MUSEA BRUGGE MAGAZINE
KUNST EN CULTUUR IN BRUGGE DE WERKING VAN MUSEA BRUGGE NIEUWE AANWINSTEN EEN BLIK OP DE COLLECTIES VAN HET SINT-JANSHOSPITAAL & ONZE-LIEVE-VROUW TER POTTERIE MEMORABEL VOLKSKUNDEMUSEUM
Driemaandelijks Tijdschrift – Jaargang 39 – Juni 2019
Onscherp, ©Fotohuis, afdeling Fotografie Stedelijke Academie voor Schone Kunsten Brugge (DKO)
3 Kunst en cultuur in Brugge; de werking van Musea Brugge
9 Portret Joseph-Benoît Suvée
14 Nieuwe aanwinsten
18 Romeinen in de Zwinstreek
27 Helende herinneringen
29 Feestelijke opening Gruuthusemuseum
2 Voorwoord
31 Kalender
12 Reliekschrijn Heilige Ursula
20 Collecties Sint-Janshospitaal en Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie Voorzijde: Meester van de Ursulalegende, Heilige Veronica, Lukas – Art in Flanders vzw © Dominique Provost François-André Vincent, Karikatuur van Joseph-Benoît Suvée, op de rug gezien, Lukas – Art in Flanders vzw, ©Dominique Provost
Voorwoord
Geachte lezer, beste vrienden, Het nieuwe Gruuthusemuseum is een feit. Hopelijk hebben jullie genoten van het feestelijke openingsweekend, van de inspirerende presentatie van de collectie en van de boeiende verhaallijnen. Je leest er alvast veel meer over in het volgende nummer van dit bulletin dat helemaal zal gewijd zijn aan ons vernieuwde museum. Het feestelijke openingsweekend was immers pas de proloog van een boeiend toekomstverhaal voor het Gruuthusemuseum. Kon u, om welke reden dan ook, niet bij de opening zijn, dan bent u alvast van harte welkom de komende weken en maanden in het Gruuthusemuseum. U ontdekt er de Brugse geschiedenis op een heel nieuwe manier. Op het moment dat ik in de pen kroop, was het museum nog niet open en ik kan u verzekeren dat alle museummedewerkers hard aan het project hebben gewerkt. De laatste loodjes waren, zoals altijd, zwaar. De spanning was groot, net als de ontlading bij de feestelijke heropening. Collectiestukken verhuisden terug naar de historische locatie, na de installatie van de scenografie. Ook vanuit de andere stadscollecties kwamen verschillende bruiklenen naar het museum. Ik wil alvast alle betrokken medewerkers van het Gruuthuseteam en van Musea Brugge van harte bedanken voor hun tomeloze inzet. Mijn woorden van dank ook aan alle extern betrokken partners. Zonder hun steun konden we dit mooie project niet realiseren. Naast de heropening van Gruuthuse, kunnen we u in dit nummer ook ander mooi nieuws melden. We laten u met trots op de cover van dit nummer onze meest in het oog springende nieuwe aanwinst zien. Het is meer dan twee decennia geleden dat Musea Brugge nog een paneel van een Vlaamse Primitief kon aankopen: De Bewening Christi van de Meester van de Legende van de Heilige Lucia in 1992. Ondertussen zijn ook andere panelen aangekocht, van onder meer Ambrosius Benson of Pieter Pourbus, maar die dateren uiteraard uit de 16de eeuw. Met De Heilige Veronica van de Brugse Meester van de Ursula legende die ons via Sotheby’s door een particuliere verzamelaar uit New York werd aangeboden, is het gelukt, een bijzonder fraai en uitzonderlijk goed bewaard schilderij uit de late 15de eeuw aan onze referentiecollectie van de Vlaamse Primitieven toe te voegen. (zie p. 14). We mogen er trots op zijn. Trots, omdat
2
het een belangrijke aanvulling is op de bestaande collectie van topstukken uit de Bourgondische periode. Trots ook, omdat het Brugse stadsbestuur en de collega’s van de financiële dienst de aankoop snel en efficiënt konden realiseren. Samen met de voorzitter van de Vrienden van Musea Brugge en mijn collega van Toerisme Brugge ben ik het schilderij tijdens een kort bezoek in New York een tweede keer gaan bekijken. Het heeft mijn overtuiging versterkt dat Musea Brugge absoluut en resoluut voor deze aanwinst moest gaan. De ondersteuning van deze twee partners is belangrijk. Deze betrokkenheid is kenmerkend voor Brugge en ook daar mogen we trots op zijn. Van trots gesproken. Het doet mij ook plezier dat we u in dit nummer enkele andere aanwinsten mogen voorstellen. Een tweede belangrijk werk is de bijzonder mooie karikaturale tekening van François André Vincent die de Brugse schilder Joseph Benoit Suvée voorstelt. We danken dit exclusief aan de unieke betrokkenheid van de Vrienden die onze ambitie delen om het Brugse publiek en alle museumbezoekers met uitzonderlijke werken te verwennen. Ze konden dit werk aankopen op de Kunstbeurs TEFAF. Musea Brugge beschikt nu, naast het Metropolitan Museum in New York, over een karikaturaal portret van Suvée ten voeten uit. Hoewel het niet gesigneerd is, is het werk zeker van de hand van FrançoisAndré Vincent, een Franse kunstenaar die veel gelijkaardige karikaturen getekend heeft. In dit nummer stellen we ook de nieuwe schepen van Cultuur Nico Blontrock en de nieuwe zakelijke directeur van Musea Brugge, Jonathan Nowakowski, aan u voor. We hebben samen een babbel gehad over kunst en cultuur in Brugge en de werking van Musea Brugge in het bijzonder. Het doet deugd om vanuit deze basis van vertrouwen uitgedaagd te worden. Je leest er alles over vanaf p. 3. Op de resterende pagina’s leest je nog veel meer, van archeologie tot hedendaagse fotografie: Plus est en vous. Geniet ervan, en wees trots! Till-Holger Borchert, Directeur Musea Brugge
VO O RWO O R D
KUNST EN CULTUUR IN BRUGGE ‘Medewerkers die niet geïnspireerd voor Musea Brugge werken, kun je op één hand tellen.’ Foto: Matthias Desmet (Cel creatie Stad Brugge)
Het museumbulletin houdt ook beleidsmatig de vinger aan de pols. Nico Blontrock is sinds 1 januari 2019 de nieuwe schepen voor cultuur in Brugge. Sinds half februari 2019 is Jonathan Nowakowski de nieuwe zakelijk directeur van Musea Brugge, naast Hubert De Witte en Till-Holger Borchert. We vroegen hen naar hun eerste indrukken bij Musea Brugge en naar hun plannen voor de toekomst. Musea Brugge: Hoe hebben jullie de eerste weken bij Musea Brugge ervaren? Nico Blontrock: ‘Boeiend en leerrijk, maar dat had ik eigenlijk niet anders verwacht. Ik kende de musea natuurlijk wel vanuit mijn vorige leven als journalist. Ik kon me ook wel voorstellen hoe het er achter de schermen aan toe ging, maar wat mij vooral verraste was het aantal mensen dat voor Musea Brugge werkt. Musea Brugge telt, met de Poortersloge erbij, 15 locaties. Mij lijkt het allerminst evident om dat allemaal te gaan coördineren als leidinggevende. De eerste dagen zijn hier nogal wat mensen over de vloer geweest van de vakbonden. Die hadden heel wat vragen en verzuchtingen. Als schepen is het ook mijn verantwoordelijkheid om daar een luisterend oor te bieden en initiatief te nemen. Er waren heel wat zaken waar ik niet van op de hoogte was. Ondertussen kan ik het allemaal wat meer duiden en plaatsen en dat is belangrijk. Het is alvast een boeiend onderdeel van mijn bevoegdhedenpakket.’ Jonathan Nowakowski: ‘Heel goed, maar vooral heel druk. Ik kende de Brugse musea natuurlijk ook wel, als Bruggeling en vanuit mijn vorige functie binnen de Stad,
maar anderzijds eigenlijk ook totaal niet, zo merkte ik al snel. Een museumwerking kent zoveel verschillende facetten. Ik heb ondertussen onze restaurateurs aan het werk gezien, heb de mensen ontmoet die zich bezig houden met het wetenschappelijke werk, het veiligheidspersoneel dat de klok rond alles in het oog houdt … Die diversiteit is buitengewoon interessant. Bovendien is het engagement van iedereen erg groot. Iedereen wil zijn of haar steentje bijdragen en werkt met trots voor deze organisatie. Medewerkers die niet geïnspireerd voor Musea Brugge werken, kun je op één hand tellen.’ Nico Blontrock: ‘Dat viel mij ook meteen op. Als mensen met opmerkingen kwamen, dan was dat met een positieve ingesteldheid. Van erfgoedbewaker tot directie, van medewerkers binnen het restauratieatelier tot de stockbeheerders, ze denken allemaal mee. Dat vind ik wel tof.’ MB: Wat is jullie het meest opgevallen? Nico Blontrock: ‘De ‘drive’ van de medewerkers, maar ook nog steeds het belang van de musea voor Brugge als stad. We mogen een kat een kat noemen. Onze musea
zijn één van de belangrijkste blikvangers van onze stad. De vaste collecties zijn wereldberoemd, maar ook de tijdelijke tentoonstellingen lokken jaarlijks heel wat bezoekers. Niettemin is het belangrijk dat we niet op onze lauweren rusten. We blijven ambitieus. We vertrekken niet vanuit het idee: ‘Groeninge staat vol’, ‘Gruuthuse raakt weer mooi vol en that’s it’. Er worden nieuwe impulsen gegeven aan de collectie, er is het voortdurende wetenschappelijke werk. Ook dat is cruciaal. Dat al die aspecten mooi samenhangen, ook dat viel me op. Jonathan Nowakowski: ‘Het belang van de musea voor de stad. Dat blijft inderdaad een constante. Binnen Musea Brugge staan enkele heel belangrijke projecten op stapel die de positie van Brugge op de nationale en internationale culturele kaart zullen bestendigen en versterken. De nieuwe tentoonstellingshal en de heropening van het Gruuthusemuseum zullen een enorme dynamiek geven aan de stad. De musea zijn in Brugge geen voetnoot. Ze zijn erg belangrijk voor de toekomst en het imago van Brugge. Elke investering in de musea is ook een investering in de toekomst van onze stad. Daarom is het goed dat elk opeenvolgend stadsbestuur zijn engagement uitspreekt om de musea verder te doen groeien. De recente beslissing rond de bouw van een nieuwe tentoonstellingshal op de site Garenmarkt is daar een goed voorbeeld van. Het nieuwe bestuur heeft de vorige beslissing tegen het
3
Foto: Sarah Bauwens
licht gehouden en heeft niet getalmd om de knoop door te hakken, wat aantoont dat het bestuur het belang inziet van de musea voor onze stad. Dat is een waardevol signaal.’ MB: Wat is jullie favoriete museum? Nico Blontrock: ‘Ik heb een boontje voor het Volkskundemuseum. Inhoudelijk spreekt het mij erg aan. Mijn belangstelling voor heemkunde was altijd al groot. Het staat ook dicht bij de mensen én dicht bij mijn Brugse roots waar ik erg trots op ben. Het zoomt in op oude gebruiken en beroepen. Geert Souvereyns en zijn team zorgen ervoor dat die oude verhalen opnieuw tot leven komen, ook vaak vanuit een hedendaagse invalshoek. Ik hou van die aanpak en ben ervan overtuigd dat er nog veel meer mogelijk is. Als ik doorheen het museum loop, dan vind ik alvast dat het een mooie opfrissing verdient.’ Jonathan Nowakowski: ‘Voor mij is dat het Gruuthusemuseum. Net als bij zoveel jonge Bruggelingen stond het op ons programma als schooluitstap. Het is me altijd bijgebleven. Ik weet nog dat ik het toen al een imposant gebouw vond. Gruuthuse staat voor wat Brugge altijd is geweest: een onmetelijk interessante wereldstad met een heel rijke geschiedenis. Als Bruggeling identificeer je je met dat museum. Je bent er trots op. Dat geldt
4
voor Gruuthuse, maar ook voor het SintJanshospitaal, Groeninge en eigenlijk alle andere locaties met elk hun eigen invalshoek. Telkens zowel vanuit het aspect van de monumentale sites als vanuit de collectie.’ MB: Is er een bepaald collectiestuk dat jullie fascineert? Jonathan Nowakowski: ‘Het stadsplan van Marcus Gerards. Het is fascinerend om vast te stellen dat het nog steeds actueel is. Bij de heraanleg van ’t Zand werkte het architectenteam daarop verder. Het dient dus anno 2018 nog steeds als instrument voor onze verdere stadsontwikkeling. Dat spreekt voor mij tot de verbeelding. Onze collectie is geen dode materie, maar leeft vandaag verder. In vele Brugse woonkamers hangt ook nog steeds een afdruk van het bekende plan.’ Nico Blontrock: ‘Voor mij is dat het hongerdoek uit de Gruuthusecollectie dat momenteel in het Kantcentrum ligt. Een hongerdoek is een doek dat in de vastenperiode uitgehangen werd in kerken voor gelovigen. Toen we het Kantcentrum een goede tien jaar terug nieuw leven inbliezen, kregen we van de Stad heel wat mooie stukken kant in bruikleen. Eén stuk zal nu in het vernieuwde Gruuthusemuseum worden tentoongesteld. Het hongerdoek blijf ik een prachtstuk vinden.’
lke investering in E de musea is ook een investering in de toekomst van onze stad.
Marcus Gerards, Koperplaten van het stadsplan, koper, foto: Dominique Provost
MB: Waar kan Musea Brugge nog op inzetten? Nico Blontrock: ‘Ik zou een beetje meer interactiviteit willen.’ Jonathan Nowakowski: ‘Ik ga daarin mee. Aanvullend kunnen we de kindvriendelijkheid van onze locaties nog verder uitbouwen. Ik heb twee kleine kinderen thuis, dus dan bekijk je de zaken ook automatisch meer vanuit die bril. Hoe betrek je jonge kinderen nog meer bij de kunstwerken? Daar kunnen we zeker nog nieuwe stappen zetten.’ MB: Wat verstaan jullie onder ‘interactiviteit’? Nico Blontrock: ‘Dat is een moeilijke discussie. Ik bekijk de musea ook vanuit mijn voorliefde en interesse in (onder meer sociale) media en wat we daarmee kunnen doen binnen de musea. Niet vervangend, maar aanvullend. Ik denk dat je een pak meer mensen kunt warm maken voor een museumbezoek, als je het verhaal ook op een andere, multimediale,
manier brengt. We gaan daarmee alvast experimenteren tijdens de komende expo over Jan van Eyck in 2020. Er is iemand bij mij langs geweest die op multimediale wijze heeft gewerkt met het oeuvre van Breugel in Brussel. In het majestueuze Dynastiegebouw, in het hart van de stad, wordt een indrukwekkende multimediale expo op poten gezet. Die verdiept zich in het leven en werk van de Vlaamse meester. Dé blikvanger is een 360-graden projectie die je onderdompelt in de wereld van Bruegel. Ik heb het idee om te werken met projecties onder de bruggen van de reien, maar daar moet over gediscussieerd worden. Technisch moet het haalbaar zijn, het moet kwalitatief goed zitten, er moet een meerwaarde inzitten voor de bezoeker … Interactiviteit kan anderzijds even goed een QR-code zijn naast een schilderij of een ander werk. Je scant de code en je krijgt meteen een nieuwe lading informatie. We hebben alvast voer genoeg voor discussie. Aan dit soort toepassingen hangt immers ook een kostenplaatje aan vast, wat uiteraard niet onbelangrijk is.’
Jonathan Nowakowksi: ‘De ‘multitouchtafel’ op het einde van de Pourbus expo, recent, sprak mij erg aan. Je legt op heel hedendaagse wijze de link met de geschiedenis van de stad en dat vind ik heel interessant. Tentoonstellingen met dat soort interactieve tools, daar moeten we verder aan bouwen. Dat spreekt mij ook persoonlijk erg aan.’ MB: Musea Brugge moet ook de Bruggeling blijven aanspreken? Jonathan Nowakowski: ‘Zeer zeker. Als je de cijfers ziet, scoren we goed bij onze Bruggelingen. Onze musea blijven gratis voor hen, maar dat is niet de enige reden van hun belangstelling. De Bruggelingen zijn gewoon geïnteresseerd. Dat bleek zeker bij de openstelling van de werf van Gruuthuse in 2018. Daar zijn meer dan 5.000 mensen op afgekomen. Vooral Bruggelingen.’ Nico Blontrock: ‘Ik keer in dit verband graag nog even terug naar het Volkskundemuseum. Ik zou het interessant
5
e moeten blijven W ‘durven’ in Brugge
vinden om het rijke verhaal van de volkse Sint-Annawijk te laten vertellen door de mensen die er wonen, vooral de oudere bevolking. Die kunnen aangevuld worden door foto’s, voorwerpen, kunstobjecten, … Die mondelinge geschiedenis wordt vaak nog miskend. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt er vaak op neergekeken, maar ik deel die mening niet. We kunnen op die manier prachtige verhalen en invalshoeken creëren. Heel veel Bruggelingen zouden daar interesse voor hebben. Kijk maar naar het succes van het vertelhoekje van de Heemkundige Kring. Dat gaat telkens om 120, 140 mensen, dat is veel voor iemand die over zijn leven komt vertellen. Die verhalen combineren met de rijke museale collectie, dat kan zeer mooi worden.’ MB: Moeten we niet ook tentoonstellingen organiseren die niets met Brugge te maken hebben? Heel wat Bruggelingen gaan naar Parijs of Londen voor dat soort expo’s? Nico Blontrock: ‘Voor mij kan dat. Ik zie hier graag internationale tentoonstellingen op het programma met voorwerpen die niet uit onze Brugse musea komen.’ Jonathan Nowakowski: ‘Zeker. Brugge is een kwaliteitsvolle stad en als iets kwaliteitsvol gepresenteerd wordt, dan matcht dat met ons imago en is dat een meerwaarde. De nieuwe tentoonstellingshal kan op dat vlak interessant zijn. We kunnen daarin ook verder gaan dan onze eigen collectie. We mogen onze bezoekers zeker uitdagen, zoals de Triënnale dat ook steeds probeert te doen.’
6
Jongeren aan het werk tijdens ‘Paleisje pimpen?’ foto: Lieven De Visch
MB: Jullie hebben allebei een communicatie-achtergrond. Hoe helpt je dat in je huidige job? Nico Blontrock: ‘Je beheerst bepaalde technieken waardoor je gesprekken soms gemakkelijker of soepeler kan doen verlopen. Je kunt die ook hier gebruiken om sneller ‘to the point’ te raken. Ik was gewend om tegen deadlines te werken. Daarbij was het belangrijk om zo snel mogelijk tot de kern van de zaak te komen en het ‘kaf van het koren te scheiden’. Dat kan in discussies vandaag zeer nuttig zijn. Ik hanteer die filosofie ook als ik vandaag als schepen ergens moet speechen. Ik doe dat graag, maar mijn tekst mag niet langer zijn dan een A4, dan kan ik het nog naar mijn eigen mond zetten. Ik weet als journalist dat de aandacht van de luisteraar na twee minuten al verslapt. Je moet dingen krachtig en ‘to the point’ houden. Een lezing is natuurlijk iets anders, maar bij een opening van een tentoonstelling hou ik het graag kort.’ Jonathan Nowakowski: ‘Ik denk dat je vanuit mijn achtergrond vooral getraind bent om snel de anticiperen op de dingen die je nodig hebt. Ik heb een hekel aan zaken die traag gaan, of toch te traag naar mijn zin. Ik ben nogal ongeduldig
van aard (lacht). Het is enerzijds beroepsmisvorming, maar anderzijds ook wel een karaktertrek. Een andere belangrijk element is ook dat communicatiemensen per definitie geen specialisten zijn. Binnen mijn functie bij Musea Brugge beschouw ik dat als een voordeel. Ik ben omringd door kenners. Ik vind het vooral belangrijk om vanuit die helikopterpositie iedereen maximaal zijn ding te kunnen laten doen, het geheel te blijven overzien en bij te sturen waar nodig. Je kunt de zaken bekijken vanuit een puur wetenschappelijke bril, maar even goed moeten we de meer commerciële invalshoek er ook bij nemen. We moeten daarin een goed evenwicht proberen te vinden, wat geen eenvoudige uitdaging is. Musea Brugge als hedendaags bedrijf en internationale wetenschappelijke instelling, die combinatie moeten we maken.’ Nico Blontrock: ‘Ik sluit mij daar bij aan. Musea Brugge heeft een degelijk imago, maar ik ben absoluut voorstander van te zien wat onze Brugse commerciële partners aanbieden. De virtual reality belevenis in het Historium bijvoorbeeld? Hoe staan we daar tegenover? Hoe gaan we met dat soort nieuwe tools om? We mogen de boot op multimediaal vlak niet missen.’
Opendeur Gruuthusemuseum, februari 2018, foto: Matthias Desmet
MB: Wat is jullie langetermijnvisie in functie van de verdere ontwikkeling van Brugge als eigentijdse cultuurstad en welke rol kan Musea Brugge daarin spelen? Nico Blontrock: ‘Dat is een vraag die ik hier onmogelijk volledig kan beantwoorden. We geven onze plannen weer in het beleidsplan van de Stad en gaan ook breder dan dat. In het beleidsplan staat wat we de komende zes jaar willen realiseren, maar we spelen uiteraard ook in op opportuniteiten die zich de komende jaren zullen voordoen. Brugge als cultuurstad is veelomvattend. Ik wil vooral de kwaliteit bestendigen en Bruggelingen en bezoekers een brede kijk op cultuur bieden. Cultuur is niet iets voor de ‘happy few’. Heel concreet maken we werk van de bouw van een nieuwe tentoonstellingshal voor tijdelijke tentoonstellingen. Die tentoonstellingshal wordt het sluitstuk van het Brugse museumkwartier. Een kwartier
dat we in de toekomst op verschillende vlakken willen uitbouwen en in de kijker zetten. Ik zie ook heel wat mogelijkheden in de samenwerking tussen de verschillende culturele spelers in Brugge. Musea en bibliotheek bijvoorbeeld, maar ook de samenwerking tussen Musea Brugge en Raakvlak is zeer waardevol.’ Jonathan Nowakowski: ‘Ik denk dat we met Musea meer kunnen inzetten op de doelgroepenwerking. Onze collectie is zeer gevarieerd en kan een breed publiek aanspreken. En, ik kan de schepen alleen maar bijtreden als het gaat om die samenwerking met andere partners, zowel stedelijk als niet stedelijk.’ Nico Blontrock: ‘In die zin moeten we alvast blijven inzetten op scholen, op jonge mensen. We moeten ervoor zorgen dat ook zij ons rijke culturele erfgoed blijven
koesteren. Zij zijn onze toekomstige museumbeheerders. Een museum is niet zomaar een gebouw waar voorwerpen aan de muur hangen of staan. We moeten er levendige, interactieve ruimtes van maken. Een museum mag geen dood geheel zijn. Ik verwijs in dat verband graag naar onze openbare bibliotheek. De basisfunctie, boeken uitlenen is een speerpunt, maar daarnaast wordt een waaier aan activiteiten aangeboden, al dan niet in samenwerking met andere culturele partners. Cultuur mag geen grenzen kennen. Ook voor Musea Brugge is zo’n manier van werken mogelijk. Naast scholen, mogen we ook de vele socio-culturele verenigingen die Brugge rijk is, niet vergeten. Bruggelingen betrekken bij wat leeft op cultureel vlak, daar moeten we volop voor gaan. Een project als Paleisje Pimpen dat participatief werkt, kan een mooie aanzet zijn. Waarom niet nog meer van dat soort projecten opzetten?
7
Ik denk ook dat we vooral moeten blijven experimenteren. Nieuwe mogelijkheden onderzoeken, durven proberen. Dat we daarbij met ons hoofd tegen de muur kunnen lopen, dat kan. Hopelijk niet te veel (lacht), maar we moeten blijven ‘durven’ in Brugge. We gaan straks dat experiment aan met het Gezellemuseum. Een ander idee is om de Reiefeesten nieuw leven in te blazen. Ze vertellen de geschiedenis van Brugge, dus misschien kunnen we daar een link leggen naar onze musea.’ MB: Hier leggen jullie de focus op Bruggelingen en de regionale bezoeker. Wat met de internationale bezoeker? Jonathan Nowakowski: ‘De musea blijven een hoofdrol spelen in het toeristische verhaal van Brugge. We willen dat de mensen de stad komen bezoeken en zien waar Brugge voor staat. Daarin hebben de musea een zeer belangrijke rol te spelen. We moeten kwalitatief iets te bieden dat een meerwaarde heeft. Van meer dan acht miljoen bezoekers per jaar hebben één tiende ervan de musea bezocht. Dat moet omhoog en niet vanuit commercieel oogpunt, maar vooral om de betrokkenheid van de bezoekers bij de culturele rijkdom van onze stad te verhogen. We mogen niet op onze lauweren rusten, daar moeten we in onze communicatie en onze marketing veel meer op inzetten.‘ Nico Blontrock: ‘Dat is heel juist. Ik denk dat we de band tussen toerisme en cultuur nog nauwer moeten aanhalen. Op vlak van promotie, maar ook op andere vlakken. Dat is een win-win situatie. We denken soms nog te veel in hokjes. Het kan en moet anders. We gaan in dat verband een samenwerking aan met Handmade in Brugge. We willen Brugge op de cultuurkaart zetten als stad van ambachten.
8
Niet in de klassieke zin, maar op een hedendaagse manier. Iemand die surfboards maakt volgens een heel eigen procedé, ook dat is een ambacht. Met dat soort projecten kunnen we de band cultuur/toerisme aanhalen dat kan alleen maar versterkend werken voor de toeristische sector. Op het vlak van ambachten zijn zeker ook samenwerkingen mogelijk met onze musea.’ MB: Wat zou je willen dat je kinderen en kleinkinderen bijhouden van Musea Brugge als ze ooit schepen van cultuur of zakelijk directeur worden? Nico Blontrock: ‘Ik ben daar altijd al mee bezig geweest. Ik zit ondertussen al in de kleinkindfase. Ik heb er vijf. Mijn kinderen heb ik alvast de interesse voor cultuur kunnen meegeven, maar of ze nu schepen van cultuur gaan worden, dat is een ander paar mouwen (lacht). Ik heb hen alvast altijd gestimuleerd om musea te bezoeken. Voor veel mensen is dat niet hip, maar ik heb ze altijd meegenomen. Van de molens tot Gruuthuse en Groeninge. Ook vandaag stappen ze regelmatig een museum binnen, dus ik denk dat ik daar wel geslaagd ben. Ik vond het ook altijd belangrijk dat ze vragen gingen stellen. Het Oordeel van Cambyses bijvoorbeeld spreekt erg tot de verbeelding. Waarom werd de man gevild? Hoe deden ze dat? Er is duchtig over dat schilderij gepraat bij ons. Dat is toch iets anders dan een statieportret!’ Jonathan Nowakowski: ‘Mijn kinderen zijn nog heel klein, maar ik neem ze wat later zeker mee. Ik wil gewoon dat ze die verwondering houden voor de rest van hun leven. En, dat ze vanuit die verwondering de schoonheid zien. Als ik daarin slaag, dan beschouw ik mijn opvoedkundige taak als geslaagd.’
MB: Hoe zien jullie de rol van de Vrienden van de Musea? Hoe verzekeren we de toekomst van zo’n belangrijke organisatie? Nico Blontrock: ‘Wat de Vrienden van Musea, Levend Archief en Bibliotheek doen, dat is van onschatbare waarde. Hun vrijwilligers verzetten onbetaalbaar werk. Het is een fantastische tweeweg tussen de officiële musea en de Vrienden. Een aandachtspunt is wel de verjonging. Je merkt, trouwens in heel wat verenigingen, een vergrijzing op. We moeten daar waakzaam zijn. Belangrijk is dat we jonge mensen blijven aantrekken die de toekomst kunnen verzekeren!’
EEN NIEUWE KARIKATUUR VAN SUVÉE DOOR VINCENT Op de TEFAF-beurs in Maastricht kochten de Vrienden van Musea Brugge voor het Prentenkabinet een recent opgedoken getekend portret van JosephBenoît Suvée. Hoewel niet gesigneerd, is het werk zeker van de hand van François-André Vincent, een Franse kunstenaar die veel gelijkaardige karikaturen getekend heeft. — — Door LAURENCE VAN KERKHOVEN Joseph-Benoît Suvée (1743-1807) is op de tekening ten voeten uit, in profiel naar links afgebeeld. Door het kikvorsperspectief krijgt het personage een zekere monumentaliteit. Suvée draagt een elegante mantel, kousen en leren schoenen. Een langwerpige das is met de twee uiteinden losjes over zijn borst geknoopt. Zijn lange haren heeft hij achter op het hoofd met een lint bijeengebonden. Met zijn guitige lach wekt de jonge man sympathie op. Het lijkt alsof hij veel plezier beleefde aan de poseersessie. Dit was ongetwijfeld ook het geval voor de kunstenaar die hem met slechts enkele lijnen bijzonder levendig en gevat wist te portretteren. Ondanks de karikaturale uitvergroting van de lange, scherpe neus, is de beeltenis niet kwetsend. Het werk is een prachtige getuigenis van de vriendschap tussen twee beloftevolle kunstenaars aan het begin van hun carrière.
Vincent, meester van de portrait-charge Van François-André Vincent (1746-1816) zijn een honderdtal getekende karikaturen of zogenaamde portraits-charge bekend. Hij maakte ze in verschillende technieken en formaten: van kleine, vlugge schetsen tot zeer grote tekeningen van meer dan één meter hoog. Telkens beklemtoont of overdrijft hij enkele fysieke of vestimentaire nieuwe karikatuur van S uv é e
bijzonderheden van zijn personages. Een groot deel van deze karikatuurtekeningen maakte Vincent tijdens zijn studieverblijf als pensionaire aan de Académie de France in Rome, tussen 1771 en 1775. Daar ontmoette hij onze landgenoot Suvée, die hij meermaals portretteerde. Tot voor kort waren vijf portraits-charge van Suvée door Vincent bekend. Al deze tekeningen dateren uit de jaren 1773-1774. Met de tekening die de Vrienden aankochten bij Nicholas Hall (New York), kan een zesde karikatuur aan dit ensemble toegevoegd worden. Laten we onze nieuwste pentekening even vergelijken met twee busteportretten uit de collecties van het musée Carnavalet in Parijs en het Nationalmuseum in Stockholm. Beide zijn vanuit hetzelfde perspectief getekend en vertonen een identieke beweging van het hoofd. En, ook hier weer: Suvées ondeugende lach en zijn lange neus. De karakteristieke haardracht komt eveneens in deze werken terug. Dat Suvée af een toe enige variatie bracht in zijn kapsel, bewijst een tekening uit het musée Atger in Montpellier. Daarop staat hij ruggelings afgebeeld met een lange paardenstaart. Dankzij de Steinmetz-schenking had het Brugs Prentenkabinet al veel langer een tegendruk of contre-épreuve van deze originele tekening uit Montpellier in bezit. Het
musée Atger bezit overigens nog een tweede karikatuur van Suvée waarop hij te zien is met een iets kortere mantel. Opvallend is dat de Bruggeling in deze beide werken veel lomper en zwaarder oogt dan in onze recentste aanwinst. Deze minder flatterende kenmerken zijn ook terug te vinden in een karikatuur van Suvée uit de collectie van het musée artistique et archéologique van La Roche-sur-Yon. In dit rijtje kunstwerken bekleedt de Brugse aanwinst een aparte plaats: het is het enige werk waarin Suvée ten voeten uit wordt weergegeven, met iets meer allure.
Kameraden in Rome De Romeinse studiejaren waren uitermate productief voor de Parijzenaar Vincent. Het aantal tekeningen dat hij in Italië realiseerde, ligt buitengewoon hoog en getuigt, ondanks zijn jonge leeftijd al van een groot meesterschap. Dankzij de karikaturen van Vincent kunnen we een gezicht plakken op zijn medepensionaires. We krijgen een unieke inkijk in het kunstenaarsleven dat zich achter de muren van het Palazzo Mancini afspeelde en kunnen ons levendig inbeelden welk kattenkwaad de jongens er uithaalden. Het Brugs Prentenkabinet herbergt een interessante pentekening met de voorstelling van een schilder die in een stoel achteroverleunt. Even ontspannen of zoekt hij misschien inspiratie voor één van zijn volgende werken? Hij heeft zich alvast comfortabel geïnstalleerd en zijn mantel vrij nonchalant over de rieten leunstoel gesmeten. Deze subtiel uitgevoerde schets is in Rome naar het leven getekend. Het blad is onderaan rechts gesigneerd en
9
François-André Vincent, Karikatuur van Joseph-Benoît Suvée, 1774, penseel in zwart op papier, 139 x 155 mm, Stockholm, Nationalmuseum, inv. NMH 1/2009, foto: Erik Cornelius/ Nationalmuseum
François-André Vincent, Karikatuur van Joseph-Benoît Suvée in medaillon, 1773, tegendruk in zwart krijt op papier, 405 x 283 mm, Parijs, musée Carnavalet, inv. D.2706
gedateerd ‘Vincent f. R. 1773’. Een origineel tijdsdocument naast de vele karikaturen van Vincent.
Vrienden voor het leven
Tijdens hun verblijf aan de Franse academie in Rome hadden Vincent en Suvée elkaar beter leren kennen en waarderen. Deze vriendschap zou levenslang standhouden. Van afgunst en wedijver was geen sprake. Ook niet nadat Suvée in 1792 met ruime voorsprong op Vincent verkozen werd tot directeur van de Académie de France. Ze bleven elkaar steunen en vertrouwen. Toen Vincent op 8 juni 1800 trouwde met de kunstenares Adélaïde Labille-Guiard, koos hij Suvée als één van zijn getuigen. Ze moeten elkaar overigens vaak tegengekomen zijn, aangezien ze toen allen in het Louvre woonden. Zelfs toen Suvée in 1801 uiteindelijk naar Rome vertrok
10
om er zijn achtenswaardige directeursfunctie op te nemen, hield hij contact met Vincent.
Suvées beeltenis in Brugge Wie een gediversifieerd beeld wil krijgen van Suvées uiterlijk is bij de Brugse musea aan het goede adres. Van zijn vroegste zelfportret uit 1772 tot enkele treffende portretten die hem als vijftiger voorstellen net vóór zijn definitieve verhuis naar Italië: de hele evolutie is in de collectie van het Groeningemuseum te volgen. Opmerkelijk is dat twee schilderijen in dit ensemble aan vrouwelijke kunstenaars worden toegeschreven. Twee dames die bovendien ook in Vincents biografie een belangrijke rol spelen: zijn echtgenote Adélaïde Labille-Guiard en haar leerlinge Gabriëlle Capet. De originele karikatuur van Vincent is een prachtige aanvulling op deze portrettengalerij.
Selectieve bibliografie J.-P. Cuzin, “Les caricatures de Vincent”, L’Information d’Histoire de l’Art, (1971), nr. 2, pp. 91-94. J.-P. Cuzin, François-André Vincent: 1746-1816, Les Cahiers du Dessin Français, 4, Parijs, Galerie de Bayser, 1988. J.-P. Cuzin, François-André Vincent, 1746-1816: entre Fragonard et David, Parijs, Arthena, 2013. R. De Nolf, “Portret van een vriend: Marie-Gabriëlle Capets Portrait du Citoyen Suvée, peintre”, Musea Brugge Magazine (2018), nr. 3, pp. 70-77. S. Join-Lambert & A. Leclair, Joseph-Benoît Suvée (1743-1807), Parijs, Arthena, 2017. H. Lemonnier, “Suvée et ses amis à l’École de Rome (1772-1778)”, Gazette des Beaux-Arts (1903), nr. 30, pp. 97-110. C. Van de Velde, Stedelijke Musea Brugge, Steinmetzkabinet: catalogus van de tekeningen, Brugge, 1984. L. Van Kerkhoven, “Suvée en de Brugse academie”, in: P. Gunst (red.), Kunstenaarsportretten, tent. cat. Gent (Museum voor Schone Kunsten), 2007, pp. 13-19.
nieuwe karikatuur van S uv é e
François-André Vincent, Karikatuur van Joseph-Benoît Suvée, circa 1774, pen in zwart op papier, 445 x 150 mm, Brugge, Groeningemuseum, inv. 2019.GRO0020.II (© Lukas – Art in Flanders vzw, foto Dominique Provost)
11
EEN NIEUWE PRESENTATIE VOOR HET
RELIEKSCHRIJN VAN DE HEILIGE URSULA VAN HANS MEMLING Het Reliekschrijn van de Heilige Ursula van Hans Memling (1489) is ongetwijfeld het meest fascinerende kunstwerk van de zes Memlingpanelen in de vaste opstelling van het Sint-Janshospitaal. Recent werd het in een nieuwe vitrine geplaatst. — — DOOR MIEKE PAREZ Het Reliekschrijn werd met een grote religieuze ceremonie ingehuldigd op 21 oktober 1489, feestdag van de Heilige Ursula. Een bewaard gebleven officieel, verzegeld document, de translatieakte, beschrijft nauwkeurig de plechtigheid. Het schrijn ontsnapte in 1794 aan de roofzucht van de Franse bezetter, met dank aan de beperkte talenkennis van een zuster die het woord “châsse” niet begreep. De ontstaansgeschiedenis van het kunstwerk was een bron van inspiratie voor enkele negentiende-eeuwse kunstenaars, al berust die grotendeels op fictie. Een van die kunstenaars was Henri Dobbelaere, die in 1857 ‘Memling in het Sint-Janshospitaal in Brugge’ schilderde, op groot formaat. Het schilderij hangt nu vlakbij het schrijn in de vaste opstelling.
Quid Hans Memling? Het Ursulaschrijn, zoals het meestal wordt genoemd, kwam er in opdracht van de communauteit van Sint-Jan, die het kunstwerk ook financierde. Het werd uitgevoerd door een van de grootste vijftiende-eeuwse paneelschilders, Hans Memling. Maar, dat was voor de kloostergemeenschap niet zo belangrijk. Het ging om de inhoud: het schrijn was een reliekhouder, een cultusobject, met de relieken van de 11.000 Maagden en een aantal
12
andere heiligen, heilige plaatsen en objecten. Daarom draagt het Ursulaschrijn ook geen opschrift zoals het Johannesretabel en de triptiek van Jan Floreins, die beide door Memling werden geauthenticeerd en gedateerd (1479). En ook de vier opdrachtgevers staan niet afgebeeld op het schrijn, enkel een bescheiden hoekbeeldje van hun patroonheilige refereert naar hen. Vermoedelijk om dezelfde reden vermeldt de translatieakte van 21 oktober 1489 de kunstenaar niet. De akte vertelt wel hoe de relieken “uit de oude reliekkast” door Egidius, bisschop van Sarrepta “met Heilige Olie werden gewijd, gezegend en gezalfd” en vervolgens in “de nieuwe reliekkast” opgeborgen. Rombout de Doppere, geestelijke, notaris op pauselijk en keizerlijk gezag en gezworen notaris van het bisdom Doornik, vermeldt bij naam de hoge geestelijken, de leidinggevende kloosterlingen en de getuigen die aanwezig zijn. Hij maakt ook gewag van “een menigte volk van beide geslachten”, maar de naam van Hans Memling komt niet op het document voor. Ook de Heilige Ursula wordt niet bij naam vermeld, wat merkwaardig is want zij is de spilfiguur.
Opstelling Het Ursulaschrijn is als “driedimensionaal schilderij” een unicum in het toch
al uitzonderlijke oeuvre van de vijftiende- eeuwse paneelschilders. Waar het precies stond in de hospitaalkapel van Sint-Jan weten we niet zeker, wel dat het in 1839 naar het eerste Memlingmuseum in de kapittelzaal in het zusterklooster werd overgebracht. In april 1958, naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling, kwam het Ursulaschrijn naar de zuidelijke ziekenzaal en midden jaren ‘80 naar de hospitaalkapel. In 2012 kreeg het een plaats in de middenzaal van het museum. Het schrijn stond opgesteld op een draaibare neogotische sokkel uit eikenhout van de Brugse beeldhouwer Hendrik Pickery († 1894). Volgens de rekeningen van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen kreeg hij in 1867 de som van 125 Belgische frank uitbetaald. Hij leverde in 1869 ook “une vitrine en bois de chêne” waarvoor 109,53 frank werd betaald. De opstelling van het Ursulaschrijn op de Pickery-sokkel behoort sinds enkele weken tot het verleden. Het manipuleren van de zware glazen kap bij de jaarlijkse controle door de restaurator of in functie van wetenschappelijk onderzoek bracht teveel risico’s met zich mee. Het was ook niet vanzelfsprekend om aan de vereiste klimatologische bewaaromstandigheden te voldoen. In overleg met de afdeling Collectie en Documentatie werd dan ook beslist om het schrijn op te stellen in een nieuwe, geklimatiseerde vitrine die aan de hedendaagse eisen qua veiligheid, toegankelijkheid en klimaatcontrole beantwoordt. De opstelling is nog niet volledig afgerond, de verlichting wordt binnenkort gefinaliseerd. Vooraf voerden de H eilige U rsula
De nieuwe opstelling in afwerking, de sokkel van Hendrik Pickery en het pre-Eyckiaans reliekschrijntje van de Heilige Ursula. Op de achtergrond het doek van Henri Dobbelaere, Memling in het SintJanshospitaal te Brugge, 1857 (bruikleen Stedelijke Musea Kortrijk) Š Steven Kersse en Daan Verbeke, Musea Brugge
onze restaurators een grondige inspectie uit, in samenwerking met het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Brussel. De historische Pickery-sokkel verdwijnt niet in de depots, integendeel. De sokkel mĂŠt glazen kap is bij wijze van conceptuele ingreep naast de nieuwe klimaatvitrine opgesteld. Met de nieuwe presentatie wordt een periode van 150 jaar uit de geschiedenis van het Reliekschrijn van de Heilige Ursula afgesloten. Tegelijk is het een eerste stap in de herinrichting van het museum die in de loop van de volgende jaren vorm zal krijgen.
de H eilige U rsula
Controle van het kunstwerk door Collectie en Documentatie Musea Brugge en het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium Brussel
13
NIEUW AANGEKOCHTE VLAAMSE PRIMITIEF IS TE ZIEN IN HET GROENINGEMUSEUM In december 2018 gaf de Brugse Gemeenteraad zijn fiat voor de aankoop van de Heilige Veronica van de Meester van de Ursula-legende. Sinds begin april is het werk te bewonderen in het Groeningemuseum, samen met enkele andere mooie, nieuwe aanwinsten. Het gebeurt heel zelden dat een 15de eeuwse Vlaamse primitief van de kwaliteit van de heilige Veronica nog op de markt komt. Het schilderij is ook zeer goed bewaard en is met zijn lieflijke karakter een lust voor het oog. Veronica met haar exotische hoofddeksel en wapperende hoofddoeken heeft haar ogen neergeslagen en kijkt naar de doek die ze in haar hand houdt. Daarop staat het ware gelaat van Christus, de Vera Icon, wat eveneens de verklaring is voor Veronica’s naam. Volgens een apocrief verhaal veegt Veronica tijdens de zware kruisweg het bloed en zweet met een doek van het gezicht van Christus en blijft daarop een afdruk van het gelaat van Christus achter. Deze Sudarium wordt later vereerd als reliek. In de tijd dat dit schilderijtje werd gemaakt vond de belangrijkste verering in de Sint Pietersbasiliek in Rome plaats. De Meester van de Legende van de heilige Ursula is één van de belangrijkste meesters die in de late 15de eeuw in Brugge actief was. Soms wordt hij geïdentificeerd met Pieter Casembroot, maar gebrek aan bewijs maken deze identificatie niet waterdicht. De noodnaam die hij kreeg, is
gebaseerd op twee luiken van een altaarstuk met daarop acht voorstellingen uit het leven van de heilige Ursula. Deze werken behoren eveneens tot de collectie van Musea Brugge. Als tijdgenoot van Hans Memling schilderde de Ursula-meester voor vooraanstaande Brugse opdrachtgevers. De langgerekte lijfjes en eivormige hoofdjes zijn erg kenmerkend. We zien die ook duidelijk terug in dit schilderijtje van Veronica. Net als Hans Memling en de Brugse Meester van de Lucialegende was de anonieme Meester van de Ursulalegende populair bij Italiaanse kooplui. Op basis van schilderijen van Jan van Eyck en Hans Memling vervaardigde de anonieme meester meerdere schilderijen waarop engelen de Vera Icon presenteerden. Verschillende versies kwamen al in de 15de eeuw in Italië terecht en werden onder meer door Sandro Botticelli bijgewerkt. Het verworven paneel, waarvan geen tweede versie bekend is, kwam in een Toscaans klooster terecht en werd door Piero di Cosimo gekopieerd.
Het gebeurt nog zelden dat een Vlaamse primitief van deze kwaliteit op de markt komt 14
In de 19de eeuw was het schilderij eigendom van Paul Durrieu, een van de grondleggers van het onderzoek naar de Franco-Vlaamse miniatuurkunst. Later was het werk deel van de verzameling van Hester Diamond, een van de belangrijkste New Yorkse privéverzamelingen van Oud-Nederlandse schilderkunst. Zij leende het in 1994 uit aan Brugge voor de grote Memling-expositie. De aankoop van dit schilderij vult niet alleen het oeuvre van de Meester van de Ursula-legende en de collectie Vlaamse primitieven aan, het brengt ook een belangrijk kunstwerk terug naar haar ontstaansplaats Brugge.
Bijkomende nieuwe aanwinsten Anonieme Brusselse meester, Gregoriusmis, ca. 1500 Dit tafereel is een interessant voorbeeld van het gebruik van altaarstukken in de laatmiddeleeuwse liturgie. Het laat aan bezoekers van het Groeningemuseum zien hoe de altaarstukken van de Vlaamse primitieven toen waren opgesteld. Het verhaal achter het tafereel is bekend vanuit de Legenda Aurea. Paus Gregorius was een gelovig man. Tijdens een mis die hij in Rome in de kerk van Santa Croce in Gerusalemme samen met enkele kardinalen en bisschoppen vierde, twijfelde één van zijn helpers aan de transsubstantiatie, waarbij tijdens de eucharistieviering het brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Om de ongelovige te overtuigen verscheen Christus als Man van Smarten op het altaar, omgeven met de werktuigen van de Passie en toonde zijn stigmata. N ieuwe V laamse primitief
Foto: Meester van de Ursulalegende, Heilige Veronica Lukas-Art in Flanders vzw, Š Dominique Provost
Boven: Ambrosius Benson, Heilige Familie, 1525-1530, © Dominique Provost Links: Anonieme Brusselse meester, Gregoriusmis, ca. 1500, © Dominique Provost
het werk van een Hispano-Vlaams schilder, maar recent onderzoek kon overtuigend aantonen dat het over een stuk van Brusselse origine gaat. Opmerkelijk zijn de kwaliteit van de uitvoering, het lichtgebruik en de verfijnde weergave van de kostbare gewaden.
Dit intrigerende onderwerp werd populair in de kunst van de Noordelijke renaissance gedurende de 15de en vroege 16de eeuw, toen tijdens de kerkelijke concilies en de opkomende reformatorische bewegingen een controverse ontstond rond de transsubstantiatie. Het Brugse paneel is bijzonder uitvoerig in de afbeelding van de details en getuigt van de liturgische praktijk aan de einde van de middeleeuwen. Aan elke kant van het altaar staan telkens een kardinaal en een bisschop met een open boek. Ze treden op als getuigen van de onverwachte goddelijke verschijning. Gregorius de Grote zelf celebreert de mis: hij knielt voor het altaar dat prachtig wordt gedecoreerd met een rode brokaatdoek. Hij wordt links en rechts door twee diakenen geassisteerd.
16
Op het altaar is ook de figuur van Christus als Man van Smarten te zien. De typologie van de figuur gaat terug op enkele Byzantijnse prototypes en sluit aan bij populaire voorstellingen van de imago pietatis zoals we die bijvoorbeeld kennen van de diptiek van de Mater Dolorosa en de Man van Smarten uit het Groeningemuseum. Het paneel werd rond 1500 geschilderd in een Brusselse werkplaats. Er zijn verschillende versies van de compositie bekend. Een versie – die eveneens omstreeks 1500 in Brussel werd vervaardigd – bevindt zich in het Parijse Musée de Cluny, een ander versie wordt in het MittelrheinMuseum te Koblenz bewaard. Het schilderij dat nu deel uitmaakt van de Groeningecollectie behoorde vroeger tot de collectie van Marqués de Conquistas in Madrid. Vroeger werd het beschouwd als
Ambrosius Benson, Heilige Familie, 1525-1530 Jezus zit op de arm van zijn moeder. Zij rechterarmpje heeft hij om haar hals geslagen, terwijl hij met zijn andere hand een walnoot uit een schaal neemt die hem door Jozef wordt aangereikt. Deze intieme scène geeft een alledaags en toegankelijk beeld van de jonge heilige familie. De kracht van dit werkje zit in de kleine schaal, het sobere kleurgebruik, de grote detaillering en de sterke licht-donker werking. Benson wist met dit werk de juiste snaar te raken in het steeds grotere verlangen van de gelovigen om de menselijke kant van Jezus en Maria te ontdekken. Benson arriveert in 1510 in Brugge vanuit Lombardije. Zijn Italiaanse achtergrond is vooral goed te zien in de sterkte schaduwwerking die sfumato wordt genoemd. Na een korte periode in de werkplaats van Gerard David, vestigt hij zich N ieuwe V laamse primitief
als zelfstandig meester. Hij wordt één van de meest succesvolle Brugse meesters van de eerste helft van de 16de eeuw. Hij domineert de exportmarkt van schilderijen naar voornamelijk Spanje en heeft veel invloed op zijn tijdgenoten Gerard David, Adriaen Isenbrandt en Pieter Claeissens I. De enorme productie van zijn atelier en navolgers maakt het soms moeilijk om de eigenhandige werken van Benson te onderscheiden. Musea Brugge bezit meerdere werken uit het oeuvre van deze meester, waaronder één van de twee gemonogrammeerde stukken en daarmee een kernwerk binnen zijn oeuvre. Deze Heilige Familie met walnoten vult de Brugse collectie schilderijen van Benson op belangrijke manier aan.
Jan van der Straet (Johannes Stradanus), olieverfschets van Johannes de Doper, voor 1572 Deze olieverfschets is toegeschreven aan de Brugs-Italiaanse meester Stradanus vanwege zijn verwantschap met het altaarstuk met de Doop van Jezus in de Santa Maria Novella in Firenze die omstreeks 1572 gedateerd is. Wellicht werd deze olieverfschets als studie gemaakt, want ze toont het hoofd van Johannes op dezelfde grootte als in het uiteindelijke schilderij. Tijdens een recente restauratie van het schilderij werden er sporen gevonden die erop wijzen dat er een carton werd gebruikt voor het overbrengen van de compositie op het paneel. Wellicht gaat het hier om een detail van dat carton. Het altaarstuk werd gemaakt in opdracht van de Mazzinghi Baccelli familie voor hun kapel in de Santa Maria Novella in Florence. Het is mogelijk dat Stradanus deze tekening (of het gehele carton) aan de familie toonde en zo de goedkeuring voor de opdracht verwierf. Het schilderij werd één van de bekendste werken N ieuwe V laamse primitief
van Stradanus en de compositie werd enkele jaren later ook door Philips Galle in prent vastgelegd. De compositie kreeg zo een wijde verspreiding. Olieverfschetsen ontstaan in de 16de eeuw in Italië als alternatief voor tekeningen. Ze kenmerken zich door een grote spontaniteit en bereiden vaak een compositie of een detail op ware grootte voor. Ze werden ook vaak gebruikt in de onderhandelingen tussen opdrachtgever en kunstenaar. Peter Paul Rubens is de bekendste Jan van der Straet (JohannesStradanus), olieverfschets van Johannes de Doper, voor 1572, © Musea Brugge vervaardiger van olieverfschetsen. Ook hij doet zijn ervaring en inspiratie voor het – een gebrek aan geschilderd werk van gebruik van deze techniek op in Italië, waar Stradanus. Anderzijds bezit Musea Brugge hij van 1600 tot 1608 verblijft. Deze oliegeen olieverfschetsen. Aangezien dit vaak verfschets van Stradanus gaat Rubens in getuigenissen zijn van artistiek talent en tijd echter ruim vooraf. een genot voor het oog, is deze aankoop De schets in olieverf kenmerkt zich dus een fijne aanvulling op de collectie. door een grote spontaniteit. Door de dunJan van der Straet (1523-1604) of ne verf zijn de eerste lijnen van een schets Johannes Stradanus werd in Brugge gebote zien die in houtskool, maar misschien ren. Hij werd opgeleid door Pieter Aertsen ook in een vloeibaar medium zijn aanen vertrok als jonge twintiger naar Italië. gebracht. De vrijheid in het aanbrengen Als Vlaming in het Zuiden vestigde hij zich van de verf blijkt uit losjes aangebrachte bij Giorgio Vasari en maakte via hem zijn krullen en schaduwpartijen. De houding intrede aan het Medici-hof. Daar maakte van het hoofd, de zijwaartse blik en de hij furore als schilder, maar ook als ontlicht geopende lippen geven een onverwerper van tapijten. Ook ontwierp hij veel wacht grote dynamiek aan deze uitgesneprenten die vervolgens in Vlaanderen werden gegraveerd en gedrukt. Zo bleef hij er den voorstelling. De aankoop van deze olieverfschets – ondanks zijn lange afwezigheid – toch in vult een lacune in de Brugse collectie op connectie met de Lage Landen. het vlak van schilderkunst. Enerzijds is er – ondanks de grote collectie prenten
17
ROMEINEN IN DE ZWINSTREEK Lange tijd heerst de opvatting dat de Zwinstreek tijdens de Romeinse periode een onherbergzaam niemandsland is. Te gevaarlijk en te veranderlijk om er te wonen. Recent archeologisch onderzoek verwijst dit idee naar de prullenmand. Het campagnebeeld van de tentoonstelling die het onderzoek belicht, ‘vertaalt’ heel wat vondsten. — DOOR DIETER VERWERFT
De rijkdommen van de Zwinstreek Een opgraving in Ramskapelle levert het bewijs voor een permante nederzetting in dit wispelturige, maar bijzonder rijke landschap. Om zich aan de invloed van het wassende water te onttrekken, bouwen de Romeinen rond het jaar 200 na Christus een terp van 20 op 20 m. De terp is volledig opgebouwd uit blokken klei en zand. Bovenop dit hoge woonplatform van één meter hoog staan vijf half ingegraven huizen: deze zijn goed bestand tegen de weerselementen en de bouw vraagt weinig hout in een hout-arm landschap. De bouw van dit woonplatform vergt een grote inspanning, maar de Zwinstreek is het waard. Op deze plaats, tussen land en zee, hebben de Romeinen toegang tot de natuurlijke rijkdommen van de zee: vis en schelpen, maar nog belangrijker: zeezout! De streek rond de haven van Zeebrugge is in de Romeinse periode een economische hotspot, met de zoutproductie als brandstof. In zoutovens gevoed met turf wordt zeewater gekookt. Het briquetageaardewerk, dit zijn de kleien potten waarin het zout gestookt wordt, vinden archeologen op nederzettingen in heel Vlaanderen. Zout is alomtegenwoordig in het leven van de Romeinen en is een basisingrediënt in enkele specialiteiten, zoals vissaus en de befaamde Menapische ham.
Een Romeinse familie
Voor de tentoonstelling “Romeinen in de Zwinstreek” in Sincfala ontwikkelen
18
Raakvlak en tekenaar Yannick De Smet een serie reconstructietekeningen. In het campagnebeeld zit een pak informatie verwerkt. Centraal staan twee bewoners van de terp: een Romein en zijn dochter. Tijdens de opgraving hebben de archeologen een tandje ontdekt. Volgens de analyse van de fysisch antropoloog gaat het om een melktand, meer bepaald de eerste kies in de rechteronderkaak. De eerste kies valt normaal gezien uit tussen 10 en 12 jaar. De Romeinen wonen permanent in de Zwinstreek, met de hele familie. Een kind verliest er zelfs één van zijn of haar melktanden, totdat een archeoloog ze 1800 jaar later terugvindt. De tandenfee had wat vertraging. De rol van de Romeinse vader is voorlopig nog onduidelijk, maar we hebben aanwijzingen dat hij een verleden heeft als soldaat. Een opgegraven pendant, mogelijk deel van paardentuigage, draagt afbeeldingen van een Cupido op een dolfijn op de ene zijde en een Judaea Capta op de keerzijde. Dergelijke thema’s zijn niet courant op een landelijke, Romeinse site, maar worden eerder geassocieerd met een militaire context. De belangrijke rol van het paard op de site wordt verder onderstreept door de vondst van een hoefijzerfragment. Er is ook een groot aantal paardenbotten gevonden. Het gaat om volledige botten zonder snij- of haksporen, afkomstig van gespierde, oudere paarden met een schofthoogte rond 130 cm, blijkt uit archeozooölogisch R omeinen in de Z winstreek
Ontdek hoe een Romeinse plaggenhut er vanbinnen uitzag of waar het Romeinse dieet uit bestond. Een Romeinse olijfolieamfoor uit Baetica, opgevist uit de Noordzee
onderzoek. De begraven paarden zijn gebruikt als rij- of lastdier, niet voor consumptie. Onder één van de gebouwen hebben de archeologen een paardenschedel ontdekt: deze schedel is vóór de ingebruikname van het gebouw als offer gedeponeerd. Het bewijst dat het paard een centrale rol speelt in de identiteit van de bewoners van de terp.
Een terp in een landschap Op de tekening is een duidelijk contrast zichtbaar tussen het landschap op de terp en daarrond. Dit contrast is gebaseerd op een landschappelijke en bodemkundige studie van de streek. Raakvlak voerde daarvoor meer dan 1.000 manuele boringen uit. Dit onderzoek toont aan dat de site gesticht is op een beschermde ligging tussen enkele geulen. De terp is aangelegd bovenop een schorre of kwelder, een getijdengebied dat enkel bij springtij onder water staat. In de verte, langs een geul, is de Boot van Brugge aangemeerd. Deze boot is gebaseerd op de 19e-eeuwse vondst van één of meerdere boten in de Romeinse R omeinen in de Z winstreek
havensite Fort Lapin. Twee figuren laden een grote amfoor uit. Zo’n grote olijfolieamfoor uit Baetica (Spanje) is opgevist uit de Noordzee en bevindt zich nu in ons depot. Op de achtergrond zijn de rookpluimen van zoutwinningsites zichtbaar. Op de voorgrond staat nog net het dak van één van de plaggenhutten. Dit zijn woningen waarvan de dakdragende wanden zijn opgebouwd uit klei- of veenplaggen. Het dak wordt bekleed met graszoden, waardoor de huizen voorzien zijn van een groendak. De vrije ruimte op de terp wordt nuttig ingevuld met een moestuin. Pollenanalyse wijst op de teelt van tuinboon: dit plantje tolereert zout, waardoor het bijzonder goed gedijt in de kuststreek. Wil je weten hoe een Romeinse plaggenhut er vanbinnen uitziet? Vraag je je af wat het Romeins dieet nog te bieden heeft? Ben je benieuwd naar de rol van de Romeinse overheid in de kuststreek? De tentoonstelling “Romeinen in de Zwinstreek” tot en met 30 november in Sincfala, Museum van de Zwinstreek vertelt er alles over.
Boven: Voorzijde pendant met daarop (vermoedelijk) Cupido op een dolfijn / De keerzijde van de pendant met daarop een Judaea Capta scène Onder: Fragment van een Romeins hoefijzer
19
Hans Memling, Triptiek van Jan Floreins, 1479, olieverf op paneel, O.SJ 0173.I, geauthenticeerd en gedateerd, ©Dominique Provost
Anoniem, detail uit ‘Zicht op de westgevels’, 18de eeuw, olieverf op doek, O.SJ0307.I, ©Stad Brugge, Cel Fotografie Joannes de Maré, Weesmeisjes aan het werk, 17de eeuw, na 1673, ©Maagdenhuismuseum Antwerpen
20
DE COLLECTIE VAN MUSEA BRUGGE ONDER DE LOEP Een van de basistaken van een erfgoedorganisatie is ‘het benoemen, in kaart brengen, registreren en documenteren van cultureel erfgoed’. Mieke Parez, adjunct-conservator, registreert de collecties van het Sint-Janshospitaal en het Museum Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie in ADLIB en deelt enkele bevindingen over de musea en de kunstwerken met de lezer. –DOOR MIEKE PAREZ
Twee musea Het Sint-Janshospitaal en het Museum Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie groeiden allebei uit een stedelijke caritatieve instelling die door een lekengemeenschap van broeders en zusters werd geleid. Ze waren actief op zeer gelijkende sites aan invalswegen van de stad, legden ongeveer gelijktijdig hetzelfde traject af en kenden dezelfde historische mijlpalen, waaronder de canonisering in de vijftiende eeuw. Broeders en zusters werden een canonieke orde die de regel van Sint-Augustinus volgde. In de negentiende eeuw werd op beide hospitaalsites een nieuwbouw in gebruik genomen en werd in de oude zalen een eerste aanzet voor een museum gegeven. Ondanks al deze overeenkomsten ontwikkelden de erfgoedensembles zich tot musea met significante verschillen qua profiel, uitstraling en bezoekers. Het moment waarop de ambitieuze kloostergemeenschap van het Sint-Janshospitaal de vijftiende-eeuwse paneelschilder Hans Memling uitnodigde om een monumentaal altaarstuk voor het vernieuwde koor te schilderen, was bepalend voor de toekomst van het huis. De samenwerking met de kunstenaar duurde meer dan tien jaar en resulteerde in vier opdrachten. Twee ervan zijn de enige werken van Memling met op W erken met de collectie
de lijst een vermelding van de naam van de schilder en de datum. Met zes panelen van Memling in de vaste opstelling staat het Sint-Janshospitaal internationaal aan de top: geen enkel museum ter wereld doet beter. De Memlingpanelen zijn gezichtsbepalend en trekken jaarlijks tienduizenden bezoekers aan. In de besloten leefwereld van de communauteit in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie kwam Hans Memling helaas niet voor. Het mirakelbeeld van Onze-LieveVrouw van de Potterie stond centraal. Het uitzonderlijke, dertiende-eeuwse beeld uit kalksteen genereerde een groot deel van de collectie en was bepalend voor de bouwgeschiedenis van het monument. In het Sint-Janshospitaal werd Memling aangesproken om het vernieuwde koor luister bij te zetten met een schitterend altaarstuk. In Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie gebeurde het omgekeerde: in functie van het mirakelbeeld werd de kerk in de zeventiende eeuw uitgebreid met een tweede beuk die het op indrukwekkende wijze zou omkaderen. Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie is een kleinschalig erfgoedensemble dat gehecht is aan zijn identiteit en de tradities van het huis. Het museum richt zich op meerwaardezoekers met een symbiose van collectie, monument en liturgie.
Twee collecties Het Sint-Janshospitaal kan de eigen zorggeschiedenis illustreren met enkele schilderijen die het hospitaalleven weergeven zoals het was: ‘Zicht in de oude ziekenzalen’ (circa 1778) van Jan Beerblock is het bekendste. Het zijn compilaties van aantrekkelijke tafereeltjes, snapshots van wat in de zalen, de apotheek en op het hospitaaldomein gebeurde. Dergelijk beeldmateriaal uit een zorginstelling is zeldzaam. Het Maagdenhuismuseum in Antwerpen, een voormalig weeshuis voor meisjes, bezit drie vergelijkbare schilderijen van Joannes de Maré die ruim 100 jaar voor het schilderij van Beerblock tot stand kwamen. De werken kwamen er in opdracht van de aalmoezenier van het weeshuis, zoals het werk van Jan Beerblock misschien op vraag van de hospitaalpastoor werd geschilderd. De kunstenaars legden het dagelijkse functioneren van een caritatieve instelling vast met een scherpe blik, oog voor detail en zin voor het anekdotische. De documentaire waarde van deze werken kan moeilijk worden overschat. De collectie in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie groeide vooral rond de devotie voor het mirakelbeeld. Het Mirakelboekje uit 1520, een verslag van de wonderen door Onze-Lieve-Vrouw, is geïllustreerd met pentekeningen en genereerde op zijn beurt de Mirakeltapijten en de Mirakelglasramen in de kerk. Een reeks achttiende-eeuwse devotionele kinderportretjes kwam tot stand vanuit de verering van het mirakelbeeld. Een vijftiende-eeuws paneeltje van de Meester van de Ursulalegende, met de voorstelling van de Heilige Michaël, is het belangrijkste schilderij in de collectie.
21
Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, grote museumzaal, 2017, op de achtergrond het werk van Pieter Claeissens de Jonge, ©Dominique Provost
Portret van Frank Vandevoorde, Sint-Janshospitaal, 1997. SJ0001.I, ©Stad Brugge, Cel Fotografie Portret van Frank Vandevoorde, Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, ©Stad Brugge, Cel Fotografie
22
De zwarte Madonna van Regula, een geschilderde versie van een Spaans mirakelbeeld, en het verfijnde schilderij op kalfsleder van Maria Magdalena, dat de historische band met de Magdalenaleprozerie illustreert, zijn uitschieters in een collectie die zonder meer waardevol is en vooral… Brugs. Brugse schilders zijn trouwens in beide collecties goed vertegenwoordigd, de barokkunstenaars Jacob Van Oost en zijn zoon Jacob op kop. Hun auteurschap ligt in een aantal gevallen vast via de signatuur of een vermelding in de hospitaalrekeningen. Als we de toeschrijvingen meerekenen, tekenden vader en zoon Van Oost voor bijna twintig werken op paneel en doek, waaronder een pseudodrieluik dat ze samen realiseerden voor de hospitaalkapel van Sint-Jan. Ze worden gevolgd door de achttiende-eeuwse kunstenaar Mathias De Visch en de zestiende-eeuwse Claeissens-dynastie. Slechts twee van de Claeissens-werken zijn gesigneerd en wel door Pieter Claeissens de Jonge (†1623). Zijn belangrijkste werk, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (1608) is een blikvanger in de recent vernieuwde zaal in het Potteriemuseum. Het paneel dat men in huis hardnekkig ‘Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boomtje’ (sic) blijft noemen kreeg bij de herinrichting (en in de registratie in ADLIB) de correcte benaming die al in 1979 door dr. Dirk De Vos was aangereikt.
De voogdenkamer in het SintJanshospitaal toont een mooi overzicht van Brugse schilders. Ze ontleent haar naam aan de reeks ambtsportretten van notabelen uit de stadsmagistraat, de vroegere hospitaalvoogden. De portretten werden in opdracht geschilderd, meestal naar aanleiding van ‘het opnemen van het ambt’. Sommige portretten spreken meteen aan, andere zijn niet veel meer dan goed nageschilderde pasfoto’s. De gedurfde breuk met de traditie die met Jef Snauwaerts portret van voormalig OCMW-voorzitter Frank Vandevoorde werd geïntroduceerd, was in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, waar de meeste voogdenportretten in de refter van het klooster hangen, ondenkbaar. Er werd een voorzittersportret afgeleverd dat naadloos bij de andere aansloot: in een zwarte lijst met een vergulde binnenlijst en een tekstbord in het Latijn. Met het aantreden van huidig burgemeester Dirk De fauw die in 2013 OCMW-voorzitter werd, kwam op de valreep toch nog een eigentijds voorzittersportret het klooster binnen, sober ingelijst en met een bescheiden tekstbordje in het Nederlands.
Objecten uit de toegepaste kunsten De meeste objecten in beide collecties behoren tot de toegepaste kunsten. Bijna alle materialen en objectcategorieën zijn vertegenwoordigd, ook wat niet onmiddellijk wordt verwacht. Zo heeft het Sint-Janshospitaal ‘voer- en vaartuigen’ in de collectie, in de gedaante van twee draagstoelen waarmee zieke mensen werden binnengebracht. Het museum haalt ook in de toegepaste kunsten een hoog niveau met, onder meer, een zeldzaam gotisch kerstwiegje, topstukken in ivoor en objecten in albast uit de omgeving van de Meester van het Retabel van Rimini en een schitterend veertiende-eeuws beeld van de Heilige Cornelius. Bij het SintJanshospitaal hoort een historische apotheek die tussen 1645 en 1971 in functie was. De inboedel is een mix van (ontelbare) functionele apotheekpotten en uitzonderlijke objecten zoals een Spaans-Moorse zalfpot en een mooi ensemble bronzen
W erken met de collectie
vijzels, waarvan de oudste in 1568 door Jan Van den Ghein II werd gegoten. Het Potteriemuseum toont een indrukwekkende verzameling kerkzilver die het verleden van de stad Brugge als een centrum van edelsmeedkunst illustreert. De objecten dragen het Brugs keurmerk en het merk van de belangrijkste Brugse zilversmeden. Het kerkzilver wordt tot vandaag in de liturgie gebruikt, wat de museale en (kunst)historische relevantie nog versterkt. Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie bezit ook zeldzaam glaswerk en drie zestiende-eeuwse brandglasmedaillons van uitstekende kwaliteit. Ze werden gemaakt om van dichtbij te bekijken-vandaar hun diameter van slechts 22 cm- en stellen heiligen, een engel en de Heilige Maagschap voor. Ze zullen dit jaar worden opgenomen in de vernieuwde vaste opstelling die als een opwaardering van collectie en monument is bedoeld. Bij het museum hoort een barokke kerk waar het veertiende-eeuws beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Pevelenberg een van de publiekstrekkers is en protagonist in een jaarlijkse druk bijgewoonde processie.
Nieuwe gegevens in de sacristie De registratie van kunstvoorwerpen in huiskapellen en sacristieën was tot voor kort niet evident. In Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie waar de zusters nog inwonen, heeft men uiteindelijk ingezien dat registratie moet worden begrepen in het belang van de kunstwerken en hebben we toegang tot dit patrimonium. De sacristie kwam vorige maand aan de beurt. Dat leverde nieuwe gegevens op voor een schoteltje in tin dat het huismerk en het meestermerk van de Brugse tinnegieter Jan Blomme blijkt te vertonen : een roosmerk met zijn initialen in de kroonband. Het schoteltje werd gegoten tussen 1667 en 1705 en vormt met een inktpot en een deksel een assemblage van objecten die oorspronkelijk niet samen hoorden en door drie verschillende tinnegieters werden gemaakt. Een koperen tafelkomfoortje met een merkwaardig merk op de rand werd voorlopig aan een
W erken met de collectie
Meester van het retabel van Rimini (omgeving van), Apostel, 1430-1440, albast, O.SJ0219.VI ©Stad Brugge, Cel Fotografie Anoniem, Albarello, 3de kwart 15de eeuw, Spaans-Moorse majolica, glazuur, goudluster, O.SJ0006.XXI, ©Stad Brugge, Cel Fotografie
Anoniem, Medaillon met voorstelling van de HH. Nicolaas en Brandanus, 16de eeuw (de gele rand rondom is jonger en van kathedraalglas gemaakt), O.OTP 1125.XXII, ©Dominique Provost
23
Jan Blomme, Schoteltje bij inktpot, 1667-1705, tin, O.OTP068.XII, ©Dominique Provost
Anoniem, Drinkbeker met blauwe nopjes en maskerkopjes, glas façon de Venise, 17de eeuw, Antwerpen, O.OTP 0462.XXII, ©Dominique Provost
Datering van het Reliekschrijn van de Zalige Idesbald, O.OTP 0165.V, ©Vincent Molhant
Jacob Daniel Burgschmiet (voorlopig toegeschreven), Stamper bij vijzel, Nürnberg, koper, 19de eeuw, O.OTP0501.XI, © Dominique Provost
kerkzilver, kon uiteindelijk worden geïdentificeerd aan de hand van een schets van het granaatappelmotief in het dossier.
Anoniem, Kroontje van het Kind Jezus, zilver, O.OTP 1021.X, ©Stad Brugge, Cel Fotografie
geelgieter uit Nürnberg toegeschreven en wordt verder onderzocht.
Registreren: eindeloos…boeiend De digitale registratie in ADLIB kadert in een volledige digitalisering van het patrimonium dat ruim 2.500 records beslaat. De bestaande digitale basisregistratie van de objecten is het uitgangspunt, een optimale ontsluiting is het doel. De registratie vordert langzaam maar zeker. Object per object wordt bekeken of de basisinformatie kan worden behouden of moet worden bijgestuurd aan de hand van nieuwe, gewijzigde of gevorderde wetenschappelijke inzichten. Alleen al het identificeren van de objecten is niet zo eenvoudig, met name het kerkzilver is moeilijke materie. Objecten voor de liturgie konden niet altijd van een inventarisnummer worden voorzien en vaak zijn enkel de belangrijkste objecten met een afbeelding gedocumenteerd. Een voorbeeld: een kroontje van het Kind Jezus dat in het Potterieklooster werd bewaard en recent door de zusters werd afgestaan voor de vernieuwde opstelling van het W erken met de collectie
Enkele mooie resultaten Restauratieverslagen geven soms informatie vrij die cruciaal is bij de registratie van het object. Het neogotische reliekschrijn van Jean de Bethune met de (vermeende) stoffelijke resten van de Zalige Idesbald in de Potteriekerk was in de basisregistratie genoteerd als negentiende-eeuws. De exacte datering, 1892, bevindt zich op de rugzijde van twee beeldjes op de korte zijden van het schrijn. Ze kwam tevoorschijn toen de beeldjes werden weggenomen voor behandeling. In het voorhospitaal van het Potterie museum wordt een zestiende-eeuws (?) beeldje van Maria Lactans getoond, OnzeLieve-Vrouw die het Kind voedt. Het kaderde in een traditie van het huis voor vrouwen die pas bevallen waren. OnzeLieve-Vrouw draagt echter een volledig gesloten witte jurk! In een restauratieverslag in het dossier wordt vermeld dat de jurk een overschildering is van latere datum waarbij ook het kindje Jezus een lendendoekje kreeg, met een beschadiging van het beeldje als gevolg. Ook deze informatie wordt bij de registratie meegenomen. In de sacristie van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie hangt een achttiende-eeuws doek waarvan niet meteen duidelijk is wat het uitbeeldt. Het is een afgesneden fragment van een groot doek, zoals uit een restauratieverslag blijkt. Het stelt het Heilig Sacrament van Mirakel van Sint-Goedele voor, een middeleeuwse legende rond een hostiewonder dat tot de verschrikkelijke dood van enkele onschuldige joodse mensen leidde, en eigenlijk een uitbarsting van antisemitisme was. De authenticiteit van de legende werd in de twintigste eeuw
ernstig in vraag gesteld. Professor em. Luc Dequeker van de K.U. Leuven onderzocht waarom de legende tegen de historische feiten in, stand kon houden. Dit is belangrijke inhoudelijke informatie die bij de registratie wordt meegegeven. In het Potteriemuseum tonen we een getijdenboek dat in de basisregistratie aan de Meester met de Gouden Ranken wordt toegeschreven. In de vakliteratuur wordt die benaming, die door de Duitse kunsthistoricus Friedrich Winkler (†1965) werd bedacht, echter niet meer gehanteerd. Onderzoek wees uit dat er in die periode geen individuele Meester met de Gouden Ranken aan het werk was, wel een Goudrankengroep van meerdere miniaturisten, de benaming moest dus worden aangepast en toegelicht.
Samenwerking met specialisten Voor het optimaal ontsluiten van de meer dan 2.500 objecten moet een beroep worden gedaan op specialisten. Dr. Dominique Vanwijnsberghe, specialist in miniatuurkunst in de Zuidelijke Nederlanden, wist de getijdenboeken uit beide collecties, die in de basisregistratie als vijftiende-eeuws waren genoteerd, exact te dateren. Het eerder vermelde getijdenboek van een meester uit de Goudrankengroep is het oudste en dateert uit 1440. Dr. Jozef De Wulf, voormalig voorzitter van de Vlaamse Tinvereniging, ontsloot de deelcollecties tin in beide musea aan de hand van de meestermerken van de Brugse tinnegieters. Dat leidde tot hun namen en de data van hun productieperiode, wat meteen ook een datering post en ante quem voor de objecten opleverde. Dr. De Wulf herdefinieerde ook een documentenkoffer met ketting en vermoedelijke sporen van polychromie uit de collectie van het SintJanshospitaal als een gotische geldkist of Armada Chest. Een gesigneerde stamper bij een koperen vijzel werd voorlopig aan Jacob Daniel Burgschmiet uit Nürnberg toegeschreven tot onderzoek definitief uitsluitsel geeft. De Brugse glaskunstenaar Leo Crul onderzocht de eerder vermelde zestiende-eeuwse brandglasmedaillons in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie. Een Brugse
25
Anoniem, Wapenbord de Pélichy-Van Huerne, 1828, O.OTP 0960.I, ©Dominique Provost
kantspecialiste zal dit jaar nog de kledij op de voogden- en kinderportretten uit beide collecties bekijken, zodat we ook hier de registratie kunnen aanvullen met interessante en zeer specifieke informatie.
vergezeld in het schildhoofd van drie merlettes van hetzelfde. Getopt met baronnenkroon van goud. Gehouden door gouden leeuw en gouden arend, genageld en getongd van keel. Met sterfdatum.”
Een aparte specialiteit: heraldiek In de Potteriekerk hangen een aantal anonieme wapenborden die recent samen met collega Benoît Kervyn werden geïdentificeerd. In ADLIB worden ze conform de regels van de heraldiek ontsloten, wat niet iedereen vertrouwd in de oren zal klinken. De heraldisch correcte omschrijving van het wapenbord luidt als volgt:
Aansluitend bij de beschrijving wordt gewezen op het bestaan van heraldisch links en rechts, een eigen jargon en de specifieke zinsbouw met het gebruik van het onvoltooid en het voltooid deelwoord. Collega Kervyn, zelf van adel, voegde er nog volgende informatie aan toe: de vorm van het wapen, ovaal, verwijst naar een gehuwde vrouw. De overledene (†1828) is Marie Van Huerne, gehuwd met baron Jean-Marie de Pélichy (vandaar de baronnenkroon), voogd van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie. De groene takjes en blaadjes op de groene achtergrond zijn een foutje van de schilder, want in de heraldiek wordt nooit kleur op kleur gebruikt. Ze moesten
“Ruitvormig wapenbord met gekroond wapen: ovaal, gekwartierd: (heraldisch) rechts de Pélichy, 1 en 3 van sinopel vergezeld van drie rozen van goud, gesteeld en gebladerd van sabel, faas van zilver. Heraldisch links van Huerne: 2 en 4 van zilver, faas van sabel,
26
eigenlijk zwart zijn of, in heraldische taal: van sabel.
Tot slot Uit het bovenstaande is, naar we hopen, gebleken dat collectieregistratie zeer arbeidsintensief is maar ontzettend boeiend. Tegelijk wordt er tegemoetgekomen aan wat de overheid van de musea verwacht. Vlaams Minister van Cultuur Sven Gatz benadrukte in zijn Strategische Visienota Cultureel Erfgoed van 31 maart 2017 het belang van registratie en inventarisatie “niet enkel met het oog op het goed beheren van de collecties (weten wat we hebben en waar het zich bevindt) maar vooral ook met het oog op het zichtbaar en bruikbaar maken.” Dat kunnen we alleen maar onderschrijven. Registreren is niet alleen kennis verwerven en uitbreiden maar ook, en vooral, kennis delen met anderen.
W erken met de collectie
HELENDE HERINNERINGEN IN HET VOLKSKUNDEMUSEUM In 2017 startte het Sint-Janshospitaal met MEMORABEL, geleide bezoeken voor mensen met dementie en hun zorgverleners. Sinds vorig jaar kunnen zij ook terecht in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie. Speciaal opgeleide gidsen geven een op maat gemaakte rondleiding. Vrijwilligers van de Vrienden van Musea Brugge zorgen voor extra-begeleiding. Nu komt er een derde locatie bij: het Volkskundemuseum. — — Door GEERT SOUVEREYNS
MEMORABEL Volkskundemuseum Waar de rondleidingen in het SintJanshospitaal en in Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie eerder focussen op kunstbeleving, staat in het Volkskundemuseum reminiscentie centraal. Reminiscentie staat voor het bewust ophalen van herinneringen aan vroeger. Ouderen met dementie kunnen vaak nog redelijk goed vertellen over vroeger, zeker in de eerste stadia van hun ziekte. Men spreekt over het oprollend geheugen. De meest recente herinneringen
Linda Dejonghe (Fotohuis Brugge)
H elende herinneringen
vervagen en herinneringen uit het verleden komen steeds meer op de voorgrond. Reminiscentie doet dus een beroep op wat die ouderen nog kunnen en dit blijkt een positieve invloed te hebben op hun levenskwaliteit. Voor ouderen met dementie, die niet langer beschikken over het vermogen om zich te oriënteren in het heden, zorgt oriëntatie in het verleden voor meer grip op het leven. Dit brengt rust en versterkt hun zelfvertrouwen en hun identiteit. Bovendien biedt het vertrouwde
verleden ook voor de mantelzorgers en andere betrokkenen een mogelijkheid om contact te leggen. Het Volkskundemuseum leent zich uitstekend voor reminiscentie. De interieurs van een oud schoolklasje, kruidenierswinkel, woonkamer, apotheek… brengen de kindertijd van de ouderen terug tot leven. Daarnaast spreekt de gids ook de geur-, smaak- en gehoorzintuigen aan. De deelnemers krijgen de gelegenheid om te ruiken aan versgemalen koffie of chicorei, te proeven van snoepjes uit hun kindertijd en te luisteren naar het geluid van de schoolbel of het krassen van de griffel op de lei. Neurowetenschappers hebben aangetoond dat de snelste weg naar het geheugen loopt via de oren, ogen, mond en vooral neus. “Je mag niet vergeten dat je – in welke fase van dementie dan ook – te maken
Linda Dejonghe (Fotohuis Brugge)
27
hebt met iemand met een schat aan levenservaring, mogelijkheden en emoties”, zegt Herlinde Dely, coauteur van het boekje Erfgoed en dementie. Dat vat het project mooi samen. Wie dementie heeft, is meer dan alleen maar ziek. Een patiënt blijft een mens met gevoelens en voorkeuren, een eigen persoonlijkheid en een verleden. MEMORABEL Volkskundemuseum gaat op zoek naar de mens achter de aandoening.
Onscherp Het Japanse woord voor dementie is ‘bokeh’. Maar ‘bokeh’ betekent ook wazig, onscherp en wordt in die betekenis ook gebruikt in de fotografie. Meer hadden we niet nodig om een nieuwe fototentoonstelling in het Volkskundemuseum te lanceren. De afgelopen jaren heeft Musea
Brugge herhaaldelijk samengewerkt met het Fotohuis, de afdeling fotografie van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten Brugge (DKO). Het Fotohuis verzorgde een aantal edities van de fotografiereeks SNAPSHOT (2011-2016) in de binnentuin van het Volkskundemuseum. Meer recent brachten de studenten fotografie de Brugse buurtwinkeliers en jongeren in beeld: telkens haarscherp en strak gekadreerd. Ditmaal kregen de studenten de omgekeerde opdracht: de lens niet scherpstellen, maar experimenteren met onscherpte en vervaging en op die manier een impressie te geven van de leefwereld van mensen met dementie. Elke student kreeg de vrijheid om dit op een eigen manier in te vullen: van heel persoonlijk tot beschouwend en abstract. Het leverde een heel gevarieerde fototentoonstelling
op, die te bekijken is in de tuin en op de ramen van het Volkskundemuseum. De onscherpe foto’s verwijzen naar het vervagen van herinneringen, het verlies aan oriëntatie en de ongrijpbaarheid van de wereld om ons heen. Meer is hierover niet te vertellen, want de beelden bij dit artikel spreken meer dan woorden…
Manouschka Vanderputte (Fotohuis Brugge)
28
H elende herinneringen
Feestelijke opening van het Gruuthusemuseum Net geen vijf jaar is het Gruuthuse museum gesloten geweest. Op 23 mei 2019 zwaaiden de deuren weer open. Het volgende nummer van dit Musea Brugge Magazine zal volledig gewijd zijn aan het vernieuwde museum. Nu willen we u alvast warm maken met enkele sfeerbeelden van de opening en – als u uw nieuwsgierigheid tot nu toe bedwongen hebt – met een eerste blik op de museumzalen. We hopen u gauw te mogen verwelkomen!
Foto's: Inge Kinnet, Dominique Provost, Sarah Bauwens
29
Musea Brugge heeft nieuwe website Musea Brugge stapt een nieuw tijdperk binnen. Naast alle inspanningen in functie van de langverwachte herinrichting van het Gruuthusemuseum, werd er achter de schermen ook druk gewerkt aan een ambitieuze, smaakvol vormgegeven website voor Musea Brugge. Je vindt er heel wat nuttige bezoekersinformatie. Je leest er meer over onze musea en hun highlights.
www.museabrugge.be
Dankzij de koppeling met de databank van Erfgoed Brugge komt er een rechtstreekse toegang tot de museale collectie. Kunstliefhebbers, onderzoekers en andere gasten kunnen via de nieuwe website grasduinen in de Brugse collectie. Daar kunnen ze naast heel wat weetjes over de topstukken ook kunstwerken en andere cultuurhistorische voorwerpen ontdekken die niet in de vaste opstellingen van de museumlocaties zijn opgenomen. Op de site is ook een handige kalender te vinden, zodat u niets van onze activiteiten hoeft te missen. De website is in verschillende talen beschikbaar.
KALENDER
De Mena, Murillo, en Zurbarán. Meesters van de Spaanse Barok De tentoonstelling ‘De Mena, Murillo, Zurbarán’ in het Sint-Janshospitaal laat je nog tot 6 oktober 2019 kennis maken met het kruim van de Spaanse barokke meesters. In deze kunst is de grootste inspiratiebron het katholieke geloof, dat met veel gevoel voor dramatiek en bijna levensecht wordt verbeeld. Pedro de Mena bracht de religie in zijn weelderigste vorm naar buiten door middel van hyperrealistische beelden die haast lijken te ademen. Francesco de Zurbarán is eerder de meester van het uitgepuurde claire obscure dat zijn schilderijen dramatiek verleent, terwijl Murillo met zachte lijnen en kleuren onze emoties aanspreekt. Ze zullen ook jou ongetwijfeld niet onberoerd laten.
COLLECTIEPRESENTATIE De sleutel tot alle kunsten. Meestertekeningen uit het Brugse prentenkabinet Aan zowat alle types van kunstwerken gaat een voorbereidende tekening vooraf. Voor de aandachtige toeschouwer openbaart die vaak een schat aan informatie. Het Prentenkabinet van Musea Brugge bewaart al jaren met veel zorg oude meestertekeningen van onder andere Frans Floris, Roelandt Savery, Ambrosius Francken, Govert Flinck, Jan van Mieris, Federico Zuccaro, Jacques Callot en Pierre Mignard. Een aantal zijn te zien tijdens een uitzonderlijke collectiepresentatie. Tot 18 augustus 2019, Arentshuis
Tot 6 oktober 2019, Sint-Janshospitaal
FOTOTENTOONSTELLING: Onscherp Eén van de kenmerken van dementie is het vervagen en verdwijnen van herinneringen. Het Japanse woord ‘bokeh’ betekent zowel ‘wazig, onscherp als dementie’. Met dit gegeven zijn de studenten van het Fotohuis (Stedelijke Academie voor Schone Kunsten Brugge, Deeltijds Kunstonderwijs) aan de slag gegaan. Het resultaat kun je zien in de tuin en op de ramen van het Volkskundemuseum.
Romeinen in de Zwinstreek: Ramskapelle anno 200 De site Heistlaan in Ramskapelle is uniek. Voor het eerst konden de medewerkers van Raakvlak een volledige Romeinse nederzetting opgraven in de kustpolders, inclusief gebouwen. Er kwam ook een bijzondere collectie aardewerken en metalen voorwerpen boven. De tentoonstelling brengt een combinatie van reconstructietekeningen en voorwerpen. Tot 30 november 2019 Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Zwarte Kat Sessie Drie generaties onderwijs Leerkracht Marc Wildemeersch schreef een boek over drie generaties onderwijs. Zijn verhaal start in 1888 in Koolkerke bij de geboorte van zijn grootvader Alfons en eindigt in 1999, het sterfjaar van zijn vader Laurent. Kom luisteren naar zijn verhaal van meer dan 100 jaar onderwijs met grote en kleine feiten uit de lokale en mondiale geschiedenis. 5 september 2019, 14.00 tot 16.00 uur Volkskundemuseum
Tot 29 september 2019, Volkskundemuseum
31
MUSEUMNOCTURNES Musea Brugge opent elke derde donderdag van de maand de deuren na sluitingstijd. Telkens zijn bijzondere activiteiten, rondleidingen of workshops gepland. Elke keer op een andere locatie. Telkens van 17.00 tot 21.00 uur. 20 juni 2019 Gruuthuse Het Gruuthusemuseum is na een renovatie van vijf jaar opnieuw open. Maak kennis met het nieuwe concept, de schitterende collectiestukken en de indrukwekkende architectuur van het gebouw.
18 juli 2019 Gezellemuseum We maken van de zomerse tuin van het museum een VIER DE SEIZOENEN OOGSTFEEST: OP BEZOEK BIJ DE GEZELLEN Vroeger ging het binnenhalen van de nieuwe oogst gepaard met een groot feest. We houden de traditie graag levend met een oogstfeest in de tuin van het Gezellemuseum. De gezellen leiden je rond in de tuin en tonen fier hun oogst. Ze inspireren je zo graag om zelf aan de slag te gaan in jouw (stads)tuin. Peter Vandermeersch van de Vegetarische Kookschool De Zonnekeuken maakt samen met jou een heerlijke soep met groenten uit de tuin. Terwijl de soep opwarmt, introduceert Heidi Demeyer van de gezellen je in de techniek van het wilgenvlechten. Een activiteit voor het hele gezin. 25 augustus 2019, 14.00 tot 16.00 uur Tuin Gezellemuseum
32
openluchtmuseum i.s.m. MOOOV. Op het programma de film Paterson van Jim Jarmusch. We volgen daarin buschauffeur Paterson die woont in... Paterson, New Jersey, stad van dichters, van William Carlos Williams tot Allan Ginsberg. De zwijgzame maar niet onverschillige jongeman kijkt, luistert, wandelt en schrijft gedichten. Je gaat mee in zijn elegante zoektocht naar de poĂŤzie die hem omringt. Opgelet: Deze avond is het museum open van 20.00 tot 24.00 uur. Tussen 20.00 en 22.00 uur zijn rondleidingen voorzien. 15 augustus 2019 Sint-Janshospitaal Het programma wordt per avond aangevuld Surf naar www.museabrugge.be voor meer informatie
RONDLEIDINGEN MEMORABEL Museumbezoek voor mensen met dementie Memorabel, dat zijn geleide museumbezoeken voor mensen met dementie. Speciaal opgeleide gidsen nemen je mee doorheen het Sint-Janshospitaal, Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie of het Volkskundemuseum. De vrijwilligers van de Vrienden van Musea Brugge staan in voor extra begeleiding. De instaprondleidingen vinden plaats op onderstaande data, maar een begeleid bezoek is ook mogelijk op aanvraag op een andere datum. Data en locatie: 20 juni, 22 augustus en 26 september 2019/ Sint-Janshospitaal 25 juli en 24 oktober 2019/ Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie 6 augustus en 10 september 2019/ Volkskundemuseum 12 euro per duo (begeleider & persoon met dementie) Reserveren verplicht via musea.reservatie@brugge.be of t 050 44 87 43
Colofon MB, Musea Brugge Magazine,
Redactie MB 2–2019:
Eindredactie MB 2–2019:
Musea Brugge
verschijnt driemaandelijks en is
Till Holger-Borchert, Hubert
Sigrid Devisch, Inge Geysen,
Dijver 12
een uitgave van de vzw Vrienden
De Witte, Rudy De Nolf,
Sibylla Goegebuer
8000 Brugge
van de Stedelijke Musea in Brugge
Sibylla Goegebuer, Sigrid Devisch en Inge Geysen
Verantwoordelijke uitgever: Bertil van Outryve d’Ydewalle, p/a Dijver 12, 8000 Brugge
Bijzondere Begunstigers
Coördinatie: Sibylla Goegebuer
Vormgeving: Cedric Verhelst Druk: Stevens Print
T 050 44 87 43 F 050 44 87 78 www.museabrugge.be musea@brugge.be