Niets bleef nog op zijne plaats Het Letterenhuis tijdens de Tweede Wereldoorlog
feest
Gwennie Debergh
42
Eind september 1938, een half jaar nadat Oostenrijk door Duitsland is geannexeerd, schrijft de Antwerpse stadsbibliothecaris Lode Baekelmans een brief aan burgemeester Camille Huysmans. Hij somt daarin de maatregelen op die zijn instituut moeten beschermen bij een eventuele Duitse inval in België. Baekelmans stelt voor om de waardevolle collecties van de Stadsbibliotheek en van het vijf jaar eerder op zijn initiatief opgerichte Museum van de Vlaamsche Letterkunde in veiligheid te brengen in de ‘onderaardsche boekenmagazijnen’ van het nieuwe bibliotheekgebouw. Ook Ger Schmook, conservator van het literaire archief en museum, ontwerpt een lijst van ‘Schikkingen in geval van nood’. In dit document, gedateerd 28 september 1938, staan zes maatregelen die in strikt chronologische volgorde zouden moeten worden uitgevoerd om alle manuscripten, brieven en andere documenten op te slaan in de kelders van het museum aan de Minderbroedersrui, ‘tenzij de heer Baekelmans overbrenging naar de Stadsbibliotheek beveelt’. De plannen van Baekelmans en Schmook worden echter nooit in deze vorm uitgevoerd. Wanneer bij de Duitse inval in Polen duidelijk wordt dat Europa een serieuze oorlog tegemoet gaat, dringt het tot hen door dat het een minder gelukkig initiatief zou zijn om manuscripten en ander waardevol papier maanden-, misschien zelfs jarenlang in vochtige kelders onder te brengen. Op 26 augustus 1939 verordonneert burgemeester Huysmans alle Antwerpse musea te sluiten. Zolders worden ontruimd en afgedekt met eternietplaten om het brandgevaar zoveel mogelijk te beperken, vanuit de haven wordt een voorraad zandzakjes geleverd. ‘Overal zijn stadsbedienden en stadswerkvolk druk in de weer’, schrijft het Handelsblad op 14 september. ‘De voorbereidingen voor een reus-
43