam ook over de landsgrenzen tot uiting. Al in 1897 wijdde de toonaangevende Franse kunstcriticus François Thiébault-Sisson in het eerste nummer Art et Décoration, een tijdschrift dat zou uitgroeien tot een van de meest gerenommeerde kunstperiodieken, een artikel aan de Belgische architect, met de veelzeggende titel L’Art Décoratif en Belgique. Un novateur: Victor Horta.4 In 1898 sprak de Franse schrijver Octave Uzanne zelfs de hoop uit dat de jonge Franse bouwmeester Hector Guimard weldra ‘onze Horta van Frankrijk’ zou worden.5 Daarmee doelde Uzanne helemaal niet op het stilistische aspect, maar vooral op de reputatie als vernieuwer die de Belgische architect op zeer korte termijn had verworven. Hij verwees niet toevallig naar Guimard. Die was reeds in 1895 naar België gereisd en had er de vernieuwende architectuur bestudeerd. Guimard beperkte zich daarbij niet tot Horta; ook creaties van andere jonge architecten, zoals Paul Hankar, trokken zijn aandacht. Maar het was vooral Victor Horta die hem was bijgebleven. In een brief aan hem noemde Guimard Horta zelfs ‘de enige Architect’6 die hij kende. Guimard liet Horta ook een exemplaar bezorgen van het album van zijn prestigieuze bouwwerk Le Castel Béranger (1895-1898), met deze opdracht: ‘A l’éminent [sic] Maître et ami Victor Horta hommage affectueux de son admirateur’.7 Nog vóór 1900 was de reputatie van Horta dus al tot in Frankrijk doorgedrongen. Na 1900 nam de aandacht voor Horta’s werk stelselmatig af. Dat ging hand in hand met het verdwijnen van de typische zweepslaglijn die onafscheidelijk leek te zijn verbonden met de nieuwe architectuur waarvan hij de geestelijke vader was. Zijn decoratie vereenvoudigde onder invloed van de heersende mode, maar zijn ingenieuze architecturale creativiteit bleef tot aan zijn dood overeind. Alleen viel ze door de assimilatie en de algemene trend naar versobering minder op en is ze moeilijker onder een stijlnoemer te rangschikken. Nochtans zijn ook die bouwwerken ontegensprekelijk architecturale hoogstandjes die getuigen van de essentie van Horta’s werk. Ofschoon Victor Horta een aanzienlijke reputatie genoot, droeg het publiek hem na de Eerste Wereldoorlog niet meer op handen. Dat moet zwaar op de architect hebben gewogen. De tekst Histoire à ceux que j’aime8 die Horta aan het einde van zijn carrière schreef en die Michèle Goslar integraal heeft opgenomen in dit boek,
13
(p. 12) Het huis Tassel in Brussel Wandversiering van de bel-etage Neubauten in Brüssel, pl. 11. Gent, amsab
getuigt daarvan: Horta had nood aan de steun van anderen om zichzelf te overtuigen van de waarde van zijn eigen oeuvre. Deels vanuit eenzelfde gezichtspunt schreef Victor Horta zijn memoires. Daarin wilde hij niet alleen ‘geschiedenis schrijven’, zoals hijzelf aangeeft, maar ook de balans opmaken van een leven waarvan hij de mening was toegedaan dat het door hard labeur als vruchtbaar kon worden beschouwd. Tevens wilde hij met zijn memoires ook een beeld geven van ‘een tijd die vandaag volledig onbegrepen is’.9 Het ogenblik waarop de 78-jarige architect aan zijn memoires begint, 1939, is typerend voor die dubbele intentie. De periode wordt gekenmerkt door een woelige economische en politieke crisis als voorbode van de Tweede Wereldoorlog, en door weinig begrip voor de maatschappij van de Brusselse belle époque waarin Horta zijn meest opzienbarende architectuur had gerealiseerd. Op persoonlijk gebied kon hij niet terugblikken op een geslaagd privéleven. Zijn tweede huwelijk met de Zweedse Julia Carlsson was geen succes en het onverwachte overlijden van zijn enige dochter Simone, in december 1939, moet voor de man een drama zijn geweest. Hij stopte toen abrupt de redactie van zijn memoires en zou de draad pas opnieuw opnemen in januari 1941, maar onder een andere vorm: door het becommentariëren van de zogenaamde Mémentos. Dat zijn agenda’s die werden bijgehouden door zijn belangrijkste medewerkers en waarin zij de lopende werkzaamheden gedetailleerd bijhielden. Niet toevallig beperkte de architect zich tot de jaren 1894 tot 1906.10 Het annoteren van zijn Mémentos viel samen met het sorteren van zijn persoonlijke archief. Daar was Horta toe genoodzaakt om de vloeren van de mansardekamers van zijn toenmalige woning te ontlasten.11 De opruiming zou er uiteindelijk toe leiden dat hij in 1945, naar aanleiding van een verhuizing, meer dan een halve ton archiefstukken verkocht voor de prijs van oud papier.12 De eliminering door Victor Horta van een groot deel van zijn persoonlijke archief, vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog, kan worden beschouwd als de prelude van een bijzonder bedreigende periode voor zijn architectonische oeuvre. Nauwelijks drie jaar na het overlijden van de architect in september 1947 wordt op de Brusselse Louizalaan het huis Aubecq afgebroken. In 1965 wordt ondanks internationaal protest het Volkshuis gesloopt en in 1967 verwoest een brand de Innovation. Het zijn slechts de meest treffende voorbeelden van een oeuvre dat vooral door de Brusselse naoorlogse bouwwoede werd vernietigd of zwaar verminkt. In die moeilijke jaren heeft één persoon, meer dan wie ook, gestreden voor het behoud van het oeuvre van Victor Horta: Jean Delhaye, die in 1934 als stagiair-architect bij hem ging werken. Na Horta’s overlijden zorgde hij er niet alleen voor dat het resterende archief van de architect werd bewaard, maar hij was ook de drijvende kracht achter het Hortamuseum en het behoud van verschillende gebouwen. Zelfs als die strijd verloren leek en de sloop onvermijdelijk was, slaagde hij er in enkele gevallen in de constructie geheel of gedeeltelijk te demonteren.13 In het kielzog van het internationale protest tegen de afbraakplannen van het Volkshuis ontstond, onder impuls van Jean Delhaye, de idee om een eerste grote monografie te wijden aan Victor Horta.14 Die verscheen in 1970 en werd geschreven door Franco Borsi en Paolo Portoghesi. Sindsdien volgden nog verschillende wetenschappelijke en vele vulgariserende publicaties. Eén absoluut basiswerk, het manuscript van de memoires van Victor Horta die Jean Delhaye had gedeponeerd in het Hortamuseum, werd door de voormalige conservatrice van het museum, Cécile Dulière, geannoteerd en in 1986 uitgegeven.15 De publicaties over Horta die sinds 1970 verschenen en waarmee als het ware een volledige bibliotheek kan worden gevuld, kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld. Een minderheid is bijzonder gespecialiseerd en behandelt zeer diepgaand een specifiek onderwerp uit het oeuvre van de architect. Het overgrote deel bewandelt platgetreden paden en voegt nauwelijks iets, of zelfs niets, toe aan de bestaande literatuur. Daar is niets mis mee: de figuur van Horta is dermate bekend dat een groot deel van de publicaties verschijnt om te voldoen aan de vraag van het publiek naar coffee table books waarvan de tekst een louter informatieve waarde heeft. Ondanks de uitgebreide bibliografie blijven er tot op heden bijzonder veel open vragen over de man aan wie de Nationale Bank wegens zijn bijzondere impact een bankbiljet wijdde. Je zou iets anders mogen verwachten van een architect met een dergelijke status! Als we de kennis over Henry Van de Velde, een andere grootheid van de art nouveau, vergelijken met die over Victor Horta, rest enkel de conclusie dat er over Horta nog bijzonder veel onderzoek moet worden verricht. Het spreekt voor zich dat deze situatie de architect geen eer bewijst. Ze plaatst hem in de schaduw van zijn aartsrivaal Van de Velde, wiens oeuvre niet alleen op een objectieve wijze naar waarde wordt geschat, maar over wie het onderzoek inmiddels ook nog weinig ruimte laat voor grote vraagstellingen. Over het leven van Henry Van de Velde zijn we bijzonder goed gedocumenteerd. Daardoor kunnen we inzicht krijgen in diens persoonlijkheid. Dit geldt niet voor Victor Horta. Cécile Dulière, die jarenlang heeft gewerkt aan haar commentaar bij de memoires, heeft dat ondervonden. Zij merkte terecht op dat de architect bijzonder discreet was over zijn privéleven.16 Hoewel de kennis daarover niet essentieel is, impliceert zijn houding wel dat hij zich afschermde en dat het dus ook moeilijker wordt om een psychologisch portret van hem te schetsen. Een biografie over Victor Horta schrijven is daarom ook een huzarenstuk. Behalve de nodige ervaring moet men ook een bijzonder doorzettingsvermogen hebben. Dat Michèle Goslar over die kwaliteiten beschikt, heeft zij al bewezen met haar lijvige biografie van de schrijfster Marguerite Yourcenar,17 een monument uit de Franse literatuur. Haar doorzettingsvermogen berust ook nu weer op haar liefde voor het onderwerp. Als biografe legt
14
9
V. Horta, op. cit., 1986, p. 44. Van de Mémentos van 1894 tot 1906 bleef alleen de eerste pagina bewaard. Die werd becommentarieerd door Victor Horta. (Hortamuseum, Brussel) 11 V. Horta, op. cit., p. XII. 12 Hortamuseum (Brussel), twee ontvangstbewijzen, respectievelijk van 3 augustus en 9 oktober 1945. 13 Zo demonteerde hij de wintertuin van Cousin (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, inv. M. 144) en de voorgevel van het huis Aubecq (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). 14 F. Borsi & P. Portoghesi, Victor Horta, Braine-l’Alleud, J.-M. Collet, 1996 (nouvelle édition), p. 5. (Eerste editie: Brussel, Vokaer, 1970. De editie van 1970 is een Franse vertaling van de monografie die in 1969 in het Italiaans verscheen [Rome, Triton]). In 1963 was al een eerste kleine monografie verschenen in de reeks Belgische Kunstmonografieën: R.-L. Delevoy, Victor Horta, Brussel, Elsevier, 1958. 15 V. Horta, op. cit., 1986. Hoewel deze memoires met annotaties een goede basis vormen, is het wenselijk dat er na vijfentwintig jaar een nieuwe editie zou verschijnen met bijgewerkte annotaties, die de teksten van Victor Horta toetst aan de kennis die intussen van het oeuvre van de architect werd verworven, en de originele teksten voorziet van een geactualiseerd kritisch-historisch apparaat. 16 V. Horta, op. cit., 1986, p. XI. 10
zij een gezonde nieuwsgierigheid aan de dag om meer te weten te komen over de man achter de art-nouveaugebouwen die zij dagelijks ziet in haar thuisstad Brussel. Ervaring en doorzettingsvermogen alleen zijn echter niet voldoende voor het schrijven van een biografie. Een goede biografie beperkt zich niet tot de levensloop maar tracht, zoals we hierboven al zeiden, de lezer ook inzicht te geven in de persoonlijkheid van iemand. Zoals Victor Horta met zijn architectuur een portret wilde maken van de opdrachtgever, was het Goslars opzet een portret van Horta te schetsen aan de hand van zijn bouwwerken. Dat is geen sinecure. Aangezien zijn memoires en wat overblijft van zijn persoonlijke archief nagenoeg uitsluitend betrekking heeft op zijn professionele carrière, volstaan die primaire bronnen niet voor een biografie. Michèle Goslar vulde ze aan met andere primaire en secundaire bronnen, die her en der verspreid zijn: bouwdossiers in stedelijke archieven, geschillen, processen… Hoewel die veel informatie bieden, kan men niet volstaan met de loutere weergave van de feiten die daaruit kunnen worden gedestilleerd. De gave van een goede biograaf bestaat erin tussen de regels te kunnen lezen om zo een waarheidsgetrouw beeld van de man of vrouw te maken. Michèle Goslar is daar wonderwel in geslaagd. Misschien zullen architectuurspecialisten en kunsthistorici vreemd opkijken. Zij zullen immers vaststellen dat de biografe de levensloop van de meest stoutmoedige architect van de art nouveau verweeft met de meest exhaustieve oplijsting en bespreking tot nu toe van zijn oeuvre. Maar, naast de vraag waarom deze academici nooit eerder een biografie hebben geschreven over een van de belangrijkste architecten van de art nouveau, staat het iedereen vrij om op basis van gefundeerd onderzoek het hier geschetste beeld bij te sturen. De waarde van goede geschiedschrijving is ook dat ze de mogelijkheid op vooruitgang in zich houdt. Deze biografie van Victor Horta volgt een chronologisch-thematische lijn. Dat is ook evident: de levensloop van het personage moet worden gerespecteerd. Gedetailleerd worden de afkomst van de architect, zijn opleiding en zijn eerste stappen in de architectuur belicht. Analoog met zijn memoires bepalen ook hier zijn belangrijke realisaties het chronologische ritme. Maar niet alleen de inhoud van de memoires wordt uitgebreid aangevuld. Voor een goed begrip en omwille van de leesbaarheid worden opdrachten van eenzelfde opdrachtgever of van eenzelfde aard aan elkaar gekoppeld en wordt de chronologie daaraan ondergeschikt gemaakt. Deze werkwijze werpt vruchten af. Ze geeft een goed beeld van de evolutie van de visie van de architect, die leert uit zijn ervaringen en die later – soms ingrijpende – aanpassingen moet uitvoeren aan bestaande realisaties of bouwwerken moet uitbreiden met projecten die al dan niet werden uitgevoerd. Hoewel het om een biografie gaat, wil ik absoluut opmerken dat in dit boek bijzonder veel nieuwe kunst- en architectuurhistorische gegevens zijn verwerkt. Ook vermeld ik dat, terwijl Horta in zijn memoires slechts oppervlakkig aandacht besteedt aan zijn opdrachtgevers en de nadruk legt op zijn architectuur, in dit boek de aandacht ook gaat naar de bouwheren en hun familie en naar het verdere ‘leven’ van de architecturale creatie na de oplevering. In sommige gevallen is de evolutie van het bouwwerk zelf bijzonder boeiend en verrassend. In die zin brengt dit boek ook de biografie van de gebouwen. Aan de hand van de creaties, die ook specifieke thema’s belichten, krijgt de lezer een duidelijk beeld van het karakter en het leven van de gevierde architect, die op privévlak niet altijd even succesvol was. De vraag kan worden gesteld of het nodig is die sluier op te lichten, maar in de meeste gevallen is het inderdaad nuttig: aspecten van Horta’s privéleven hebben rechtstreekse gevolgen gehad voor zijn artistieke loopbaan. Zo verklaart het privéleven van de architect zijn verbeten werklust, die heeft geleid tot een rijkgevulde carrière. Deze biografie geeft niet alleen voor het eerst een zeer volledig overzicht van de realisaties van Victor Horta. De aandachtige lezer krijgt ook een inkijk in een leven waarvan tot op heden slechts flarden bekend waren. Dat draagt essentieel bij tot de correcte lectuur van zijn oeuvre en is dus een meerwaarde. ‘Mon étoile était pâlie, mais pas mon architecture, je pense,’ zo blikte Horta bij het schrijven van zijn memoires in 1939 met gemengde gevoelens terug op zijn leven.18 Zijn architectuur is inderdaad allerminst gereduceerd tot een voetnoot in de geschiedenis, integendeel. Sinds 2000 werden vier van zijn hôtels particuliers, met name de huizen Tassel, Solvay, Van Eetvelde en zijn eigen atelierwoning, ingeschreven op de Unescolijst van het werelderfgoed. Met dit eerbetoon flakkert Horta’s ster weer op aan het firmament. Dankzij deze biografie groeit zij uit tot een volledig sterrenbeeld. Werner Adriaenssens Conservator decoratieve kunsten en kunstnijverheden van de 20e eeuw, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel
17
M. Goslar, Yourcenar biographie. “Qu’il eût été fade d’être heureux”, Brussel, Éditions Racine, 1998. 18 V. Horta, op. cit., 1986, p. 87.
15
Victor Horta aan zijn bureau in de Amerikaansestraat, rond 1905 Sint Gillis, Archief van het Hortamuseum, Stichting Jean en RenĂŠe Delhaye
Inleiding ‘Nooit zal ik nog een volledig overzicht van mijn oeuvre kunnen opstellen, zoals ik dat had willen doen om te bewijzen hoe hard ik heb gewerkt.’ [Mémento, 1905]
Geregeld heeft Victor Horta de wens uitgedrukt om een complete monografie van zijn oeuvre na te laten. Tot op het einde van zijn leven1 was hij echter te bezeten door de taak die hij te vervullen had en hij geloofde te weinig in zichzelf om te denken dat zijn oeuvre als revolutionair of eeuwigdurend kon worden beschouwd. Roem en publiciteit trokken hem te weinig aan. Zo komt het dat hij zich nooit aan deze kostbare inventaris heeft gezet en zich heeft beperkt tot een heel approximatieve lijst van zijn verwezenlijkingen. Daarnaast schuwde de architect de bekendheid die hem te beurt viel, hoe doortastend en zelfs onstuimig hij ook was, onwrikbaar in zijn beslissingen en overtuigingen. Nooit betuigde hij zijn dank voor een lovend artikel of een studie, want voor hem had ‘de artistieke informatieverstrekking evenveel rechten en plichten als de politieke’.2 In dit boek willen we niet alleen het portret van de mens en de architect schetsen, maar ook de elementen belichten die de omwenteling in de architectuur door de art nouveau mogelijk hebben gemaakt, net als de toonaangevende rol die Victor Horta hierin speelde. Zo gaat de wens van de architect misschien toch in vervulling en wordt een zo volledig mogelijke inventaris van zijn architecturale oeuvre werkelijkheid.3 De moeilijkste opgave was wellicht zich niet te laten vangen door de allesoverheersende rol die het werk in het leven van Horta speelde, en dus geen biografie te schrijven die louter een geschiedenis van zijn bouwwerken zou zijn. Zelfs al koos de architect als devies ‘Par le labeur vers les sommets’,4 toch hebben we al het mogelijke gedaan om de mens achter de kunstenaar te ontdekken en de persoon achter de architect, planoloog of leraar, hoe uitgebreid of moeilijk die zoektocht ook was. Aanvankelijk werd deze onderneming uitsluitend ingegeven door bewondering voor een stijl en door nieuwsgierigheid naar een geheimzinnige man die zelf niet zo overtuigd leek van de waarde van zijn verwezenlijkingen. Maar algauw werd de toon van dit boek bepaald door verontwaardiging over de behandeling die zijn belangrijke werken te beurt is gevallen en over de onverschil1
2
3
4
Pas in 1945, twee jaar voor zijn overlijden, vroeg Horta aan Maxime Brunfaut hem af te lossen en de ‘Centrale Halte’ (het Centraal Station in Brussel) te voltooien. De kracht ontbrak hem om dat zelf nog te doen. Victor Horta, Mémoires. Texte établi, annoté et introduit par Cécile Dulière, Brussel, Ministère de la Communauté française de Belgique, 1986, p. 121. [Hierna vermeld als M.] Omdat we hier de voorrang geven aan zijn architecturale werk, behandelen we de ontwerpen voor meubels en ornamenten slechts sporadisch en bovendien erg oppervlakkig. ‘Door noeste arbeid naar de top’.
ligheid van de kant van de overheid. Zij stond de – letterlijke – vernieling ervan toe en moedigde ze soms zelfs aan, en dat terwijl ze in de architectuurgeschiedenis een omwenteling teweeg hadden gebracht. Uiteraard deint ieder van ons mee met de modetrends, voorkeuren en afkeren van de eigen tijd. Als, zoals Horta aanklaagt, zijn grootste bewonderaar en een man die hem tal van opdrachten bezorgde, Charles Lefébure, hem uiteindelijk verloochende ‘toen andere belangen – […] geen “financiële”, maar algemene en opportunistische – gingen spelen’,5 hoeft het niet te verbazen dat mindere goden met de wolven in het bos meehuilden. Het valt nog te begrijpen – zonder het goed te praten – dat eigenaars de decors van Horta opofferden om hun muren te herschilderen in kleuren die beter bij de tijdsgeest aansloten. Minder begrip kun je opbrengen voor degenen die gebouwen van de architect kochten om ze te verminken, louter om een zaakje te doen. In de jaren 1950-1960 kochten ze de panden voor de prijs van de grond: de koper moest alleen de sloopkosten op zich nemen… De grootste schuldige was de vastgoedpromotor die dit aanmoedigde, en vervolgens de overheid die het gedoogde. En dan waren er nog degenen die gebouwen kochten met als enige bedoeling ze af te breken, gedreven door hun afkeer van een stijl of van de ideologie die deze stijl zogezegd uitdrukte. Ze deden daar veel moeite voor en hadden er veel geld voor veil. Wanneer die lui dan ook nog eens tot de hoogste gezagsdragers van het land behoorden, die bovendien verantwoordelijk waren voor Schone Kunsten, dan mogen we van een regelrechte schande spreken. Dit soms naar het criminele neigende gebrek aan eerbied voor het culturele erfgoed van een gemeenschap mag niet worden doodgezwegen. Daarom kan ik niet anders dan hier al diegenen hekelen die – van nabij of van ver, actief of passief, rechtstreeks of onrechtstreeks en ongeacht hun functie – werken hebben beschadigd of vernield die hun niet toebehoorden en die toen al deel uitmaakten van het creatiefste wat onze geschiedenis te bieden heeft. Dit boek gaat ook in tegen de wijdverbreide mening dat de architect, na een wervelende maar korte loopbaan waarin hij een nieuwe stijl schiep die zich over heel Europa verspreidde, die stijl vervolgens heeft afgezworen en naar klassieke opvattingen is teruggekeerd, bij gebrek aan inspiratie, om de mode te volgen of om aan de kritiek te ontsnappen. Hoewel we in Horta’s loopbaan wel degelijk verschillende ‘stijlen’ kunnen onderscheiden (stijlen die hij overigens zelf dateert), gaat het hier in de eerste plaats om 5
Mémento, 1895, p. 5, d2.
17
een evolutie in zijn kunst die niets te maken heeft met het verwerpen van een of andere stijl, en nog minder met het opdrogen van de creativiteit. Zijn voortdurende zoektocht werd daarentegen wél bepaald door de maatschappelijke, politieke en esthetische evolutie, de vooruitgang van de techniek en zijn constante wens om zijn architectuur daaraan aan te passen. In tegenstelling tot de meeste architecten, zelfs bij de modernisten, was Horta geen twijfelaar die verschillende stijlen ‘aftastte’ om zijn eigen weg te vinden, ‘in de mode’ te zijn of toe te geven aan de reactionaire smaak van de tijd. Wat hem ten gronde dreef, was het rationalisme en het gebruik van moderne materialen en technieken om te bouwen voor de mensen van zijn tijd en om op hun constant evoluerende wensen in te spelen. Hij wilde de nieuwste ontdekkingen (elektriciteit, staal, beton, glas…) in zijn bouwwerken integreren om zijn opdrachtgevers zo veel mogelijk comfort te bieden, en hij aarzelde niet om die vernieuwingen te gaan zoeken in de industrie en ze vervolgens in de private architectuur toe te passen. Daarnaast wilde hij zijn plannen in alle vrijheid aan allerhande beperkingen en programma’s kunnen aanpassen. Daar en nergens anders schuilt het geheim van de evolutie van zijn stijl en zijn verschillende ‘genres’. Horta was een aanhanger van de art nouveau en bleef dat ook zijn hele leven lang. Voor hem school vernieuwing in de eerste plaats in het vrij ontwerpen van zijn plannen en pas in tweede instantie in een type decoratie dat hij overigens ook nooit opgaf en net als de rest liet evolueren. Onze kijk op de art nouveau is eng, beperkt en dus verkeerd. We hebben geleerd de stijl te vereenzelvigen met oppervlakkige versieringen, zonder te zien dat we de eigenheid ervan eerst en vooral in de plannen moeten zoeken. Daarom betreuren we de eerste stijl
18
van de architect en laten we ons wijsmaken dat hij die zelf bitter heeft afgezworen. Het is ook omdat deze flamboyante stijl ons de meest verleidelijke en doorwrochte lijkt, dat we het jammer vinden niet te kunnen genieten van een Paleis voor Schone Kunsten dat zijn Sagrada Familia zou zijn geweest, of van een Brugmannziekenhuis dat vergelijkbaar is met het Hospital de Sant Pau van Lluís Domènech. Maar een oeuvre dat zestig jaar overspant kan zichzelf niet eindeloos blijven herhalen. Horta is zover gegaan als mogelijk was in deze eerste stijl, die met groot gemak en gul uit zijn potlood vloeide. Had hij toegegeven aan de neiging om zichzelf te kopiëren, dan was hij nooit de uitzonderlijke architect van het Paleis voor Schone Kunsten of het Centraal Station geworden. Als hij al iets heeft afgezworen, dan is het gemakzucht en stilstand. Maar nooit ofte nimmer liet hij zijn diepste drijfveer varen: een rationele architectuur verwezenlijken die zich steeds beter aan de eisen van zijn tijd aanpaste, zonder zich te laten verleiden door de louter decoratieve modellen die op de kortstondige gunst van het publiek konden rekenen. Wat hem vooral pijn heeft gedaan, is dat men dat nooit heeft begrepen. De architectuur die Horta schiep, vergde een zodanige inzet en zo veel persoonlijke opofferingen dat ze geen aanhangers kón vinden. Hij wist dat ze al van tevoren gedoemd was ten onder te gaan omdat ze zo afhankelijk was van specifieke en van nature uit niet overdraagbare eisen. De evolutie van de modetrends en de behoeften, en nog meer van de eisen die de rendabiliteit stelt, is uitgemond in de sloop van tal van zijn werken, waaronder ook de belangrijkste, nog voor men eraan dacht de rijkdom en uitzonderlijke creativiteit waar ze blijk van geven, te benutten.
Hoofdstuk 1
Van Salvatore Oortha tot Victor Horta Soldaat Salvatore Oortha Het verhaal6 begint met een zekere Salvatore – Italiaans voor ‘redder’ – een soldaat van Filips v, hertog van Anjou. Salvatore Orta (of Oortha, Hoste, Oste..., 1680 of 1685-1727), zoon van Gaspari Orta, kwam van zijn zonovergoten stad Napels naar ons sombere en koude vlakke land, waar zijn melodieuze Italiaans moest opboksen tegen het ruwe Vlaams. Tijdens de Spaanse Successieoorlog, het Europese conflict over de Spaanse troonsopvolging, kwam onze soldaat in 1706 in Ramillies tegen de hertog van Marlborough strijden. Hij slaagde er echter niet in zijn steentje bij te dragen tot de ‘redding’ van Brabant en Vlaanderen, die na de nederlaag bij Oudenaarde in 1708 en de Verdragen van Utrecht van 1713 van Spanje naar Oostenrijk overgingen.7 Toen Salvatore als miles ons land binnenkwam, was hij twintig of vijfentwintig. Het was een lange en zware reis geweest vanuit Zuid-Frankrijk. De confrontaties waren bloedig en de verliezen in beide kampen nauwelijks te tellen. Alle partijen wilden een einde maken aan een oorlog die al vijf jaar duurde en probeerden de overwinning in de wacht te slepen die de strijd om de Spaanse troonsopvolging moest beslechten. Uiteindelijk zou de oorlog dertien jaar duren, en hoewel Filips v de kroon behield, moest hij in ruil de meeste van zijn Europese bezittingen – waaronder de Zuidelijke Nederlanden – aan het Oostenrijkse Keizerrijk afstaan. De jonge soldaat was niet van plan te sterven om een kroon te redden waarmee hij niets van doen had, te meer omdat hij al bijna meteen na zijn aankomst in Vlaanderen Catharina Du Blan ontmoette, een zeventienjarige schone met de ongetwijfeld ronde blozende wangen van meisjes uit het Noorden. Ze huwden met6
Alle hier vermelde genealogische informatie is gebaseerd op het deskundige en geduldige opzoekwerk van Fernando Horta (De Familie Horta in België. Acht generaties afstammend van Salvator Orta, getypt exemplaar, s.l., s.d., zonder paginanummering, privéverzameling). Dit werk bevat alle akten (geboorte, overlijden, huwelijk...) van de voorouders van Horta. Zie ook Guy Waltenier, ‘Les quartiers d’ascendance de Victor Horta (1861-1947)’, in L’Intermédiaire des généalogistes, nr. 215, september-oktober 1981, pp. 392-396. 7 De Spaanse Successieoorlog (1701-1714) barstte los nadat de Spaanse koning Karel ii de kleinzoon van Lodewijk xiv, Filips van Anjou, als opvolger aanwees. Aanvankelijk had hij gekozen voor de kleinzoon van keizer Leopold i, die ook aanspraak kon maken op de Spaanse troon maar vroegtijdig overleed. In werkelijkheid werd deze tweede keuze echter door Franse ambassadeurs ingegeven... Hoewel heel Europa Filips v als opvolger aanvaardde, verzette Leopold zich daartegen en eiste hij de troon op voor zijn zoon, aartshertog Karel. Het zou daarbij gebleven zijn, ware het niet dat het Spaanse koloniale rijk zich vooral voor de Franse handel openstelde. Dat mondde uit in de Grote Alliantie tussen de uitgesloten landen (Engeland, het Keizerrijk, de Verenigde Provinciën en zelfs Savoie...). Behalve in onze contreien speelde de oorlog zich ook in Spanje af. Doel was de kroon opnieuw in handen te krijgen.
een (1706 of 1707) en kregen kort nadien (1708) een zoon, Marcus Michael. Het goede leven en het lekkere eten deden Salvatore Napels en zijn familie vergeten. Hij vocht met niet meer inzet dan nodig en trok met zijn gezin naar Kortrijk. Wellicht deed de verschrikkelijke en bloederige Slag bij Oude naar de (1708), waarin Frankrijk en Spanje verslagen werden, Filips v naar zijn koninkrijk terugkeren. Waarschijnlijk volgde Salvatore hem, en hij vocht onder zijn bevel in Villaviciosa, waar de koning van Napels de kroon heroverde na de Spaanse overwinning van 1710. Keerde hij nadien naar zijn Catharina weer? Dat valt te betwijfelen, want bij haar dood in 1716, ze was toen nauwelijks zevenentwintig jaar oud, had ze nog steeds maar één kind, dat ondertussen acht jaar was; Salvatore was toen in de fleur van zijn leven. Hij keerde in elk geval naar Kortrijk terug. Wellicht was hij gewond, want er wordt melding gemaakt van twee missen ‘van d’invalide Arme’ bij de begrafenis van ‘Catarinna du Blan’.8 Anderhalf jaar later huwde hij er Isabelle Bruggheman, met wie hij naar Brugge verhuisde en die hem drie kinderen schonk: Michel, die drie jaar na het huwelijk werd geboren – wat doet vermoeden dat Salvatore zijn soldatencarrière voortzette zodra hij gehuwd was – Régine, die opnieuw drie jaar later werd geboren (ze stierf op tweeëntachtigjarige leeftijd, ongehuwd) en tot slot Guido, die in 1726 werd geboren. Salvatore maakte het huwelijk van zijn zonen niet mee. Ook zijn kleinkinderen kende hij niet, want hij stierf in december 1727, op tweeënveertig- of zevenenveertigjarige leeftijd, in het SintJanshospitaal in Brugge.9 We weten niet wat er van zijn eerste kind, dat toen negentien was, is geworden; de kinderen uit zijn tweede huwelijk waren toen zes, drie en anderhalf jaar oud. Het is de jongste zoon, Guido, leerlooier van beroep, die ons hier interesseert: hij is de overgrootvader van Victor Horta. Op vijfentwintigjarige leeftijd trouwde hij met Jeanne Collier, die hem twaalf kinderen schonk, waarvan er vier stierven voordat ze twee jaar oud waren, een ander op zijn achtste en nog een op zeventienjarige leeftijd. De zes jonggestorvenen waren vier jongens en twee meisjes, of de helft van een nageslacht waarvan de geboorte zich met een zekere regelmaat over twintig jaar uitstrekte (1751-1752, 1754-1755, 1757-1758, 1760-1762, 1765-1766, 1768 en 1771). Een dergelijke regelmaat en volharding doen vermoeden dat het hier ging om een gewoon, traditioneel echtpaar dat met een bijna mathematische frequentie kinderen kreeg. Guido trouwde 8 9
Zie F. Horta, op. cit., nr. 2. Hij was getrouwd onder de naam ‘Hoste van Napels’ maar werd als ‘Oortha’ vermeld in het overlijdensregister. Zie F. Horta, op. cit., nr. 1 tot 3.
19
overigens maar één keer. Hij stierf op zesenvijftigjarige leeftijd – bezweek hij onder de walgelijke stank van de huiden van dode beesten? – terwijl zijn vrouw nog achttien jaar leefde. Zij werd tweeënzeventig en hertrouwde niet. De enige zoon die van eenzelfde trouw en uithoudingsvermogen blijk gaf, ogenschijnlijk toch, was Jacques, het voorlaatste kind (1768). Hij huwde op zijn tweeëntwintigste met Anne De Ceuninck, die op vijf maanden na even oud was als hij. Jacques leefde nog vijftig jaar; Anne overleefde hem elf jaar en eindigde haar leven in een klooster. Ze hadden zes kinderen, waarvan het derde de vader van Victor Horta was. Jacques was eerst wasbaas van beroep, en vervolgens timmerman-schrijnwerker. Zijn vrouw was korte tijd ‘detailhandelaarster’ of ‘winkelierster’, wat betekent dat het echtpaar enige tegenslagen moet hebben gekend en elk van hen afzonderlijk met enkele van de kinderen moet hebben ge leefd. Een andere aanwijzing van echtelijke problemen is dat de man zich in Gent vestigde terwijl zijn vrouw in Brugge woonde, waar al hun kinderen werden geboren. Of was het nood die wet brak...? Het oudste kind van het echtpaar, Anne (1791), moet haar ouders zorgen hebben gebaard: zij trok af en toe met haar kinderen bij hen in. De tweede dochter, Flore (1793), stierf toen ze tien en een half jaar oud was. De eerste zoon, Pierre Jacques (1795), huwde tweemaal en had vijftien kinderen, waaronder Victor Horta. Het meisje dat nadien werd geboren, Marie (1799), stierf op negenjarige leeftijd. Louis (1802) werd kleermaker en later schoenmaker, zoals zijn oudere broer, maar hij stierf als vishandelaar in Sint-Andries; een doorduwer zal hij niet zijn geweest. Dan kwam er nog een zoon, Joseph (1806), die maar dertien maanden oud werd. Op zijn geboorteakte staat dat de vader ‘momenteel afwezig’ was, wat ons sterkt in het vermoeden dat het echtpaar in onmin leefde. Toen hij stierf, woonde de moeder in Diksmuide...
Schoenmaker Pierre Jacques Horta Pierre Jacques Horta (1795-1880) werd geboren in Brugge en vestigde zich vermoedelijk al op zijn zeventiende in Gent. Hij was meester-schoenmaker. Op 12 april 1815 huwde hij op negentienjarige leeftijd met Jeanne Victoire De Lausnay, die enkele maanden jonger was dan hij (januari 1796). Vreemd genoeg was zijn vader volgens Victor Horta drie jaar ouder, en dus geboren in 1792. Volgens Horta trouwde hij om te ‘ontsnappen aan de napoleontische conscriptie’ en had hij zijn vader horen zeggen: ‘Mijn lichaam is meer waard dan een loden kogel!’ Vader Horta bracht zijn kroostrijke gezin wantrouwen bij voor alles wat met krijgsvolk te maken had. Dat stond in schril contrast met de opvattingen van de stichter van de familie. Zoals Victor Horta het gevat uitdrukte: ‘In familiekring [...] liep men niet hoog op met grote krijgslieden.’ ‘Tot mijn achttiende was het leger iets voor de armen en de “remplaçanten”, met andere woorden zij die werden betaald (zo’n 1500 of 2000 frank) om dienst te nemen in plaats van een dienstplichtige uit de gegoede klasse.’ Hij voegde eraan toe dat ‘zelfs de officier niet aan enige minachting ontkwam’, want ‘per slot van rekening was hij maar een luiaard’ in vergelijking met mensen die het ambacht, dat ze hadden verworven na een meesterproef bij de gilden, verrijkten met hun eerbied voor schoonheid en vakmanschap.10
Het echtpaar had tien kinderen: twee ervan stierven vroegtijdig (één kind overleed bij de geboorte in 1832 en een ander het jaar daarop). Vijf meisjes en drie jongens, die allemaal in Gent ter wereld kwamen, bleven in leven. De eerste dochter werd in 1817 geboren en stierf ongehuwd op drieënzeventigjarige leeftijd. Haar zuster was drieëndertig toen ze, ook ongehuwd, overleed. De derde werd geen drie jaar. Dan kwam de eerste zoon, Edmond, die tweemaal huwde en talrijke nakomelingen had. Hij stierf op achtenzeventigjarige leeftijd was en was, zoals zijn vader, schoenmaker. In 1825 werd een dochter geboren, die tweemaal huwde maar op haar achtenzestigste kinderloos stierf. Een zoon stierf vroegtijdig en een andere dochter huwde laat en had geen kinderen. Een laatste jongen werd in 1836 geboren maar overleed op jonge leeftijd. Om kort te gaan: van de tien kinderen uit dit eerste huwelijk van Victor Horta’s vader stierven er vijf voor hun adolescentie, en van de vijf overblijvende bleven twee dochters ongehuwd en trouwden de andere twee maar bleven ze kinderloos. Alleen Edmond had een omvangrijk nakomelingschap. Deze halfbroer van Victor Horta huwde op tweeëndertigjarige leeftijd een eerste keer met Adélaïde Van Geertruye, die negen jaar jonger was. Ze schonk het leven aan twee zonen: de jongste, Augustin, stierf toen hij negen was, en zijn oudere broer, Ernest Horta, had vier kinderen waarvan er een stierf toen het enkele maanden oud was; de drie andere brachten samen een twintigtal afstammelingen ter wereld, met als familietakken Massez, Kerkhove, Homans, Beckers, Herman en Rasemont. Het lot van Ernest Horta is interessant voor ons verhaal, want het doorkruist de levensloop van de toekomstige architect, zijn halfoom. Hij was likeurhandelaar en trouwde op zesentwintigjarige leeftijd met Marie Monie. Zij was even oud als hij en ze lijken erg van elkaar te hebben gehouden. Ernest bezweek op jonge leeftijd aan griep en zijn vrouw, die de wijn- en likeurhandel voortzette, stierf een jaar later van verdriet. Ze had nog drie jonge kinderen en toen ze haar dood voelde naderen, ging ze op zoek naar een verwant die voor de opvoeding van de toekomstige weesjes kon instaan. Op 26 maart 1893 – ze stierf op 9 mei – stelde ze haar laatste wilsbeschikking op waarin ze haar oom Victor, de voogd van haar kinderen, vroeg een regeling te treffen met haar enige schoonzoon, De St Mortier, met het oog op de toekomst van haar drie weeskinderen. De architect lijkt zich niet om hen te hebben bekommerd en ze werden ten laste genomen door de zuster en schoonzoon van Marie Monie, die zelf kinderloos waren.11 Uit het tweede huwelijk van Edmond met de jongere Anne De Meyer kwamen vier kinderen voort: twee meisjes en twee jongens. Ze hadden allemaal kinderen, maar slechts een van de dochters had kleinkinderen. Terug naar onze schoenmaker, de vader van Victor. Jeanne Victoire De Lausnay, de vrouw van Pierre Jacques Horta, stierf op 15 mei 1849 en de weduwnaar van vierenvijftig huwde met zijn dienstmeisje, de jonge Henriette Coppieters. Het huwelijk vond plaats op 6 maart 1851, nog geen twee jaar nadat hij weduwnaar was geworden. De zeventwintigjarige Henriette kwam eind april 1850 naar Gent uit de Brusselse voorstad Schaarbeek. Op 28 mei 1850 bracht ze een onwettige zoon ter wereld die slechts vier dagen leefde. De vader was wellicht een quidam die ze in Brussel
11 10
20
Zie M., bijlage 2, pp. 281-282.
Deze informatie en de documenten zijn ons ter beschikking gesteld door de familie Kerkhove.
Pierre Jacques Horta, de vader van Victor Horta Sint-Gillis, Archief van het Hortamuseum, Stichting Jean en Renée Delhaye
had ontmoet, en Henriette zou naar Gent zijn gekomen om bij haar zuster Mathilde te bevallen. We weten maar weinig over Henriette Coppieters. Ze was de voorlaatste van de acht kinderen van ene Jacob Coppieters en Jacoba Van der Steen,12 die in 1817 in het Vlaamse dorpje Lede waren gehuwd. De vader was toen herbergier en het gezin woonde in een winkel met café. Toen Jacob op zesenveertigjarige leeftijd trouwde, had hij al twee kinderen die voor het huwelijk van hun ouders waren geboren, en de moeder stond op het punt te bevallen van een derde jongen. Na hun vier zonen, die geboren werden tussen 1813 en 1818, kwamen in de periode 1820-1828 vier dochters ter wereld. Mathilde, die de zwangere Henriette in Gent onderdak verleende in 1850, was het zesde kind van het paar. De laatste dochter werd in 1828 geboren. De moeder was aanvankelijk winkelierster, later bediende en ten slotte huisvrouw. De vader, die eerst herbergier was, werd naderhand veeschatter. Blijkbaar verlieten alle kinderen Lede na het overlijden van de ouders in 1835. Henriette, de toekomstige moeder van Victor Horta, vestigde zich in Schaarbeek. Haar oudere broer, de aannemer Pieter Coppieters, was getuige op haar huwelijk. Hij had tien kinderen, evenveel jongens als meisjes. Zijn vrouw, Emilia Vandenberghe, stierf tweeëntwintig dagen na de geboorte van haar laatste zoon Evariste. Ze was negenendertig.13 We weten niet hoe Henriette Pierre Jacques Horta heeft ontmoet. Wellicht ging ze na haar tegenslag op zoek naar werk en werd ze als dienstmeisje bij de familie Horta aangenomen, zoals Alphonse Groothaert,14 een jeugdvriend van Victor Horta, laat 12
13
14
Zij werd op 24 november 1824 in Lede geboren. (Bron: het gemeentearchief van Lede). Evariste Coppieters werd geboren op 11 december 1862 en zijn moeder overleed op 2 januari 1863. (Bron: het gemeentearchief van Lede). Alphonse Groothaert, Mes souvenirs d’artiste, 514 p., hoofdstuk VI, ‘Un arriviste, Victor Horta, architecte’, pp. 115-183, Stadsarchief Gent, ASK 301.
Henriette Coppieters, de moeder van Victor Horta, met haar zoon op haar schoot Sint-Gillis, Archief van het Hortamuseum, Stichting Jean en Renée Delhaye
verstaan. Hoe dan ook, ze schonk haar man vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes. Adolphe werd iets meer dan een jaar na hun huwelijk geboren. Hij trouwde op zijn drieëntwintigste met Rosalie Otten en ze kregen twee kinderen: Gaston Horta, die wel trouwde maar geen kinderen lijkt te hebben gehad, en Robert, die later architect werd. Marie werd dag op dag drie jaar na het huwelijk van haar ouders geboren. Ze huwde tweemaal en uit haar eerste huwelijk kwamen drie kinderen voort. Mathilde, het derde kind van het nieuwe paar, werd op 4 september 1855 geboren maar stierf aan de gevolgen van een verkoudheid toen ze pas meerderjarig was. Edmond, de halfbroer van Victor Horta, was getuige op de geboorteakte, een aanwijzing dat de kinderen van de twee koppels elkaar zagen. Victor was het vierde kind. Na hem volgde in 1866 nog Jules Maximilien, die in 1887 in Parijs huwde met een zekere Jeanne Dasoul, van wie hij in 1911 scheidde om te trouwen met Victoire Henno, de onwettige dochter van Firmine Henno en zelf op achttienjarige leeftijd de ongehuwde moeder van Hélène. Dat kind was ongetwijfeld het werk van Jules Maximilien, want hij erkende haar en gaf haar zijn naam bij zijn tweede huwelijk op 23 september 1911, toen ze al meerderjarig was. De vader van Victor Horta verwekte uiteindelijk vijftien kinderen. Hun directe afstammelingen zijn tot op heden vrij talrijk. Het zijn allemaal kinderen van Edmond, de halfbroer van Victor Horta, of van Horta zelf, via zijn dochter Simone. De meeste leden van de familie Horta waren gewone arbeiders of kleine ambachtslui: de achttiende-eeuwse soldaat Salvatore had een zoon die leerlooier was; zijn kinderen waren arbeiders en Jacques, de grootvader van Victor Horta, was wasbaas en vervolgens timmerman-schrijnwerker. De beroepen die het vaakst in de familie voorkomen zijn voor de vrouwen – als ze al een beroep uitoefenden – winkelierster, naaister of kamermeisje. Bij de mannen was men schrijnwerker, schoenmaker, timmerman, laarzenmaker,
21
goudsmid, veeschatter, kleermaker, leerlooier, huisschilder, wijnhandelaar, slotenmaker, opzichter of kapitein in het leger. Minder frequent waren de renteniers... Er waren ook twee architecten: een aangetrouwde halfachterneef, Albert Massez (1871-1949), en Robert Horta, geboren in 1877 en een neef van Victor (een zoon van zijn broer Adolphe), die in Antwerpen lesgaf. Er was ook een fotograaf, een schilder, een schrijver en een reeks drukkers die in Tielt de uitgeverij Lannoo oprichtten. Om kort te gaan: toen Victor Horta het levenslicht zag, had hij twee halfzusters, een halfbroer, een broer en twee zusters. Zijn halfbroer Edmond was achtendertig en zijn halfzusters vierenveertig en zesendertig. Zijn broer was negen en zijn zusters waren zeven en zes. Toen hij vijftien was, stierf zijn zuster Mathilde. Vreemd genoeg rept hij daar niet van in zijn Mémoires. Daarin is geen woord te lezen over zijn nochtans grote familie – wat doet geloven dat hij een verwend enig kind was – of over het verlies van zijn zuster in zijn adolescentie! Dit stilzwijgen kan wellicht worden verklaard door bepaalde gebeurtenissen uit het leven van zijn moeder (tienermoeder en dienstmeisje) en zijn twee broers. Zijn oudste broer Adolphe, die handelsvertegenwoordiger was, had namelijk een maîtresse, de twintig jaar jongere Alice Vande Wiele. In 1912 schoot hij haar in het Gentse Citadelpark met een revolver dood in een huurrijtuig en probeerde zichzelf van het leven te benemen. In haar verslag van de feiten schreef de krant Le Soir15 dat het om een ‘heel mooie vrouw’ ging, en dat de schoten werden gelost na een ruzie. Alice had de koetsier aangemaand zijn rijtuig te doen stoppen en een wapen tevoorschijn gehaald. Na het dodelijke schot joeg de toen zestigjarige Adolphe Horta zich een kogel door de rechteroogkas en op 30 augustus 1912 stierf hij in de ziekenboeg van de gevangenis. À décharge kan worden aangevoerd dat hij negen jaar eerder het slachtoffer was geweest van een zwaar treinongeval in Schaarbeek.16 Hij was toen zwaargewond en men had zijn rechterbeen moeten amputeren. De staat keerde hem 100.000 frank schadevergoeding uit en betaalde hem een lijfrente van 5000 frank, wat de ernst van de feiten aantoont. Victors jongste broer Jules Maximilien had, zoals we hebben gezien, een buitenechtelijk kind en was veroordeeld voor overspel. Voeg daarbij nog het verlies van zijn zuster Mathilde, ongehuwd en nauwelijks eenentwintig jaar oud, en het valt licht te begrijpen dat Victor Horta niet trots was op zijn familie en haar zijn leven lang doodzweeg. Alphonse Groothaert beweerde later dat de toekomstige architect zijn moeder, het vroegere dienstmeisje van zijn
15
16
22
Zie Le Soir van 27 augustus 1912 (‘Un drame dans un fiacre’, 26 augustus) en van 3 september 1912, p. 3 (‘L’épilogue d’un drame’, 2 september). Alphonse Groothaert (op. cit.) bracht ons op het spoor van deze moord. Niet in Kontich (Antwerpen), zoals A. Groothaert beweert (zie boven). Het ongeval wordt beschreven in Le Soir van 2 juli 1903 en verwijst duidelijk naar de broer van de architect. Een dag later, op 3 juli, schreef de krant dat Victor Horta naar het ziekenhuis van Schaarbeek was getrokken om er zijn zwaargewonde broer Adolphe te zien en te herkennen. Zijn beide benen waren geraakt, maar uiteindelijk moest alleen het rechterbeen worden geamputeerd, en hij herstelde. Het ongeval was veroorzaakt door een snelle trein die onder een brug in Schaarbeek met een goederentrein in botsing was gekomen.
vader, verloochende ‘omdat hij haar te volks vond’.17 Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Horta zich van zijn familie distantieerde zodra zijn geliefde vader gestorven was. In zijn Mémoires18 betuigt Horta hulde aan zijn vader, en vooral aan diens kunst... Hij bewonderde in zijn beroep ‘een ambachtelijkheid die op zich banaal was’ maar dat ambacht ‘beoefende hij met een zodanige superioriteit dat het voor hem een kunst werd’. Hoewel het geen intelligentie vereiste, oefende vader Horta de schoenmakerij met zo veel verfijning uit dat zijn zoon, gewoon door naar hem te kijken, de regels van dit veeleisende werk leerde. Een werk dat hij vaardig, ernstig en competent uitvoerde: ‘Een voet schoeien, hem beschermen tegen kou en vocht zonder de tred te verzwaren... Het vereiste een persoonlijke kennis die verder reikte dan het gebruik van het geheugen dat de meeste intellectuelen vandaag de dag kenmerkt.’ Hij besloot: ‘Mijn vader hield van zijn vak en was zijn hele leven lang trots op zijn meesterbrevet, dat hij achter glas bewaarde (een schoen waarvan het bovenleer gesloten was zonder enige opening, een echt meesterwerk). Hij was een werkman zonder gelijke...’ De zoon koos wellicht om die reden als devies toen hij tot baron werd geridderd: ‘Par le labeur, vers les sommets!’ Daarnaast hield zijn vader ook van muziek en speelde hij dwarsfluit. Hij leerde zijn kinderen muziek waarderen via de zang en het bespelen van een instrument, in die mate zelfs dat de kleine Victor op een bepaald moment een carrière als violist heeft overwogen. Het grote leeftijdsverschil tussen Victor en zijn vader – hij was zesenzestig bij zijn geboorte – zorgde voor een heel goede verstandhouding waarin praten en het uitwisselen en delen van ervaringen centraal stonden. Hij was, zo gaf Horta toe, de ‘favoriete maat’ van zijn vader, de enige schrale zinspeling op het bestaan van andere kinderen. Wat hij van zijn ouders erfde, vatte Victor Horta in twee zinnen samen: ‘Later besefte ik dat ik mijn liefde en mijn zin voor mooi werk van mijn vader had meegekregen, en mijn wilskracht van mijn moeder. En van allebei mijn wens om te leven zonder te denken aan de beperkingen die de omstandigheden vervolgens omzetten in succes of ondergang.’19 Toen Pierre Jacques Horta op 13 juni 1880 stierf, was Victor bijna twintig: ‘De eerste pijnlijke gebeurtenis heeft zich voltrokken,’ vertrouwde hij zijn Mémoires toe.20 Later, toen op 25 december 1902 ook zijn moeder overleden was, gaf hij zich rekenschap van ‘de kracht van de opvoeding binnen het gezin’, die karakters ten goede of ten slechte vormt, al vanaf de prille kindertijd.
17 18 19 20
Op. cit., p. 115. M., pp. 280-282 en 282-283. M., p. 5. Idem, p. 6.
Salvatore Oortha
Catharina Du Blan
Isabelle Bruggheman
(1680/1685 – 1727)
Marcus
Michel Régine
Guido
(1726 – 1782)
Jeanne collier
12 kinderen onder wie
Jacques anne de Ceuninck (1768 – 1818)
Anne Flore jeanne victoire De Lausnay
Pierre Jacques henriette coppieters
(1795 – 1880)
Marie Louis Joseph
Adolphe Marie Mathilde
10 kinderen onder wie Edmond
Victor (1861 – 1947)
Jules Maximilien
Victor Horta, ca. 1880 Sint-Gillis, Archief van het Hortamuseum, Stichting Jean en Renée Delhaye
Hoofdstuk 2
De vormingsjaren
‘Een autodidact die heeft gestudeerd’21 1861 –1880
Victor Horta werd op 6 januari 1861 om vier uur ’s ochtends geboren in de familiewoning in de Sint-Pietersnieuwstraat 18 te Gent, ‘de mooiste stad ter wereld’.22 Zijn familie behoorde tot de gegoede Gentse burgerij. Hoewel ze niet katholiek was, ging ze elke zondag ter kerke: de Kerk vertegenwoordigde immers de grondslagen van de maatschappij. Daarom werd er ook katholiek gestemd: om die fundamenten in stand te houden. De kinderen werden dan weer niet katholiek opgevoed, ondanks het misprijzen van de privéscholen en van de jezuïeten voor ‘staatsscholen’. In het gezin werd dat gecompenseerd door voor de kinderen vriendjes uit te kiezen die in het college naar school gingen. Het leven als een voortdurend compromis tussen overtuigingen en belangen... Er werd ten huize Horta ook over gewaakt ‘dat de kindertijd haar onschuld zo lang mogelijk kon bewaren’: ‘Aan tafel,’ vertelt Horta, ‘moesten we “recht op onze stoel” zitten. Je nam het woord niet vóór de volwassenen, die nooit stopten met praten [...]. Toen ik achttien werd, had ik nog geen voet in een winkel gezet: het was mama die koos... Onder het mom van “goede manieren” werd een bedeesdheid aangekweekt die we wellicht nooit meer kwijtraakten...’23 De kleine Victor was negen toen de Frans-Pruisische Oorlog van 1870-1871 uitbrak. Hij herinnerde zich vooral zijn gevoelens toen hij de overlevenden van Sedan zag, met name het beeld van een door een bajonet geraakte Duitser die op straat lag te zieltogen en te ijlen: ‘Mijn kinderhart voelde voor altijd de kilte van het wapen dat met zijn drie snijkanten een wonde ongeneeslijk maakte.’24 Hij herinnerde zich dat iedereen pluksel maakte voor de ongelukkigen en dat de kinderen sigaren mee hadden voor de overlevenden wanneer die bij goed weer op de Kouter rondwandelden. Hij zal daar zeker aan hebben teruggedacht toen hij vijfenveertig jaar later foto’s maakte van de ravage van de Eerste Wereldoorlog en de verwoeste steden Leuven, Ieper en Antwerpen.
Op de hoogte van de geostrategische inzet van het conflict was hij natuurlijk niet,25 en daarom was het andere beeld dat hem van de oorlog van 1870 bijbleef meer folkloristisch van aard: dat van de bevolking die zich op de versgedrukte kranten gooide: Le Bien public of het Volksblad ‘aan een cent’. Mensen kochten die haastig zodra de krantenverkopers ze ’s avonds omriepen. Thuis kon de echo van een broederstrijd of van verre oorlogen niet doordringen: daar overheerste de muziek, die de zeden verzachtte. Toen de jonge Victor later eindelijk de studies aanvatte waarvan hij altijd al had gedroomd, was hij een onschuldige jongen zonder algemene ontwikkeling die nog alles te leren had: de geschiedenis, de oorlogen, de échte wereld. Zijn schoolloopbaan verliep chaotisch. Na blijkbaar vlekkeloze lagere studies schreven zijn ouders – in eerste instantie zijn moeder – hem in aan het Atheneum, ongetwijfeld met het oog op een stabiele loopbaan en een goede maatschappelijke positie. Maar de algemene vakken interesseerden de jonge scholier niet – hij wilde alleen maar zijn potlood leren gebruiken. Hij werd van school gestuurd wegens ongehoorzaamheid: een familiedrama! Meteen werden de ambities teruggeschroefd en mevrouw Horta overwoog om van de jonge Victor een directeur van een weverij maken. Hij werd naar de cursus tekenen en weven van de afdeling Schone Kunsten aan de Nijverheidsschool26 gestuurd, een soort compromis tussen de artistieke wensen van het kind en de verwachtingen van zijn ouders. Ondertussen kreeg hij op zijn veertiende de toestemming om zich ‘bij wijze van uitzondering’ in te schrijven aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent. Hij koos er voor de cursus Omtrektekenen van professor Verplancke en werd zevende op achtenveertig leerlingen. Hij volgde ook de cursus kunstkennis (‘Bekendkunde’) van professor Despiegeleer, waar hij een van de beste leerlingen van de klas was (negende op 102). Hij woonde toen in de Bestormstraat 5. Het jaar daarop, in 1875-1876, schreef hij zich in oktober opnieuw in aan de richting Sierkunst (ongetwijfeld Siertekenen),27 en waarschijnlijk werd hij toen ook van het Atheneum gestuurd, 25
21
22 23 24
24
Titel overgenomen van A. Cools en R. Vandendaele, Les croisades de Victor Horta, Brussel, Commission française de la Culture de l’Agglomération de Bruxelles, s.d., p. 11. M., p. 7. M., bijlage 2, p. 281. Ibidem.
26
27
‘Mijn geografische kennis beperkte zich tot toen tot onze grenzen: Oostende, de zee en Engeland, rechts Nederland en links Frankrijk, waarvan de grens zich net als de onze uitstrekte tot aan “Pruisen”, waarvan het volk der “Pruisen” de Fransen had “gevloerd”...’ Ibidem. Alle informatie over de studies aan de Nijverheidsschool is afkomstig uit een onderzoek verricht door Katrien Devynck, archivaris van de huidige school. Hij volgde ook de lessen Kunstkennis van professor Lummen en werd vierentwintigste op achtenvijftig. Volgens het register stapte hij nadien over naar de afdeling Architectuur.
Studietekening, doorsnede van het trappenhuis in een studiehuis te Parijs Deze tekening (80 x 60 cm) behaalde de tweede prijs in de wedstrijd van de tweede en derde architectuurklassen, Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent, 1878 – 1879. Archief van de Academie van Gent, inv. 654
want aan het einde van het schooljaar vinden we hem op 19 mei 1876 aan de Nijverheidsschool, waar hij in het Nederlands de dagcursus Praktische Weefkunde volgde. Een jaar later zat hij er nog en volgde hij er ook scheikunde, natuurkunde en boekhouding in het Frans, wellicht om hem op een directie- en beheersfunctie voor te bereiden. Daar lagen echter zijn interesses niet en hij leek niet te houden van deze school, die hem in een industriële richting duwde, wat hem niet aansprak. In tegenstelling tot Théo Van Rysselberghe of Constant Montald, die er Siertekenen volgden, volgde hij dit vak aan de academie, waar hij liever studeerde. Hij volgde er zelfs wiskunde, waarvoor hij een matige 26 op 80 haalde en bij de laatsten van de klas hoorde. Zo zette hij zijn pionnen uit om zijn ouders te beïnvloeden en aan de academie te mogen studeren: men gaf er toch dezelfde vakken als aan de Nijverheidsschool? In 1877-1878 is er in elk geval geen spoor meer van Horta aan die Nijverheidsschool, terwijl hij eindelijk zijn doel aan de academie had bereikt en was toegelaten tot de afdeling Architectuur, 3e klasse, 2e afdeling. Met andere woorden: de eerste rang. Dat had hij misschien te danken aan Jules Rau, aannemer-architect en een vriend van de familie, die een goed woordje voor hem deed bij zijn ouders: ‘Vermits hij tegen jullie wens in naar de academie gaat, waarom hem er dan niet naartoe sturen mét jullie instemming?’28 Het bleek een overtuigend argument te zijn: Jules Rau nam Horta bij zich in dienst, terwijl die ging studeren aan de afdeling Architectuur van de academie. Later werd Horta zelfs peter van de zoon van Jules Rau, Marcel, een talentrijke beeldhouwer-medailleur die onder meer in 1909 de Prix de Rome voor beeldhouwkunst behaalde. Van Horta kreeg hij de liefde voor architectuur mee, en de drang om het onderricht in de schone kunsten te verbeteren.29 Horta’s toenmalige docent was de heer Verspiegel. Hij was pas zesentwintigste op zesendertig leerlingen, maar op 5 juli 1878 sleepte hij de eerste prijs in de wedstrijd ‘Architectuurelementen’ in de wacht, ex aequo met Jules Van Haute, en kreeg hij zijn allereerste bronzen medaille.30 Hij was toen zeventien. De prijsuitreiking vond plaats op 2 oktober 1878 in de Rotonde van het Paleis – de Aula – van de universiteit. De laureaat was zodanig in de wolken dat hij zich in zijn eigen leeftijd vergiste: ‘Nog maar vijftien,’ schrijft hij in zijn Mémoires, ‘en met de eerste medaille om mijn hals deed ik thuis mijn triomfantelijke intrede!’31 Tegelijk trok hij vaak naar de familiebouwplaats van Beert en Coppieters, waar hij een ruime praktische ervaring opdeed,32 terwijl de school hem de technieken en voorschriften bijbracht. De bewonderaar van de oude ambachtsgilden had eindelijk zijn weg gevonden. In zijn drang om zijn doel te bereiken verwaarloosde hij echter zijn algemene kennis. Zijn resultaten in de wiskunde (professor Verraert) hebben we al vermeld; wat het vak Kunstkennis betreft, bij professor J. Robilus: daar werd hij veertiende op achtennegentig ingeschrevenen. Het jaar daarop, in 1878-1879, nam 28
29
30
31 32
26
Zijn ouders hadden hem daar inderdaad ingeschreven, maar enkel om hem te paaien. Horta citeert Rau in zijn Mémoires en in de marge van zijn tekst, maar in de bevolkingsregisters van de stad Gent is over hem niets te vinden. We hebben de boutade toch willen vermelden vanwege de mooie repliek. Zie Henri Puvrez, ‘Notice sur Marcel Rau’, in Annuaire de l’Académie Royale de Belgique, 1968, pp. 223 e.v. Zie Stadsarchief Gent, Programma der Prijsuitreiking, jaar 1877-1878 en dossier ASK nr. 54, document 105. Idem. De Posteernestraat (de oude Bestormstraat) ligt inderdaad slechts op 1,2 km of ca. 18 minuten te voet van de Godshuizenlaan (de oude Bijlokelaan), de plaats waar zich het bouwterrein van zijn oom bevond. Informatie verschaft door gids Jacques Huys uit Gent via de site van de Gidsenbond Gent, www.gidsenbond-gent.be
hij opnieuw deel aan de wedstrijd van de 2e en 3e klasse Architectuur, als leerling in de 2e klasse, 2e afdeling bij professor Leclerc-Restieaux. Hij behaalde de tweede prijs33 (na François Spilthoorn). Zijn medeleerling Jules Van Haute zat nog in de 3e klasse, 1e afdeling, wat doet vermoeden dat Victor Horta enkele stappen oversloeg – hij had in 1877-1878 een ‘voldoende’ gekregen en het leerlingenregister vermeldt dat hij naar de 1e afdeling over mocht gaan. Hij wilde zijn opleiding zo snel mogelijk laten verlopen en volgde daarom elk jaar slechts twee vakken. Hieruit kunnen we ook besluiten dat hij precies wist wat hij wilde en díe vakken volgde die hem zo snel mogelijk de essentie leerden, zonder op een volledige en evenwichtige opleiding te mikken. Als we de leerlingenlijsten bekijken,34 zien we dat de meeste leerlingen verscheidene vakken heel regelmatig volgden, volgens het normale traject. Aan de academie ontmoette Horta twee leerlingen die schilderkunst volgden en die vrienden en later medewerkers zouden worden: Constant Montald en Théo Van Rysselberghe. Ook zij lieten zich opmerken. Van waar kwam die voorliefde voor de architectuur? Al van jongs af aan speelde Victor met zijn neefjes en nichtjes op de bouwplaats van zijn oom, Pieter Coppieters. Het spoor van deze Gentse aannemer (Bijlokelaan 7) vinden we terug vanaf 1874, het moment dat de jonge Victor zijn onderneming kon beginnen te bezoeken. Daar kreeg hij wellicht onbewust de smaak van zijn toekomstige beroep te pakken. In zijn Mémoires verklaart hij die keuze als een roeping: ‘Door welk mirakel beschikte de knaap van zestien over die intuïtie van het leven, met al zijn verrassende wendingen die de besten doen afwijken van een levensloop die uitsluitend berust op ervaring en onbekende factoren? Ik kan niet anders dan het als volgt verwoorden: zo was het nu eenmaal. Of in fatalistische termen: zo stond het geschreven! Op mijn zestiende had ik over mijn leven beslist, niet om er de afloop van te raden of met het onvoorziene rekening te houden. Ik had beslist over mijn artistieke loopbaan en de banden waarrond die zich zou ontwikkelen, onvermijdelijk en tot in de eeuwigheid... Dat ik over een vroegrijpe besluitvaardigheid beschikte was duidelijk, maar het kwam hoegenaamd niet bij me op te willen weten waar die vandaan kwam.’35 Men heeft in elk geval voortdurend, maar tevergeefs, geprobeerd het kind van een artistieke carrière weg te houden. Zo schreef men hem, toen hij zei dat hij viool wilde leren spelen, in voor de lessen piano, want viool gold als een instrument voor beroepsmuzikanten. Toch stemde zijn vader ermee in dat hij vanaf zijn twaalfde de lessen notenleer volgde aan het conservatorium. Maar met zijn van nature opstandige karakter sprak de kleine Victor er ooit een leraar tegen, en hij werd van school gestuurd. Deze keer tot opluchting van de familie: het gevaar dat hij musicus zou worden, was tenminste geweken! Horta vatte kort samen wat zijn geboortestad Gent hem heeft bijgebracht: ‘Gent leerde me het karakter van zijn monumenten te zien, de academie heeft me geleerd mijn hand en mijn trekpen te gebruiken. Maar veel had het allemaal niet om het lijf.’36 Hij was zich bewust van de beperkingen van het onderwijs en besefte dat leraren alleen maar hun kennis kunnen overdragen. Men moest dus rekenen op ‘de leraar die men tijdens zijn hele leven voor
33
34 35 36
Deze tekeningen werden ons bezorgd door Katia Bellegeer, bibliothecaresse van de Hogeschool Gent, departement Architectuur, Audiovisuele en Beeldende Kunst. Stadsarchief Gent, dossiers ASK 150 tot 154. M., p. 5 M., p. 8.
Studietekening, detail van een zuil met kapiteel Deze tekening (71 x 52 cm) behaalde de eerste prijs in de wedstrijd Architectuurelementen, Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent, 1877 – 1878. Archief van de Academie van Gent, inv. 1725
zichzelf is’.37 Toen hij achttien was, liet Victor Horta zich dan ook graag naar Parijs meetronen door een vriend van Theo Van Gogh, die hem in twee weken de Franse hoofdstad wilde leren kennen. Dat hoefde men hem geen twee keer te zeggen: hij pakte zijn koffers en vertrok.
De leerschool Parijs, 1879 –1880
Waarom wilde de jongeman Horta Gent ineens verlaten? Er moet een bepaalde reden zijn geweest waarom zijn vader hem ertoe aanzette weg te gaan en zijn studies te onderbreken. De familie Horta woonde, zoals gezegd, op nummer 5 van de Bestormstraat. Bijna recht tegenover hen, op nummer 14, woonden de Leroys, een familie van goudborduurders. In 1876 trok een nichtje bij hen in, de ‘jonge, blonde en knappe’ Pauline Heyse, die ook borduurwerkster was. De familie wilde haar beschermen tegen haar brutale vader, een weduwnaar en alcoholicus.38 De jonge Victor werd verliefd op haar, maar hij mocht het huis van de familie Leroy niet binnen. Wellicht maakte de zoon van de al behoorlijk oude schoenmaker met zijn overtalrijke familie geen goede indruk op de borduurwerkers, ook al verhuurde de familie Horta kamers om in haar onderhoud te voorzien...39 Om het meisje, dat toen vijftien moet zijn geweest, wat gunstiger te stemmen, vroeg Horta aan zijn vriend Alphonse Groothaert, die aan poëzie deed, een liefdesverklaring in dichtvorm te schrijven. Dat deed die ook, als een echte Cyrano voor Victor.40 De jonge Pauline smolt en de jongelui ontmoetten elkaar buiten het medeweten van haar ouders. Dat was hoegenaamd niet naar de zin van mevrouw Horta, die haar zoon enkel wilde zien trouwen als hij een diploma op zak had en een eerbaar beroep uitoefende dat hemzelf en zijn naasten een behoorlijk inkomen kon verzekeren. Maar geduld was niet Victors grootste deugd: alles moest voor hem op staande voet gebeuren, hij zag geen obstakels en vertrouwde op zijn eigen kracht en vermogen om zelfs de lastigste situaties aan te kunnen. Toen zijn vader instemde met zijn reis naar Parijs, nam Victor contact op met zijn vriend Alphonse en vroeg hem of hij hem een redingote wilde lenen, samen met de som van 50 frank, om ‘Pauline, van wie ik nog steeds van houd, te ontvoeren, naar Parijs te vluchten en daar te trouwen’. Zijn jeugdvriend willigde zijn eisen in, maar
kennelijk mislukte Victors plan en moest hij Pauline in Gent achterlaten. Dat moet midden 1879 zijn geweest.41 Het verblijf van twee weken duurde uiteindelijk een jaar. Zijn ervaringen in Parijs veranderden de toekomstige architect en overtuigden hem ervan dat hij de juiste keuze had gemaakt. Montmartre, waar hij toen verbleef, was een oord van guinguettes dat werd bezocht door danslustige meiden en al dan niet bekende schilders. Men kan zich voorstellen hoe Victor Horta op Montmartre Auguste Renoir tegenkwam terwijl die aan het schilderen was. Hij maakte het begin van de bouw van de Sacré-Coeurbasiliek van Montmartre mee, een werkstuk van ‘een heel slechte leerling van Viollet-le-Duc: Abadie’42 dat opschudding verwekte bij kunstenaars en ambachtslui.43 De wereldtentoonstelling van 1878, die de weldaden van de nijverheid verheerlijkte, werd op de heuvel van Chaillot gehouden. De Machinegalerij van ingenieur Henri de Dion was er gemaakt van ijzer en glas, nieuwe materialen die al sinds het Crystal Palace in Londen van tuinman en architect Joseph Paxton (1851) de openbare architectuur op haar grondvesten deden daveren. De gedurfde Eiffeltoren verrees pas elf jaar later en riep bij de kunstenaars zo veel weerstand op dat hij daardoor onsterfelijk werd.44 Montmartre beleefde ook de opkomst van het impressionisme. Op architectuurgebied was Parijs een uitzonderlijke galerie van statige bouwwerken en monumentale architectuur die bij de leerling-architect de ambitie aanscherpten om de grootmeesters te evenaren. Het Louvre pronkte met zijn weelderige galerijen in al hun neobarokke pracht. Horta ontdekte ook de Opéra van Charles Garnier, die in 1875 was ingehuldigd, en hij werd er getroffen door de buitensporige aandacht voor het decor, dat hem tegelijk aantrok en afstootte: hij bewonderde het algemene buitenuitzicht maar was diep ontgoocheld over het gebrek aan respect dat sprak uit het programma. Dat wilde de bezoekers een zekere mate van comfort verschaffen maar telde intussen wel 318 blinde en 120 halfblinde plaatsen... Hij vond de trap te groot en de luster anachronistisch. Horta besloot: ‘Als men het niet mooi kan maken, dan maakt men het maar weelderig.’45 Hij keerde wél naar de Opéra terug toen hij het Paleis voor Schone Kunsten met de bekende Henri Le Bœufzaal bouwde, om het ontwerp vanuit akoestisch standpunt te bestuderen. 41
42
37 38 39
40
28
Ibidem. Zie A. Groothaert, op. cit., pp. 115 e.v. Het archief van de Gentse bevolkingsdienst vermeldt inderdaad dat tussen 1867 en 1880 (het overlijden van Pierre Jacques Horta) op het adres Bestormstraat 5 naast de acht gezinsleden ook een tiental huurders woonden, van wie er slechts drie het statuut van dienstbode hadden, zonder bevestiging dat ze bij de familie Horta in dienst waren. Groothaert plaatst deze feiten omstreeks 1874 en Pauline was volgens hem 14 of 15 jaar. Zie op. cit., p. 117. Pauline Heyse werd inderdaad geboren in Gent op 31 december 1860. Zij was de dochter van Constant Théodore Heyse (Gent, 4 februari 1835), bankwerker en vervolgens goudborduurder, en van Prudence Lemmen (Gent, 23 februari 1839), huisvrouw, overleden op 13 januari 1876. De vader hertrouwde op 21 juli van datzelfde jaar, dus moet Pauline bij de familie Leroy zijn aangekomen tussen januari en juli 1876, want Groothaert verwijst naar haar vader als weduwnaar. Pauline was het tweede van vijf kinderen en met haar broer Henri Constant, geboren in 1863, de enige die in leven bleef. (Bron: archief van de bevolkingsdienst van Gent)
43
44
45
Horta beëindigde het ‘academiejaar’ 1878-1879 immers in Gent. Bij gebrek aan informatie uit Parijs over de datum waarop hij in de Franse hoofdstad aankwam, moeten we wel besluiten dat zijn verblijf daar een jaar duurde, en geen anderhalf jaar, zoals Horta zelf beweerde. Hij keerde naar België terug toen hij het overlijden van zijn vader, op 13 juni 1880, vernam. Aan de andere kant vinden we in het bevolkingsregister van Gent een raadselachtige notitie ‘certif.p. Paris’ van 18 februari 1880. Misschien gaat het hier om een ouderlijke toestemming om als minderjarige in het buitenland te mogen verblijven? Paul Abadie (1812-1884) ‘die er niets beters op vond dan de Sacré-Coeur van Montmartre te bouwen door de Saint-Front de Périgueux te imiteren’. Zie Michel Ragon, Histoire de l’architecture et de l’urbanisme modernes, I. Idéologies et pionniers, 1800-1910, Parijs, Casterman, Points-Essais, 1991, pp. 175 en 238. De beschrijving van Horta in Parijs is deels schatplichtig aan de studie Les croisades de Victor Horta van Adrien Cools en Richard Vandendaele. Ik vond ook inspiratie in het uitstekende werk van Michel Ragon, op. cit. De tegenkanting kwam van traditionalistische kunstenaars, de zogenoemde ‘Pompiers’, die zich tegen de nieuwe impressionistische beweging keerden. We vermelden onder meer Ingres, Meissonier en François Coppée, maar ook Gounod, Dumas junior, Leconte de Lisle en de architect van de Parijse Opéra, Charles Garnier. Michel Ragon vertelt in dit verband een sappige anekdote: Guy de Maupassant, de enige van de Modernes die de petitie tegen de bouw van de Eiffeltoren had ondertekend, ging toch geregeld naar het restaurant op de eerste verdieping zodra de toren klaar was. Tegen wie zich daarover verbaasde, zei hij: ‘Het is de enige plaats in Parijs waar ik de toren niet kan zien!’ (Zie M. Ragon, op. cit., p. 232) Zie A. Cools en R. Vandendaele, Les croisades de Victor Horta en ook Victor Horta: l’opéra de Garnier, vier pagina’s handgeschreven notities. (Hortamuseum)
Pauline Heyse, rond 1886 Mémoires, p. 7, fig. 9
Kort na zijn aankomst in Parijs ontmoette Horta Jules Dubuisson, een architect-decorateur en Parijzenaar van geboorte die bij Péquégnot had gestudeerd.46 Hij woonde van 1880 tot 1884, dus ook in de periode waarin Horta met hem omging, op nummer 139 in de boulevard Montparnasse, waar hij op de tweede verdieping een appartement huurde bestaande uit vier kamers met verwarming, een badkamer, een kantoor en een atelier waar de jonge architect wellicht heeft gewerkt.47 Dubuisson kreeg in 1876 de Grand Prix d’Art décoratif en ontwierp de decoratie voor theaters, paleizen en kastelen. Hij diende ook een plafondontwerp in voor de Salon van 1879.48 Horta bleef hij hem werken tot in juni 1880, toen hij vernam dat zijn vader gestorven was en hij naar België terugkeerde. Zijn Parijse ervaring beschrijft hij als volgt: ‘Twee jaren gingen voorbij [na het winnen van zijn bronzen medaille] toen een speling van het lot me in contact bracht met een vriend van de broer van de grote en beroemde schilder Van Gogh. Die vriend woonde in Parijs, maar verbleef nu enige tijd in Gent. […] Hij wilde me Parijs laten zien en mij daar houden, niet voor een vakantie van twee weken maar gedurende anderhalf jaar, want als beginneling mocht ik gaan werken in het atelier van een architect-decorateur, Jules Debuysson [sic], die al snel mijn vriend werd. Montmartre was niet alleen de plaats waar mijn baas en ikzelf woonden, maar ook die van het vermaak dat mijn vrienden me wilden laten ontdekken en delen. Met mijn gedachten nog in Parijs en mijn hart in Gent, maar ook met het idee in het achterhoofd dat een architect slechts hoge toppen kan scheren dankzij officiële bouwwerken, waarvoor hij in eigen land moet verblijven, en wegens de dood van mijn vader, stond ik op een mooie ochtend [juni 1880] opnieuw in Gent, en enkele weken later, toen het verdriet al gemilderd was, in Brussel, dat ik nooit
46
47 48
Ongetwijfeld gaat het om Auguste Péquégnot, ornamentist, landschapsschilder en graveur (Versailles, 1819-Parijs, 1878), die van 1849 tot 1878 aan de Salon deelnam. In 1846 publiceerde hij een Anatomie destinée aux peintres, en in 1853 een Géométrie des Arts. (Zie Bénézit, dl. 8, p. 211.) Informatie verschaft door Christiane Filloles (Archives de Paris). Dit ontwerp draagt het nummer 5498, zie: Salon de 1879. Explication des ouvrages de peinture, sculpture, architecture, gravure et lithographie des artistes vivants, exposés au Palais des Champs-Elysées le 12 mai 1879, 1e editie, Parijs, Imp. Nationale, 1879, 534 p. (Bibliothèque Forney, Parijs.) De overige informatie kreeg ik van de Bibliothèque Historique de la Ville de Paris, dankzij haar conservatrice, Geneviève Madore.
meer zou verlaten...’49 De redenen voor zijn terugkeer zijn duidelijk: naast de dood van zijn vader, en wellicht ook de liefde voor Pauline, was er de ambitie om ‘hoge toppen te scheren’ met ‘officiële bouwwerken’, en dat kon enkel als men zich in zijn eigen land bevond. Ondanks zijn schoonheid bleef Gent een provinciestad, en Horta wilde zich na de dood van zijn vader per se in de Belgische hoofdstad vestigen om er de lessen aan de academie te volgen. Wat had Parijs hem bijgebracht? ‘Het zou overdreven zijn te zeggen dat ik bij mijn baas veel over architectuur geleerd heb,’ gaf hij toe. ‘Maar mijn verblijf in Parijs, mijn wandelingen, mijn bezoeken aan monumenten en musea, zetten de “deuren” van mijn kunstenaarshart wagenwijd open. Geen enkele school had mij enthousiaster voor de architectuur kunnen maken dan het bekijken en interpreteren van monumenten, en die lessen zijn me altijd bijgebleven. Eigenlijk kende ik nog niets.’ En verder: ‘Parijs heeft me enkel het enthousiasme voor de kunst bijgebracht en, meer nog, die enorme drang naar kennis die nodig was om de grote gebouwen te begrijpen die me aantrokken, zoals het licht nachtvlinders aantrekt. Slechts dat. Maar dat “slechts” was enorm veel, want naast bewondering voor mijn kunst ontdekte ik er de drang naar kennis, die men maar kan stillen via de wil om te leren.’50 Met uitspraken als deze gaf de jongeman te kennen dat hij gemeend had er ook zonder studeren te kunnen geraken. Een diploma om toegang te krijgen tot het beroep was toen nog niet vereist. Parijs had hem in elk geval doen beseffen dat scholing en ernstige studies een absolute voorwaarde waren om ooit zijn illustere voorgangers te kunnen evenaren.
49
50
M., p. 7. Horta twijfelt over de spelling van de naam van de vriend die hem had aangenomen: Debuysson, Dubuysson… M., pp. 8 en 9.
29
Terug in het land 1880
Enkele weken na de dood van zijn vader, en met wat spaargeld op zak, vestigde Horta zich in Brussel, in een gemeubileerde kamer (Zuidstraat 83), vlak bij de Academie voor Schone Kunsten. In de wintermaand januari van 1881 liet hij de toen al zwangere Pauline overkomen en leerde het stel de hoofdstad kennen. Horta begon pas aan de academie te studeren op 1 oktober van het jaar na zijn aankomst in Brussel.51 Dat is althans de versie van zijn Mémoires.52 Het bevolkingsregister van het Archief van de Stad Brussel53 vertelt een ander verhaal: Pauline Heyse zou inderdaad op 20 januari 1881 in Brussel zijn gearriveerd,54 maar Victor Horta verhuisde zelf pas in mei van dat jaar.55 Het is goed mogelijk dat hij de feiten wat heeft ‘aangepast’, en het valt overigens moeilijk te begrijpen waarom hij een jaar zou hebben gewacht om zich in te schrijven aan de academie, waar hij niet snel genoeg kon beginnen te studeren. Zoals we gezien hebben, was de familie Leroy in Gent, waar Pauline was opgevangen, fel gekant tegen de idylle tussen Pauline en Victor, wellicht deels wegens de jeugdige leeftijd van het verliefde paar. Toen Pauline in november 1880 zwanger werd, minderjarig en ongehuwd, wilde ze misschien de Leroys, die zo gul voor haar waren geweest, de schande besparen… Tenzij haar weldoeners haar wegens haar gedrag aan de deur hebben gezet? Horta wilde trouwens zijn ouderlijke huis ook zo snel mogelijk verlaten, want zijn moeder wilde niets weten van een vroegtijdig huwelijk. Misschien heeft hij, een beetje laf en met de bedoeling zijn eigen vestiging in Brussel voor te bereiden, Pauline als verkenner vooruitgestuurd en gaf hij haar de opdracht een verblijfplaats te vinden die aan hun schamele inkomen was aangepast en bovendien ook nog eens zo dicht mogelijk lag bij de academie waar hij zo graag wilde gaan studeren? In dat geval zou zíj dus de aankomst van haar verloofde hebben voorbereid, terwijl die laatste in Gent de tijd nam om zijn moeder over zijn toestand als ongehuwde en minderjarige vader in te lichten en haar te overtuigen hen te laten trouwen. Hij verzamelde wellicht ook de bewijzen van zijn povere studies in Gent en de prijzen die hij had behaald om in Brussel het vak Compositie te kunnen volgen, waarbij hij alweer een stap in zijn studies oversloeg. Hij werd inderdaad toegelaten tot de lessen Compositie, 1e sectie, met Félix Laureys als leraar. Victor Horta arriveerde op 11 mei in Brussel en huwde acht dagen later, op 19 mei, met Pauline Heyse. De moeder van de jongeman was afwezig maar had haar schriftelijke toestemming gegeven; de vader van het meisje, weduwnaar Constantin Heyse, was er wel en stemde in met het huwelijk van zijn zeven maanden zwangere dochter.56 Horta bracht zijn getuigen mee: César Beert, aannemer in Gent,57 en Louis Wijnants, bediende in dezelfde stad. Hun dochtertje Marguerite werd nog geen twee maanden later geboren, op 11 juli.58 De ouders woonden toen nog altijd op het 51
52 53 54
55
56
57
58
30
Zie het inschrijvingsregister van de leerlingen van de ARBA van Brussel, deel 68959099, p. 718. Horta heeft het nummer 8704. P. 8. Ref. J 240 (1876-1890), vak 21. Dit gegeven wordt bevestigd door het document in het Stadsarchief Gent met de referentie ‘vol 5/f 240’. In de bevolkingsregisters wordt hij inderdaad vermeld als vertrokken uit Gent op 9 mei 1881, zonder plaats van bestemming. Zie Archief van de Stad Brussel, Huwelijksakte nr. 580, 1881. Constantin Heyse was toen hertrouwd met Aline Deweweire. (Archief van de bevolkingsdienst van Gent) Volgens het Stadsarchief Gent ging het om Jules César Beert, geboren op 3 september 1850, die in 1887 in Rijsel huwde en aannemer was. Geboorteakte nr. 3204, 1881, Archief van de Stad Brussel.
adres Zuidstraat 83,59 en hoewel hij nog niet ingeschreven was voor de architectuurcursus aan de academie, noemde Victor Horta zich toen al architect. De kleine Marguerite stierf toen ze nauwelijks zeven maanden oud was, in de namiddag van 14 februari 1882.60 Vreemd genoeg waren de ouders al gedomicilieerd in de Begijnhofstraat 27a, terwijl ze daar pas op 14 augustus van hetzelfde jaar in het bevolkingsregister voorkomen.61 Wellicht verhuisden ze toen het kind geboren werd, want het jonge paar woonde in een gemeubileerde kamer ‘die een schijn van waardigheid had’, zoals Horta zelf zei.62 In de Begijnhofstraat was er een tweede kamer, maar riant was het er nog lang niet. Ze gingen pas echt op een appartement wonen in 1885, nadat ze waren verhuisd naar de Houtmarkt 8, ‘op tien minuten lopen (zoals ik altijd deed) van het bureau van Balat op de benedenverdieping van het Hôtel de la Liste Civile, Paleizenplein’.63 Men kan zich indenken hoe zwaar het voor de jonge Horta moet zijn geweest om zijn vrouw en (gedurende enkele maanden) zijn baby onderdak te geven en te onderhouden. Zijn moeder, die zich precies wegens het gebrek aan materiële zekerheid tegen het huwelijk had gekant, had misschien geen ongelijk gehad, maar de zoon wilde bewijzen dat hij gelijk had zijn wil door te drijven en rekende op het geld dat zijn vader had nagelaten, op het geluk en vooral op zijn eigen kracht. Hij had al bewezen dat hij zijn enthousiasme kon intomen door zijn geliefde niet te ontvoeren om er in Parijs mee te trouwen,64 maar van verdere toegevingen was geen sprake. Hij had lief en werd bemind, en er zou een kind komen: hij moest voor zowel het kind als de moeder zorgen terwijl hij nog studeerde. Geen nood: ‘Met mijn dubbele verantwoordelijkheid werkte ik tweemaal, driemaal, viermaal zo hard: elke dag werd nu ook aangevuld met een nacht.’65 Horta had, zoals zoveel jongeren in die tijd, de gewoonte om met verscheidene activiteiten tegelijk bezig te zijn: het atheneum overdag, de Nijverheidsschool ’s avonds en ’s zondags, het conservatorium gedurende de rest van de tijd… Théo Van Rysselberghe, Constant Montald, Jules Dewitte en Alphonse Groothaert: ze hadden dit ook allemaal meegemaakt. Uit noodzaak, maar ook en vooral door de ambitie en de plicht om de eisen van het ouderschap te verzoenen met de eigen oogmerken als men arm is. Zo gaf Horta toe dat hij met het oog op de wedstrijd voor de Godecharleprijs van 1884 buiten de kantooruren en ook ’s nachts aan zijn ontwerp werkte, want hij sliep nooit meer dan drie tot vier uur.66 Dat was trouwens de reden waarom er echtelijke problemen zouden opduiken. Nooit zou hij echter zijn studies en het beroep dat hij had gekozen opgeven om zijn nieuwe verantwoordelijkheid als echtgenoot en vader op te nemen: de gedachte kwam gewoon bij hem niet op. Wel aanvaardde hij op voorhand alle opofferingen en alles wat nodig zou blijken om zijn gezin te onderhouden. Had hij niet aan zijn moeder en zijn schoonvader beloofd om ‘met de auto te rijden zodra de eerste materiële problemen overwonnen waren’?67 Hij kon niet vermoeden dat, ondanks zijn energie en doorzettings vermogen, de magere jaren langer dan tien jaar zouden duren. 59
60 61
62 63 64 65 66 67
Op sommige archiefdocumenten staat nr. 73, als gevolg van de nieuwe nummering vanaf 1890. Overlijdensakte nr. 669, 1882, Archief van de Stad Brussel. Zie Register M, folio 1684: ze waren er ingeschreven van 14 augustus 1882 tot 19 november 1885. M., p. 18. Ibidem. Zie Groothaert, op. cit., p. 119. M., p. 9. M., p. 12. M., p. 17.
Hoofdstuk 3
Elf magere jaren 1881–1892
De echte studies Horta schreef zich op 1 oktober 1881 in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel. Hij was een medeleerling van onder meer Paul Jaspar, Paul Saintenoy en Paul Hankar,68 andere belangrijke figuren uit de latere art nouveau. We moeten hopen dat de academie toen de problemen had opgelost die een zekere PR vier jaar eerder in L’Émulation aan de kaak had gesteld: hij bestempelde haar als een ‘logge machine, complex en ouderwets, klassiek en routineus’, met ‘barokke programma’s’.69 De criticus richtte zijn pijlen in de eerste plaats op de cursussen in de compositieklas (bouw, archeologie, esthetica en sierkunst) en laakte vooral het te beperkte aantal lessen, wat tot een bedenkelijke kennisverwerving leidde, en de schaarse lessen die alleen voor de architecten bestemd waren; de meeste cursussen waren immers gemeenschappelijk met de schilders en de beeldhouwers (zoals archeologie en esthetica). Tot slot eiste hij nieuwe vakken (landmeetkunde, waterpassing, toegepaste fysica, lavis en aquarel…) en vooral een andere onderwijsmethode die de nadruk legde op de kwaliteiten die bij de leerling moesten worden ontwikkeld, veeleer dan hun de ideeën van de leraar op te dringen (wat elk talent afvlakte en elke originaliteit in de kiem smoorde). Volgens hem moest men de leerlingen zelfs laten werken zonder ooit een oordeel te vellen of te corrigeren. Hij zweeg dan nog over het absenteïsme van de docenten, waardoor de leerlingen vaak aan hun lot werden overgelaten. Volgens Paul Jaspar was dit het geval met leraar Laureys (compositie), wiens jaar hij als verloren tijd beschouwde,70 en voor de leraar sierkunst, die de leerlingen enkel het aanwezigheidsregister liet tekenen en hen een opdracht gaf zonder verdere uitleg. Daarbij kwam dat wie aan de academie afstudeerde, geen enkele notie had van hoe je een kostenraming of een bestek moest opstel-
len, of van handelscorrespondentie, of van de voorschriften en gebruiken van het land… Het échte onderricht zat hem in de hulp die de leerlingen elkaar onderling boden, in de rol die begaafde medeleerlingen als Hankar, Horta (twee doorduwers) of Saintenoy speelden,71 in de ateliers waar de kandidaat-architecten werkten en die een echte praktijkschool waren parallel aan het officiële onderricht (Beyaert voor Hankar, Balat voor Horta…) en, tot slot, in de deelname aan wedstrijden. Hoewel die volgens de anonieme criticus van L’Émulation volledig werden vervalst door het gesjoemel van sommige deelnemers die hun ontwerp tegen betaling door de meest begaafden lieten uitvoeren of erin slaagden een ontwerp te laten aannemen dat alleen maar werd afgewerkt in het vertrek waarin de kandidaten in afzondering werkten, wat twijfels deed rijzen over het talent en de kennis van de deelnemers. Te oordelen naar de vele jaarlijkse concours waaraan Horta deelnam, lijkt hij de weg van de wedstrijden te hebben gekozen om zijn kunst en zijn capaciteiten te testen. Volgens het register der processen-verbaal van de wedstrijden (1873-1884) schreef hij zich immers al op 25 oktober 1881 in voor de wedstrijd van de 1e klasse Architectuur. Het ging om de zogenoemde ‘plaatswedstrijd’, die de leerlingen van een atelier rangschikte en hun op basis daarvan het recht gaf hun plek te kiezen, doorgaans die aan het raam, waar de lichtinval beter was.72 Het onderwerp van deze eerste wedstrijd was een instituut voor nijverheidskunst.73 Horta viel buiten de prijzen. Zes maanden later nam hij deel aan de wedstrijd Archeologie, hogere graad, met als onderwerp een kapel in hoge gotiek. Deze keer won hij de eerste prijs. Het jaar daarop nam hij deel aan de wedstrijd voor de plaatsen van de 1e klasse Architectuur, waarin achttien kandidaten het strijdperk betraden. Nu was het onderwerp een herenhuis voor de vakcentrale voor kunsten, handel en nijverheid van een grote stad, met een school voor sierkunst 71
68
69 70
Paul Saintenoy was van 1882 tot 1885 ingeschreven onder stamboeknummer 8992, zijn hoogste plaats in de architectuurklas was de vijfde; Paul Hankar bezocht de academie met tussenposen tussen 1873 en 1884 (van 1873 tot 1875, van 1876 tot 1877, 1878 tot 1880 en 1882 tot 1884), in de architectuur behaalde hij plaatsen van de zevende tot de negentiende. Jules Brunfaut was ingeschreven van 1873 tot 1879. Jules Rau, die Horta ertoe aanzette voor architectuur te kiezen, studeerde er in 1873-1874 (waar hij tekenen naar antiek model volgde) en opnieuw van 1877 tot 1881 (in de cursus architectuur) met stamboeknummer 6601. Hij verliet de academie met de Grote Prijs Architectuur toen Horta aankwam. Vincent Van Gogh was er slechts één academisch jaar ingeschreven, 1880-1881, in de cursus tekenen naar antiek model, waar hij slechts de tweeëntwintigste plaats behaalde. Zie L’Émulation, 1877, kol. 47-48, nr. 9, kol. 58-59 en kol. 71-72. Zie Paul Jaspar, L’architecte liégeois Paul Jaspar, onuitgegeven manuscript, AAM, pp. 79 e.v.
72
73
Moeten we François Loyer geloven wanneer die stelt dat ‘deze goede ateliersfeer later verdween, toen Horta een officiële carrière begon die werd gekenmerkt door het jagen op eretitels; hij keerde zijn oude kameraden de rug toe en gebruikte de academische steun van zijn meester Alphonse Balat om onderscheidingen in de wacht te slepen – met name de Godecharleprijs in 1884.’? Dit gedrag werd in elk geval ook gelaakt door zijn vroegere kameraad Alphonse Groothaert. Volgens Maxime Brunfaut (in een gesprek met Francis Metzger) paste Horta dit principe ook toe in zijn eigen bureau en maakte hij enkel van elektrisch licht gebruik wanneer hij echt niets meer kon zien, wat hem de reputatie opleverde ‘vrekkig’ te zijn. Ondanks grondig onderzoek aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel hebben we geen tekeningen van Horta teruggevonden die bij deze verschillende wedstrijden horen. Deze rampzalige toestand – het gaat hier om een van de grootste architecten van het land – valt te verklaren door de ingrijpende bezuinigingen waarvan het archief het slachtoffer lijkt te zijn geweest. Mijn dank aan M. Mayer voor zijn gewaardeerde hulp bij opzoekingen die soms veelbelovend leken.
31
onder bescherming van die centrale. De kandidaten moesten het gebouw ontwerpen en het plan leveren voor de bel-etage (de lokalen van de vakcentrale), de hoofdgevel en de doorsnede loodrecht op die gevel, op schaal 0,02. Ze mochten geen contact hebben met de buitenwereld en zich niet laten bijstaan door personen die niets met de lessen te maken hadden. De leraar was Félix Laureys. Horta behaalde de tweede prijs, ex aequo met een zekere Van Lateghem en na ene Cnudde. Twee maanden later was Horta opnieuw een van de tien deelnemers aan de compositiewedstrijd voor siertekenen (hogere graad). Het onderwerp was het ontwerp van een lessenaar die uitmondde in een arend met gespreide vleugels, een symbool van de ziel die zich naar God opricht. Op de voet moesten de vier evangelisten door symbolische figuren worden voorgesteld. De opgelegde stijl was de zestiende-eeuwse Italiaanse renaissance. Horta behaalde de tweede prijs, na Fumière en Vopelin. Nog in datzelfde jaar nam hij deel aan een archeologieproef, samen met negenentwintig andere leerlingen. Het onderwerp was een plan, een gevel en een dwarsdoorsnede van een renaissancekerk in jezuïetenstijl, of een fries uit dezelfde periode. Hij kreeg de eerste en enige prijs van deze wedstrijd. In januari 1884 was hij een van de eenentwintig deelnemers aan de wedstrijd voor de plaatsen van de 1e klasse Architectuur. Nu moest een administratief gebouw voor bruggen en wegen worden ontworpen, met een hoofdgebouw opgesplitst in vier afdelingen voor de dienst Openbare Werken voor wegen en kanalen van twee provincies, met een handelspost en civiele gebouwen. De oppervlakte van het terrein mocht niet groter zijn dan 8000 vierkante meter. De kandidaten moest de schetsen indienen: plan, hoofdgevel, doorsnede en ontwerptekeningen. Horta kreeg de eerste grote prijs, samen met de gouden medaille. Nog in datzelfde jaar nam hij ook deel aan de prijs van de compositieklas voor siertekenen met de schets van een menora voor het tabernakel van een synagoge. Er golden strenge voorschriften: het moest gaan om zuiver, met de hamer bewerkt goud, het licht moest komen van wieken gedrenkt in olijfolie, de stijl moest de zestiende-eeuwse Florentijnse renaissance zijn. De naam Horta komt niet voor onder de gelauwerde leerlingen. Wellicht volstond het voor hem de gouden medaille te hebben behaald die toegang verschafte tot zowel het beroep als de volgende driejaarlijkse wedstrijd, die was voorbehouden voor de medaillewinnaars van de academie. Die wedstrijd vond plaats op 7 mei. Horta nam eraan deel samen met negen medeleerlingen. Ze moesten de eerste verdieping ontwerpen van een provinciehuis aan een openbaar plein. De gevel moest een monumentaal karakter hebben en de oppervlakte mocht niet groter zijn dan 13.000 vierkante meter, inclusief een binnenplaats en een tuin. Ze moesten het plan van de benedenverdieping, de verdieping en de hoofdgevel aanleveren, naast een doorsnede. Hubrecht won de prijs.74 Horta deed drie jaar later nog eens mee en behaalde toen de eerste prijs. Het was de bekroning van zijn academiestudies. Eerder, in 1880-1881, volgde Vincent Van Gogh de cursus tekenen naar antiek model. Hij woonde toen Zuidlaan 72 (nu nummer 88) en was ingeschreven onder stamboeknummer 8488.75 74 75
32
Zie L’Emulation, 1885, pl. 26 en 27. Dit wordt bevestigd in een brief aan zijn broer Theo (Vincent Van Gogh. De Brieven, Brussel, Mercatorfonds, 2009). Deze bron en het register van de academie bevestigen dat Vincent Van Gogh zich van 15 oktober 1880 tot 12 april 1881 in Brussel bevond en er de academie bezocht.
Hij behaalde slechts een tweeëntwintigste plaats in een wedstrijd tekenen naar een torso en naar fragmenten uit de oudheid. In datzelfde jaar volgde Théo Van Rysselberghe de lessen tekenen naar de natuur (stamboeknummer 8489). Hij behaalde slechts de vijfentwintigste plaats en studeerde, wellicht wegens deze povere prestatie, maar korte tijd aan de academie.
De drang om te bouwen: ontwerp voor een café-concert 1883 –1884
Brussel, Adolphe Maxlaan
Horta had zijn studies nog niet voltooid toen hij de plannen tekende voor een café-concert aan de Noordlaan, de huidige Adolphe Maxlaan.76 Hij rept nergens van dit onuitgevoerde werk, en we weten niet hoe hij kennis had gemaakt met de opdrachtgever, Alfred Taman, ‘leverancier van ZKH de Graaf van Vlaanderen’. De signatuur op de plannen is nog niet zijn latere signatuur, maar er spreekt wel al zelfverzekerdheid uit. De tweeëntwintigjarige student stelde meteen de voorschriften van de klassieke bouwstijlen van de academie ter discussie en zocht zijn weg in een eclectische stijl. De gevel wordt in de hoogte in tweeën opgedeeld met onderaan een plint in blauwe hardsteen en een grote toegangsdeur met vijf fijne zuilen onder een ellipsvormige boog, maar met lichtjes inspringende uiteinden. Vernieuwend is dat er zich in die boog een tweede, kleinere boog bevindt waaruit vier stralen vertrekken, met centraal een standbeeld. Aan weerszijden zijn er twee smallere, hoge muuropeningen onder een romaanse boog, ook versierd met een middenstuk en twee stralen. De kapitelen van drie colonetten van hetzelfde type monden uit in een bredere schacht die op de lijst aansluit. De muur van dit gedeelte wordt geritmeerd door regelmatige horizontale lijnen en een rechthoekig siermotief achter de boog van de grote muuropening. Het bovenste gedeelte, in Italiaanse renaissancestijl, wordt bekroond door een zware kroonlijst die de horizontale lijnen beklemtoont; centraal prijkt de naam ‘Eldorado’ omgeven door twee stenen Franse balkons met peervormige spijlen. Zware gekoppelde zuilen omsluiten links en rechts een grote lege ruimte en zomen twee rechtlijnige vensters af. De zuilen zijn gebogen, de voet is romaans geïnspireerd en de schacht is voor een klein deel geribd, onder een kapiteel met licht reliëf. Het geheel wordt bekroond door een paneel met abstracte versieringen, nog een brede kroonlijst, en een stenen balustrade onderbroken door twee sokkels op twee centrale zuilen met daarop het standbeeld van een vrouw. Alle buitenste zuilen zijn smaller, wat het geheel lichter maakt. Het dak is plat. De jonge architect heeft het horizontale karakter duidelijk willen benadrukken door middel van talrijke sierlijsten. Het profiel laat het gebruik van ijzer zien waarop de verdieping rust, en een meer dan twee meter brede luifel, geschraagd door spiraalvormige ijzers en overkapt door een ijzeren en glazen structuur. Het café is ontworpen als een grote, volledig open ruimte zonder muren, met zuilen die de verdieping schragen en de laterale galerijen die men bereikt via trappen aan de voor- en de achterkant. Aan de twee zijkanten van het café loopt een hoge galerij. Achteraan bevindt zich de woning van Alfred Taman, afgescheiden
76
We danken deze ontdekking aan de auteurs van Bouwen door de eeuwen heen in Brussel, Brussel, Vijfhoek, dl. 1B, 1993, p. 457.
Ontwerp voor een cafĂŠ-concert Plan van de benedenverdieping, lengtedoorsnede en opstand van de hoofdgevel. Brussel, asb, OW 18130
van het café-concert door een binnenplaats met een onregelmatige vorm als gevolg van de plaatsing van de trappen. De plannen werden getekend op 19 december 1883 maar werden afgewezen door de stad Brussel, die een binnenplaats eiste die een vijfde van het terrein innam. Horta reviseerde zijn plannen om de binnenplaats te vergroten. Daartoe leverde hij het plan van de aanpalende woning aan, wat de situatie nog verergerde: de stad nam deze nieuwe oppervlakte op in de berekening van de reglementaire afmetingen van de binnenplaats. Ondertussen voerde Alfred Taman een wijziging van de gevel door en verwijderde hij het hele gedeelte boven het hoofdgebouw, want ‘hij zag er het nut niet van in’, en de verwijdering ‘zal geenszins het uitzicht van de gevel aantasten’. In werkelijkheid wilde hij het hele tweede gedeelte van het gebouw verwijderen en het dak rechtstreeks laten aansluiten op de eerste kroonlijst, wat de hoogte van 13,24 meter tot 7 meter terug zou brengen. Dat was gerekend buiten de jonge architect, die uiteraard niet was opgezet met deze ingreep van de opdrachtgever. In januari 1884 diende Horta een nieuw plan in, met een ruimere binnenplaats, maar de stad bleef de vergunning weigeren, nu op grond van onvoldoende hygiëne. Taman informeerde de bevoegde diensten dat het onmogelijk was zijn plan uit te voeren als werd geëist dat de binnenplaats een vijfde van de oppervlakte van het terrein besloeg: ‘Gelieve op te merken dat het hele gebouw, behalve ter hoogte van de hoofdgevel, zich slechts zeven meter77 boven het niveau van de laan bevindt en dat het terras dat het dak van de zaal vormt, mijn huidige tuin qua oppervlakte zou vervangen.’ De stad bleef weigeren, hoewel men openstond voor andere plannen die de naleving van de hygiënevoorschriften zouden waarborgen. Horta diende een nieuw ontwerp in dat het gebouw een gebogen achterzijde gaf, wat voor de binnenplaats een winst van enkele meters opleverde: de trap links, die naar de kelderverdieping leidde, nam een deel van de zaal in, maar de trap die naar de galerijen leidde bleef de ruimte van de binnenplaats rechts beperken. Omdat die nog altijd maar een vijftiende van de totale oppervlakte besloeg, weigerde de stad op 12 februari 1884 opnieuw de bouwvergunning. Taman was de hele zaak beu en verkocht zijn terrein (een oude tuin) aan Lobel Michiels, die op 26 maart 1884 op zijn beurt een bouwaanvraag voor een herberg indiende. Hij stond voor hetzelfde probleem van de oppervlakte van de binnenplaats, die slechts een tiende van de totale oppervlakte besloeg. Toch keurde de stad de bouwvergunning nu wel goed, met afwijkingen en beperkingen. Karel Buls, de toenmalige burgemeester van Brussel, begreep het niet: ‘Is het juist dat aan de heer Delobel [sic] is toegestaan wat is geweigerd aan de heer Taman?’ De inspecteur vatte de situatie samen: de binnenplaats die Taman had ontworpen, besloeg slechts een vijftiende van de oppervlakte, in het ontwerp van Lobel was dat een elfde, en na het negatieve advies ontwierp hij nieuwe plannen waarin de binnenplaats nog maar een achtste van de oppervlakte innam. Het probleem werd voorgelegd aan het college, dat de plannen op 10 juli 1884 goedkeurde. Taman deed zijn beklag: de vergunning was gebaseerd op de afmetingen van zijn eigen binnenplaats, die slechts 15 vierkante meter besloeg en geen 25, zoals aangegeven; de bebouwing bereikte maar een hoogte van 7 meter, 77
34
Het dossier (asb OW 18.130) bevat plannen van Horta met andere afmetingen: een gevellengte van 9,87 meter en een hoogte van 13,24 meter langs de laan. De plannen omvatten een benedenverdieping, een tussenverdieping en een eerste verdieping. De zijgalerijen zijn breder dan 6 meter.
terwijl de constructie van de heer Lobel drie verdiepingen en een tussenverdieping omvatte; daarenboven zou het gebouw bewoond worden (wat niet het geval was in zijn ontwerp), en tot slot zou het terras dat Horta had getekend, meer lucht hebben gegeven dan het plan dat Lobel indiende. De stad legde deze bezwaren naast zich neer en verleende de bouwvergunning toch aan Lobel. Het is jammer dat Horta zijn ontwerp niet heeft kunnen verwezenlijken, want het zou interessant zijn geweest, alleen al door de afwerking in eclectische stijl. Zijn stilzwijgen over dit onderwerp wordt wellicht verklaard door dit aspect van het project, want de huizen in Gent die hij twee jaar later bouwde, leggen een vernieuwend karakter aan de dag dat in dit café-concert nog ontbrak. Maar het ontwerp gaf blijk van een esthetische bekommernis en de wil om stijlen te herinterpreteren. Dat zou hebben aangetoond hoe de jonge student gebruikmaakte van alles wat hij recent had verworven en hoe hij ernaar streefde ook in een privégebouw monumentaliteit te integreren.
Horta bij Alphonse Balat 1884, 1886 –?, 1890 –1892
‘Wat ik verschuldigd ben, ben ik verschuldigd aan de zuiverste der klassieken (en aan de meest persoonlijke), Alphonse Balat.’ [Testament van Victor Horta, 7 februari 1944]
Alphonse Balat78 werd in 1819 in de streek van Namen geboren als zoon van de baas van een marmergroeve die voor hem een toekomst in de beeldhouwkunst zag. De jonge Alphonse studeerde aan de academies van Antwerpen en Namen, en liep in 1839-1840 stage in Parijs. Toen hij zijn carrière begon, probeerden de architecten met alle middelen aan de routine van het academisme te ontsnappen en hun kunst te vernieuwen. Sommigen gingen op zoek naar ideeën in het buitenland (Frankrijk, Oostenrijk, Italië…), anderen verkenden de lokale geschiedenis (wat bijvoorbeeld uitmondde in de Vlaamse renaissancestijl), nog anderen versmolten en gebruikten de verschillende stijlen. Zo schiepen ze het eclecticisme dat de architectuur tot aan het einde van de eeuw zou kenmerken. Balat werd beïnvloed door de Franse klassieke school, die een terugkeer naar de oudheid voorstond. Zijn talent maakte van hem de architect van de Waalse adel, en uiteindelijk ook van het vorstenhuis. Deze keuze verplichtte hem ertoe boven zijn eigen tijd uit te stijgen en te mikken op een onpersoonlijke, universele en eeuwige kunst die buiten de tijd stond, en ook zichzelf weg te cijferen om de weg vrij te maken voor volmaakte vormen. Dat doel bereikte hij door de beginselen van de klassieke kunst toe te passen, door elementen te ontlenen overal waar schoonheid en harmonie hun sporen al hadden verdiend, door de schilderkunst en de beeldhouwkunst opnieuw een rol te geven in de monumentale kunst, door de antieke bouwordes maximaal uit te zuiveren en door de beginselen van de architecturale compositie tot hun soberste vorm te vereenvoudigen. Aan het einde van zijn carrière had Balat alle bouworden en stijlen overboord gegooid en een architectuur ontwikkeld die, door haar streven naar formele perfectie, volgens hem als enige in staat was grandeur uit te drukken. Hij alleen sloeg deze weg 78
Zie over de architect van de koning Jules Clément, Alphonse Balat, architecte du roi (1819-1895), Brussel, Koninklijke Academie van België, Klasse der Schone Kunsten, Verhandelingen, deel X, aflevering 3, 1955, pp. 3-70.
Alphonse Balat, de Koninklijke Serres van Laken De bouwplaats van de grote wintertuin, 2 september 1875. Elsene, SociĂŠtĂŠ belge de Photographie, S.III 100752 plano
Alphonse Balat, de Koninklijke Serres van Laken Opbouw van de wintertuin, met onderaan op de foto vermoedelijk Balat. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Archief van het Koninklijk Paleis
met succes in. Zijn laatste werken bepleitten een terugkeer naar de Griekse bouwordes (de wintertuin van Laken en het ontwerp voor een Pantheon). Hij had de fletse en flauwe mengelingen van stijlen aan de kant geschoven en de klassieke kunst nieuw leven ingeblazen, in een poging om de zesde bouworde uit te vinden: die van de absolute functionele schoonheid. Op aanbeveling van architect Ernest Allard ging Horta vanaf 1883 bij Alphonse Balat als stagiair aan de slag. Toen studeerde hij nog aan de Academie voor Schone Kunsten van Brussel. Kort nadien werd hij ook toegelaten als werkend lid van de Société centrale d’Architecture de Belgique.79 Balat bevond zich toen op het hoogtepunt van zijn kunnen. Nadat hij eind 1884 de Godecharleprijs had gewonnen die hem vanaf begin 1885 tot reizen verplichtte, verliet Horta Balat, maar hij keerde naar diens atelier terug in 1886, nadat hij drie huizen had gebouwd in Gent en er een nieuw huis bij hem was besteld. Horta’s bewondering voor de architect van de koning staat buiten kijf: nog in zijn testament staat Balat vooraan.80 Volgens hem onderscheidde het werk van Balat zich duidelijk van dat van de andere klassieken: ‘[Zijn oeuvre] volgde dezelfde regels als dat van Suys en Cluysenaar, maar het verschilde er ook wezenlijk van, want hun werken droegen het stempel van hun tijd, 1830, zoals de schilderkunst de invloed van Ingres onderging. Balat introduceerde de principes van de zichtbare constructie met gebruik van Belgische materialen – Gobertange, blauwe hardsteen – waarvan het “armoedige” aspect werd gecompenseerd door het gebruik van 79
80
36
Zie L’Emulation, 1882, kol. 48: toelating van Horta als werkend lid, samen met Van Dorsel en een zekere Coppieters, architect in Antwerpen. Er wordt geen precieze datum vermeld, maar er is sprake van de ‘laatste zitting’, wat december 1882 zou betekenen, daar het om het achtste jaar gaat. De nummers van dat jaar hebben betrekking op 1882 en 1883 zonder onderscheid, maar we kunnen ervan uitgaan dat Horta tot zijn laatste studiejaar heeft gewacht om zich bij de Société in te schrijven. Op 7 december 1894 werd hij tot voorzitter verkozen. Testament van 7 februari 1944. Horta vraagt er ook te worden verast en bijgezet in een columbarium of een monument ‘dat het belang weerspiegelt van de actieve rol die ik tijdens mijn leven zal hebben gespeeld’.
gepolijst graniet, marmer en brons voor die elementen waar enkel dat materiaal voor geschikt was. Meteen was hij erin geslaagd een probleem op te lossen, iets wat velen lijken te vergeten.’81 Hij erkende ook dat hij aan de architect de ontplooiing te danken had van kwaliteiten die bij hem nog maar in de kiem aanwezig waren, net als de kennis van het ‘echt klassieke’, waaruit belangrijke lessen en nieuwe voordelen konden worden getrokken. Het waren die lessen die hij toepaste in het ontwerp van een parlement voor de Godecharleprijs, waarvan hij in 1884 de eerste laureaat Architectuur werd: ‘Een afgewerkte en opmerkelijk precieze tekening, een zoeken naar stijl en verhouding in de keuze van de Ionische bouworde die de gevel overheerst, de toepassing van een monumentaal plan op de doorsneden en de gevels.’82 Deze erkenningsdrang ten opzichte van de meester vloeide ongetwijfeld voort uit het feit dat Balat Horta ertoe had aangezet aan de wedstrijd deel te nemen. Maar ondanks zijn bewondering en zijn pogingen om zich de ontwerpkunst van de klassieke architect eigen te maken, kwam de leerling uit voor zijn ontgoocheling over het resultaat: ‘Wat voor zin had het een volledig nieuw plan te ontwerpen als we slechts opstanden maakten waarvan de principes reeds alom bekend waren?’ Horta beschrijft graag de verontwaardiging van zijn meester over een van zijn schetsen van een boog: ‘Wat? U durft profielen uit te vinden terwijl u zoveel mooie voorbeelden uit het verleden te uwer beschikking hebt?’83 Onder de indruk van dergelijke reacties hield Horta de bouw van de drie Gentse huizen voor Balat verborgen, uit vrees voor diens kritiek, en hij wees een aanbod voor een gebouw af om zijn eigen ambities niet te hoeven verraden. ‘Hij durfde nooit van de conventionele vormen af te stappen,’ zei hij over zijn meester, hoewel hij toegaf dat wanneer Balat 81
82
83
M, p. 11. Horta werkte onder meer mee aan de bouw van de Koninklijke Serres van Laken en ontdekte op die manier het gecombineerde gebruik van ijzer en glas. Zie M., p. 12. De beoordeling van de tekening van Victor Horta door Valère Dumortier, voorzitter van de Société centrale d’Architecture de Belgique (L’Emulation, 1884, kol. 110-111), is bijzonder lovend. Dit gebeurde naar aanleiding van de bouw van de sokkel voor het Van Duysemonument in Dendermonde (1892).