7 minute read

Hoor die nachtegaal eens

DUINLANDSCHAP VOL VERRASSINGEN

Natuurkenner Jac. P. Thijsse was lyrisch over de Kennemerduinen. Maar waarom eigenlijk? Een ontdekkingstocht in de duinen van Thijsse – op zoek naar tijm en nachtegaal.

Advertisement

KIJK, RUIK, VOEL, tekst: Nienke Beintema | fotografie: Teun Baarspul LUISTER

Er waait een zwoele wind over het Vogelmeer. Na een uitzonderlijk koud voorjaar is het eindelijk twintig graden. Het gebladerte heeft een inhaalslag gemaakt: de elzen en populieren staan er frisgroen bij. De vogels malen niet om de weersomslag; die gaan altijd wel hun gang. Een kuifeend slaapt met zijn kop onder zijn vleugel, ganzen peddelen rond met hun jongen en aalscholvers laten hun vleugels drogen op het eilandje met de dode boomstaken.

Nationaal park

‘Onze duinen zijn het produkt van onderlinge samenwerking van zee en zand, wind en water, plantengroei en dierenleven. Waar dit proces ongestoord plaats grijpt, ontstaat een landschap van wonderbare schoonheid en rijkdom, van eeuwigdurende bekoring, niet te benaderen door de allergrootste kunst van de beste landschapsarchitecten.’ Dat schreef Jac. P. Thijsse in 1944 over het duingebied ‘tusschen den Zandvoortschen Straatweg en het Noordzeekanaal’. Het hele gebied verdiende bescherming, vond de bekende Bloemendaalse onderwijzer en grondlegger van de Nederlandse natuurbescherming. Zijn wens kwam uit: in 1995, precies 50 jaar na zijn dood, werden de Kennemerduinen benoemd tot Nationaal Park Zuid-Kennemerland, samen met onder meer Duin en Kruidberg, Koningshof en Midden-Heerenduin.

Je hoeft maar een piepklein rondje te lopen om te zien wat Thijsse bedoelde. Maar weinig Nederlandse natuurgebieden hebben zo veel verrassingen in petto. Tenminste, voor wie ervoor openstaat. Je hoeft de namen van de planten en de dieren niet te kennen, zo benadrukte Thijsse, om ervan te kunnen genieten. Zolang je maar nieuwsgierig bent en al je zintuigen gebruikt.

Boerennachtegalen

Wie een stukje kuiert langs het Vogelmeer kan al zijn zintuigen aanspreken. Langs de vochtige oevers ruik je de watermunt, iets donkerder en minder behaard dan de munt die je in je thee doet. Wrijf eens een paar blaadjes tussen je vingers: onmiskenbaar. In de droge wind die vanaf de duinhellingen waait, ruik je nu en dan een vleugje tijm. Onmiskenbaar is ook het oorverdovende geluid van de kikkers – de boerennachtegalen, zoals Thijsse ze noemt in zijn Verkade-album ‘Lente’. ‘Het ontwaken van de kikvorschen valt samen met de terugkeer der vogels,’ schrijft hij. ‘De bruine kikvorsch komt tegelijk met de kievit, de groene met den nachtegaal, wiens naam hij >>

Azuurwaterjuffer

Boomklever Duinviooltje

Groene kikker Grijze zandbij

Zandbijtjes zoemen rond hun holletjes. Onder een overhangend randje zie je soms typische trechtertjes in het zand, een centimeter in doorsnee

voeren mag. O, wat worden die “boerennachtegalen” gesmaad en gehoond, maar wat doet het den natuurvriend goed, wanneer hij na den langen winter hun tevreden of uitgelaten gekwaak weer hooren mag.’

De nachtegaal zelf is de koning van de duinen. Dit is een soort waarvan het wél helpt als je hem herkent – althans, zijn zang, want hij laat zich slechts zelden zien. Als je het geluid niet kent, dan blijft het achterin je bewustzijn kabbelen, maar ken je het wel, dan kan je dag niet meer stuk. Die zang is ronduit betoverend – vandaar ook de rol van de nachtegaal in sprookjes. ‘Puuuuu, puuuu, puuuu, tsjík! Puuuu, puuuu, wie-tjók! Prrrrrrrrrrr, tjoep tjoep tjoep tjoep, wieuw!’ In de gekste bosjes kun je ze horen zingen, opvallend luid en helder, maar bij het Vogelmeer zingt er vandaag niet een. Misschien later, op een andere plek?

Vechten om een vrouwtje

Richting ingang Koevlak – bij bezoekerscentrum De Kennemerduinen – groeit een sprookjesbos van gedrongen eikjes. In de takken zingt de fluiter, die klinkt als een knikker die op een tafelblad stuitert: een tikken dat geleidelijk versnelt tot een triller. In open zandplekken tussen de boomwortels kun je een ware dierentuin aantreffen. Kevertjes maken aandoenlijke sporen in het zand. Zandbijtjes zoemen rond hun holletjes. Onder een overhangend randje zie je soms typische trechtertjes in het zand, een centimeter in doorsnee. Onderin, bedekt door zand, leeft de larve van de mierenleeuw. Het volwassen insect lijkt wel wat op een libel, maar de larve is vleugelloos en bestaat vooral uit kop en kaken. Daarmee eet hij mieren die nietsvermoedend zijn trechter in zijn gelopen. Probeert de mier te ontsnappen, dan bekogelt de larve die met straaltjes zand, zodat het arme slachtoffer weer naar beneden glijdt. Wie er eens rustig bij gaat zitten, kan het hele schouwspel volgen. Bij gebrek aan mieren kun je de mierenleeuw

Zandhagedis

‘Ik ken wel valleitjes’, schrijft Thijsse, ‘zoo mooi en bloemrijk, dat iedereen er in verrukking raakt, of ’t nu plantenkenners zijn of niet’

uit de tent lokken door heel zachtjes met een grassprietje in zijn trechter te kriebelen. Dikke kans dat je dan zo’n zandstraaltje ziet, en misschien wel de bleekgrijze kaken.

Ook Thijsse ging graag een tijdje bij dergelijke zandplekjes zitten. ‘Zoo slaag ik er dikwijls in, om de hagedissen te zien eer zij erg in mij hebben,’ schrijft hij in ‘Blonde Duinen’. ‘Dan gaat het gemakkelijk genoeg, om ze zoo nabij te komen, dat ik hun oogjes kan zien glinsteren en hoe hun zijden op en neer gaan bij de ademhalingsbewegingen.’ De groene mannetjes van de zandhagedis raken soms met elkaar in gevecht om een vrouwtje. Dan kun je ze rollebollend van een helling af zien glijden, als ware mini-dino’s.

Parnassia in bloei

Wandel je vanaf het Vogelmeer de andere kant op, richting Parnassia, dan betreed je het domein van de vossen. Ook vandaag is het raak: er draaft er eentje open en bloot over het fietspad, een slap konijn in de bek. Zodra hij zich betrapt weet, verdwijnt hij met zijn buit tussen de duindoorns. Langs het pad tref je een paar idyllische meertjes, half verstopt tussen de duinen. Daarin bloeit waterranonkel, familie van de boterbloem, waar zijn bloemen ook precies op lijken. In de meertjes peddelt soms een geoorde fuut: een grappig bol fuutje, wat kleiner dan de ‘gewone’, met sierlijke gouden pluimen op zijn slapen en opvallende felrode ogen.

‘Ik ken wel valleitjes’, schrijft Thijsse, ‘zoo mooi en bloemrijk, dat iedereen er in verrukking raakt, of ’t nu plantenkenners zijn of niet. De niet-plantenkenners raken er onder de bekoring van de honderden en honderden >>

Wijngaardslak

Fluiter Fuut

Vos

Parnassia Kleine parelmoervlinder

Meidoorn

‘De nietplantenkenners raken er onder de bekoring van de honderden en honderden witte bloempjes van de parnassia’

witte bloempjes van de parnassia, die er de grond bedekken als de anemoontjes in het voorjaarsbosch. Of ze staan versteld over de prachtige bloemtrossen van het heerlijk geurende wintergroen, dat tusschen de donkere duindoorns kniehoog zijn roomwitte bloesems omhoog tilt.’

Tientallen nachtegalen

Maar de natte duinen van Thijsse zijn dezelfde niet meer. Parnassia en wintergroen zijn zeldzaam geworden, door lagere grondwaterstanden en neerslag van stikstof. Thijsses favoriete vogelsoort, de tapuit, is hier helemaal verdwenen. Daar staat tegenover dat soorten die Thijsse nauwelijks zag, nu veel algemener zijn, zoals grauwe gans en fuut. Ook salomonszegel is in aantal toegenomen, familie van het lelietje van dalen ‘en heusch niet minder mooi of geurig. De bloemen zijn zelfs groter dan die van het lelietje en aangenamer van vorm. Alleen staan ze niet in trossen bij elkander, maar bij paren bij den oorsprong der bladeren.’

Nog één poging dan, vandaag, om toch de nachtegaal te horen. Misschien op het pad van het Vogelmeer naar de Oosterplas, richting ingang Bleek en Berg? Onderweg passeer je een manshoog struweel van bloeiende meidoorn en kardinaalsmuts. En ja, daar zitten er tientallen! Dit is duidelijk de ideale plek, in de ‘heerlijke heesters’ van Thijsse.

This article is from: