Gilbert Verschooten of Het fantoom van de fantastische film
Tijmen den Ouden \ De naam Gilbert
Verschooten zal niet bij veel mensen een belletje doen rinkelen, maar wie in zijn onlangs ontsloten archief in het Letterenhuis duikt, ontdekt een gedreven auteur, cinefiel en promotor van de fantastische film. Hoewel hij tijdens en kort na zijn letterkundige universitaire opleiding actief was als dichter, was het zijn passie voor film die de overhand kreeg in zijn carrière.
Naast de dichtbundel Verbroken contact die in 1966 verscheen bij uitgeverij Die Poorte, publiceerde Gilbert Verschooten (Merksem, 1946) twee bundels in eigen beheer: Ik teken schaduw (1968) en Fragment van de leegte (1969). Voorts was hij redacteur van de tijdschriften Rimschi (1969) en Impuls (1970) en verschenen zijn gedichten in diverse andere Vlaamse en Nederlandse (literaire) tijdschriften: Proeve, Nordlitt, Zenit, Kruispunt-Summier, Heibel, Bloknoot. Zijn gedichten werden geselecteerd voor de bloemlezingen van het tijdschrift Yang (1969–1972) en er verscheen werk van hem in Gedichte aus Flandern 1920-1970, samengesteld door de vertaler Georg Hermanowski. Tezelfdertijd ontplooide Verschooten zich als filmgeschiedkundige en -criticus, met als specialisme de fantastische film. Zijn eerste kritieken en essays verschenen in het Antwerpse studententijdschrift Contact, waar hij actief was van 1966 tot 1968. Hierna schreef hij nog voor Film (1968–1970) en SF-Magazine (1973–1975) alvorens zich te wijden aan het eerste Nederlandstalige tijdschrift over de fantastische film: Fantoom. In de jaren zeventig was Verschooten verbonden aan binnen- en buitenlandse filmpublicaties en maakte hij deel uit van de internationale jury op het Festival van de Fantastische Film te Antwerpen (1976, 1977), Madrid (1981), Porto (1981) en van de persjury op het Festival Internacional de Cine Fantastico y de Terror van Sitges in Spanje (1978). In 1977 mocht hij een erediploma in ontvangst nemen tijdens SfanCon 8 (een jaarlijkse conventie voor fans van sciencefiction en fantasy, 67
68
Covers van Verschootens dichtbundels ‘archeoptrix’ (niet verschenen) en Verbroken contact (1966).
1970–1986) in Gent voor zijn ijver op het gebied van de fantastische film. Zelf organiseerde hij in 1983 in Brussel het Internationale Festival van de Fantastische en de Verbeeldingsfilm. Verschooten schreef ook twee omvangrijke studies, Karloff, een konkrete myte (Film International Antwerpen _ Fantoom, 1976) en het ongepubliceerd gebleven ‘De waanzinnige jaren van de Amerikaanse fantastische film, 1931–1936’, waarvan het typoscript zich in zijn archief bevindt. Gedicht met tekeningen van Gilbert Verschooten.
Het archief laat zien dat Verschooten zich, na zijn poging om de immer miskende fantastische film in een beter daglicht te zetten, op het Vlaamse filmlandschap wierp. In de jaren tachtig en negentig schreef hij voor de stichting Fantasy Film brochures over vooraanstaande Belgische cineasten uit die tijd: Rob van Eyck (1985), Harry Kümel (1985), Raoul Servais (1986), Hugo Claus (1986), Patrick Conrad (1987), Guido Henderickx (1987), Robbe De Hert (1991) en Marc Didden (1992). Het woord ‘brochure’ doet deze uitgaven evenwel geen eer aan: het zijn uitgebreide monografieën met telkens een interview van tientallen pagina’s lang. Naast deze uitgaven bevat Verschootens archief tal van foto’s, draaiboeken en filmscenario’s, onder meer van de verfilmingen van De komst van Joachim Stiller (1976), Malpertuis (1971), Eline 69
Vere (1991), Monsieur Hawarden (1968), Het gezin van Paemel (1987) en Menuet (1982). Verschootens carrière als dichter was van relatief beperkte duur, maar beheerst een substantieel deel van het archief. Er zijn talrijke correspondenties met poëzietijdschriften _ die zijn gedichten overigens vaker wel dan niet afwezen. Wellicht was de niet malse kritiek op zijn vroege werk daar mede debet aan. Ook deze kritieken bevinden zich (als knipsels) in het archief. In Het Laatste Nieuws (10 maart 1967) schreef W. Margo over zijn eerste dichtbundel Verbroken contact dat ‘Verschooten te veel denkt en bijna proza schrijft. Dat bijna kan hem van de dichterlijke ondergang redden’. Ook Jan Veulemans was in Gazet van Antwerpen (16 mei 1967) niet mild: ‘Eenvoud kenmerkt de eerste gedichten van G. Verschooten, soms in die mate dat het nog maar net poëzie is.’ Zijn twee latere dichtbundels werden positiever onthaald, onder anderen door P. Le Roy in De Periscoop (januari 1970): Een kosmische sfeer, waarin zwart-witte evocaties rijzen, hangt om de eigen wereld van Gilbert Verschooten in diens bundel Ik teken schaduw […]. Op zijn [z]werftocht om, door onmacht en wanhoop heen, een uitweg te vinden voor dit door angst en dood beklonken bestaan, lukt het de dichter wel een eenheid van toon en kleur te behouden, maar naar uit-
70
Covers van twee nummers van het tijdschrift Fantoom, 1975, 1978.
drukking en structuur faalt hij een paar maal. In de richting ener, in enkele gedichten reeds aanwezige, grotere concentratie kan deze kennelijk rijpende dichter schone resultaten bereiken. Deze vingerwijzing én waardering blijven na de lectuur van het enkele maanden
hij verplaatst de grenzen van het mogelijke naar de nevelige diepten van het onbewuste
van Verschootens geschiedkundige kennis. Ook zitten er in het archief vier getypte losse gedichten en het handgeschreven ‘Blinddoek voor een blinde’. Verschooten schoof zoals gezegd zijn dichterlijke aspiraties vrij vroeg ter zijde om zich aan het schrijven over film te wijden. Hoewel hij voor ettelijke vooraanstaande tijdschriften werkte, ontbreekt hiervan elk spoor in het archief. Het later verschenen plaketje (eveneens in eigen studententijdschrift Contact waarin hij schreef beheer) Fragment van de leegte, waarin echter en ook zijn eigen project Fantoom zijn wel volzowel thema als toon directer, heftiger en ledig bewaard. warmer zijn. In zijn eerste artikel in het eerste nummer van Verschootens poëtische oeuvre is overigens niet Contact uit 1966 ontpopt Verschooten zich direct beperkt gebleven tot de al genoemde dichtbun- al als verdediger en bewaker van de fantastische dels en zijn losse gedichten in tijdschriften. Het film. Hij benadrukt hoe neerbuigend het gros archief bevat namelijk ook twee onuitgegeven van de mensen doet tegenover het filmgenre bundels, ‘archeopteryx’ en ‘Dilemma voor een dat de meesten kennen onder de noemer ‘grieschaduwgod’. Thematisch zetten die de trend zelfilm’ of ‘griezelprent’. Het verbaast hem dat voort van zijn voorgaande werk: existentiële men zo lovend spreekt over auteurs als Edgar overpeinzingen en een hang naar romantiek Allan Poe of Bram Stoker, maar weigert de vormen de hoofdmoot, maar getuigen eveneens bioscoop te betreden voor een verfilming van 71
72
hun boeken. Hij pleit voor de benaming ‘fantastische film’ omdat die veel meer omvat dan griezelfilms; die zouden slechts speculeren op de sadistische complexen van een specifiek publiek. Hij wil tevens misopvattingen over het griezelgenre de wereld uit helpen: het idee dat deze films hun publiek alleen maar willen choqueren leidt tot de opvatting dat griezelfilms bedoeld zijn voor mensen met een twijfelachtige smaak. Hierdoor laten veel mensen het na om nog maar de eerste stap te zetten _ en laten zo een onvermoed rijk filmgenre aan zich voorbij gaan. Sterker nog, Verschooten oppert dat de fantastische film het dichtst in de buurt komt van wat als cinéma pur kan worden omschreven: De fantastische film begint waar de psychologische film eindigt: hij verplaatst de grenzen van het mogelijke naar de nevelige diepten van het onbewuste en biedt een onthutsend schouwspel van allerlei duistere complexen, afwijkingen en begeerten die niet worden behandeld door de ‘gewone’ film of die zelfs taboe zijn, doch die hier in een magisch licht van sombere tragiek, bloed en dood niet alleen aanvaardbaar worden, maar een bijzondere, bovennatuurlijke betekenis krijgen. Ten slotte wijst hij de lezer op het hoogtepunt van de stille film in de jaren twintig van de twintigste eeuw: het Duitse expressionisme, dat al veel fantastische elementen bevatte. De meesterwerken van onder anderen Paul Wegener en Friedrich Wilhelm Murnau genoten veel erkenning, maar in de jaren dertig werd Handschrift van Gilbert Verschooten over de verfilming van Histoires Imaginaires van Edgar Allen Poe door Louis Malle, Federico Fellini en Roger Vadim (1968).
Gilbert Verschooten, jaren zeventig.
het fantastische genre desondanks als een genre voor een onderontwikkeld publiek beschouwd. Nochtans deden in dat decennium klassiek geworden personages als Dracula, het monster van Frankenstein en King Kong hun intrede. Hiermee zette Verschooten overigens al de toon voor Fantoom, dat een kleine tien jaar later zou verschijnen. Opvallend is Verschootens filmrubriek in het derde nummer van Contact: in 1966 stond de Belgische speelfilm voor het allereerst in de internationale belangstelling vanwege het succes van Het afscheid van Roland Verhavert en De man die zijn haar kort liet knippen van André Delvaux. Maar omdat hier vrijwel geen filmtraditie was, werden deze cineasten volgens Verschooten meer bejubeld in het buitenland dan in België. Men weigerde in te zien dat film en literatuur twee autonome kunstuitingen zijn; voor velen stond film nog steeds in dienst van de li73
teratuur. ‘Wij hebben in Vlaanderen dringend behoefte aan mensen die in filmtaal kunnen denken’, meende Verschooten. Er was echter licht aan het einde van de tunnel: talentrijke jongeren zoals Robbe De Hert hadden zichzelf intussen bewezen met hun kortfilms. (Over De Hert zou Verschooten trouwens een kwarteeuw later een monografie schrijven.) In het vierde nummer van Contact liet Verschooten zien dat hij niet alleen excelleerde als filmcriticus, maar ook als filmgeschiedkundige: lang voor de nouvelle vague uitentreuren geanalyseerd zou worden, wees Verschooten zijn lezers al op het genie van regisseur Jean-Luc Godard. Zijn filmcreaties zouden een cerebrale inspanning vereisen; wie louter ter ontspanning de bioscoop bezocht, zou van Godards pleidooi voor een betere wereld niet veel oppikken: Godard is de meest fascinerende persoonlijkheid van de hedendaagse film die ik ken, een eigentijdse kineast die met haast klinische nauwkeurigheid de kankergezwellen van onze moderne samenleving situeert en deze ongenadig in het daglicht stelt, daarbij een vormgeving aanwendend die uniek is en onmogelijk na te bootsen, hoe dikwijls men dit ook reeds getracht heeft. Jean-Luc Godard is een filmosoof, zijn filosofie is die van de 20ste eeuw.
74
Jean-Luc Godard is een filmosoof In 1975 begon Verschooten aan zijn ‘passieproject’ Fantoom. Een tijdschrift door fans van de fantastische film voor fans van de fantastische film. Fantoom bevatte filmrecensies, besprekingen van filmfestivals, verhalen over teruggevonden films en meer beschouwende artikelen over bijvoorbeeld de plotselinge populariteit van rampenfilms of de sciencefictionboom. Het fanzine werd grotendeels door Verschooten volgeschreven en ook door hem uitgegeven; het kende een bescheiden, zij het zeer geëngageerde schare fans van over de hele wereld. De belangstelling vanuit het buitenland was zelfs zo groot dat het vijfde en zesde nummer beide een Engelstalig supplement bevatten, om het blad ook toegankelijk te maken voor niet-Nederlandstaligen. Fantoom was het eerste Nederlandstalige tijdschrift over de fantastische film _ een unieke en eenzame positie, die door de te kleine niche ook de ondergang voor het blad betekende. In 1980 meldde Verschooten in een brief aan Gary Svelha uit Baltimore, redacteur van het horroren fantasyfilmtijdschrift Midnight Marquee, dat hij het bij zes nummers zou laten en dat hij en zijn collega-filmcriticus Jan van Genechten
De covers van Gilbert Verschootens monografieën over de regisseurs Raoul Servais (1986), Rob van Eijck (1985) en Hugo Claus (1986).
hun krachten zouden bundelen voor het maken van een Engelstalig tijdschrift, Phantom (dat er overigens niet kwam). Gilbert Verschooten verdween hierna van het filmtoneel. Zijn credo, dat hij in ‘De fantastische film: proeve van beperkte omschrijving’, het allereerste artikel in Fantoom, op papier had gezet, blijft echter onverminderd gelden: Is men dan echt een slecht cinefiel als men houdt van deze waanzinnige prenten waarvan de titels in geen enkel handboek over filmgeschiedenis voorkomen? Als men gaat zoeken naar de abstrakte, bijwijlen onvermoede schoonheid van deze werken, als men gaat speuren naar de ontzettend rijke mythische achtergronden van het genre, als men ergens
op de determinerende vezels zelf stoot van de diepst verborgen menselijke drijfveren, aanknopingspunten met het onbewuste en het onbekende? Als men, doorheen de fascinerende fauna van de meest uiteenlopende monsters en andere helse kreaturen, de boeiendste en tevens meest gevaarvolle ontdekkingstocht aanvat die de mens zich dromen kan: zichzelf te ontdekken? Tijmen den Ouden verwerkte als stagiair in het Letterenhuis het archief van Gilbert Verschooten. Hij studeert Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Antwerpen.