Letterenhuis | uit Zuurvrij: Geen voer voor wankele geesten...

Page 1

had. De ware toedracht is deze dat ik helemaal niet met de pastoor gesproken heb (en zeker niet in ’t Frans). We zaten allen in de salon op die zondag namiddag, papa lag boven (op kamer 3). Opeens zag ik de ‘paster’ Belpaire met een 2de priester voorbijgaan. Zij keken beide naar ons huis en Belpaire maakte een teken om te tonen dat dit het huis was, waar zij naar toe kwamen. Belpaire ging verder, maar de andere belde. Mama zegde mij dat ik de deur moest opendoen en ik weigerde. Waarom? Omdat ik dacht dat papa op het bezoek van de priester geen prijs zou stellen en dit een poging van Mama was om pressie op haar zieke man uit te oefenen. Dit is het trouwens wat later en jaren later nog beweerd werd. Maar het was geheel anders, zoals je zal zien. Mama deed daarop zelf de deur open en nadat de priester ons huis weer had verlaten, ging mama weer naar boven om kort daarop weer bij ons te komen. Zij zegde mij dat papa mij wenste te spreken. Ik ging naar boven, zette mij naast hem bij het bed en toen sprak papa ongeveer als volgt: ‘Mama heeft mij verteld, wat er gebeurd is. Om elk misverstand te voorkomen, wil ik je zeggen dat de priester op mijn verzoek is gekomen zonder dat er enige druk op mij werd uitgeoefend.’ Daarop ik: ‘Het spijt me papa, dat ik het gedaan heb, maar ik wist dit niet.’ Vind je niet dat er in je geromantiseerd verhaal wel heel veel Dichtung is… Is met dit brieffragment de waarheid recht gedaan? Niet helemaal, vrees ik. Het verhaal van de langdurige ziekte, de laatste uren, de dood en de begrafenis van zijn vader doet de auteur van Mijn woningen niet in één keer maar in twee keer: in Het pakt der triumviren (1951), het 70

tweede deel van Mijn woningen, gaat het over de dood in de Gentse kliniek en de begrafenis in Blankenberge zoals hij die als jongetje van tien zelf heeft ervaren; in deel drie, De haven (1952), krijgt Raymond van zijn peettante het verhaal te horen dat Fernand tegenspreekt. Terwijl tante het bezoek van de priester situeert in de kliniek in Gent, op de dag van het overlijden van haar broer _ ‘dit waren zijn allerlaatste woorden’ _, blijkt uit de gedetailleerde herinnering van Fernand dat het bezoek van de geestelijke aan vrijmetselaar Charles Brulez ‘enkele maanden voor zijn dood’ te situeren is; niet in de Gentse kliniek waar hij zou overlijden maar in het ouderlijk huis, het familiehotel in Blankenberge. Bovendien valt niet uit te sluiten dat vader Brulez niet de hele waarheid heeft verteld aan zoon Fernand. In de versie van tante Alida lijkt de verzuchting ‘Quelle sinistre comédie!...’ bijna te authentiek om verzonnen te zijn. Joris van Parys is auteur van onder meer de biografieën Masereel (1995), Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd (2007) en Gelukkig en vol droefenis. De werelden van Raymond Brulez (2015), Oorlogsstudenten. Brieven en dagboeken uit Gent tijdens de Eerste Wereldoorlog (2018). De brief van Fernand Brulez aan Raymond Brulez is intussen toegevoegd aan de collectie in het Letterenhuis. Met dank aan Aemi a Campo.

Johanna Ferket \ De middeleeuwse figuur

Geen voer voor wankele geesten. Over de satanist Gilles de Rais in het oeuvre van Hubert Lampo

Gilles de Rais, baron van Rais en maarschalk van Bretagne, is een tot de verbeelding sprekende inspiratiebron voor vele schrijvers. De Rais, geboren in 1405, werd op 26 oktober 1440 terechtgesteld in Nantes op beschuldiging van satanische praktijken en het vermoorden van honderden kinderen. Hij wordt vaak in verband gebracht met de seriemoordenaar Blauwbaard uit het sprookje van Charles Perrault. De feiten over de Rais’ leven zijn sensationeel en gruwelijk: op elfjarige leeftijd erfde hij na de dood van zijn ouders een gigantisch fortuin en een enorm grondgebied, dat grote delen van Anjou en Bretagne besloeg. Dit bracht hem in een machtige positie, die versterkt werd door zijn huwelijk met de eveneens gefortuneerde Cathérine de Thouars in 1420. Hij was op dat moment de rijkste edelman van Europa. Vanaf 1427 was hij commandant in het Franse leger en tijdens de Honderdjarige oorlog (1337– 1453) tussen de Franse en Engelse koning streed hij aan de zijde van Jeanne d’Arc in Orléans (1429). Na zijn aanstelling tot maarschalk van Frankrijk _ het hoogste militaire ambt _ ging het vanaf 1433 bergafwaarts: hij verspilde bijna zijn hele fortuin aan uitspattingen (decoratie, personeel, amusement) en hield zich bezig met alchemie (onder meer om zelf goud te maken) en exorcisme. In zijn kasteel zou hij meerdere kinderen, die hij door handlangers liet brengen, hebben misbruikt en vermoord. In 1440 liep de Rais tegen de lamp. In de hoop een van zijn verloren kastelen terug te krijgen, ontvoerde hij de broer van de nieuwe eigenaar. Het slachtoffer was niet alleen een priester, maar de kidnapping gebeurde bovendien tijdens de hoogmis. Dat bleek voor de kerkelijke autoriteiten een brug te ver. Jean de Malestroit, de bisschop van Nantes, liet Gilles de Rais dagvaarden, waarna ook zijn ketterij, sodomie en moorden aan het licht kwamen.

71


Verschillende (internationale) auteurs maakten Gilles de Rais de hoofdrolspeler in hun roman, gedicht of toneelstuk. In 1891 bijvoorbeeld schreef de Franse auteur Joris-Karl Huysmans de ophefmakende roman Là-bas (in 1990 vertaald naar het Nederlands als Uit de diepten), met in de hoofdrol een schrijver die aan een boek werkt over Gilles de Rais en het satanisme in zijn eigen tijd verkent. In het Nederlands pakte Hubert Lampo als een van de eersten de thematiek op. Op 6 januari 1954 werd zijn ‘radiophonisch treurspel’ Het zwarte sterrenbeeld uitgezonden door het Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep (nir), en in 1955 verscheen zijn roman De duivel en de maagd bij uitgeverij Stols. In het spoor van Lampo volgden ook andere Vlaamse auteurs. Hugo Claus schreef in 1988 de lange monoloog Gilles!, die werd gespeeld door Jan Decleir, en in 2011 kwam Tom Lanoyes Bloed & rozen: het lied van Jeanne & Gilles in een regie van Guy Cassiers (Toneelhuis) op de planken. In Het zwarte sterrenbeeld vormt het contact met Jeanne d’Arc de katalysator voor de gruwelijke daden van Gilles de Rais. Vlak voordat zij op de brandstapel wordt gebracht, bezoekt Gilles haar in haar cel en vraagt hij haar _ tevergeefs _ om te ontsnappen. Na haar dood begint Gilles aan God te twijfelen: hoe kan het anders dat een uitverkorene op zo’n wrede manier moet sterven? De duivel regeert duidelijk over de wereld. Gilles neemt daarop de alchemist en geestenbezweerder Prelati in dienst, die een Universeel Elixir wil brouwer, de Steen der Wijzen in zijn meest edele vorm. Wie dit

Verbeterd typoscript van het luisterspel Het zwarte sterrenbeeld.

72

Portretfoto van Hubert Lampo, ca. 1947

elixir proeft, zal alle aardse en bovenaardse kennis bezitten. Voor dit elixir is echter vers bloed van kinderharten nodig. Gilles lokt kinderen naar zijn kasteel en doodt ze. Hij is in de ban van de ‘universele kennis’, maar wil geen afstand doen van zijn onsterfelijke ziel. Uiteindelijk moet hij terechtstaan voor zijn daden. Gilles toont berouw en wil zijn zonden bekennen als hij maar niet uit Gods gemeenschap wordt verstoten. Deze wens wordt ingewilligd, maar hij wordt wel ter dood veroordeeld. Lampo verwoordde zijn interesse voor het onderwerp in De Haagse Post van 1956 in de rubriek ‘schrijvers over zichzelf’: 73


Verschillende (internationale) auteurs maakten Gilles de Rais de hoofdrolspeler in hun roman, gedicht of toneelstuk. In 1891 bijvoorbeeld schreef de Franse auteur Joris-Karl Huysmans de ophefmakende roman Là-bas (in 1990 vertaald naar het Nederlands als Uit de diepten), met in de hoofdrol een schrijver die aan een boek werkt over Gilles de Rais en het satanisme in zijn eigen tijd verkent. In het Nederlands pakte Hubert Lampo als een van de eersten de thematiek op. Op 6 januari 1954 werd zijn ‘radiophonisch treurspel’ Het zwarte sterrenbeeld uitgezonden door het Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep (nir), en in 1955 verscheen zijn roman De duivel en de maagd bij uitgeverij Stols. In het spoor van Lampo volgden ook andere Vlaamse auteurs. Hugo Claus schreef in 1988 de lange monoloog Gilles!, die werd gespeeld door Jan Decleir, en in 2011 kwam Tom Lanoyes Bloed & rozen: het lied van Jeanne & Gilles in een regie van Guy Cassiers (Toneelhuis) op de planken. In Het zwarte sterrenbeeld vormt het contact met Jeanne d’Arc de katalysator voor de gruwelijke daden van Gilles de Rais. Vlak voordat zij op de brandstapel wordt gebracht, bezoekt Gilles haar in haar cel en vraagt hij haar _ tevergeefs _ om te ontsnappen. Na haar dood begint Gilles aan God te twijfelen: hoe kan het anders dat een uitverkorene op zo’n wrede manier moet sterven? De duivel regeert duidelijk over de wereld. Gilles neemt daarop de alchemist en geestenbezweerder Prelati in dienst, die een Universeel Elixir wil brouwer, de Steen der Wijzen in zijn meest edele vorm. Wie dit

Verbeterd typoscript van het luisterspel Het zwarte sterrenbeeld.

72

Portretfoto van Hubert Lampo, ca. 1947

elixir proeft, zal alle aardse en bovenaardse kennis bezitten. Voor dit elixir is echter vers bloed van kinderharten nodig. Gilles lokt kinderen naar zijn kasteel en doodt ze. Hij is in de ban van de ‘universele kennis’, maar wil geen afstand doen van zijn onsterfelijke ziel. Uiteindelijk moet hij terechtstaan voor zijn daden. Gilles toont berouw en wil zijn zonden bekennen als hij maar niet uit Gods gemeenschap wordt verstoten. Deze wens wordt ingewilligd, maar hij wordt wel ter dood veroordeeld. Lampo verwoordde zijn interesse voor het onderwerp in De Haagse Post van 1956 in de rubriek ‘schrijvers over zichzelf’: 73


Wat nu ‘De Duivel en de Maagd’ betreft, werd de rol van het toeval vervuld door mijn kennismaking met de figuur van Gilles de Rais, één van die obsedante personages uit de vijftiende eeuw, die mij verbijsterde door zijn verschrikkelijke innerlijke verscheurdheid, die hem tevens een mysticus en een lustmoordenaar maakte. Ik las alles over hem wat mij onder handen viel, tot ik op zekere dag zijn levensgeschiedenis in de vorm van een radiospel dramatiseerde. Maar hij liet mij niet los en werd aldus vanzelf de hoofdpersoon uit mijn laatste roman. De creatieve weg naar zowel het luisterspel als de roman is in het Letterenhuisarchief goed te volgen: de collectie bevat van beide werken handgeschreven versies en typoscripten met veel doorhalingen en aanpassingen. In het ver-

Verbeterd typoscript van de roman De duivel en de maagd.

74

beterde typoscript van het luisterspel is te zien dat Lampo het stuk al de titel van de latere roman wilde geven. Hij noteerde ‘De duivel en de maagd’, maar voegde een vraagteken toe en streepte de titel door. Ook de ondertitel, ‘het leven en de dood van Blauwbaard’ haalde het niet. Opvallend is dat Lampo zich bij de heruitgave van de roman bij uitgeverij Meulenhoff (die uitgeverij Stols had overgenomen) in 1988 vrolijk maakte over de referentie aan Blauwbaard op de kaft. Daar stond als ondertitel: ‘De roman van Blauwbaard en Jeanne d’Arc’. Aan de directeur van Meulenhoff Nederland, Laurens van Krevelen, schreef Lampo op 30 juni 1988: De toevoeging van ‘De roman van Blauwbaard en Jeanne d’Arc’ is beslist opportuun, zij het dan dat… Blauwbaard in feite niets met Gilles de Rais heeft te maken, wat men ook bewere. Maar goed, het geeft niet, weinigen weten dat en zeker in het Nederlandse taalgebied zal het niemand storen. Mij trouwens ook niet!

In het typoscript van het luisterspel is goed te zien hoe Lampo sleutelde aan de dialogen en de typering van zijn personages. Dat alles wat het personage Jan van Bretagne zegt doorspekt is met onnozele lachjes, schrapte hij weer. Bij de scène waarin Gilles met Prelati zwarte praktijken beoefent, maakte Lampo een tekeningentje om de handeling te visualiseren. De roman was erg schatplichtig aan het luisterspel, maar bood wel de mogelijkheid om dieper op de thematiek in te gaan. Gilles is er zelf in aan het woord en vertelt over zijn wedervaren. Het boek volgt, in drie delen, dezelfde volgorde als het luisterspel: van het bezoek aan Jeanne d’Arc in Rouen via de Rais’ kennismaking met zwarte magie in zijn kasteel in Tiffauges tot zijn berouw en terechtstelling in de rechtbank. In het nawoord komt de dominicaan Pierre Bosquier aan het woord, die de Rais’ nagelaten geschriften in handen zou hebben gekregen. Ook de dialogen zijn voor een stuk gelijkaardig aan die in het luisterspel. De overgangen van

plaats en locaties en sfeerschepping gebeurden in het luisterspel voornamelijk door muziek, achtergrondgeluiden en stemintonatie. In de roman had Lampo andere verteltechnieken nodig zoals langere beschrijvingen, bedenkingen van Gilles, uitweidingen over zijn gevoelens enzovoort. Opvallend is dat Lampo bepaalde dialogen of zinnen die hij schrapte voor het luisterspel (te zien in de verbeterde handschriften en typoscripten) weer toevoegde aan de roman, waarin hij veel meer ruimte had. Binnen Lampo’s oeuvre betekende De duivel en de maagd een ommekeer: van subjectiviteit naar objectiviteit, zoals hij het zelf in De Haagse Post verwoordde. De personages van zijn vorige romans, De belofte aan Rachel of De terugkeer naar Atlantis leken erg op hemzelf. Het waren weliswaar geen zelfportretten maar ze leefden

Brief van uitgever Jan-Peter Barth aan Hubert Lampo over de eerste uitgave van De duivel en de maagd.


Wat nu ‘De Duivel en de Maagd’ betreft, werd de rol van het toeval vervuld door mijn kennismaking met de figuur van Gilles de Rais, één van die obsedante personages uit de vijftiende eeuw, die mij verbijsterde door zijn verschrikkelijke innerlijke verscheurdheid, die hem tevens een mysticus en een lustmoordenaar maakte. Ik las alles over hem wat mij onder handen viel, tot ik op zekere dag zijn levensgeschiedenis in de vorm van een radiospel dramatiseerde. Maar hij liet mij niet los en werd aldus vanzelf de hoofdpersoon uit mijn laatste roman. De creatieve weg naar zowel het luisterspel als de roman is in het Letterenhuisarchief goed te volgen: de collectie bevat van beide werken handgeschreven versies en typoscripten met veel doorhalingen en aanpassingen. In het ver-

Verbeterd typoscript van de roman De duivel en de maagd.

74

beterde typoscript van het luisterspel is te zien dat Lampo het stuk al de titel van de latere roman wilde geven. Hij noteerde ‘De duivel en de maagd’, maar voegde een vraagteken toe en streepte de titel door. Ook de ondertitel, ‘het leven en de dood van Blauwbaard’ haalde het niet. Opvallend is dat Lampo zich bij de heruitgave van de roman bij uitgeverij Meulenhoff (die uitgeverij Stols had overgenomen) in 1988 vrolijk maakte over de referentie aan Blauwbaard op de kaft. Daar stond als ondertitel: ‘De roman van Blauwbaard en Jeanne d’Arc’. Aan de directeur van Meulenhoff Nederland, Laurens van Krevelen, schreef Lampo op 30 juni 1988: De toevoeging van ‘De roman van Blauwbaard en Jeanne d’Arc’ is beslist opportuun, zij het dan dat… Blauwbaard in feite niets met Gilles de Rais heeft te maken, wat men ook bewere. Maar goed, het geeft niet, weinigen weten dat en zeker in het Nederlandse taalgebied zal het niemand storen. Mij trouwens ook niet!

In het typoscript van het luisterspel is goed te zien hoe Lampo sleutelde aan de dialogen en de typering van zijn personages. Dat alles wat het personage Jan van Bretagne zegt doorspekt is met onnozele lachjes, schrapte hij weer. Bij de scène waarin Gilles met Prelati zwarte praktijken beoefent, maakte Lampo een tekeningentje om de handeling te visualiseren. De roman was erg schatplichtig aan het luisterspel, maar bood wel de mogelijkheid om dieper op de thematiek in te gaan. Gilles is er zelf in aan het woord en vertelt over zijn wedervaren. Het boek volgt, in drie delen, dezelfde volgorde als het luisterspel: van het bezoek aan Jeanne d’Arc in Rouen via de Rais’ kennismaking met zwarte magie in zijn kasteel in Tiffauges tot zijn berouw en terechtstelling in de rechtbank. In het nawoord komt de dominicaan Pierre Bosquier aan het woord, die de Rais’ nagelaten geschriften in handen zou hebben gekregen. Ook de dialogen zijn voor een stuk gelijkaardig aan die in het luisterspel. De overgangen van

plaats en locaties en sfeerschepping gebeurden in het luisterspel voornamelijk door muziek, achtergrondgeluiden en stemintonatie. In de roman had Lampo andere verteltechnieken nodig zoals langere beschrijvingen, bedenkingen van Gilles, uitweidingen over zijn gevoelens enzovoort. Opvallend is dat Lampo bepaalde dialogen of zinnen die hij schrapte voor het luisterspel (te zien in de verbeterde handschriften en typoscripten) weer toevoegde aan de roman, waarin hij veel meer ruimte had. Binnen Lampo’s oeuvre betekende De duivel en de maagd een ommekeer: van subjectiviteit naar objectiviteit, zoals hij het zelf in De Haagse Post verwoordde. De personages van zijn vorige romans, De belofte aan Rachel of De terugkeer naar Atlantis leken erg op hemzelf. Het waren weliswaar geen zelfportretten maar ze leefden

Brief van uitgever Jan-Peter Barth aan Hubert Lampo over de eerste uitgave van De duivel en de maagd.


in dezelfde tijd en handelden zoals hij zelf zou hebben kunnen handelen. In De duivel en de maagd wilde hij een grotere afstand ten opzichte van zijn personage. Op die manier kon hij zijn oeuvre in drie fasen indelen: de eerste periode (onder meer van Hélène Defraye, 1945), waarin de romanstof precies het omgekeerde was van de omstandigheden waarin hij verkeerde, een soort ‘wensdroomfase’. De tweede periode (met De belofte aan Rachel, 1952), waarin hij zichzelf zocht en de personages een soort afspiegeling van hemzelf waren, en een laatste periode van objectivering waarin hij zich losmaakte van de personages. Bij het verschijnen van de roman in 1955 maakte uitgever Jan-Peter Barth van uitgeverij Stols zich in een brief aan Hubert Lampo enigszins zorgen over de verkoopcijfers, aangezien het boek passages bevatte die ‘wankele geesten […] erg zullen doen schokken’. Doelde Barth op de beschrijving van de dood van Jeanne d’Arc op de brandstapel waarbij haar schedel barst door de hitte? De heksensabbat en zwarte mis die Gilles bijwoont en die uitmonden in een orgie? Of de passage waarin Gilles terugblikt op het vermoorden van het eerste kind: Een grenzenloze razernij kwam over mij. Ik greep het kind bij de keel en kneep, kneep tot het niet meer ademde, ofschoon hij tot mijn uitverkorenen behoorde. Toen zijn hoofd, ineens weer een kinderhoofdje geworden en niet dat van een verdorven lustknaap, slap tegen mijn borst viel, kwamen er een nameloze vervoering en een eindeloze rust over mij. De verkoop liep echter gesmeerd. Al snel kon Barth aan Lampo laten weten dat er een derde druk op til was. De roman werd ook in de pers goed ontvangen. Herman Teirlinck, aan wie het boek was opgedragen, schreef aan Lampo 76

Brief van Hubert Lampo aan Laurens van Krevelen, de directeur van Meulenhoff, over de heruitgave van zijn roman De duivel en de maagd, 1988.

op 16 november 1956: ‘Wat mij daarbij nog het meest genegen doet is uw gestage litteraire opgang, en de vaste lijn die er doorheen loopt.’ In alle recensies die het Letterenhuis bewaart, blijkt de waardering voor het literaire talent van de auteur. Verschillende recensenten vonden dat Lampo erin geslaagd was om een universeel verhaal te brengen. Dat was ook al gebleken bij de ontvangst van het radiospel in 1954. De Radioweek oordeelde in januari 1954 dat het verhaal gaat over de mens, die zoekt naar het hoe en waarom van leven en dood in heden en verleden, echter niet met het berustende inzicht van de bespiegelende

77


in dezelfde tijd en handelden zoals hij zelf zou hebben kunnen handelen. In De duivel en de maagd wilde hij een grotere afstand ten opzichte van zijn personage. Op die manier kon hij zijn oeuvre in drie fasen indelen: de eerste periode (onder meer van Hélène Defraye, 1945), waarin de romanstof precies het omgekeerde was van de omstandigheden waarin hij verkeerde, een soort ‘wensdroomfase’. De tweede periode (met De belofte aan Rachel, 1952), waarin hij zichzelf zocht en de personages een soort afspiegeling van hemzelf waren, en een laatste periode van objectivering waarin hij zich losmaakte van de personages. Bij het verschijnen van de roman in 1955 maakte uitgever Jan-Peter Barth van uitgeverij Stols zich in een brief aan Hubert Lampo enigszins zorgen over de verkoopcijfers, aangezien het boek passages bevatte die ‘wankele geesten […] erg zullen doen schokken’. Doelde Barth op de beschrijving van de dood van Jeanne d’Arc op de brandstapel waarbij haar schedel barst door de hitte? De heksensabbat en zwarte mis die Gilles bijwoont en die uitmonden in een orgie? Of de passage waarin Gilles terugblikt op het vermoorden van het eerste kind: Een grenzenloze razernij kwam over mij. Ik greep het kind bij de keel en kneep, kneep tot het niet meer ademde, ofschoon hij tot mijn uitverkorenen behoorde. Toen zijn hoofd, ineens weer een kinderhoofdje geworden en niet dat van een verdorven lustknaap, slap tegen mijn borst viel, kwamen er een nameloze vervoering en een eindeloze rust over mij. De verkoop liep echter gesmeerd. Al snel kon Barth aan Lampo laten weten dat er een derde druk op til was. De roman werd ook in de pers goed ontvangen. Herman Teirlinck, aan wie het boek was opgedragen, schreef aan Lampo 76

Brief van Hubert Lampo aan Laurens van Krevelen, de directeur van Meulenhoff, over de heruitgave van zijn roman De duivel en de maagd, 1988.

op 16 november 1956: ‘Wat mij daarbij nog het meest genegen doet is uw gestage litteraire opgang, en de vaste lijn die er doorheen loopt.’ In alle recensies die het Letterenhuis bewaart, blijkt de waardering voor het literaire talent van de auteur. Verschillende recensenten vonden dat Lampo erin geslaagd was om een universeel verhaal te brengen. Dat was ook al gebleken bij de ontvangst van het radiospel in 1954. De Radioweek oordeelde in januari 1954 dat het verhaal gaat over de mens, die zoekt naar het hoe en waarom van leven en dood in heden en verleden, echter niet met het berustende inzicht van de bespiegelende

77


Emmanuel de Boms bedevaart naar Toen hij na een schrijverscarrière van bijna zestig jaar de drempel van de dood naderde, legde EmmaStreuvelsland nuel ‘Mane’ de Bom (1868–1953) enkele liteChris Ceustermans \

Dankbrief van Herman Teirlinck aan Hubert Lampo.

wijsgeer, maar met de hartstocht van de midden in het volle leven staande en zoekende mens. Ook de moderne mens worstelt immers met goed en kwaad. De vrees van Barth over de verkoop vanwege de ‘gevoelige’ thematiek bleek dus ongegrond. Integendeel zelfs. Verschillende recensenten vonden dat de onmens Gilles de Rais niet straf genoeg in de verf was gezet. De Tribune (september 1957) stelde dat Lampo te begrijpend wilde zijn voor iemand die toch een monster van formaat was. De Haagse Post (november 1956) oordeelde daarnaast dat de auteur er onvoldoende in slaagde om de lezer in te wijden in de uiterste duisternis van een menselijke ziel. De Rais kwam volgens recensent Rico Bulthuis eerder over als een door kleine zonden gekwelde schoolmeester dan als een gruwelijke moordenaar. En De Groene Amsterdammer (januari 1956) stelde dat de perversie van Gilles onvoldoende zichtbaar was: Het is toch geen kleinigheid wanneer iemand zo wild is te keer gegaan met de zeden. Men 78

wordt over zijn afwijkingen wel ingelicht maar er in geen enkel opzicht van overtuigd: deze grootscheepse lustmoordenaar blijft een geleerd theoreticus, nergens verraadt zich zijn vuigheid, zijn dartel plezier. Baron Gilles de Rais bleef zo, eeuwen na zijn dood, de gemoederen beroeren. Aangezien de middeleeuwen in de Nederlandstalige literatuur weer helemaal terug van weggeweest zijn _ denk aan de laatste roman van Jan van Aken, De Ommegang (2018), of de roman Wildevrouw van Jeroen Olyslaegers die begin december 2020 is verschenen en zich afspeelt in 16deeeuws Antwerpen _ is het nu wachten op een schrijver die opnieuw de confrontatie aangaat met het weerzinwekkende verhaal van Gilles de Rais.

Johanna Ferket is collectieverantwoordelijke in het Letterenhuis. In 2019 behaalde zij haar doctorstitel in de Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen. Haar onderzoek was gericht op 17deeeuws komisch toneel uit de Nederlanden.

raire momenten vast die hij levenslang had gekoesterd. Bij het gebulder van het luchtafweergeschut tegen de Duitse V-bommenterreur had hij in 1944 zijn al een halve eeuw lopende correspondentie met Stijn Streuvels herlezen en geordend. Daarna had hij ze in bruin kaftpapier gewikkeld en opgeslagen in de werkkamers op de bovenverdieping van zijn Huis ten Heuvel. Die vele tientallen pakketten brieven van vrienden als August Vermeylen, Karel van de Woestijne en andere culturele reuzen zouden later heel wat biografen en literaire spoorzoekers in het Letterenhuis verblijden. Toen Streuvels hem in 1946 data uit hun jonge jaren vroeg voor zijn herinneringenboek Avelgem, antwoordde De Bom op 28 mei: ‘Ik wensch niet dat er iets van al die schattige herinneren verloren ga...’ Hij stuurde Streuvels details over zijn eerste bezoek aan Avelgem uit 1896. In oktober 1946 arriveerde het Avelgemboek in Huis ten Heuvel. De Bom reageerde daarop enthousiast in een bedankbrief aan Streuvels van 14 oktober, maar ook een beetje teleurgesteld: over zijn eerste bezoek aan Streuvels’ bakkerij in Avelgem was in dat boek geen spoor te vinden. Daarom boog de bijna tachtigjarige Mane zich in de maanden voor het verschijnen van zijn laatste prozawerk Het land van Hambeloke (1947) over zijn herinneringen aan het bezoek aan ‘Streuvelsland’. ‘Herinnering aan een gedenkwaardige reis in Vlaanderen’ verscheen in juli 1947 in het Tijdschrift van de Touring Club van België. Het adjectief ‘gedenkwaardig’ lijkt weinig overdreven. De bijna 28-jarige De Bom reisde die dagen met zijn broer Joris van Karel van de Woestijne in Gent tot bij Guido Gezelle in Kortrijk en legde zo een fysieke band tussen de oude en de nieuwe generatie literaire vernieuwers. Ook de tijden waren gedenkwaardig, zoals De Bom zich bij de aanvang van zijn papieren tijdreis herinnert: We leefden ten volle in den Van Nu en Straks-tijd. De eerste jaargang van de tweede reeks was in verschijning en al meer en meer verwekte dat optreden 79


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.