Hoe kwam een jonge dichter uit Antwerpen, verdwaald in Berlijn, de internationale hoofdstad van de avant-garde, er toe zijn aan flarden geschoten wereld te vatten in zulke grensverleggende poëzie? Het antwoord op die vraag ligt verscholen in de handschriften van Van Ostaijen en in de briefwisselingen die hij met zijn Antwerpse en Duitse vrienden onderhield en die grotendeels in het Letterenhuis worden bewaard.
Een artikel van Matthijs de Ridder in Zuurvrij 40 (voorjaar 2021), het literaire tijdschrift van het Letterenhuis