3 minute read

Krakers in het

Woningnood is ook in de dierenwereld geen onbekend verschijnsel. Dat lossen sommige soorten heel creatief op. En over kraken doen ze niet al te moeilijk.

Advertisement

Als het maar in het bos is. Hij moet er bovendien niet teveel werk aan hebben. Dan is het de boommarter al gauw goed. Een verlaten nest van een specht of een eekhoorn in een boomholte, een leeg hol van een konijn of vos, een ongebruikte pijp van een dassenburcht, een ruimte tussen boomwortels, een oud duivennest, zelfs een zolder in een gebouw aan de rand van het bos. De boommarter vindt het allemaal best. De ene keer slaapt hij hier, de andere keer daar. Als ze jongen heeft – meestal zijn het er drie – is het moertje wel honkvast. Ze zit dan het liefst in een nestholte die een specht hoog in een oude boom heeft gehakt. Als haar kroost een maand of twee is, verhuist ze het spul naar een nest dat makkelijker bereikbaar is en waar de jongen naar hartenlust kunnen spelen.

Je zult er maar voor gekozen hebben om in een leegstaand konijnenhol te broeden. Dan moet je de laatste jaren flink zoeken. Het aanbod is steeds kariger, nu de konijnenpopulatie geteisterd wordt door de ene na de andere virusuitbraak. Vind je er toch één, stuit je op het volgende probleem. Zonder konijnen groeien de duinen dicht en is het voor je jongen een helse toer om vanuit het nest bij open water te komen. En dat moet snel gebeuren, want eenmaal buiten het hol zijn de kuikens een makkelijke prooi voor meeuwen en andere rovers. Nee, het leven van de bergeend is er bepaald niet eenvoudiger op geworden. Daarom zoekt hij steeds vaker een broedplek in het binnenland. En daar is de gehechtheid aan het konijnenhol ineens niet meer zo groot. Hooibalen, buizen en nestkasten blijken ook te voldoen.

Hij leeft eigenlijk als een nomade. Komt hij wat geschikts tegen, dan kruipt de grootoorvleermuis daar in. Tijdelijk. ’s Zomers zit deze liefhebber van bossen, parken en tuinen in holtes van bomen, maar ook op zolders. Daar peuzelt hij eerst de grote insecten op die hij heeft gevangen. Vervolgens slaapt hij, mooi verstopt, achter betimmeringen, daklijsten of vensterluiken. Hij zit daar in gezelschap, met 5 tot 25 andere grootoorvleermuizen. Samen trekken ze van het ene naar het andere kraakpand. Voor de winterslaap zoekt hij meestal een plek, waar temperatuur en luchtvochtigheid stabiel zijn. Dat kunnen grotten zijn, en bunkers, forten, ijskelders of oude steenfabrieken.

Het is natuurlijk geen gezicht, zo’n klein bosrietzangertje dat een monster koekoekkind voert. Het is het slotstuk van een geraffineerd spel dat de koekoek speelt. Ze kraakt niet alleen nesten voor haar jongen, ze regelt er meteen pleegouders bij. Vanaf een hoge uitkijkpost speurt ze de omgeving af naar nesten van een geschikte vogel: heggenmus, rietzanger, kwikstaart of karekiet. Heeft ze er een in het vizier, dan is het zaak om er ongemerkt een ei in te kunnen leggen. Dat ze lijkt op een sperwer, een vijand van deze zangvogels blijkt niet meer genoeg. In ieder geval karekieten doorzien de camouflage. Daar heeft de koekoek weer wat op bedacht: ze slaakt een schreeuw die erg lijkt op die van een sperwer. Dat houdt de beoogde pleegouders even op afstand. Net lang genoeg om een ei in het nest te leggen en ‘m weer te smeren; zo verspreid ze circa tien eieren. Het ei lijkt op dat van de vogel die het nest bouwde. Zo wordt het koekoeksei netjes uitgebroed door de niets vermoedende pleegouders. Als het ei na een dag of 18 uitkomt, kiepert het koekoeksjong de andere eieren het nest uit en is alle ouderzorg voor hem alleen.

This article is from: