5 minute read
La Fleur van de Caap: een in slavernij geboren lijfknecht in Windesheim
Door: Esther van Velden
Het moet een flinke oploop zijn geweest op 24 oktober 1790 in het dorpje Windesheim, nabij Zwolle. Op deze zondag kwam een ‘aanzienlijke schaare’ bijeen om een bijzondere gebeurtenis bij te wonen: de doop van de 21-jarige in slavernij geboren jongeman La Fleur van de Caap. La Fleur van de Caap was een typische naam voor een slaafgemaakte uit het VOC-gebied, een combinatie van een door de eigenaar gekozen naam en zijn plaats van geboorte: Kaap de Goede Hoop.
Het kan bijna niet anders dan dat zijn voormalige eigenaar Joachim Ammena baron van Plettenberg (1739-1793) en zijn vrouw Cornelia Charlotte Feith (1744-1812) op de voorste rij zaten bij de doopdienst. Van Plettenberg was geboren in Leeuwarden en had rechten gestudeerd in Utrecht. In 1764 vertrok hij met het VOC-schip Amerongen onder leiding van kapitein Jacob Pieter van Braam naar Oost-Indië. In Batavia werd hij aangesteld als buitengewoon Raad van Justitie en was in die functie onder andere verantwoordelijk voor de berechting van tot slaaf gemaakte personen. In 1767 trouwde hij met de in Batavia geboren Cornelia Charlotte Feith, weduwe van directeur en buitengewoon Raad van Indië in Bengalen Louis Taillefer. Kort daarna werd Van Plettenberg als independent fiscaal overgeplaatst naar de Kaapkolonie, waar hij vanaf 1771 Rijk Tulbagh zou opvolgen als gouverneur.
Tot slaaf gemaakte personen
Meer dan de helft van de Kaapse koloniale bevolking bestond uit slaafgemaakten, meestal afkomstig uit India, de Indische Archipel of Madagaskar. Dit waren vooral mannen. Er werden voortdurend nieuwe slaafgemaakten aangevoerd om de populatie in de kolonie op peil te houden. De in- en verkoop van slaafgemaakten was ook Van Plettenberg niet vreemd. Bij zijn vertrek uit Batavia in 1767 verkocht hij veertien volwassen slaafgemaakten en drie kinderen, die vermoedelijk tot zijn huishouden behoorden. Onder hen waren ‘2 meijden genaemd Malatie en Engeltina met haer twee kinderen Regina en Bitjoe beijden van Batavia’, ‘een jonge genaemd Onverwagt van Nias’ en ‘een jonge genaemd Manasse van Boegis’.
Behalve door aankoop van slaafgemaakten, konden eigenaren ook via schenkingen of overerving slaafgemaakten in bezit krijgen. Een andere mogelijkheid, zoals in het geval van de moeder van La Fleur van de Caap, was dat een tot slaaf gemaakte vrouw zwanger raakte. Omdat kinderen bij geboorte de juridische status van hun moeder kregen, was het kind van een slaafgemaakte vrouw dus automatisch zelf ook een slaafgemaakte. De moeder van La Fleur van de Caap bracht hem op 30 mei 1769 ter wereld in het huis van gouverneur Van Plettenberg. Haar naam staat nergens genoteerd, maar wel dat La Fleur een ‘mesties’ was, iemand van gemengde afkomst. Het zou kunnen dat Van Plettenberg, die met zijn echtgenote geen kinderen kreeg, hem zelf had verwekt.
Doop in Windesheim
Eind 1783 kruiste het bericht dat Van Plettenberg eervol zou worden ontslagen met zijn eigen ontslagbrief. In 1785 werd hij opgevolgd door Cornelis Jacob van de Graaf en konden Van Plettenberg en zijn vrouw repatriëren. Op 17 juli 1785 kwam het echtpaar met het fregat Jachtrust aan in de Republiek. Zij vestigden zich op het landgoed Windesheim, dat zij eind 1786 voor een bedrag van 47.000 gulden kochten van Carel Lodewijk Christiaan, graaf van Wartensleben tot Windesheim. Voor vertrek naar de Republiek verkocht Van Plettenberg publiekelijk achttien slaafgemaakten. De zestienjarige La Fleur was daar niet bij, want hij ging met het echtpaar mee naar de Republiek. La Fleur was in de Kaapkolonie christelijk opgevoed en eenmaal in Windesheim werd hij door koster en schoolmeester Jan Sickens en predikant Jacobus Revius onderwezen in de Bijbelse geschriften. Op vrijdag 22 oktober 1790 legde hij ‘eene uitvoerige belydenis’ af voor de ouderlingen Jan van Santen en Hendrik Kiesebrink en predikant Revius. Op 24 oktober werd hij ‘ten aanzien van een aanzienlijke schaare’ gedoopt in de Hervormde Kerk van Windesheim, waarna Revius preekte over 1 Petrus 3, vers 21-22.14. Volgens de inschrijving in het doopregister, kreeg hij bij de doopplechtigheid de naam La Fleur van de Caap. Dat was waarschijnlijk meer een bevestiging van de naam die hij al had gekregen van zijn voormalige eigenaar.
Van Windesheim naar Leeuwarden
In 1794 liet La Fleur zich inschrijven bij de Hervormde kerk in Leeuwarden. Zijn keuze voor deze stad had mogelijk te maken met het feit dat de familie Van Plettenberg daar enkele panden in bezit had. Joachim van Plettenberg was inmiddels overleden, maar wellicht was La Fleur in dienst bij weduwe Cornelia Feith aan de Tweebaksmarkt 43-45 in Leeuwarden. Een andere mogelijkheid was dat hij voor de liefde verhuisde, want op 18 mei 1794 trouwde predikant M. Eppens in de Westerkerk in Leeuwarden de 25-jarige La Fleur van de Caap met Petronella Feddema. Het echtpaar woonde in de Sacramentsstraat en kreeg twee kinderen die beiden vernoemd werden: Lijsbeth van de Kaap (1795-1796) en Johannes Feddema La Fleur (1797-1823).
La Fleur was in de Kaapkolonie christelijk opgevoed en eenmaal in Windesheim werd hij door koster en schoolmeester Jan Sickens en predikant Jacobus Revius onderwezen in de Bijbelse geschriften.
Zoon Johannes La Fleur werd kleermaker en trouwde in 1816 met Huberdina Zelle, naaister en later koopvrouw van beroep.
Zoon Johannes La Fleur werd kleermaker en trouwde in 1816 met Huberdina Zelle, naaister en later koopvrouw van beroep. Zijn beide ouders waren niet aanwezig bij het huwelijk. Petronella Feddema overleed in september 1800 en werd begraven op het Jacobijnerkerkhof in Leeuwarden. Vader La Fleur was ‘absent’. Omdat Johannes minderjarig en ‘behoeftig’ was, werd er een zogenoemde Raad van Nabestaanden bijeengeroepen om toestemming te verlenen voor het huwelijk. Onder anderen beeldhouwer Simon Feddema, kleermaker Jan Hendrik Janssen en oud Statenbode Jacob de Jong waren hierbij als ‘goede vrienden’ van La Fleur aanwezig. Het is helaas onbekend hoe en waar het leven van La Fleur van de Caap eindigde.
In 1852 werd het ‘veteranen huisgezin’ overgeplaatst naar de kolonie in Veenhuizen, waar hun beide kinderen Huberdina en Hendrikus Veening al op jonge leeftijd kwamen te overlijden.
Nazaten van La Fleur van de Caap
Zoon Johannes en zijn vrouw Huberdina kregen tijdens hun huwelijk twee kinderen: Geeske, ook wel Geisje of Grietje, Feddema la Fleur (1817-1898) en Siebe Nauta la Fleur (1824-1825). De geboorte van zijn zoon maakte Johannes zelf niet mee, want hij overleed op 19 juni 1823 op 26-jarige leeftijd. De ambtenaar van de burgerlijke stand noteerde in de overlijdensakte: ‘zoon van [...] La Fleur en Petronella Feddema, zijnde de voornaam der vader onbekend.’ Zoon Siebe leefde maar kort; hij overleed toen hij 21 maanden oud was.
Dochter Geeske la Fleur trouwde op 3 januari 1841 in Leeuwarden met Pieter Veening. In 1851 vertrokken zij naar de Ommerschans bij Ommen, waar Veening werd aangesteld als veldwachter. Hij bewaakte in de strafkolonie de orde over de bewoners die gedwongen werden arbeid te verrichten volgens het basisprincipe ‘Wie niet werkt, zal niet eten’. Een principe dat La Fleur van de Caap, de opa van zijn vrouw Geeske La Fleur, als slaafgemaakte jarenlang gedwongen had nageleefd.
In 1852 werd het ‘veteranen huisgezin’ overgeplaatst naar de kolonie in Veenhuizen, waar hun beide kinderen Huberdina en Hendrikus Veening al op jonge leeftijd kwamen te overlijden. Daarmee eindigde het voortbestaan van de familie La Fleur van de Caap.
Overijssel & Slavernij
Dit artikel is een bewerking van het verhaal ‘Een lijfknecht in Windesheim. Het levensverhaal van La Fleur van de Caap’ uit het boek ‘Overijssel & Slavernij’ van Martin van der Linde, Esther van Velden en Marco Krijnsen dat begin juli 2023 verscheen bij WBooks.