13 minute read
Hoog tijd voor een nieuwe Geschiedenis van Overijssel
In de veertiende eeuw ontstond in de IJsselvallei, door toedoen van Geert Grote uit Deventer, de Moderne Devotie. Deze religieuze vernieuwingsbeweging, die streefde naar zuiverheid in de kerk, innerlijke vroomheid en een sobere levenswijze, vond op grote schaal navolging in de Nederlanden, Westfalen en het Rijnland. In 1399 vestigde Grote’s volgeling Thomas a Kempis zich op de Agnietenberg in Zwolle. Daar schreef hij zijn beroemd geworden Over de navolging van Christus.
Op 21 maart 1528 huldigden afgevaardigden van ‘ridderschappen, steden en landen van Overijssel’ keizer Karel V als hun erfelijk landsheer. Het nieuwe gewest kreeg een eigen wapen met de Hollandse leeuw, want Karel had het gezag over Overijssel aanvaard als graaf van Holland, en de blauw golvende IJssel. Het wapen wordt nog altijd gevoerd door de Provincie Overijssel. De Lebuïnuskerk in Deventer in de zestiende eeuw op een prent uit de achttiende eeuw.
Vorm en opzet
De hiervoor gestelde vragen zijn alleen te beantwoorden bij een integrale benadering van het verleden; dat wil zeggen vanuit sociale, economische, politieke, culturele en religieuze invalshoeken. Het doel van een integrale geschiedenis is de verbrokkeling, de ‘vergruizing’, in de geschiedschrijving tegen te gaan, samenhangen bloot te leggen en te laten zien welke historische processen belangrijk zijn geweest. Een regionaal overzichtswerk biedt ook bij uitstek de kans om verschillende historische disciplines te combineren en te comprimeren en zo een totaalbeeld te construeren. Beperking in tijd en ruimte is dan noodzakelijk. Het eerste gebeurt in de bedoelde opzet echter niet. Het is bij deze benadering namelijk onvermijdelijk om in de prehistorie – en zelfs daarvoor met de vorming van het natuurlijke landschap – te beginnen, en te eindigen in het heden. De ruimte in geografische zin is wel beperkt, want het gaat primair om de Provincie Overijssel. Het driedelige werk van in totaal meer dan twaalfhonderd bladzijden over de geschiedenis van Groningen is een mooi en recent voorbeeld van hoe een provinciegeschiedenis vorm kan krijgen. Ook andere recent verschenen provinciegeschiedenissen bestaan uit meerdere prachtig vorm gegeven en rijk geïllustreerde delen. De geschiedenis van Overijssel verdient uiteraard eveneens verschillende, aantrekkelijk uitziende delen. Nog steeds is het boek het beste medium voor dergelijke grote en rijk geïllustreerde werken, maar in een tijd van e-readers en tablets is een digitale link van groot belang. Hoeveel boekdelen er komen en hoeveel pagina’s druks de boeken precies gaan tellen, is vooral een kwestie van geld. Relevanter voor de opzet van de studie is de periode-indeling.
Periodisering
Over tijdvakken en vooral over cesuren in de geschiedenis worden uitgebreide debatten gevoerd. De oplossingen voor overzichtswerken waarin alle historische disciplines aan bod komen, zijn doorgaans weinig bevredigend. Ontwikkelingen in de economie, de cultuur, de religie en de politiek lopen nu eenmaal niet altijd parallel. Voor de periodisering zou daarom kunnen worden uitgegaan van zogenaamde ‘ijkpunten’ en niet van omslagen of cesuren. Het idee van ijkpunten is ontleend aan de reeks Nederlandse cultuur in Europese context en wordt inmiddels – op een aangepaste wijze, maar naar volle tevredenheid – toegepast op de vier boeken van het overzichtswerk over de geschiedenis van Zeeland. Steeds wordt hierbij teruggekeken vanuit het laatste jaar van een tijdvak. De ijkpunten vormen het moment van analyse, waarop zoveel mogelijk dwarsverbanden worden gelegd en waarop de uitgezette lijnen bij elkaar komen. Daar kunnen vragen worden beantwoord over de wording van de Overijsselse samenleving tot dan toe en over de duiding van die ontwikkeling. Ook kan hier de relatie ten opzichte van andere gebieden aan de orde komen. Door ‘ronde’ jaartallen als ijkpunt te nemen, wordt de dynamiek in de geschiedenis van Overijssel nóch door economische, nóch door politieke, nóch door culturele ontwikkelingen bepaald. De ijkpunten moeten uiteraard zo worden gekozen dat ze niet te veel afwijken van de algemeen aanvaarde of veel gebruikte indeling van tijdvakken binnen de geschiedenis. In principe zijn alle perioden even belangrijk, maar over de laatste twee eeuwen is het meest bekend en daarvoor is ook de belangstelling het grootst. De Prehistorie, de Oudheid en de Middeleeuwen krijgen in deze opzet relatief gezien de minste aandacht, omdat ze worden beschouwd als opmaat voor de volgende tijdvakken. Er zou bijvoorbeeld kunnen worden gekozen voor de vier delen: Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen (1), Vroegmoderne Tijd (2), Negentiende eeuw (3), Twintigste eeuw (4). Maar andere keuzes zijn evenzeer verdedigbaar. Ook daarover zullen de discussies voor aanvang van het werk moeten gaan.
Thema’s en invalshoeken
De plattegrond van Zwolle op een kaart van Joan Blaeu uit 1649.
Voor de helderheid is een keuze van drie klassieke thema’s per tijdvak te verdedigen. Daarbij gaat het, voor zover mogelijk, telkens om: 1 de demografische, sociale en economische geschiedenis 2 de politieke en bestuurlijke geschiedenis 3 de culturele en religieuze geschiedenis. Deze drie veelomvattende thema’s geven de boeken samenhang.
Om de samenhang nog groter te maken, is het zinvol daarnaast te kiezen voor enkele invalshoeken in de vorm van begrippenparen. Die paren verbeelden tegenstellingen en daardoor veranderingen op de lange termijn. Zo sluiten ze aan bij belangrijke historische ontwikkelingen in Overijssel. Die waren en zijn belangrijk voor de beeldvorming omtrent de geschiedenis van de provincie en dragen bovendien bij aan discussies in de historische wetenschap. De invalshoeken zijn zo gekozen dat ze in elkaars verlengde liggen. Het gaat om: 1 centrum en periferie, 2 stad en platteland, 3 arm en rijk, 4 openheid en geslotenheid, 5 beeld en zelfbeeld.
De invalshoek ‘centrum en periferie’ is belangrijk, omdat daarmee de veranderende positie van Overijssel ten opzichte van de rest van Nederland en Europa (Duitsland) in kaart wordt gebracht, waarbij de twee termen ‘centrum’ en ‘periferie’ niet absoluut bedoeld zijn. Ze duiden op regionale verscheidenheid en die is per definitie groot, met name binnen Overijssel. In de regionale geschiedschrijving gaat het er om die verscheidenheid te verklaren door de divergerende (uit elkaar lopende) of convergerende (in één punt samenkomende) krachten uit het verleden in kaart te brengen. Zo lag deze provincie tijdens de Republiek en de Gouden Eeuw in de periferie; het centrum werd gevormd door Holland en in mindere mate Zeeland (de zeegewesten). Vóór die tijd waren de landgewesten in de Noordelijke Nederlanden echter veel belangrijker en was men in Overijssel veel meer op het oosten dan op het westen georiënteerd. Met de economische neergang van de Hollandse steden in de achttiende en het begin van de negentiende eeuw nam het belang van de landprovincies weer aanzienlijk toe. In de twintigste eeuw was de Randstad echter weer tamelijk dominant, maar de regio’s daarbuiten roeren zich tegenwoordig steeds meer. De geschiedenis van Overijssel moet onder meer in dat perspectief worden bekeken. Ook binnen Overijssel veranderden de verhoudingen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw en daarna profileerde Twente zich als belangrijke economische regio. Dat komt tot uitdrukking in de bevolkingsontwikkeling: in 1795 woonde 39% van de Overijsselse bevolking in Twente, in 1930 was dat meer dan de helft. De vraag is welke gevolgen dit had voor de sociale, culturele en politieke verhoudingen. Werd Twente het nieuwe centrum? En wat gebeurde er in de jaren zestig van de vorige eeuw toen Twente een pas op de plaats moest maken?
Het behoeft weinig betoog dat de culturele, politieke en economische verschillen tussen stad en platteland groot waren en zijn. Waar het bij de invalshoek stad en platteland om draait is de altijd veranderende verhouding en relaties tussen stad en platteland. Overijssel telde en telt verschillende belangrijke steden, niet minder dan 35% van de bevolking woonde in 1795 in de stad. Dat percentage was weliswaar lager dan het Hollandse gemiddelde, maar het was veel hoger dan het Europese cijfer. Overijssel was de meest verstedelijkte van de oostelijke, noordelijke en zuidelijke provincies. Toch wordt Overijssel doorgaans een agrarische provincie genoemd. Men kan de Nederlandse geschiedenis na circa 1550 in drie fasen indelen: een urbane fase tijdens de Republiek, een rurale fase tussen 1750 en 1850 en opnieuw een urbane fase vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Die laatste fase begon in Overijssel met de opkomst van de steden in Twente. Het wordt vaak vergeten, maar in Overijssel begon de modernisering van Nederland. In 1899 telde Overijssel meer stedelijke gemeenten dan menig andere provincie. De invalshoek stad en platteland is daarom zeer relevant voor het beeld van de geschiedenis van Overijssel.
De tegenstelling arm en rijk heeft zeer veel aandacht gekregen in de geschiedwetenschap en daarbuiten. Deze invalshoek sluit aan bij ‘centrum en periferie’ en ‘stad en platteland’. Waarom waren bepaalde regio’s of steden rijk en andere niet? Men kan deze invalshoek ook in de tijd plaatsen. Welvarende en minder welvarende perioden wisselen elkaar af. Arm en rijk duiden tevens op sociale tegenstellingen en die werden niet alleen bepaald door de financieeleconomische omstandigheden van de bevolkingsgroepen. De adel speelde een zeer belangrijke rol in de geschiedenis van Overijssel en had ook invloed op landelijk niveau.
Dan de invalshoek openheid en geslotenheid. De openheid zal per regio verschillend en in de stad groter zijn geweest dan op het platteland. In de ene periode was Overijssel wellicht meer gesloten dan in de andere. Er bestaat een stereotype beeld van de geschiedenis van Nederland als zou het westen tot 1850 meer open zijn geweest dan het oosten. Dat hield verband met de marktgerichtheid van de economie. Een open economie gaat vaak gepaard met culturele openheid. Met deze invalshoek kunnen religieuze en culturele ontwikkelingen verbonden worden met die op economisch en bestuurlijk terrein. Hoe open
Het transport te land vond vroeger veelal plaats met karren die door paarden over rulle en moeilijk begaanbare wegen moesten worden getrokken. In het noorden en het oosten van het land waren de sporen meestal breder dan in Holland, vanwege de grote Hessenwagens naar en vanuit Duitsland. In 1691 besloten Friesland, Groningen, Drenthe en Overijssel zich echter aan te passen aan het Hollandse spoor. Deze gevelsteen sierde in de zeventiende eeuw een Zwolse herberg.
Pilot
Alvorens het grote werk begint, is het verstandig eerst een vooronderzoek te verrichten, waaruit duidelijk wordt welke literatuur er per tijdvak precies is, waar nog aanvullend onderzoek gedaan moet worden. Daarin kunnen ook de definitieve keuzes worden gemaakt over de opzet, de thema’s, de onderwerpen, het aantal illustraties, de omvang en dergelijke en kan een zorgvuldige planning en begroting worden opgesteld. Een dergelijke prestigieuze studie zal immers kostbaar zijn, maar als krachten binnen politiek, bestuur en bedrijfsleven en uiteraard de historische wereld de handen ineen slaan, is er ongetwijfeld veel mogelijk. Een vooronderzoek, zal naar verwachting enkele weken in beslag nemen, waarvoor overigens ook nog de fondsen gevonden moeten worden.
In 1781 schreef Joan Derk van der Capellen tot den Pol het pamflet Aan het volk van Nederland. In deze toen nog anonieme publicatie bekritiseerde hij in harde bewoordingen het beleid van Willem V. Het schotschrift gaf aan de beweging van de Patriotten, felle kritikasters van de Stadhouder, een stevige stimulans. In 1830 werd de eerste stoommachine in Twente geplaatst bij de spinnerij van de firma Hofkes in Almelo. Hiermee werd een nieuwe fase ingeluid van ‘de textiel’, die in het oosten van Overijssel een kleine anderhalve eeuw lang prominent aanwezig zou zijn. Deze uit het begin van de vorige eeuw daterende aquarel van Herman Heyenbrok toont vrouwelijke arbeiders in een spinnerij.
De in Almelo geboren Kea Bouman won in 1927 bij de Open Franse Kampioenschappen als eerste, en tot dusver enige, Nederlandse vrouw een grandslamtoernooi. De sport in het algemeen, vooral het voetbal, begon in die tijd ook in Overijssel, zij het nog voorzichtig, een maatschappelijke factor van belang te worden.
Op 17 maart 1943 voerde de jonge arts Willem (‘Pim’) Kolff in het kleine stadsziekenhuis van Kampen met een primitief apparaat de allereerste ‘nierdialyse’ uit. In 1950 emigreerde deze ‘kunstenaar in hart en nieren’ naar de Verenigde Staten, waar hij verder werkte aan de ontwikkeling van kunstorganen. In 2005 werd hij gekozen tot ‘Overijssels Grootste’. Hij overleed in 2009. Op de foto staat hij bij een foto van zijn dan zestig jaar oude kunstnier.
In 1952 richtte Herman Wehkamp in Slagharen een verzendhuis in textielgoederen, confectie, woninginrichting enzovoort op. Het ‘postorderbedrijf’ groeide explosief en kende in 2011, inmiddels al lang overgegaan in andere handen, een omzet van ruim zeshonderd miljoen euro.
was Overijssel in de late Middeleeuwen, oftewel in de tijd van de Hanze en de Moderne Devotie? Ging economische bloei samen met een groeiende openheid van de samenleving ? Was Overijssel meer in zichzelf gekeerd tijdens economische stagnatie? Hoe geïsoleerd was de provincie tussen 1550 en 1850?
Tot slot de invalshoek beeld en zelfbeeld. Deze hoort bij een regionaal overzichtswerk. Hoe dachten de inwoners van Overijssel door de eeuwen heen over zichzelf? Hoe dachten buitenstaanders over hen? Provinciale geschiedbeoefening is onder meer, zo blijkt uit andere provinciegeschiedenissen, een zoektocht naar de identiteit van de bewoners van de betreffende regio. Identiteit is echter een moeilijk te hanteren begrip. Dat de inwoners van Overijssel in wezen anders waren dan bijvoorbeeld de inwoners van Gelderland of de Hollanders en andere karaktertrekken hadden, is onmogelijk vast te stellen. De definitie van de Overijsselaar bestaat niet. Sterker, binnen de provincie hebben de regio’s ook een zeer sterk profiel. Het is daarom beter het genoemde begrippenpaar te gebruiken, omdat dat gemakkelijker is te operationaliseren. Interessant in dit verband is bijvoorbeeld de vraag of het zelfbewustzijn van Twente groeide met de economische voorspoed en met de eventueel toenemende openheid van de regio na 1850. Of dat het zelfbewustzijn juist groter was toen de regio meer gesloten was.
Per 1 januari 2001 werd het aantal Overijsselse gemeenten, onder de nodige protesten, teruggebracht van 44 naar 26. Anno 2012 kent Overijssel, na de samenvoeging in 2005 van Bathmen met Deventer, nog 25 gemeenten.
Samengevat
De historische kennis is de afgelopen veertig jaar enorm toegenomen en ook het beeld van de geschiedenis van Overijssel is daardoor sterk vergruisd. Voorts zijn de ideeën over de aanpak van zo’n grote studie volledig veranderd. Een nieuwe Geschiedenis van Overijssel sluit naadloos aan bij de grote belangstelling voor regionale geschiedenis in deze provincie. Het werk is bedoeld voor een breed publiek, maar is tevens relevant voor de nationale geschiedwetenschap. Bovendien is deze studie van belang voor de plaatsbepaling van de provincie, en de regio’s daarbinnen, in de wereld. Het gaat in dat verband bijvoorbeeld om de vraag waarin Overijssel – en daarmee ‘de Kop’, Salland en Twente – zich onderscheidt van andere regio’s. Maar ook om de vraag wat de Overijsselse regio’s onderling bindt. Dergelijke vragen, die eveneens interessant zijn voor beleidsmakers en bestuurders, kunnen alleen worden beantwoord door een integrale benadering van de geschiedenis. Het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) van de Universiteit Utrecht concludeert daarom dat het hoog tijd is voor een nieuwe
Geschiedenis van Overijssel, ter vervanging van de ‘oude’ uit 1970. Het OGC biedt de noodzakelijke professionele aanpak en de academische setting die daarvoor nodig zijn, maar zoekt nadrukkelijk ook samenwerking met andere universiteiten én – niet in de laatste plaats – Overijsselse partners. Binnen het Historisch Centrum Overijssel werd reeds met instemming gereageerd op de plannen. Het HCO wil het onderzoek dan ook graag faciliteren en de samenwerking met de diverse Overijsselse partners stimuleren. De eerste stappen op weg naar een nieuwe Geschiedenis van Overijssel zijn gezet! ■
Illustraties
De illustraties in het artikel zijn afkomstig uit Het Overijsselse Geschiedenisboek van Jan ten Hove. Op dit boek zijn ook de teksten voor de bijschriften gebaseerd. Deze ‘handzame geschiedenis’ in lemma’s van circa 125 woorden, in chronologische volgorde, werd in 2007 uitgegeven door Waanders Uitgevers, in nauwe samenwerking met het Historisch Centrum Overijssel.