had. De ware toedracht is deze dat ik helemaal niet met de pastoor gesproken heb (en zeker niet in ’t Frans). We zaten allen in de salon op die zondag namiddag, papa lag boven (op kamer 3). Opeens zag ik de ‘paster’ Belpaire met een 2de priester voorbijgaan. Zij keken beide naar ons huis en Belpaire maakte een teken om te tonen dat dit het huis was, waar zij naar toe kwamen. Belpaire ging verder, maar de andere belde. Mama zegde mij dat ik de deur moest opendoen en ik weigerde. Waarom? Omdat ik dacht dat papa op het bezoek van de priester geen prijs zou stellen en dit een poging van Mama was om pressie op haar zieke man uit te oefenen. Dit is het trouwens wat later en jaren later nog beweerd werd. Maar het was geheel anders, zoals je zal zien. Mama deed daarop zelf de deur open en nadat de priester ons huis weer had verlaten, ging mama weer naar boven om kort daarop weer bij ons te komen. Zij zegde mij dat papa mij wenste te spreken. Ik ging naar boven, zette mij naast hem bij het bed en toen sprak papa ongeveer als volgt: ‘Mama heeft mij verteld, wat er gebeurd is. Om elk misverstand te voorkomen, wil ik je zeggen dat de priester op mijn verzoek is gekomen zonder dat er enige druk op mij werd uitgeoefend.’ Daarop ik: ‘Het spijt me papa, dat ik het gedaan heb, maar ik wist dit niet.’ Vind je niet dat er in je geromantiseerd verhaal wel heel veel Dichtung is… Is met dit brieffragment de waarheid recht gedaan? Niet helemaal, vrees ik. Het verhaal van de langdurige ziekte, de laatste uren, de dood en de begrafenis van zijn vader doet de auteur van Mijn woningen niet in één keer maar in twee keer: in Het pakt der triumviren (1951), het 70
tweede deel van Mijn woningen, gaat het over de dood in de Gentse kliniek en de begrafenis in Blankenberge zoals hij die als jongetje van tien zelf heeft ervaren; in deel drie, De haven (1952), krijgt Raymond van zijn peettante het verhaal te horen dat Fernand tegenspreekt. Terwijl tante het bezoek van de priester situeert in de kliniek in Gent, op de dag van het overlijden van haar broer _ ‘dit waren zijn allerlaatste woorden’ _, blijkt uit de gedetailleerde herinnering van Fernand dat het bezoek van de geestelijke aan vrijmetselaar Charles Brulez ‘enkele maanden voor zijn dood’ te situeren is; niet in de Gentse kliniek waar hij zou overlijden maar in het ouderlijk huis, het familiehotel in Blankenberge. Bovendien valt niet uit te sluiten dat vader Brulez niet de hele waarheid heeft verteld aan zoon Fernand. In de versie van tante Alida lijkt de verzuchting ‘Quelle sinistre comédie!...’ bijna te authentiek om verzonnen te zijn. Joris van Parys is auteur van onder meer de biografieën Masereel (1995), Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd (2007) en Gelukkig en vol droefenis. De werelden van Raymond Brulez (2015), Oorlogsstudenten. Brieven en dagboeken uit Gent tijdens de Eerste Wereldoorlog (2018). De brief van Fernand Brulez aan Raymond Brulez is intussen toegevoegd aan de collectie in het Letterenhuis. Met dank aan Aemi a Campo.
Johanna Ferket \ De middeleeuwse figuur
Geen voer voor wankele geesten. Over de satanist Gilles de Rais in het oeuvre van Hubert Lampo
Gilles de Rais, baron van Rais en maarschalk van Bretagne, is een tot de verbeelding sprekende inspiratiebron voor vele schrijvers. De Rais, geboren in 1405, werd op 26 oktober 1440 terechtgesteld in Nantes op beschuldiging van satanische praktijken en het vermoorden van honderden kinderen. Hij wordt vaak in verband gebracht met de seriemoordenaar Blauwbaard uit het sprookje van Charles Perrault. De feiten over de Rais’ leven zijn sensationeel en gruwelijk: op elfjarige leeftijd erfde hij na de dood van zijn ouders een gigantisch fortuin en een enorm grondgebied, dat grote delen van Anjou en Bretagne besloeg. Dit bracht hem in een machtige positie, die versterkt werd door zijn huwelijk met de eveneens gefortuneerde Cathérine de Thouars in 1420. Hij was op dat moment de rijkste edelman van Europa. Vanaf 1427 was hij commandant in het Franse leger en tijdens de Honderdjarige oorlog (1337– 1453) tussen de Franse en Engelse koning streed hij aan de zijde van Jeanne d’Arc in Orléans (1429). Na zijn aanstelling tot maarschalk van Frankrijk _ het hoogste militaire ambt _ ging het vanaf 1433 bergafwaarts: hij verspilde bijna zijn hele fortuin aan uitspattingen (decoratie, personeel, amusement) en hield zich bezig met alchemie (onder meer om zelf goud te maken) en exorcisme. In zijn kasteel zou hij meerdere kinderen, die hij door handlangers liet brengen, hebben misbruikt en vermoord. In 1440 liep de Rais tegen de lamp. In de hoop een van zijn verloren kastelen terug te krijgen, ontvoerde hij de broer van de nieuwe eigenaar. Het slachtoffer was niet alleen een priester, maar de kidnapping gebeurde bovendien tijdens de hoogmis. Dat bleek voor de kerkelijke autoriteiten een brug te ver. Jean de Malestroit, de bisschop van Nantes, liet Gilles de Rais dagvaarden, waarna ook zijn ketterij, sodomie en moorden aan het licht kwamen.
71