21 minute read

Twee eeuwen Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst

Twee eeuwen Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst

Op en rond het landgoed Den Alerdinck (II) te Laag Zuthem

In de geschiedenis van Overijssel komen de namen van de families van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst regelmatig voorbij: als bestuurders op tal van terreinen, als bezitters en bewoners van belangrijke goederen, als beheerders van land en landschap. Ook hun activiteiten in relatie tot de rooms-katholieke kerk en het Koninklijk Huis vallen in het oog. De beide families geraakten in 1875 aan elkaar verwant. De naam Van Voorst tot Voorst is sindsdien verbonden met het landgoed dat in 1797 in bezit was gekomen van B.J. van Sonsbeeck. In 1868 kreeg het de naam Den Alerdinck II. Ook het verzekeringsbedrijf van de 'Overijsselsche van 1809', dat B.J. van Sonsbeeck in 1809 had opgericht, kwam in handen van de familie Van Voorst tot Voorst. De havezate Den Alerdinck ging in 1868 over in andere handen en is sindsdien nog enkele keren van eigenaar gewisseld.

Mr. Herman van Sonsbeeck (1796-1865).

In 1797 kocht Bernardus Josephus van Sonsbeeck ‘het goed den Alerdinck met ‘t Boeren Erve losse landerijen, bomen en verdere houtgewaschen’ voor de prijs van 16.125 gulden van ‘de erfgenamen Voërst’, dat wil zeggen D.F. van Voorst tot Bergentheim. Het goed Den Alerdinck, waarvan de eerste vermelding dateert van vóór 1427, kwam in 1819 door een wijziging van de gemeentegrens binnen Heino te liggen. Na de dood van Bernardus Josephus, controleur der directe belastingen te Zwolle, vererfde het landgoed met de havezate in 1858 op zijn enige zoon mr. Herman van Sonsbeeck. Na diens dood kwamen de bezittingen in 1865 in handen van mr. Bernard Jozef Balthasar van Sonsbeeck. Zo vererfde het goed in drie achtereenvolgende generaties van vader op zoon.

Den Alerdinck II

De havezate Den Alerdinck werd met een klein gedeelte van de bijbehorende landerijen in 1868 verkocht aan Coenraad Willem baron van Dedem te Zwolle. Het grootste deel van het landgoed evenwel, ongeveer 160 hectare, bleef in handen van de familie Van Sonsbeeck en kreeg de naam Den Alerdinck (II). Dit gedeelte kwam in 1875 aan een dochter van B.J.B: Pauline Frederique Elisabeth Marie van Sonsbeeck. Pauline huwde in datzelfde jaar met Joan Maria baron van Voorst tot Voorst, die het beheer van de bezittingen van zijn vrouw ter hand nam. In 1939 ging het landgoed over naar hun jongste zoon mr. Godfried Roderic baron van Voorst tot Voorst, die in 1967 overleed. Daarna was er tot 1979 sprake van een onverdeelde boedel en werd het landgoed beheerd door een rentmeesterskantoor. Bij de verdeling van verschillende grondbezittingen tussen de dochter en de beide zoons van G.R. verkreeg de oudste zoon, Roderic Paul Marie baron van Voorst tot Voorst, 106 hectare grond en vijf pachtboerderijen op Den Alerdinck II. Het werd in 1970 hergerangschikt onder de Natuurschoonwet. Door enkele uitbreidingen is het landgoed thans 120 hectare groot en telt het zeven boerderijen: Ganzepan Hoeve, Roderic’s Hoeve, Pauline’s Hoeve, Joan’s Hoeve, Godfried’s Hoeve, Kolkhof Hoeve en Eileuver Hoeve. De voormalige woning ‘t Solenspijker wordt binnenkort herbouwd. Om verdere versnippering van zijn bezit te voorkomen, richtte R.P.M. baron van Voorst tot Voorst in 1987 de B.V. Landgoed Den Alerdinck II op, met als statutaire hoofddoelstelling: duurzame instandhouding. De aandelen werden verdeeld onder zijn drie kinderen. Anno 2012 wordt de directie van de besloten vennootschap gevoerd door de dochter Marie-Pauline Sophie Hooft Graafland en haar beide broers Godfried Roderic Marie en Seger Emmanuel, vertegenwoordigers van de vierde generatie Van Voorst tot Voorst op Den Alerdinck, en twee plaatsvervangend directeuren, H.H. van der Lof en Alexander Roderic Antoine Marie baron van Voorst tot Voorst, een zoon van G.R.M.

Landschap

Gedurende twee eeuwen fungeerden Den Alerdinck en Den Alerdinck (II) als een plaats waar verschillende leden van de families woonden, werkten en ontspanning zochten. In de loop van die tijd veranderde het landgoed verschillende keren van aanzien. Zo werden in de eerste helft van de negentiende eeuw de tuin en het park bij de havezate in Engelse stijl ingericht door de landschapsarchitecten Zocher. Opvallend is ook de 3.6 kilometer lange dijk die Bernardus Josephus van Sonsbeeck tussen 1825 en 1830 liet aanleggen, om zijn landgoed te beschermen tegen de invloed van de Zuiderzee. De directe aanleiding voor de aanleg vormde de grote overstromingsramp van 1825, waarbij meer dan driehonderd mensen in Noord-West Overijssel het leven verloren. Tot 1895 was de bescherming van de dijk inderdaad noodzakelijk. Precies een eeuw later werd de zeedijk zélf beschermd. Sinds 1995 heeft die, mede dankzij de inspanningen van de Bond Heemschut, namelijk de status van provinciaal monument. Evenals het ongeveer zeven kilometer lange lanenstelsel is de dijk dan ook van cultuurhistorisch belang. Ook elementen van natuur en landschap, zoals de eeuwenoude hakhoutcultuur, de houtwallen, de kikkerpoelen, de biotoop-stroken en de fauna-akkers zijn op Den Alerdinck (II) ruimschoots aanwezig en zorgen voor een rijke en gevarieerde flora en fauna. Het jachtbeleid is gericht op een natuurlijk evenwicht. De hoofdfuncties van het landgoed zijn wonen, extensieve landbouw, bosbouw en recreatief medegebruik. Verblijfsrecreatie komt niet voor. Als provinciale pilot ‘Rood-voor-Groen op bestaande landgoederen’ ondergaat het landgoed grote veranderingen. Ruim 2.800 vierkante meter aan overtollige bedrijfsgebouwen is gesloopt. Van de 70 hectare landbouwgrond wordt 26 ha omgevormd naar natuur, er worden landschapsversterkende maatregelen getroffen en enkele vervallen en verdwenen hooibergen worden in ere hersteld. Ook het uit 1847 daterende familiegraf op het R.K. Kerkhof te Zwolle wordt momenteel gerestaureerd. Om dit alles te kunnen financieren mag het landgoed een cluster van vijf woningen bouwen in het weidegebied De Hofstee aan de N35. Een financieel fundament dat nodig is voor de duurzame instandhouding met zo min mogelijk subsidies, al gooit de heersende financiële crisis nu roet in het eten. Met het extensieve beheer dat sinds het begin van deze eeuw wordt gevoerd, is hier de cirkelgang van extensieve naar intensieve en vervolgens weer naar extensieve landbouw voltooid.

Brochure bij de openbare verkoop in 1868 van het ‘landgoed De Alerdinck’. Nadien was er ook sprake van Den Alerdinck II. De statuten van ‘De Overijsselsche van 1809’.

Bestuur

Steeds waren de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst betrokken bij bestuursvormen, die direct te maken hadden met het beheer van land en landschap. Zo waren B.J. van Sonsbeeck en zijn kleinzoon B.J.B. beiden markerigter. De eerste vervulde deze functie van 1820 tot 1852 binnen de marke Lenthe. In het familie-archief is van zijn werk op dit gebied, uiteraard ook vanuit zijn hoedanigheid als ‘gewaarde’, het nodige terug te vinden. Gevoegd bij andere in het archief bewaard gebleven stukken als kaarten, verslagen en kwitanties kunnen zij het bestaande beeld over het functioneren van de marken in deze omgeving verder inkleuren. Ook met betrekking tot de marken Dalmsholte en Wengeloo. Het enig kind van B.J., mr. Herman van Sonsbeeck, hield zich eveneens bezig met landbouw, maar hij richtte zich in eerste instantie op de aan- en verkoop van grond. Hij verwierf, zo laten de vele eigendomsbewijzen in het archief zien, honderden hectares veengrond in het noorden van Overijssel. In de jaren 1849-1852 was deze Herman minister van Buitenlandse Zaken en van Rooms-Katholieke Erediensten. Zijn kwaliteiten lagen echter meer op het juridische dan op het politieke vlak. De advocaat mr. Bernard Joseph Balthasar van Sonsbeeck, een zoon uit één van de drie huwelijken van Herman, trad op als Statenlid en werd vervolgens gekozen als Gedeputeerde. Ook hij was, zoals gezegd, markerigter. De lijn in het provinciaal bestuur van Overijssel werd doorgetrokken via Joan Maria baron van Voorst tot Voorst (1851-1939), die in totaal 46 jaar lang lid was van

Plannen voor boek over families Van Sonsbeeck, Van Voorst tot Voorst en landgoed Den Alerdinck (II)

De plannen voor een boek onder de voorlopige titel Twee eeuwen Van Sonsbeecken van Voorst tot Voorst. Op en rond het landgoed Den Alerdinck (II)te Laag Zuthem beginnen concrete vormen aan te nemen. Een belangrijk deel van de archieven van deze families is sinds 1994 in gedeeltes overgebracht naar het Rijksarchief, later onderdeel van het Historisch Centrum Overijssel. De verschillende archieven zijn inmiddels vrijwel geheel geïnventariseerd. Ze bieden ruim voldoende aanknopingspunten voor een ‘Overijsselse familiegeschiedenis’ omtrent twee families, die gedurende de laatste twee eeuwen hebben gewoond en gewerkt op het landgoed bij Laag Zuthem. Het grootste deel bestaat uit stukken van zakelijke aard, maar particuliere onderwerpen ontbreken niet. Zo verschaffen de correspondentie en de bijbehorende tekeningen met de Amsterdamse architect Ed Cuypers, inzicht in de (ver-)bouwgeschiedenis van het pand aan de Burgemeester Van Roijensingel in Zwolle, waar de familie ook woonde. De tientallen agenda’sannex-dagboeken van R.P.M. baron van Voorst tot Voorst bieden een gedetailleerde kijk op zijn dagindeling en relatiekring. Zijn functies als ‘Kamerheer i.b.d. van H.M. de Koningin’, reserve-Ritmeester der Cavalerie en Ridder van Eer en Devotie van de Maltezer Orde geven aan zijn persoonlijk leven een bijzondere kleur. Opvallend zijn de uitvoerige brieven die enkele werknemers van ‘de Overijsselsche’ tijdens de oorlog vanuit Duitsland schreven aan hun patroon G.R. Zijn zoon R.P.M. zat toen ondergedoken op Kasteel Wolfrath bij Holtum (Limburg) van de familie Ruijs de Beerenbrouck en belandde van daaruit in het Belgische gewapende verzet. Hij nam in 1944 deel aan het Ardennenoffensief en raakte ernstig gewond bij Vierves toen zijn verzetsgroep een Duitse tankcolonne in een hinderlaag liet lopen. Zijn leven werd gered door de Belgische medestrijder Jean Verlaine, die daarbij zelf sneuvelde. Op de plek des onheils is een monument opgericht voor Verlaine, dat in augustus 2012 nog werd bezocht door een zoon en kleinkinderen van R.P.M. Frappant is een korte notitie in de agenda van R.P.M. Deze was in 1949 als officier in Nederlands-Indië tijdens een tocht per jeep in een hinderlaag gelopen. Hij redde daarbij twee waarnemers van de UNO van een wisse dood en raakte zelf, opnieuw, gewond. Op vrijdag 18 maart schreef hij daarover laconiek in zijn agenda: ‘Met Chaplin en Simmons in de soep geschoten’.Teruggekomen in Nederland kreeg hij voor zijn actie uit handen van prins Bernhard Prins de Bronzen Leeuw. De huwelijksbanden tussen de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst brachten ook met zich mee, dat delen van hun archieven samenvloeiden. Bindende factoren daarbij worden gevormd door het bezit van het landgoed Den Alerdinck en de verzekeringsmaatschappij de ‘Overijsselsche van 1809’. Van het oorspronkelijke bedrijfsarchief resteert echter nog slechts een gedeelte, nadat het tijdens de nadagen van de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel verloren ging. Het was ondergebracht op boerderij Ganzepan Hoeve nabij het Overijssels Kanaal. Als gevolg van gevechten tussen Canadezen en Duitsers brandde deze boerderij echter geheel af, waarbij het archief in vlammen opging. Deze historische schade kon door de verzekering niet worden gedekt... Het resterende deel van de archieven van verzekeringsmaatschappij ging na de overname vrijwel geheel over naar Delta Lloyd in Amsterdam. De geschiedenis van de havezate Den Alerdinck, die in 1868 overging in andere handen, ontwikkelde zich vanaf dat jaar vrijwel geheel los van de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst. De archieven van de beide families zijn vooralsnog niet openbaar.

Provinciale Staten van Overijssel en diens achterkleinzoon Seger Emmanuel (1961). Vanaf 1901 was Joan Marie tevens Gedeputeerde, maar in 1925 moest hij die functie opgeven, omdat zijn zoon Alexander Eppo werd benoemd tot Commissaris van de Koningin. Verder was Joan Maria heemraad van het Waterschap Salland en gedurende achttien jaar voorzitter van de Waterstaatscommissie in Overijssel en tevens bestuurslid van de Overijsselsche Kanalisatie Maatschappij. Zijn jongste zoon Godfried Roderic (1886-1967) was onder andere lid van de Zwolse Gemeenteraad, rechter-plaatsvervanger bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle, bestuurslid van de Kamer van Koophandel en curator van het Stedelijk Gymnasium Celeanum. Diens zoon Roderic Paul Marie baron van Voorst tot Voorst (1917-1988) was van 1952 tot 1980 eveneens bestuurslid, later ook heemraad van het Waterschap Salland en vanaf 1953 ‘Kamerheer i.b.d. van H.M. de Koningin’.

‘De Overijsselsche van 1809’

De oprichting van de ‘Overijsselsche Onderlinge Brandwaarborg- Maatschappij van 1809’ , kortweg de ‘Overijsselsche van 1809’, vond plaats op ‘de 1e van grasmaand’ ofwel 1 april van het jaar 1809. Pas op 1 juli echter, werd de Maatschappij ‘in werking gebracht’. Het doel was, om aan de deelnemers elke schade ver-

Het zeewaterkerende dijkgedeelte Hogeweg langs het Overijssels Kanaal.

Woonboerderij Pauline's Hoeve, Grote Hagenweg 1, tevens het postadres van het landgoed.

oorzaakt door brand, ‘te guaranderen, om het even, of die schade toegebragt is door den brand zelve, of door het water of andere aangewende middelen om denzelven te bluschen, of den verderen voortgang te verhinderen; het zij de brand veroorzaakt is door onweder, eigen vuur, onachtzaamheid, schuld of schelmerij van eigen bedienden, of wel door kwaadwiligheid van buren, vijanden, roovers enz. zonder de minste uitzondering.’ Bernard Josephus van Sonsbeeck was de eerste directeur van deze Onderlinge en als commissarissen fungeerden de dichter, burgemeester en handelsman mr. Rhijnvis Feith, samen met mr. A. van Muijden en jonkheer mr. A. Sandberg. Mannen van reputatie. Tot de honderden andere verzekerde objecten behoorden woonhuizen, bedrijfspanden, molens enzovoort in de gehele provincie, waarbij naast Zwolle met name plaatsen als Ommen, Raalte, Deventer en Enschede opvallen. Later kwam ‘de Overijsselsche van 1809’ onder het bestuur te staan van een kleinzoon van de oprichter, de eerder genoemde mr. Bernard Joseph Balthasar van Sonsbeeck. Deze voerde, in ieder geval sinds 1855, de directie. Een zware financiële aderlating onderging de Maatschappij in 1862 toen, zo luidt de geschiedenis, ‘een paar ton’ moest worden betaald na de grote brand van Enschede. Mogelijk bestaat hier een relatie met de verkoop van een deel van Den Alerdinck in 1868. In augustus 1874, ruim een jaar voor zijn dood, kreeg B.J.B zijn familielid mr. E.J.I. van Sonsbeeck als directeur naast zich. Vijftien jaar lang, tot de dood van E.J.I. in 1890, voerden de heren Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst gezamenlijk de directie. Een volgende grote brand, ditmaal in 1905 in Vriezenveen, betekende een nieuwe aanslag op de kas van de Maatschappij, maar ook die werd overleefd. Een moeilijke periode vormden de jaren dertig, waarin honderden verzekeringen werden ‘geliquideerd’ ofwel geannuleerd, omdat toen de risico’s – door brandstichtingen om wille van de verzekeringspenningen – te groot werden geacht. Joan Maria werd in 1934 als directeur opgevolgd door zijn zoon Godfried Roderic baron van Voorst tot Voorst, waarna in 1940 ook zijn kleinzoon Roderic Paul Marie toetrad tot het bestuur van ‘de Overijsselsche van 1809’. In 1954 werd deze directeur. Na de oorlog groeide het bedrijf aanvankelijk gestaag tot ‘een kleine onder de groten’ in de verzekeringswereld, zoals directeur Van Voorst tot Voorst het in 1959 omschreef. Bijna driekwart eeuw lang had de ‘Overijsselsche’ toen gefunctioneerd onder drie generaties van Voorst tot Voorst. Als vanouds opererend vanuit het kantoor aan de Kamperstraat in Zwolle. Maar in 1964 vond de overgang plaats naar de Nederlandse Lloyd in Amsterdam. Een jaar later zette collega en stadgenoot de ‘Onderlinge Boeren Brandwaarborg Maatschappij’, ook bekend als ‘de Zwolsche’, dezelfde stap. Na een fusie ging de Nederlandse Lloyd in 1969 verder als Delta Lloyd Verzekeringsgroep en werden alle ‘agrarische activiteiten’ van het nieuwe concern ondergebracht in Zwolle. Verhuizingen naar de Van Nagellstraat en de Emmawijk waren daarvan het gevolg. De integratie van ‘de Overijsselsche’ en ‘de Zwolsche’ werd voltooid in 1971, toen ze, in een nieuw kantoor aan de Zwartewaterallee, samen verder gingen onder de naam Delta Lloyd Landbouw. De directie werd gevoerd door R.P.M baron van Voorst tot Voorst, die in 1982 afscheid nam, en J. Warner van ‘de Zwolsche’, ook een bekende naam in Zwolle. Daarmee kwam een eind aan een onafgebroken periode van bijna één en driekwart eeuw, waarin de families Van Sonsbeeck en Van Voorst tot Voorst rechtstreeks betrokken waren bij het verzekeringsbedrijf in Overijssel.

Boekhoudingen

De bewaard gebleven financiële stukken bieden een aardige inkijk in de bedrijfsvoering. Het 'Kasboek van de vetweiderij, 1835 - 1857' laat bijvoorbeeld zien, waar en wanneer de beesten op Den Alerdinck in het voorjaar werden gekocht, voor welk bedrag ze in het najaar weer werden verkocht en tot welke bedrijfsresultaten dit leidde. Daaruit is onder andere te leren, dat de koe, die op 21 april 1836 bij Jan Boer te Staphorst voor 35 gulden werd gekocht, op 5 oktober in Raalte 65 gulden opbracht. In de periode van 21 april tot 10 mei werden in dat jaar op 'den Alerdinck' 29 koeien aangekocht, voor een bedrag van 1038,25 gulden. Ze zorgden tussen 14 september en 9 november voor een opbrengst van in totaal 1756,75 gulden. Na aftrek van 30 gulden aan onkosten resteerde toen een bedrag van 688,50. 'Maakt f 24 weidegeld,' aldus het kasboek. Verschillende andere financiële stukken vertellen over de zakelijke en de privé- huishouding van de Van Sonsbeecks. Zij functioneerden soms als bankiers en handelden ook in buitenlandse aandelen. Aan de hand van bonnetjes en andere rekeningen is ook na te gaan, waar zij hun huishoudelijke artikelen, hun kleding, dranken en fijne vleeswaren betrokken, hoeveel zij bijdroegen aan liefdadigheidsacties, enzovoort, enzovoort. De tientallen kwitanties vormen, ook door hun soms fraaie briefhoofden, een welkome aanvulling op de kasboeken. De particuliere en de zakelijke boekhoudingen liepen niet zelden door elkaar. Maar dat gold niet voor de activiteiten op het gebied van de verzekeringen, waarmee B.J. van Sonsbeeck in 1809 een begin maakte.

Hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel

Op 14 september 2012 verschijnt in Middelburg het eerste boek van een vierdelige reeks over de geschiedenis van Zeeland. Deze provincie is daarmee de voorlopig laatste in een lange rij. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen de ene provinciegeschiedenis na de andere. In 1990 waren alle provincies, met uitzondering van het in 1986 ontstane Flevoland, één of twee keer bediend. De productie van provincie geschiedenissen ging daarna gestaag verder: alleen al tussen 1990 en 2009 verschenen er zeven, met als laatste Groningen. Overijssel moet het voorlopig doen met een overzichtswerk uit 1970. Eerdere plannen voor een nieuwe versie fnuikten, omdat de financiële middelen voor een dergelijk project ontbraken. Toch is het hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel.

De belangstelling voor het provinciale, regionale of lokale verleden bij het grote publiek komt ten dele voort uit een verlangen naar vroeger en uit de wens naar houvast in een snel veranderende wereld, zo schrijft Kees Ribbens die onderzoek heeft gedaan naar alledaagse historische cultuur in Nederland. Er is daarnaast ook een belangrijke emancipatorische reden voor de groei van de beoefening van de regionale en vooral van de provinciale geschiedschrijving. De provinciegeschiedenissen van Noord-Brabant, Limburg en ook de nieuwste Geschiedenis van Groningen zijn hiervan duidelijk voorbeelden. Deze studies tonen de dynamiek van de regionale ontwikkeling aan en dragen bij aan een correctie op het dominante ‘hollandocentrische’ geschiedbeeld. Er zijn tal van argumenten die pleiten voor het bedrijven van regionale geschiedschrijving. Tot 1795 was elke provincie van de Republiek min of meer zelfstandig. Ook de regio’s en steden daarbinnen genoten een zeer grote mate van zelfstandigheid. De economische,

De resten van een achttien meter lang hunebed bij Mander, in Noordoost-Twente, dat ongeveer 5.000 jaar geleden werd gebouwd. Dit meest zuidelijke exemplaar van Nederland werd in 1957 opgegraven. Na archeologisch onderzoek werd het hunebed weer met een zandheuvel bedekt. Na een nieuwe opsplitsing van het Karolingische Rijk in 925 werd de ‘Inferiora Provincia’, met het grootste deel van het huidige Nederland, bij het Oostfrankische of Duitse Rijk gevoegd. Dit fragment van een kaart uit 1570 van ‘Germaniae Inferioris’ laat als een van de eerste een afbeelding zien van Overijssel, de ‘Transisalana Provinciae’.

sociale, culturele en religieuze verschillen tussen de regio’s waren groot. Hoewel na het ontstaan van de natiestaat, onder meer dankzij de invoering van een nationale wetgeving, de aanleg van spoorwegen, de toenemende invloed van radio en televisie, de verscheidenheid is afgenomen, is deze nog steeds aanzienlijk. De laatste decennia lijkt die verscheidenheid, onder druk van de internationalisering van de economie en de concurrentie tussen regio’s, zelfs weer toe te nemen. Nederland, hoe klein ook in vergelijking met andere landen, is en blijft een land van regio’s. Alle reden om de regionale benadering in de geschiedschrijving niet te veronachtzamen Het besef dat lokale omstandigheden van invloed of zelfs bepalend kunnen zijn met betrekking tot het menselijk handelen zorgde voor toenemende interesse van professionele historici. Met de aanstelling van

De Angelsaksische monnik Lebuïnus verkondigde rond 700 als zendeling in de IJsselvallei, het grensgebied tussen Franken en Saksen, het christelijk geloof. Wandschildering van omstreeks 1900.

In de veertiende eeuw groeide de Hanze, oorspronkelijk een samenwerkingsverband van kooplieden uit het Duitse Rijk, uit tot een los-vaste-stedenbond. Zij richtte zich vooral op het gebied rond de Oostzee. De IJsselsteden Zwolle, Kampen en Deventer waren in dit verband, net als enkele kleinere Overijsselse steden niet alleen collega’s, maar ook concurrenten. Het kenmerkende scheepstype voor de Hanze was de Kogge. In 1346 bevestigde bisschop en landsheer Jan van Arkel in een oorkonde de privileges en plichten van de inwoners van Twente. Later kregen ook de inwoners van Salland en Vollenhove een dergelijke landbrief.

hoogleraren regionale geschiedenis aan de universiteiten van Groningen, Utrecht en Maastricht heeft dit vak inmiddels ook een stevige academische verankering gekregen. Voor het schrijven van provinciegeschiedenissen bestaat in Nederland veel draagvlak. Een aantal studies, zoals die over Drenthe (1985), Gelderland (2006), Holland (2002/2003), Noord-Brabant (1996) en Utrecht (1997) is met financiële steun van het provinciebestuur tot stand gekomen en de komende Zeeuwse studie wordt zelfs helemaal door de provincie gefinancierd. Provinciebesturen vinden het dan ook steeds belangrijker dat de bevolking kennis neemt van het eigen verleden.

Sinds 1970

De provinciale geschiedschrijving leeft en provinciegeschiedenissen vormen zo langzamerhand een apart genre binnen de nationale historiografie. Overijssel kreeg in 1970 zijn nieuwe provinciegeschiedenis, die tot stand kwam onder leiding van de Wageningse hoogleraar Bernhard Slicher van Bath. Dit overzichtswerk is inmiddels zeer gedateerd; niet alleen qua inhoud, maar ook wat betreft methode, opzet en vorm. Elke tijd stelt nu eenmaal andere vragen aan de geschiedenis en de historische wetenschap verandert en innoveert doorlopend. De kennis over het verleden is enorm toegenomen en het aantal publicaties is in een duizelingwekkend tempo gegroeid. Dat is niet alleen te danken aan historici, maar ook aan het feit dat het archiefwezen grote sprongen voorwaarts heeft gemaakt. Archieven worden steeds beter ontsloten, er zijn nieuwe bronnen beschikbaar gekomen en de digitalisering heeft de onderzoeksmogelijkheden aanzienlijk vergroot. Zo kan het beeld van het verleden voortdurend scherper worden gesteld. De regionale geschiedenis wordt niet alleen beoefend door professionele historici, maar ook door talloze amateur-geschiedkundigen. Deze discipline heeft de laatste veertig jaar waarschijnlijk een grotere productie gekend dan de meeste andere historische specialismen. Alleen al de lijst van historische publicaties in deze periode over de provincie Overijssel is schier eindeloos. Het boek van Slicher van Bath geeft dus geen actueel beeld van de geschiedenis van Overijssel. Bovendien biedt het geen samenhangend verhaal, terwijl sommige onderwerpen én duidelijke conclusies ontbreken. Anders gezegd: als standaardwerk voor de geschiedschrijving over Overijssel valt het tegenwoordig uit de toon. En dat, terwijl veel inwoners van deze provincie geboeid zijn geraakt door het verleden van het gebied waar ze wonen en daarover zijn gaan schrijven. Het aantal leden van historische verenigingen, zo’n honderd in getal, is hier groter dan ooit. Regionale geschiedschrijving voorziet in Overijssel dus in een belangrijke behoefte.

Meerwaarde

Elke regio verdient haar eigen geschiedschrijving, simpelweg omdat het verleden van ieder gebied uniek en anders is. Een nieuwe Geschiedenis van Overijssel moet echter ook ten doel hebben om de actuele stand van zaken van de regionale geschiedschrijving weer te geven. Bovendien kan zo een overkoepelende visie over het verleden van de provincie worden gepresenteerd. Hoewel veel inwoners in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in het verleden van hun eigen stad, dorp of de streek, wordt zo’n geschiedenis een stuk interessanter als die in een kader kan worden geplaatst. Sterker nog: zonder context is die geschiedenis niet te begrijpen. De provinciale context is dan het meest bruikbaar, omdat die het beste aansluit op de geschiedenis van de regio. Een nieuwe provinciale studie zal de belangstelling voor de eigen geschiedenis vergroten en het historisch besef versterken, omdat men zich zal afvragen hoe bepaalde ontwikkelingen in de eigen woonplaats verliepen. De boeken – te denken valt aan drie of vier delen – zullen dus veel meer bieden dan louter een momentopname. Een dergelijk overzichtswerk moet ook helpen bij de plaatsbepaling van de provincie in het grote geheel; in Nederland, maar ook in Europa en daarbuiten. In Europees verband is met name de relatie met Duitsland van belang.

De verhouding tussen de provincie en de buitenwereld is voortdurend aan verandering onderhevig (geweest). Het beeld van de Nederlandse geschiedenis en identiteit is tamelijk ‘Hollands’ of ‘Randstedelijk’. Nederland wordt vaak aangeduid als ‘Holland’. Er moet echter niet alleen worden gekeken naar Holland, maar ook naar andere provincies. Steeds is dan de vraag: wat maakt een regio, en dus ook Overijssel, anders? Tegelijkertijd moet er ook aandacht zijn voor de regio’s en de regionale verscheidenheid bínnen de provincie. Is Overijssel eigenlijk wel één regio? Kan men niet beter spreken van drie streken? Kunnen er niet beter drie nieuwe overzichtswerken worden geschreven over respectievelijk de Kop, Salland en Twente? Het laatste, om het antwoord maar direct te geven, is niet aan te bevelen. Juist die regionale verscheidenheid maakt Overijssel ook als geheel interessant. Bovendien vormen deze voormalige landschappen al sinds 1528, toen Karel V hier de touwtjes in handen kreeg, een bestuurlijke eenheid. Wel moet de vraag worden gesteld of de provincie meer is dan de som der delen. Wat deze delen bond en bindt. Wat hen van elkaar heeft onderscheiden en nog steeds onderscheidt. De antwoorden op dergelijke vragen zijn ook van belang voor beleidsmakers en bestuurders. De meerwaarde van een nieuwe Geschiedenis van Overijssel ligt dus op verschillende, elkaar versterkende, terreinen.

This article is from: