Letterenhuis | uit Zuurvrij: Een farao als rolmodel. Jeugdschrijfster Leen van Marcke

Page 1

33

EEN FARAO ALS ROLMODEL. JEUGDSCHRIJFSTER LEEN VAN MARCKE

EVA JACOBS \ Leen van Marcke (1902–1987), wie kent haar nog? Het

Letterenhuis verwierf het archief van deze ooit gevierde jeugdschrijfster via schenkingen van Van Marcke zelf in 1955 en van haar erven na haar overlijden in 1987. Het bevat typoscripten van jeugdboeken (47 stuks), van hoorspelen – ze schreef er 150 voor de jeugd en vijftig voor het radioprogramma Het uur van de vrouw – en van toneelstukken voor het Antwerps Jeugdtheater. Ook is er documentatie over haar functies als bestuurslid van de Vereniging van Schrijvers voor de Jeugd (v.s.v.j.), redactrice van het Antwerps Jeugdtheater en medewerkster bij de radio.


34


35 Het eerste 'Spiegeltje', februari 1948.

Typoschrift van het vierde 'Spiegeltje', mei 1948.

Het nu volledig geïnventariseerde archief laat een vrouw zien die gedreven werd door liefde voor het jeugdboek en door vrouwenemancipatie en andere belangrijke sociaal-maatschappelijke kwesties. De teksten voor lezingen en van interviews en de opiniestukken voor allerlei nu nog maar moeilijk te vinden tijdschriften zijn hiervan boeiende getuigen. Opvallend in het archief is de map met typoscripten van 'Spiegeltje aan de wand', een rubriek die Van Marcke schreef voor het socialistische maandblad De Stem der Vrouw. Deze openhartige columns lijken vaak in één ruk opgeschreven, soms verontwaardigd van toon, soms emotioneel en geregeld met een humoristische noot en enige zelfspot. Ze bestrijken twintig belangrijke jaren in het leven van Van Marcke en gaan over allerlei psychologische, sociale en politieke onderwerpen: het afschaffen van het prijsboek op scholen (1968), de negatieve perceptie van ‘de schoonmoeder’, eindeloos aanslepende werkzaamheden op de Mechelsesteenweg, de volksraadpleging over de koningskwestie in 1950, de hoge sterftecijfers van kinderen bij verkeersongelukken, een pleidooi voor vrouwen in de ruimtevaart.


36

Het eerste ‘Spiegeltje aan de wand’ verscheen in februari 1948 en licht de rubriek toe: ‘het is een zielespiegeltje, dat ons niets verduiken wil’. De volgende cursiefjes hekelen kwalijke gewoonten als het ondoordachte gebruik van harde woorden en overdreven netheidsdrang. Het vierde ‘Spiegeltje’ verscheen in mei en begint: Ik zit met mijn ziel in mijn handen. Ze is zwart en zwaar, want de dood klopte bij me aan en vernietigde op enkele minuten, wat onze levens hadden opgebouwd. Echtgenoot Armand Suls – vader van hun zonen Eric en Ivo, jeugdschrijver en overtuigd pacifist – overleed op 10 maart 1948 aan een hartaanval. In verschillende interviews (in typoscript bewaard) beschrijft Van Marcke hoe ze het eerste hoofdstuk van de roman Schipperskind (1949) schreef in de nacht van zijn dood. Het nostalgische relaas over haar eerste levensjaren op de Rijnkast van haar ouders zou haar dierbaarste boek blijven. Eind 1949 huwde ze Jan Peeters, voorzitter van het v.s.v.j. en schrijver van kinderpoëzie waaronder het latere bekroonde Kattepootjes (1960). Veel Spiegeltjes gaan over onderwijs, opvoeding en jeugdliteratuur. Van Marcke was sinds de oprichting in 1945 een geëngageerd bestuurslid van het v.s.v.j. Deze verenigde jeugdschrijvers, waaronder bijvoorbeeld


37

ook Leopold Vermeiren (van De Rode Ridder) en Albert van Nerum (historische jeugdromans), gaven een impuls aan de ontwikkeling van de Vlaamse jeugdliteratuur, die decennialang in de schaduw van het Nederlandse kinderboek had gestaan. In Vlaanderen kwamen culturele ontwikkeling en alfabetisering in het begin van de 20ste eeuw erg langzaam op gang. De leerplicht werd pas ingevoerd in 1914, veertien jaar na Nederland. Al tijdens het interbellum kaartte volksopvoeder’ Hendrik van Tichelen het nijKiest toch de boeken, ‘Vlaamse pend tekort aan kwaliteit aan met onder andere de stuwelke ge aan die Wat onze kinderen lezen (1936). Ger Schmook, toen directeur van het Letterenhuis, geloofde dat algemene uw kinderen geeft! emancipatie parallel zou lopen met het bestaan van een bloeiende jeugdliteratuur. Leen van Marcke wijdde veel lezingen en artikelen aan het onderwerp. In een lezing voor de Socialistische Vooruitziende Vrouwen pleitte ze voor een kwalitatieve huisbibliotheek, want: het goede kinderboek leidt het kind naar de lectuur van onze eigen grootmeesters in de kunst; het bereidt de jonge lezer voor tot de troost en de steun, die hij als mens zoeken zal in de letterkundige geschriften van onze schrijvers. In 1966 organiseerde het v.s.v.j. een tentoonstelling ter promotie van het Vlaamse jeugdboek, waaraan Van Marcke meewerkte. Het archief bevat voorbereidende notities en een overzichtsbrochure. In een ‘Spiegeltje’ over lectuur voor kinderen spoort Van Marcke ouders aan: Kiest toch de boeken, welke ge aan uw kinderen geeft, leest ze zelf en oordeelt of ze geschikt zijn. Koopt niet in de blinde, zonder u eerst overtuigd te hebben van de degelijkheid der koopwaar en bij gelijke waarde van een Nederlands of een Vlaams boek, kies dan het Vlaamse, want het staat oneindig veel dichter bij de geest en het wezen van uw kind. De boeken van Van Marcke zelf waren zulke ‘degelijke Vlaamse koopwaar’. Haar debuut Kabouter Tip-Top (1934) won de Letterkundige prijs van de Vlaamse Provincies. De grootste bekendheid verwierf ze later met haar (bewerkingen van) sprookjes – zoals De drie kleine zwijntjes (1952) en de bundel Zeven zeven zeven (1963) – en haar psychologische romans voor meisjes. Van Marcke vertelde in lezingen en interviews vaak over het ontstaan van haar werk. Veel boeken getuigen van haar wedervaren als moeder


38

(En kinderogen blinken, 1938) en grootmoeder (De mereltjes, 1969). De roman Benny Ntumba (1959) kwam er na een studiereis door koloniaal Congo. O, die Pino (1961) was geïnspireerd op een tijdschriftartikel over een Italiaanse verstekeling en Met panger en plunjezak (1964) – over Michiel die zo graag naar IJsland wil varen – schreef ze in haar buitenhuisje in Oostduinkerke. Haar werk is wars van de toen gangbare moralistische toon, al was ze niet vies van een levenslesje hier of daar. Ze schreef levendig, realistisch en een tikje slordig. Haar boeken werden geprezen. Een anonieme recensie uit 1949 in De Stem der Vrouw (knipsel bewaard door Van Marcke) verkondigt dat de schrijfster zo direct treffend kan vertellen, omdat zij er in geslaagd is de waarnemingen en gevoelens uit haar eigen jeugd zo gaaf te bewaren, ze nochtans te beoordelen met gerijpt verstand, en ze met een natuurlijke eenvoud te vertellen.

Leen van Marcke aan haar bureau, november 1965.


39

Van Marcke kreeg eervolle vermeldingen voor de jeugdromans Joke (1955) en De zon breekt door (1957) in de prestigieuze internationale Hans Christian Andersenprijs. In 1967 ontving ze de Prijs van de Vlaamse provinciën voor haar hele oeuvre. Maar er was ook kritiek, niet zelden uit rechtse en conservatieve hoek. Over het zogenaamd onbeschaafde taalgebruik van haar personages bijvoorbeeld. In een ‘Spiegeltje’ geeft Van Marcke weerwoord: Als ik naar waarheid en echtheid de kinderen zou beschrijven, de levende wezens met al hun gaven en gebreken, met al hun woordenpralerij, met al hun o zo onschuldige bluf, met al hun betrachten te doen gelijk de groten, dan zou ik heel wat sterker uitdrukkingen dienen te gebruiken, dan deze welke ik neergeschreven heb in mijn verschillende boeken. Ze fulmineert tegen ‘kinderboeken, waarin de kinderen zo braaf, zo lief, zo beleefd, zo beschaafd, zo fatsoenlijk waren, dat ze er zonder meer monsterachtig door werden’. Ze gruwelt in het bijzonder van typische meisjesboeken. In een inleidende spreekbeurt bij een toneelopvoering van Het lichte huis schrijft ze: Het is een feit, dat het jongensboek veel steviger met zijn benen op de grond stond. En dat wij, de meisjes, weer eens mooi in de doeken

Leen van Marcke tijdens een signeersessie op een Boekenbeurs met Gerard Walschap, ca. 1950.


40

werden gedaan. We moesten die zoete kost maar slikken op gevaar af van, net als de modellen, die men ons voorschotelde, spoken van bravigheid te worden. Dus schreef ze boeken die ze zelf had willen lezen. Het lichte huis (1944), een kostschoolverhaal waarin moederloze burgermeisjes warmte en vreugde zoeken bij elkaar, viel in de smaak bij de Vlaamse lezeressen – zozeer dat het na enkele weken uitverkocht was. In een lezing vertelt Van Marcke dat haar uitgever zo snel mogelijk een tweede en ook een derde deel wilde. Ze schreef de trilogie tijdens de oorlog. Het derde deel, Adieu het lichte huis (1946), kwam tot stand in moeilijke omstandigheden (‘bezetting, alarm, vliegeraanvallen’). De verhalen waren geïnspireerd op Van Marckes eigen jeugd in een pension, waar ze geen fijne herinneringen aan had. De boeken gaven ‘ongewild’ de boodschap mee aan jonge lezeressen om hun toekomstige kinderen thuis op te voeden, zo vertelde ze in 1974. In Het lichte huis denkt kostschoolmeisje Simone er zo over: Moet ze haar best doen om op te groeien tot een nuttig lid in de maatschappij? Mooie maatschappij, die kinderen opsluit in een soort van gevangenis en er hun jeugd laat beheersen door oude uitgeleefde mensen, die er een zaakje van maken! In 1974 kwam er een heruitgave van de trilogie in omnibusvorm – de lezeressen van weleer kochten het boek nu voor hun eigen (klein)dochters –, die gepaard ging met een groot feest op een Flandria-boot. Ook in veel van haar andere boeken trotseren alledaagse meisjes zoals Jet (1945), Joke en Sonny uit De zon breekt door de beproevingen van het


41

bestaan. Ze leren leven met gebroken beloftes, een handicap of een ernstig verlies. Maar Van Marcke stelt altijd weerbarstigheid, levenslust en liefde tegenover hun leed. Ze schreef graag voor de ‘opgroeiende jeugd’, die ‘het meest van al onze attentie nodig heeft’ (artikel uit 1974). Niet zelden portretteren haar boeken volwassenen – onderwijzers en ouders – die door enggeestige verwachtingen de dromen van jongeren fnuiken. In een ‘Spiegeltje’ uit 1952, gericht aan leerkrachten, schrijft ze: Vergeet nooit, dat het voornaamste deel van het leven van ieder kind buiten de school ligt. Gij moet ze kennis bijbrengen om de nefaste invloeden van daarbuiten te neutraliseren, maar ook om de goede invloeden te leren in zich op te nemen. Het is treffend dat ze in de roman over farao Hatsjepsoet (1966) een historisch personage opvoert dat alle conventies verlegde: Hatsjepsoet is bij Van Marcke een pientere en ijzersterke leidster die, dankzij haar (vrouwelijke!) neiMooie maatschappij, ging tot vredelievendheid, haar bevolking rust die kinderen opsluit in en welvaart schenkt. Een groter rolmodel had een soort van gevangenis. de schrijfster niet kunnen bedenken. Vanaf de jaren zeventig verloren de boeken van Van Marcke langzaam hun status. Tegenwoordig vind je sporadisch nog een exemplaar op een tweedehandswebsite of in een antiquariaat. De Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience bezit een groot deel van haar oeuvre, vaak afkomstig uit de verzameling van pedagoog Hendrik van Tichelen. / Eva Jacobs volgde de master Jeugdliteratuur in Tilburg en verwerkte voor haar stage in het Letterenhuis het archief van Leen van Marcke.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.