Woensdag 15 april 2020
75 jaar vrij
V
Heeft u zaken rondom uw testament goed geregeld?
Nalaten aan het Joods Nationaal Fonds (JNF) is makkelijker dan u denkt Soms is het goed even stil te staan en na te denken over hoe u de zaken geregeld wilt hebben na uw overlijden. Als u niets vastlegt, gaat uw erfenis automatisch naar familieleden. Maar u kunt ook een goed doel, zoals het JNF, in uw testament opnemen. Door het JNF op te nemen in uw testament investeert u in de toekomstige generaties van Israel. Het belangrijkste is dat u uw wensen in kaart brengt. Wie wilt u dat uw erfgenamen zijn en hoe wilt u uw nalatenschap verdelen? Heeft u vragen? Neem dan contact op met Barbara Flesschedrager. Zij vertelt graag hoe het opstellen van een testament in zijn werk gaat, hoe u een goed doel in uw testament opneemt of een notaris vindt. Barbara is te bereiken op telefoonnummer 020 – 646 64 77 of e-mail barbara@jnf.nl.
Joods Nationaal Fonds Brengt Israel tot bloei!
Het volledige bedrag naar Israel De Stichting Joods Nationaal Fonds (JNF) is erkend als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Daarom hoeven wij geen erfbelasting te betalen. Uw nalatenschap wordt geheel besteed aan het doel waarvoor u het heeft bestemd: de ontwikkeling van duurzame, ecologische projecten ten behoeve van de leefbaarheid van alle mensen in de Israelische samenleving.
Postbus 78030 1070 LP Amsterdam www.jnf.nl
Samen brengen we de woestijn tot bloei!
2020 – Nederland 75 jaar vrij ‘Wij vonden het heel gewoon: je helpt elkaar’ Thuis, op de boerderij aan de Hoogeveenseweg, ging alles die eerste oorlogsdag z’n normale gang. Er moesten bijvoorbeeld aardappels worden afgeleverd voor de handel, en die werden gewoon gesorteerd. Maar al snel bleek dat de prille oorlog die in Nederland woedde ook het gemoedelijke Benthuizen niet voorbijging. “Op 12 mei zagen we bijvoorbeeld opeens burgers van elders, met paard-en-wagen. Op de vlucht voor het oorlogsgeweld, zochten ze een veilige slaapplek. Zelf hebben wij een echtpaar uit Wageningen drie weken onderdak geboden. Wildvreemden, de familie Weg. Bij vertrek gaf mijn vader hun nog honderd gulden mee. Destijds een flink bedrag. Maar wij vonden het heel gewoon: je helpt elkaar.” Twee dagen later zagen zij, vanaf het erf, dikke rookwolken opstijgen uit de richting van Rotterdam. De havenstad werd door de Duitsers kapotgebombardeerd, om Nederland op de knieën te dwingen. “Dat heb ik gehoord en gezien, omdat alles veel meer open was dan nu. Wat je dan denkt, als kind van 9? Daar sta je niet zo bij stil. Het komt allemaal over je heen, hè? Je kunt het niet plaatsen en hebt geen idee wat er echt gebeurt. Wat oorlog is, ontdek je gaandeweg.”
Vijftien unieke verhalen, 75 jaar na dato. Vijftien personen die de Tweede Wereldoorlog zelf hebben meegemaakt: authentieke en krachtige verhalen. “Toen ik Oorlogswinter voor de jeugd ging schrijven, heb ik tegen mezelf gezegd: het mag best een spannend boek worden, maar ik wil in geen geval dat jongeren na het gelezen te hebben denken: wat spannend, jammer dat ik het niet heb meegemaakt. Wie de verhalen van De laatste getuigen leest, denkt dat beslist niet.” - Jan Terlouw € 29,95
Bram Kaashoek (1931) maakte de oorlog mee in Benthuizen.
Dit ingekorte interview is overgenomen uit het boek De laatste getuigen, dat Royal Jongbloed in samenwerking met EO Visie heeft uitgegeven.
3
Woensdag 15 april 2020
‘No mannen, mar in sigaret foar de senuwen, net?’ Op vrijdag 23 oktober 1942 werd het distributiekantoor in Wommels overvallen. Twee mannen drongen het pand binnen, bonden de loketambtenaar vast en gingen er vandoor met een grote hoeveelheid rantsoenbonnen en andere distributiebescheiden. Binnen vijf minuten was de overval voorbij. Hinne Bokma
I
n de Tweede Wereldoorlog en de eerste jaren daarna kende ons land een netwerk van distributiekantoren, die in veel gevallen waren ondergebracht in gemeentehuizen. De gemeenten waren verantwoordelijk voor een eerlijke verdeling van de levensmiddelen en daarvoor was een systeem van distributiebonnen opgezet, die via distributiekantoren terecht kwamen bij de burgers. Onderduikers hadden niet de beschikking over deze bonnen. Het verzet zag het als zijn taak om die bonnen via overvallen op distributiekantoren buit te maken. Op een groot aantal plaatsen werden kantoren overvallen. Op 14 oktober 1942 werd het kantoor in Witmarsum gekraakt en op 23 oktober was de overval op het distributiekantoor in Wommels, dat niet was ondergebracht in het gemeentehuis, maar in een pand aan de Bolswarderweg (nu Hottingawei). Later deed het gebouwtje dienst als verenigingslokaal van de Gereformeerde Gemeente. Het pand is nu particulier eigendom.
Vrijdagmiddag 23 oktober. Het is twaalf uur, voor de ambtenaren van het distributiekantoor in Wommels tijd om even naar huis te gaan om een hapje te eten. Tijdens het schaftuur blijft er altijd iemand achter om het bureau te bewaken. Eigenlijk is het de beurt aan ambtenaar Jacob Joustra, maar hij vraagt zijn collega Meine de Boer om zijn dienst over te nemen, zo schrijft Pieter Wijbenga in zijn driedelig standaardwerk Bezettingstijd in Friesland. Om 12.45 uur ziet De Boer twee mannen het distributiekantoor binnenstormen. Beide mannen zijn gewapend. De een is blootshoofds, de ander draagt een hoed. Tijd voor verzet is er niet. De 25-jarige loket-ambtenaar wordt vastgebonden op zijn stoel en krijgt een pistool op zich gericht. Met twee koffers vol bonnen verlaten de overvallers het pand en vertrekken op hun fiets in de richting van Sneek. Districtsambtenaar Ekke Zijlstra is de eerste die na de lunch terugkomt en bevrijdt De Boer uit zijn benader positie. Hij meldt de overval bij de politie, die de recherche inschakelt. De jacht op de daders is begonnen. De overval op het kantoor in
Wommels was het werk van Gerard Reeskamp en Leendert van der Groep. Reeskamp – in de jaren voor de oorlog had hij een eigen drogisterij in Bussum – was al vanaf het begin van de Duitse bezetting actief in het verzet. Toen de verzetsgroep waarvan hij lid was, werd verraden, slaagde Reeskamp erin uit handen van de Duitsers te blijven. Hij dook onder in Fryslân. Uiteindelijk kwam hij terecht bij veehouder Jelle Bouma in Scharnegoutum. Ook in Fryslân was hij actief in het verzet, hij zag het als zijn taak de onderduik van Joden in Fryslân mogelijk te maken, er was veel behoefte aan distributiebonnen en geld. In Fryslân opereerde Reeskamp onder de naam verzetsnaam ‘Harry’. Een van zijn verzetsrelaties was Andries Joustra uit Easterein. Samen met Joustra en nog twee verzetsmensen brak Reeskamp op 21 oktober 1942 in bij het arbeidsbureau in Bolsward. De buit bestond uit papieren, zeshonderd gulden en een schrijfmachine. Voor de overval op het distributiekantoor in Wommels kreeg Reeskamp advies van Andries Joustra. Zijn vier jaar jongere broer Jacob was werkzaam op het kantoor in Wommels. Andries werd in mei 1944 voor zijn verzetsactiviteiten gearresteerd, overgebracht naar Vught en daar op 22 augustus van dat jaar gefusilleerd. Op de hoogte Het is aannemelijk dat de Wommelser loketambtenaar Meine de Boer vooraf van de overval op de hoogte was. ,,No mannen, mar in sigaret foar de senuwen, net?”, zou hij tegen de overvallers hebben gezegd. Voor zijn boek Minskestriid Minskelibben, dat handelt over de historie van de vroegere gemeente Hennaarderadeel, sprak auteur Marten de Boer met Meine de Boer over de overval. Die sigaretten zouden later een
belangrijke rol spelen bij het verhoor van de loketambtenaar, Overvallers Reeskamp en Van der Groep werden namelijk gearresteerd en verdwenen in de gevangenis. Tijdens de verhoren zou een van beiden iets hebben losgelaten over de aangeboden sigaretten. De Boer werd daarom verdacht van medeplichtigheid en werd voor verhoor overgebracht naar Amsterdam. ,,Likegoed as hja in tasfol bonkaarten stielen, pikten hja ek in sigaret fan ’e tafel”, zou De Boer tegen de Duitse ondervragers hebben gezegd. Voorafgaand aan een volgende verhoor had een bewaker, afkomstig uit Fryslân, hem ingefluisterd dat hij moest volhouden, dan zou hij wel vrijkomen. Eerder had De Boer al ge-
Likegoed as hja in tasfol bonkaarten stielen, pikten hja ek in sigaret fan ’e tafel hoord dat luid schreeuwen ook zou helpen, dan zouden de Duitsers respect voor hem krijgen. Dat deed De Boer, hij sloeg met de vuist op tafel en beweerde opnieuw dat de sigaretten gestolen waren. Om De Boer te breken werd hij tijdens het verhoor geconfronteerd met Reeskamp. Op de vraag van de Duitsers of hij de sigaret kreeg aangeboden, gaf Reeskamp een ontkennend antwoord. Hij merkte op dat hij De Boer vóór de overval nog nooit had gezien of gesproken. Dat klonk zo geloofwaardig, dat de Wommelser loketambtenaar werd vrijgelaten.
Zoon Geert de Boer uit Wommels gaat ervan uit dat zijn vader wist dat hij overvallen zou worden. ,,Hy hat der fan witten”, denkt hij. In zijn boek De Drogist, waarin Ad van Liempt het levensverhaal van Reeskamp beschrijft, wordt aangegeven dat Meine de Boer tijdens de overval het van pure angst in zijn broek deed. De overval vond plaats in een stank die niet te harden moet zijn geweest, stelt Van Liempt. ,,Ik leau net dat dit ferhaal kloppet”, zegt Geert de Boer. ,,Ik ha ús heit der nea oer heard. Hy wie net sa gau benaud.” De overval Leendert van der Groep werd op 10 november 1942 gearresteerd in Heerenveen, Gerard Reeskamp drie dagen later in Arnhem. Reeskamp wist te ontsnappen en dook weer onder in Fryslân. Hij kwam opnieuw in het verzet terecht. Op 4 december 1944 overviel hij het distributiekantoor in Mantgum en hij was op 8 december van dat jaar betrokken bij de spectaculaire overval op de Leeuwarder gevangenis. Na de oorlog keerde hij terug naar Naarden, volgde een officiersopleiding en werd reserve tweede luitenant. Eind 1946 werd hij echter gearresteerd voor betrokkenheid bij een mislukte ondergrondse actie in januari 1945, waarbij Hantje Zijlstra uit Vijfhuis om het leven kwam. Reeskamp was niet bij de actie aanwezig, maar het dodelijk schot werd wel gelost met zijn pistool. De verzetsheld werd veroordeeld tot vier jaar cel. Zijn dood in 1970 trok geen aandacht. Meine de Boer nam op 1 april 1947 afscheid van de Distributiedienst Bolsward, waar het kantoor in Wommels deel van uitmaakte. In het getuigschrift, waarin hem ontslag is verleend, wordt De Boer omschreven als een serieuze en betrouwbare werker en dat er op zijn gedrag en eerlijkheid niets viel aan te merken.
Het personeel van het distributiekantoor in Wommels tijdens de Tweede Wereldoorlog. Rechts vooraan zittend is Meine de Boer. Grote foto: het voormaligdistributiekantoor van Wommels. Foto’s: Simon Bleeker en FD
4
Woensdag 15 april 2020
5
Woensdag 15 april 2020
Friese pers in oorlogstijd Een strijd tussen plichten, principes en overtuiging Het brengen van betrouwbare informatie, het schrijven van niets anders dan de waarheid en te allen tijde onafhankelijk te werk gaan: het zijn stuk voor stuk plichten van een journalist. In de Tweede Wereldoorlog kwamen deze met elkaar in botsing en dat had grote gevolgen voor de pers. Zeker ook in Fryslân. Mark Vallinga
Z
ij die de slaap niet konden vatten, moeten het als eersten hebben gehoord. Het vliegtuiggeronk vanuit de verte dat steeds dichterbij kwam. Het was op vrijdag 10 mei 1940 het allereerste teken dat er iets stond te gebeuren. Vanaf de grond viel het niet te zien, maar op de beide vleugels van de verkenningsvliegtuigen stond een ijzeren kruis. Het was de voorhoede van het Duitse invalsleger, dat Nederland in razend tempo onder de voet zou lopen. Een dag later arriveerden de bezetters in Leeuwarden. In de ochtend van 11 mei reden Duitse tanks de stad binnen. Vanaf de redactie op de Voor-
Het Friesch Dagblad bleek, tot frustratie van Weidlich, een kikker die niet in het mandje wilde blijven
streek sloegen de journalisten van de Leeuwarder Courant de komst van de Duitsers gade. Een krant maken zat er die dag niet in. De anders altijd ratelende telex bleef angstvallig stil en de verbindingen met de rest van het land waren uitgevallen. Alleen via de radio hoorden de redactieleden af en toe wat nieuws over de stand van zaken elders. Het nieuws van de Duitse inval was een dag eerder nog in grote letters afgedrukt op de voorpagina’s van de zes in Fryslân verschijnende kranten. ‘Nederland in oorlog met het Duitsche Rijk’ kopte de Leeuwarder Courant over de volle breedte van de pagina. Daaronder viel een proclamatie van koningin Wilhelmina te lezen, waarin zij protesteerde tegen de schending van de ‘stipte neutraliteit’ van Nederland. De regering deed daarnaast een dringende oproep aan burgers om moedig en toch vooral kalm te blijven. Dat laatste was precies waar de Duitsers op hoopten. Zij wilden dat
na de inval het normale leven zo gauw mogelijk weer doorgang zou vinden. Die boodschap kregen de hoofdredacteuren van de Friese kranten ook mee na het weekend. Zij werden die Pinkstermaandag bij de bezetter geroepen en kregen de opdracht om over te gaan tot de orde van de dag. De Duitsers gaven daarbij wel aan dat er geen anti-Duitse artikelen geschreven mochten worden en dat er ook niet bericht mocht worden over troepenverplaatsingen en het weer. Het volk warm maken Het paste allemaal in de tactiek die de bezetter had uitgestippeld. Door een fluwelen handschoen te hanteren, wilden de Duitsers het Nederlandse volk geleidelijk voor zich zien te winnen. De media vervulde daarin een allesbepalende rol: door propaganda te verspreiden via de bij de lezers vertrouwde kranten zouden de Nederlanders ‘opgevoed’ kunnen worden. Met als uiteindelijke doel hen warm te maken voor het nationaalsocialisme. Een ambitieus plan, want het overgrote deel van Nederland zag daar in die tijd niets in. Om daarvan de bevestiging te krijgen, hoefden de Duitsers alleen maar de Friese kranten van voor de Tweede Wereldoorlog open te slaan. Zo had Jan Witsen Elias, hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant, zijn lezers in 1937 al opgeroepen om niet op de NSB te stemmen, omdat hun extremisme niet bij de Nederlandse volksaard zou passen. Ook in het overzicht met buitenlands nieuws stelde de krant zich kritisch op jegens de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, terwijl het dagblad neutraliteit altijd hoog in het vaandel had staan. Maar omdat de kernwaarden van fatsoen, tolerantie en respect voor de democratie door het regime van Adolf Hitler ernstig werden geschonden, was volgens Witsen Elias een duidelijke stellingname noodzakelijk. Het Friesch Dagblad zag aanvankelijk in de Sovjet-Unie een veel groter gevaar voor Nederland dan naziDuitsland. Het bolsjewisme moest Europa koste wat kost bespaard blijven. Bovendien vond de redactie dat neutraliteit ten opzichte van een direct buurland in stand moest worden gehouden. Onder Hendrik Algra, die in 1935 was benoemd als hoofdredacteur, werd de lijn van het Friesch Dagblad tegenover het nationaalsocialisme harder. De NSDAP zou volgens hem in essentie ‘heidens’ zijn en NSB-voorman Anton Mussert werd in de krant neergezet als een parmantige ingenieur, een nitwit en dictator in spe. Het was
aan de bezetter om te voorkomen dat de Friese kranten na de inval nog langer zo’n vijandelijke toon aan zouden slaan. De Duitsers stonden, gezien de situatie, op dat vlak voor een grote uitdaging. Allerhartelijkst ontvangst De bezetter zag zich namelijk geconfronteerd met een pluriform medialandschap dat door de grote hoeveelheid aan krantentitels lastig onder controle te krijgen zou zijn. Naast de Leeuwarder Courant en het Friesch Dagblad verschenen in Fryslân ook het Volksblad voor Friesland, Ons Noorden, het Leeuwarder Nieuwsblad, het Nieuwsblad van Friesland en vele lokale kranten. Om toezicht te houden op wat de pers publiceerde en hen de goede richting te wijzen, werd er in iedere provincie een Pressereferent aangesteld. In Fryslân ging het om de 37-jarige Karl Weidlich, die controleerde of de Friese kranten de persberichten van het ANP (dat onder Duits toezicht was gekomen) volgens de opgegeven voorschriften plaatsten. Na zijn aanstelling in augustus 1940 nodigde hij vertegenwoordigers van de Friese pers uit om langs te komen voor een
bespreking. De bezoekers werden getrakteerd op sigaretten en kregen een allerhartelijkst ontvangst in zijn kantoor aan het Zaailand. De Pressereferent sprak de hoop uit op een goede samenwerking. Maar nog voordat de genodigden de deur uit konden stappen, kwam Weidlich met een dringend verzoek. Een Duits operagezelschap zou, inclusief balletdanseressen, optreden in Leeuwarden. Weidlich verzocht de kranten om daar reclame voor te maken. Tot zijn verwondering liet alleen het Friesch Dagblad weten daar niet aan mee te zullen werken, omdat toneel niet paste bij een calvinistische levensbeschouwing. De Pressereferent liet het erbij zitten maar het Friesch Dagblad had zich direct in de kijker van de Duitsers gespeeld. De eerste Friese krant waarop de bezetter grip kreeg, was echter het socialistische Volksblad voor Friesland. Al na een paar maanden kwam het blad onder controle van de NSB en werd de Friese editie gecombineerd met die van Groningen. Het personeel in Leeuwarden werd ontslagen en de inventaris geveild. Het eerste dagblad dat verdween, was het katholieke Ons Noorden.
Hoofdredacteur J. Hulsman was, ondanks waarschuwingen van de bezetter, kritische artikelen over Duitsland blijven schrijven. Dat had grote gevolgen. Uit het mandje springen Want toen Ons Noorden een tegen de NSB-gerichte lezing van bisschoppen publiceerde, was de maat vol. Op 1 februari 1941 werd de krant verboden, volgde er een boete van 10.000 gulden, werd de inventaris ontmanteld en Hulsman gevangengenomen. Daarmee waren de andere kranten gewaarschuwd. Zij drukten de door de Duitsers verplichte berichten af op hun pagina’s, maar zetten daar wel boven: ‘Men verzoekt ons mede te delen’ of ‘Het ANP meldt ons’. Zo hoopte men de lezer duidelijk te maken dat het om Duitse propaganda ging. Het Friesch Dagblad bleek, tot frustratie van Weidlich, een kikker die niet in het mandje wilde blijven. Hoofdredacteur Algra becommentarieerde niet het verloop van de oorlog, maar schreef over passages uit de Bijbel en historische beschouwingen. Bijvoorbeeld over de Franse annexatie van Nederland begin negentiende eeuw, waarmee hij in feite commentaar gaf op de Duitse bezetting, en over de ondergang van tirannen. Algra wist dat het tot een confrontatie met de Duitsers zou komen, maar wilde dat zo lang mogelijk uitstellen. Weidlich liet de in het Friesch Dagblad verschenen krantenartikelen vertalen door Karl Alfred Reinberger, die doceerde aan de mts in Leeuwarden. Reinberger was een felle tegenstander van Hitler en sprak regelmatig met Algra over het onheil dat de hoofdredacteur waarschijnlijk boven het hoofd hing. Want de Pressereferent had Algra wel door, zo liet hij hem weten: ,,Ik weet best dat U op het ezeltje altijd een dekje legt, vóórdat U een houw geeft. Op het dekje staat ‘Assyrië’ of ‘Napoleon’, maar de houw is voor ons bedoeld.” Nadat Algra opnieuw een kritisch stuk over de NSB had geschreven, was voor Weidlich en zijn superieuren de maat vol. Algra werd te verstaan gegeven dat hij alleen nog aan de krant verbonden mocht blijven als hij zou stoppen met het schrijven over politieke zaken. Volgens Algra was hij nu juist om die reden aangesteld als hoofdredacteur en kon hij niet anders dan daarmee doorgaan. Weidlich vertelde dat Algra het dan zelf maar moest weten. Voor de hoofdredacteur was het toen duidelijk: voor zijn eigen veiligheid moest hij stoppen. Een rigoureus besluit Van de aanvankelijke fluwelen handschoen viel dus in de loop van 1941 weinig meer te merken. De Duitsers wilden op meerdere manieren hun greep op de Nederlandse media verstevigen. Er kwam meer controle op wat er in de krant werd gepubliceerd en journalisten moesten per se lid worden van het Verbond van Nederlandsche Journalisten (VNJ). Zonder lidmaatschap was het niet langer mogelijk om werkzaam te zijn als journalist en dus meldden velen zich aan bij de nieuw opgerichte organisatie,
Hendrik Algra, oud-hoofdredacteur van het Friesch Dagblad. Foto: ANP
Pagina 6
6
Woensdag 15 april 2020
Vervolg van pagina 5 Een doemscenario waar ze zich bij neerlegden
die werd geleid door leden van de NSB. De drie overgebleven journalisten van het Friesch Dagblad – Jan de Haan, Haring van der Goot en Bauke de Jong – lieten het bestuur van hun krant weten niet lid te zullen worden van de VNJ. Het trio weigerde in het spoor van de Duitsers te lopen. Om die reden kwam de directie tot een rigoureus besluit: het Friesch Dagblad zou per 19 mei 1941 stoppen met verschijnen. De Haan en bestuursvoorzitter D. Okma van de Provinciale Persvereniging voor Friesland (die de krant uitgaf) werden op het matje geroepen bij Weidlich. Aan de telefoon werden heftige dreigementen geuit voor als beiden niet zouden komen. Dat het Friesch Dagblad niet langer zou verschijnen, was tegen het zere been van de bezetter. Weidlich begreep niets van het standpunt van de redactieleden. Okma hield rekening met arrestatie en nam voor de zekerheid zijn tandenborstel mee, maar na het gesprek met Weidlich konden beide heren vertrekken. De Pressereferent zag de verbazing op hun gezichten. Hij verwonderde zich over het feit dat Okma en De Haan bang waren niet naar huis te mogen. ,,Ja, maar wij zijn geen barbaren. U had zeker eerst nog een koffer mogen pakken.” Met het verdwijnen van Ons Noorden en het Friesch Dagblad was het aantal kranten in Fryslân al afgenomen, maar nog niet voldoende in de ogen van de bezetter. Hoe kleiner het aantal kranten, hoe beter deze te controleren vielen. Dus werd in september 1942 besloten om de lokale bladen van Balk, Drachten, Gorredijk, Grou, Joure, Lemmer en Wolvega op te heffen. De kranten van Sneek en Bolsward moesten fuseren. Dat gold ook voor Franeker, Harlingen en Sint-Annaparochie en die van Burgum, Dokkum en Kollum. Een gedwongen fusie Onder het mom van papierschaarste mochten de lokale bladen bovendien nog maar één keer per week verschijnen. Ook de grote provinciale kranten ontkwamen niet aan het nieuwe beleid van de Duitsers. In maart 1942 werd aan het bestuur en de hoofdredactie van de Leeuwarder Courant een oproep gedaan om naar Den Haag te komen. Op het departement voor Volksvoorlichting kregen de vertegenwoordigers van Fryslâns grootste krant te horen dat zij moesten fuseren met de bladen van hun grootste concurrent: Mindert Hepkema. In Heerenveen gaf het familiebedrijf van de Hepkema’s twee kranten uit: het Nieuwsblad van Friesland en het Leeuwarder Nieuwsblad. Een samenvoeging van de drie bladen was voor beide partijen een doemscenario, waar ze zich bij neerlegden. Al was er wel een succes voor Hepkema: hij wist zijn Nieuwsblad van Friesland buiten de fusie te houden. Die krant kwam onder leiding te staan van de pro-Duitse en antisemitische hoofdredacteur Hendrik Steenaart. De twee Leeuwarder bladen werden wel samengevoegd en beide titels verdwenen. Op 12 september 1942 kwam de eerste editie van de Friesche Courant uit. De fusiekrant kreeg Sybe Douwes de Jong als hoofdredacteur. Zijn opdracht was het blad ‘in de geest van de nieuwe orde’ te redigeren. De Jong was al sinds 1927 actief voor de Leeu-
warder Courant als landbouw- en economieredacteur. Hij werd pas vlak voor zijn aanstelling als hoofdredacteur lid van de NSB, maar was geen antisemiet en vond het Duitse nationaalsocialisme te antichristelijk. De Jong wilde van de Friesche Courant ook geen propagandablad maken. Desondanks was hij overtuigd geraakt van een nieuw Europa onder Duits gezag. In zijn eerste hoofdredactionele bijdrage liet hij weten dat ‘een ieder de lasten voelt die een wereldoorlog op ons legt’ en Nederland zwaar is getroffen. Landgenoten die hopen op bevrijding van ‘een macht overzee’ zouden teleurgesteld raken, zo
miljoen als het Duitsche te vernietigen. (…) Ook de storm, welke thans over het Avondland woedt, zal haar niet wegvagen’.
Stoppen met verschijnen zou grote consequenties voor hun personeel hebben gehad
schreef De Jong. ‘Alsof in de geschiedenis ooit een zwaar getroffen volk door een vreemde macht gered is.’ In plaats daarvan zou men moeten vertrouwen op de krachten die Friezen van hun voorvaderen geërfd hebben en die hen de rechtmatige plaats in het nieuwe Europa zouden bezorgen. Geloof in Duitse zege De Jong was een Friese nationalist en hoopte onder Duitse leiding de Friese zaak te kunnen dienen. Hij kreeg assistentie van overtuigde nationaalsocialisten Willem Hielkema, die werkzaam was bij het Nieuwsblad van Friesland, en de nog fellere Frans van Zutphen. Dat De Jong koos voor een beleid waarin journalisten geen dingen hoefden te schrijven die tegen hun overtuiging ingingen, was Hielkema een doorn in het oog: hij schreef aan de bezetter dat hij hoopte dat er wat collega’s ‘uitgeknikkerd’ zouden worden. De Duitse invloed was duidelijk zichtbaar in de Friesche Courant. Zo waren er berichten van de Wehrmacht en werden er toespraken van Hitler en Mussert afgedrukt. Ook werd er na de invasie op D-day geschreven dat alle vijandelijke aanvallen waren afgeslagen. Het geloof en vertrouwen in een Duitse zege bleef groot. De Jong schreef in juni 1944 dat Duitsland allesbehalve op zijn laatste benen zou lopen: ‘Het smeedt in grote getale nieuwe wapens en gaat daarmee zijn tegenstanders te lijf. (…) Zoolang men in het centrum van ons continent nog van een dergelijken geest bezield is, bestaat er geen reden voor het lot van Duitschland te vrezen.’ Ondanks de pro-Duitse houding van de Friesche Courant behield het dagblad de meeste van zijn abonnees. De maximale oplage bedroeg 42.000 exemplaren en dat was eigenlijk te weinig gezien de vraag. De nieuwshonger gedurende de oorlogsjaren was groot en bovendien stond in de krant belangrijke informatie over het inleveren van distributiebonnen vermeld. Naarmate de oorlog voortduur-
de, werden de werkomstandigheden voor journalisten steeds zwaarder: het papiergebrek werd almaar groter en de krant kon lang niet altijd verschijnen. Van het leidende trio bij de Friesche Courant was begin 1945 bovendien weinig over: Hielkema overleed plotseling in de zomer van 1944, Van Zutphen sloot zich aan bij de SS en De
Jong was geestelijk en lichamelijk zwak. In de krant van 9 april 1945 schreef de hoofdredacteur een bijdrage waarin hij zijn bewondering voor het Duitse volk uitsprak en de angst voor een Derde Wereldoorlog tussen kapitalisme en communisme: ‘De Idee van ’t Nieuwe Europa zal niet teniet kunnen worden gedaan. Evenmin het zal gelukken een volk van 90
Sybe Douwes de Jong werd hoofdredacteur van de Friesche Courant. Foto: Tresoar
Zwart, wit of toch grijs Zondag 15 april trokken de eerste Canadese militairen Leeuwarden binnen. De bevrijding van Fryslân was daarmee aanstaande. De Jong werd niet lang daarna gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau. Dat ging er niet zachtzinnig aan toe: zijn bril zou stuk zijn geslagen en voor een joelende mensenmenigte moest hij op straat zijn eigen stukken voordragen. Het was voor De Jong een grote marteling, maar zijn geloof in het nationaalsocialisme bleef standhouden. Hij beweerde bovendien altijd de waarheid te hebben geschreven. De Jong werd gevangengezet in een interneringskamp en werd voor twintig jaar uit zijn beroep gezet. In 1948 keerde hij volledig invalide terug bij zijn gezin en drie jaar later kwam hij te overlijden. De pijlen van het verzet werden niet alleen op de schrijvende journalisten gericht. Ook de uitgevers van de Friesche Courant – Jaap Sprenger namens de Leeuwarder Courant en Mindert Hepkema namens het Leeuwarder Nieuwsblad – werden door verzetsgroep Je Maintiendrai beschouwd als collaborateurs die winst hadden gemaakt onder nazibewind. Maar volgens Sprenger en Hepkema hadden ze slechts alles op alles gezet om hun bedrijf van de ondergang te redden. Stoppen met verschijnen zou grote consequenties voor hun personeelsleden hebben gehad en alleen zo konden ze hen behoeden voor dwangarbeid in Duitsland. Bovendien verdedigden beide uitgevers zich door te melden dat zij, door de persen draaiende te houden, voorzagen in de grote nieuwshonger ten tijde van de oorlogsjaren. Volgens hen was nieuws zeker tijdens de bezetting een belangrijke levensbehoefte en was de lezer zich er goed van bewust dat er, naast het vele streeknieuws, ook Duitse propaganda werd afgedrukt. Desondanks mochten de Friesche Courant, de Leeuwarder Courant en beide Hepkema-kranten niet langer verschijnen na de oorlog. Op hun persen werden verzetskranten als de Leeuwarder Koerier en de Heerenveensche Koerier gedrukt. Drie jaar na het besluit om niet langer te verschijnen, iets wat door velen als een verzetsdaad werd gezien, keerde ook het Friesch Dagblad terug. Op 17 april werd in het eerste nummer na de bevrijding vol vreugde gemeld dat het schip weer was gaan varen, nadat de krant lang aan de kade vast had gelegen: ‘We wilden alleen varen met de vlag in top.’ Na de Tweede Wereldoorlog werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen ‘goede’ en ‘foute’ kranten. Een tegenstelling als zwart en wit. Dat doortrekkende zouden er in de oorlogsjaren enkel ‘helden’ en ‘schurken’ hebben bestaan in Nederland, maar natuurlijk was dat niet zo. De meerderheid bevond zich eerder in een grijzig gebied. Het overgrote deel van de Nederlanders deed namelijk wat uitgevers Sprenger en Hepkema ook deden: zich aanpassen aan de nieuwe situatie, zorgen voor elkaars veiligheid en diep in hun hart hopen op de komst van betere tijden.
7
Woensdag 15 april 2020
Bauke en Dirk de Jong gaan op 11 februari vaak even naar de plek waar hun vader in 1945, samen met twaalf andere mannen omgebracht werd. Het monument links op de foto, aan het Van Harinxmakanaal herinnert aan de executie. Foto: FD
Zoons dragen tragische lot van vader Op de morgen van zaterdag 7 april 1945, een week voordat Fryslân werd bevrijd, deden de Duitsers een inval in een woning aan de Sint Jacobsstraat in Leeuwarden. Verzetsman Antonie ‘Toon’ Alderliesten kon ontkomen, maar Hendrik Jan de Jong – de man die hem onderdak bood – niet. Marianne Velsink
D
e Sicherheitsdienst deed die morgen een inval in De Jongs huis, op jacht naar de door hen gezochte ‘Visser’, de schuilnaam van verzetsman Henk Bonnema. Toen ze Visser niet aantroffen werd Hendrik Jan de Jong, geboren op 11 februari 1904 in Leeuwarden, meegenomen. Hij moest zijn zwangere vrouw en zoontjes van vijf en twee jaar achterlaten. Een paar dagen later, op 11 april 1945 werden dertien mannen, onder wie Hendrik Jan de Jong, bij Dronryp gefusilleerd. Bauke en Dirk de Jong, inmiddels 80 en 77 jaar oud, groeiden op zonder vader. Hun moeder, Trijntje de JongSloot liet de geschiedenis na de Bevrijding rusten. Maar de beide zoons werden, naarmate de jaren verstreken, steeds nieuwsgieriger naar wat er op die bewuste zaterdag en daarna
gebeurd was. Zeker toen ze in publicaties allerlei tegenstrijdige informatie over hun vader en verzetsman Alderliesten voorbij zagen komen. De broers besloten hun geschiedenis daarom zelf uit te zoeken. ,,Na zijn ontsnapping heeft Toon nooit meer iets van zich laten horen”, vertelt Dirk. ,,We weten niet wat onze moeder daarvan dacht, maar in ieder geval heeft ze zich er tegenover ons nooit over uitgelaten.” Hij vervolgt: ,,Waarom Toon ons nooit meer opzocht, hoorden we vorig jaar van Johanna Campbell uit Canada, Toons oudste dochter. Zij vertelde ons dat haar ouders verscheidene keren op familiebezoek in Nederland zijn geweest maar dat haar vader het mentaal niet kon opbrengen onze moeder op te zoeken. Ook zei ze dat haar vader nooit met één woord over zijn ontsnapping heeft gesproken, maar ze wist dat er iets gebeurd was wat hem niet losliet. Later bleek dat hij nog iedere
dag dacht aan wat er op 7 april 1945 was voorgevallen.” Onderdak Vader en moeder De Jong boden in 1944 en ’45 twee verzetsmannen – Henk Bonnema en Eeuwke Koopmans (schuilnamen ‘Visser’ en ‘Kopie’) – een aantal maanden onderdak in hun woning boven de winkel van stomerij Expres. Bij de inval op 7 april was de Sicherheitsdienst op zoek naar Visser. Wat ze niet wisten, was dat er inmiddels iemand anders ondergedoken zat, de marechaussee Antonie (‘Toon’) Alderliesten, een van de leiders van het Friese verzet. ,,Onze ouders wilden eigenlijk geen onderduiker meer opnemen, maar omdat de nood hoog was, gingen ze toch akkoord met de tijdelijke opvang van Alderliesten”, vertelt Dirk. Aanvankelijk kon vader Hendrik Jan ontsnappen, maar toen de Duitsers hem naschreeuwden dat ze zijn zwangere vrouw en kinderen zouden meenemen als hij niet terugkwam, gaf hij zich over. Bauke en Dirk hebben hun vader na die dag niet meer gezien. Alderliesten was in de tussentijd op spectaculaire wijze uit de woning ontsnapt. De Duitsers waren al binnen en stonden ook achter het huis opgesteld. Zich in huis verbergen was niet meer mogelijk en ook ontsnappen via de achter- of zijkant was uitgesloten. Hij moest dus via de voorkant. De stomerij had een glazen reclamezuil. Alderliesten liet zich vanaf de tweede etage via deze zuil
afglijden, maar moest zich de laatste vier meter wel laten vallen. Bij het neerkomen scheurde hij de pezen van beide hakken, maar kon strompelend wegkomen. Met veel pijn en half gekleed wist hij het huis van zijn verloofde aan de Voorstreek te bereiken. Vanwege zijn haastig vertrek uit het huis van De Jong was Alderliesten zijn tas vergeten. Hierin zaten de adressen van ruim twintig leden van sabotagegroepen. Twee verzetsmannen die in de buurt van de Sint Jacobsstraat waren ondergedoken, hadden gezien hoe Duitsers het huis van De Jonge omsingelden. Ze wisten dat Alderliesten belangrijke papieren bij zich had, dus snel handelen was geboden: de meeste mannen op die adressenlijst konden worden gewaarschuwd, maar helaas niet allemaal. Op dezelfde dag
Hendrik Jan de Jong. Foto: FD
werden toch nog zes opgepakt. Na vier dagen opsluiting in een kokernauwe cel in de kelders van het Burmaniahuis werd Hendrik Jan de Jong op 11 april 1945 met twaalf anderen naar Dronryp vervoerd en daar, bij de brug over het Van Harinxmakanaal, gefusilleerd. Vier dagen voor de bevrijding. Bauke en Dirk gaan nog vaak naar de plek toe om hun vader te herdenken. Samen besloten ze de feiten over de dag van de inval en het drama in Dronryp op papier te zetten. Vooral voor zichzelf, maar ook voor het nageslacht. Fijne ontmoetingen Over de fusillade bij Dronryp is later veel geschreven. Ook dook de naam van verzetsman Toon Alderliesten regelmatig in verschillende publicaties op. Na de presentatie van het boek Twee vrienden, twee wegen van Hessel Bouma nam Johan Alderliesten, een neef van Toon, contact op met Bauke en Dirk de Jong. Later hebben ze ook Johanna Campbell, dochter van Toon, gesproken. ,,Dat waren fijne ontmoetingen”, zegt Dirk. ,,Van Johanna hoorden we dat haar vader mede vanwege de slechte herinneringen aan de oorlogstijd naar Canada was vertrokken.” Antonie Alderliesten overleed in 2012. Hij werd 98 jaar.
Dit is een deel van het verhaal dat over Hendrik Jan de Jong is opgetekend. Wilt u meer weten? Stuur dan een mail naar Bauke de Jong via b.jong63@upcmail.nl
8
Woensdag 15 april 2020
Mijn bevrijding Herinneringen aan april 1945, toen Fryslân vrij werd Er zijn steeds minder ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. We zijn dan ook dankbaar dat lezers van het Friesch Dagblad, hun herinneringen aan de Bevrijding met ons deelden. Indrukken die zij als kind of jongvolwassene opdeden, maar nog altijd helder op hun netvlies blijken te staan. Marianne Velsink
De eerste Canadese handdruk van Mildam Halbe Mulder, Katlijk
I
k was onderduiker in Katlijk bij een gastvrije familie in de jaren 1943-1945. Op 12 april hielden de Duitsers een jacht op fietsen, waarmee hun Duitse soldaten naar de Heimat kon vluchten. Wij waren op het land bezig. De fietsen waren ’s morgens in een droge dobbe verstopt, maar werden ontdekt. Wij werden gedwongen de fietsen naar de vrachtwagen van de gewapende Duitsers te brengen. De fietsen brachten ze naar het café in Mildam, waar de militairen klaar stonden voor de terugtocht. Maar het liep anders.” ,,De volgende dag, 13 april, werd ons verteld dat de Canadezen in Mildam waren aangekomen. Wij – Hendrik en Piet Brouwer, Andries en Lolke Woudstra, en mijn broer Andries en ik – gingen er natuurlijk op af. Het gerucht bleek te kloppen. Onze bevrijders waren verkenners die in drie
Ik mocht ook genieten van een echte cigaret en chocola. We waren vrij...
Foto: Niels de Vries
gevechtswagens uit Olderberkoop via Oldeholtwolde door de Stellingwerven, over de smalle brug over de Tjonger waren gekomen. Wat een vreugdevol gebeuren was het dat ik, als een van de eersten in Fryslân, hen de hand mocht drukken. En ik mocht ook genieten van een echte cigaret en chocola. We waren vrij!” ,,De Duitsers die zich schuilhielden in de bossen van Oranjewoud kozen het hazenpad en op 14 april werden Oudeschoot en Heerenveen bevrijd. De gevorderde fietsen konden door hun oorspronkelijke eigenaren worden opgehaald. Dit was een belevenis om nooit te vergeten. Ik ben dankbaar dat ik dit op mijn 97e jaar mag doorgeven.”
9
Woensdag 15 april 2020
Foto: Jilmer Postma
De bevrijding kwam pas echt in juni Wieke de Jong-Storm, Harkema-Opeinde
H
et was heel mooi weer in april 1945. Je kon zonder jas naar buiten. Ik kwam die dag uit school in Harkema. De exacte datum ben ik vergeten. We woonden in Harkema-Opeinde en
Overal dwarrelden strookjes zilverpapier Willem Wilstra, Lemmer
M
ijn vader was een avonturier. Ik heb de behoefte om de wereld te zien van hem. Als kleine jongen verhuisde ik, samen met mijn ouders en zusje, regelmatig. Tijdens de bevrijding werkte mijn vader als pionier in de Noordoostpolder. Daar was het redelijk veilig. We woonden in een woonwagen vlak buiten Lemmer. Daar ontstonden de eerste herinneringen aan de oorlog.” ,,Zo weet ik nog dat er in mei 1945, in de nadagen van de oorlog, een bombardement was. In Lemmer was een hele batterij Duitsers gelegerd met onder meer afweergeschut en radarstations. Wij moesten schuilen in de ondiepe ruimte – dat was onze kelder – onder onze woonwagen. Ik zal een jaar of vier zijn geweest. De leeftijd dat je je eerste herinneringen opbouwt. We lagen bovenop elkaar.” ,,Ook herinner ik me razzia’s, waarbij alle mannen onder wie mijn vader, werden meegenomen. Ik weet nog hoe verdrietig mijn moeder was. Mijn vader bleek in Kuinre te zitten en mijn moeder is daar naartoe gefietst om hem te zien. Uiteindelijk kwam hij heelhuids, en sneller dan verwacht, weer thuis.” ,,Ik herinner me ook dat mijn va-
daar waren allemaal vliegtuitgen in de lucht. Ik begon heel hard te lopen. De klompen uit, dan kon ik vlugger. Toen ik thuiskwam, was er niemand in huis. Wat raar, dacht ik. Wij waren met vijf kinderen. Ik had drie broers en een zusjes van
der een Duitse munitiekist op de kop had getikt. Het werd het hok voor onze stabij Bijke. Maar er zat nog resten zwavel in en de binnenkant was helemaal geel. Bijke was niet langer meer een zwart-witte hond, maar een zwart-gele.” ,,Nog een herinnering aan die tijd is de gaarkeuken, waar ze vaak hutspot kookten. Daar struinde ik wel rond en kreeg ook wel eens wat. Ik kan die smaak nu nóg proeven.” ,,Van de dagen rond de Bevrijding, bleef één beeld me tot op de dag van vandaag bij: de dwarrelende strookjes zilverpapiertjes in de Lemster binnenstad. Ik liep aan de hand, tussen vader en moeder in, en moeder duwde met haar andere hand de kinderwagen met mijn zusje voort. En overal dwarrelden de zilverpapiertjes. Die dienden, zo las ik later, een doel. Ze misleidden de radars van de Duitsers. Zo zagen die niet dat de Tommy’s intussen boven Fryslân vlogen. Lemmer lag er vol van. Dat beeld zal ik nooit vergeten.” ,,Op mijn zestiende jaar begon mijn zwervende bestaan. Ik ben namelijk zeeman geworden en het water heeft een grote rol gespeeld in heel mijn leven.”
nog geen jaar oud. Mijn vader was door de Duitse en Nederlandse politie bij ons thuis weggehaald. Dat had ik gezien toen het gebeurde om vier uur in de ochtend. Hij mocht niet eens zijn boterhammen meenemen en ik weet nog dat ik dat heel erg voor hem vond.” ,,Tja, wat nu? Niemand thuis. Pake en beppe woonden achter ons in een boerderij aan De Bosk. Ik dacht: dan moet ik daar maar heen. Toen ik daar kwam, zaten ze allemaal buiten bij een
Foto: FD
hooibult achter de boerderij. ‘We zijn bevrijd!’, riepen ze me toe. Maar ik dacht alleen maar: waar is mijn moeder? Mijn broertjes waren er wel.” ,,Toen ik vroeg waar moeder was, zei beppe dat ze achter de hooibult zat, samen met mijn zusje Jannie op schoot. Ze zat te huilen, ik vermoed van verdriet omdat vader er niet was en ze niet wist waar hij was. De sfeer was raar omdat er bij de rest vreugde was omdat we bevrijd waren.” ,,Er waren, later, op straat in Harkema militairen in tanks. Ik herinner
me dat ze op de Tjerkhofshoeke kauwgom uitdeelden en sigaretten. Het was er heel druk.” ,,Mijn vader kwam pas in juni thuis. In totaal is hij zeven keer weggelopen uit kampen. De laatste keer is hij met een hele groep te voet vanuit Opper Silezië (het Zuiden van Polen, red.) thuisgekomen. Wat waren we blij! Op een morgen was hij er ineens. Hij lag bij mijn moeder in de slaapkamer. Mijn jongste broer herkende hem niet meer. Dat zal ik nooit vergeten.”
WIJ HANGEN 15 APRIL DE VLAG UIT VOOR ONZE VRIJHEID. DOE JIJ MEE? 15 april | Leeuwarden - Fryslân | 75 jaar vrijheid In april 1945 begon de bevrijding van Fryslân. Op 15 april staan we hier met z’n allen bij stil. Door de situatie waarin we nu zitten, kan dit helaas niet door bij elkaar te komen. Maar we kunnen het wel laten zien door met z’n allen de vlag uit te hangen. Doe jij mee?
MET LIEFDE FINANCIEEL ADOPTEREN Met € 20,- per maand helpt u één van de bewoners in een christelijk tehuis bij Bethlehem.
WWW.JEMIMA.NL/ financiele-adoptie
Foto: HCL | Schrans, Leeuwarden
Dagblad Lezersvoordeel Voor u geselecteerd
Liever geen krant dan onder de knoet In de Tweede Wereldoorlog duurde het niet lang of er ontstonden onafhankelijke, illegale verzetskranten. Want de bestaande dagbladen waren er nog wel, maar stonden onder streng toezicht van de Duitse censuur. Behalve het Friesch Dagblad. Dat weigerde het verplichte lidmaatschap van het vijand-vriendelijke Verbond van Nederlandse Journalisten en besloot de uitgave van de krant principieel te staken. Waarnemend hoofdredacteur Jan de Haan publiceerde in 1946 zijn dagboekaantekeningen
over de roerige aanloop naar dit moeilijke en eenzame besluit en de consequenties ervan. De titel van de brochure was Niet geknecht, in 2017 heruitgegeven, nu tachtig pagina’s dik, met prachtig getekende illustraties van Laurens Bontes en een nawoord van oudhoofdredacteur Lútsen Kooistra. Een verhaal dat ook vandaag de dag, zo lang na de oorlog, tot denken aanzet: kan ik in mijn leven en werken zoals ik zelf wil en vrij handelen vanuit mijn diepste overtuigingen?
Ter gelegenheid van 75 jaar vrijheid bezorgt het Friesch Dagblad dit bijzondere hoofdstuk uit zijn geschiedenis voor 10 euro bij u thuis. frieschdagblad.nl/nietgeknecht
Tijdelijk €10,inclusief verzendkosten
11
Woensdag 15 april 2020
Vervolg van pagina 9 Sa drok as wy oars praten, sa stil wie it no
Ein fan de oarloch mei in swarte rânne Klaas Osinga, Bitgum
I
k wie op in woansdeitemiddei nei heit syn boer ta en kaam mei heit werom. Doe’t wy yn ’e hûs kamen, sieten mem en myn susters mei begûlde gesichten by de tafel. Heit sei: ‘Wat krije wy no!’ Se seinen: ‘Der hat hjir in man west en dy sei dat ús Ale dea is. Hy is al yn 1943 stoarn.’ En doe wie it stil.” ,,Ale wie myn âldste broer. Doe’t hy fan skoalle kaam, sei de master dat dy jonge eins trochleare moast. Wy wennen doe noch yn Ealsum. Mar dêr wie gjin jild foar. Heit wie doe bedriuwslieder omdat de boer siik wie. Heit sei dat hy wol op ‘e pleats komme koe te wurkjen en dat die Ale. Jûns folge er skriftlike kursussen. Doe koe hy in oplieding krije as beropsmilitêr. Hy rekke nei Amersfoort en kaam sa no en dan thús mei in moai pak oan.” ,,Wy ferhuzen nei Achlum. Ale waard befoardere ta sersjant en soe útstjoerd wurde nei Nederlânsk-Yndië. Yn desimber 1938 kaam er thús. Hy hie in fototastel kocht. It wie sterk iis en Ale woe nochris op redens. Myn oare broer Germ hat him op ‘e foto setten doe’t er ûnder de brêge fan Tiltsjebuorren troch kaam.” ,,De sneons foar krysttiid is er oan board gien fan de Johan van Oldenbar-
Doe’t hy fan skoalle kaam sei de master dat dy jonge eins trochleare moast
nevelt. Wy krigen foto’s fan him doe’t er Javanen foar militêre tsjinst opliede. Ek yn Yndië bruts de oarloch út. Se koenen it net hâlde tsjin de jappen en waarden finzen nommen. Hy waard nei Birma brocht dêr’t er oan de spoarline wurkje moast. Hy wie de foarman fan in ploechje omdat hy Ingelsk koe.” ,,De grûn wie trochweakke en it gat dat se grave moasten, stie op ynstoarten. Ale pleite foar in oare oanpak. Mar sûnder risseltaat. Doe frege er oan syn mannen: ‘Wa sil ûnderyn?’ Net ien fansels en doe is hysels ûnder yn it gat gien om de modder omheech te bringen. Op in momint stoarte de saak yn en hy is mei noch twa finzenen libben begroeven.” ,,Mei fiif maten hienen se ôfpraat, dat, mocht ien of mear fan harren net wer thúskomme, dan soenen de oaren thús fertelle wat se meimakke hienen. Doe’t de befrijing kaam, wienen der fan harren noch twa yn libben. Elk op in skip gie de thúsreis oan. De iene, dy’t ús Ale syn bibel en fulpinne by him hie, is ûnderweis omkaam. Ien fan de fiif is wer weromkommen en hat it boadskip brocht.” ,,Doe’t wy thúskamen foar it jûnsiten hearden wy it nijs. Sa drok as wy oars praten, sa stil wie it no ûnder iten. Wy koenen it hast net troch de kiel krije. Nei it iten lies heit út de bibel en wie sa no en dan eefkes stil. It befrijingsfeest hie foar ús in swarte râne.”
Foto: Jan Spoelstra
12
Woensdag 15 april 2020
David Sealtiel Onder de vloer in de overlevingsstand Jarenlang bekeek hij de wereld van een afstand. Van binnen naar buiten. Van achter het raam. Of door een luchtrooster in de kruipruimte. David Sealtiel overleefde de oorlog bij de familie Bronger in Leeuwarden. Een peutertje dat in geval van nood onder de vloer of in een regenton werd verborgen.
Marja Boonstra
I
k zat onder het huis”, vertelt David Sealtiel (uit te spreken als Sjealtiel) vanuit Israël. ,,Als ik de Duitsers boven me hoorde, kroop ik naar het huis van de buren. Daar verstopte ik me achter een muurtje. Als er buiten op straat veel lawaai was ging ik bij het roostertje in de buitenmuur zitten. Daar was frisse lucht. En licht. Ik kon zien wat er op straat gebeurde.” Urenlang zat de kleine David in het donker tussen spinrag en muizenkeutels. Sliep soms zelfs onder de vloer op een strozakje. Tachtig is hij geworden, op 18 maart. Nog net een vooroorlogse Joodse baby uit 1940. Net twee is hij, als hij bij de familie Bronger in de Gysbert Japicxstraat in Leeuwarden belandt. Een peuter die door zijn eigen ouders al Robbie wordt genoemd, omdat David te Joods klinkt. Lykele en Trijntje Bronger vertellen de buitenwereld dat Robbie hun kleinzoon is. Maar zijn zwarte haren en donkere ogen vertellen een ander verhaal. En omdat er in de Oranjewijk voortdurend Duitsers op de been zijn, vanwege de nabijgelegen zuivelfabriek aan het voeteneind, de gevangenis aan het hoofdeind en daar tussenin de spoorlijn Leeuwarden-Groningen, moet de kleine Robbie zo veel mogelijk ongezien blijven. ,,Ik herinner me nog heel goed hoe dat ging”, vertelt Sealtiel telefonisch vanuit zijn huis in Rishon LeZion in Israël. ,,Het huis had een voordeur en een lange gang in het midden. Rechts zat de zondagse kamer. Daar lag een kleed, waar een tafel en stoelen op stonden. Eronder zat een luikje in de vloer. Als ze het te gevaarlijk vonden, schoven ze de boel aan de kant en stopten ze mij onder de vloer. Het luik ging dicht, het kleed er weer overheen.” Dit laat diepe sporen na bij de peuter. ,,Eng? Natuurlijk was dat eng. Vooral de eerste keer. Maar je wordt snel groot hoor, in zo’n situatie. Door het rooster zag ik dat Duitsers mensen bij elkaar dreven, ze hielden ze onder schot. Nou dan snap je al heel snel dat je je stil moet houden. Niet moet huilen. Niet moet schreeuwen. Onbewust weet je dat je je kind-zijn achter je moet laten. Ik stond in de overlevingsstand.” Als mensen hem vragen hoe hij zich dit zo goed kan herinneren, hij was immers nog zo jong, zegt hij: ,,Stop thuis je kind van twee, drie
jaar in een donkere kast. Doe deur op slot en laat het een uurtje of zo zitten voordat je die kast weer open doet. Wedden dat hij of zij die ene keer zijn hele leven niet meer vergeet?” De familie Bronger was wel wijs met het kleine mannetje dat aan hun zorgen was toevertrouwd. ,,Ze waren heel lief voor me. Ik noemde Lykele ‘pappe’ en Trijntje was ‘moeke’.” In een koffer Robbie wordt in augustus 1942 in een koffer uit de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam gesmokkeld. Zijn vader David is dan al afgevoerd naar Westerbork. Zijn moeder Clara is hoogzwanger en mag de bevalling afwachten, samen
Onbewust weet je dat je je kind-zijn achter je moet laten. Ik stond in de overlevingsstand
met haar moeder. Ook Robbie blijft bij haar. Na de bevalling worden ze alsnog opgepakt en in de schouwburg ondergebracht in afwachting van deportatie. Leden van het studentenverzet vragen Clara om de twee kinderen mee te geven. Ze wil baby Joop niet afgeven, maar Robbie wel. ,,Toen ben ik dus in een koffer naar de crèche aan de overkant gebracht. Ik was daar nog niet geregistreerd, dus het viel niet op dat ik verdween. Ze hebben me er twee dagen later warm aangekleed en ’s avonds in de achtertuin over de schutting doorgegeven.” Op de fiets wordt hij naar het IJ gebracht en daarna aan boord van een stoomschip van de Stânfries
richting Lemmer. ,,Jaren later, toen ik met mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen de overtocht maakte van Enkhuizen naar Stavoren, met een stoomschip, herinnerde ik me ineens weer die reis. Dat kwam door het geluid, dat tsjoektsjoektsjoek. Ik zat weer in het ruim bij de stokers. Als klein bang jongetje.” Het echtpaar Bronger is al op leeftijd als Robbie er komt. ,,Er was geen speelgoed, ik ben eindeloos bezig geweest met de knopendoos. Tellen, stapelen, op kleur leggen. In Amsterdam hadden we al een douche, maar hier was alleen koud stromend water in de keuken. Ik werd gewassen met groene zeep in de zinken wasteil, buiten op een tafel in de tuin. Het water werd eerst voorverwarmd op de kachel.” Omdat er regelmatig Duitsers door de straat komen, zit Robbie ook regelmatig onder de vloer. Vanachter het rooster begluurt hij de buitenwereld. ,,Ik zag de kinderen spelen, wist precies hoe ze heetten: Hidde en Hillie en nog veel meer namen.” Maar meedoen kan hij niet. Alleen maar stilletjes kijken en luisteren. Regenton Soms komen de Duitsers onverwachts. Dan is er geen tijd om het luik open te maken. Dan wordt hij in een in de tuin ingegraven regenton gestopt. Het deksel gemaskeerd met een bloembakje. ,,Daar stond soms een laagje ijskoud water in. Als ze me er weer uithaalden zag ik blauw van de kou. Pappe zei dan almaar: ‘Och myn lytse jonkje.’ En moeke wikkelde me in een molton en probeerde me weer warm te wrijven.” Lykele Bronger is slager. Er blijft regelmatig wat ‘aan zijn mes hangen’, zoals Sealtiel het noemt. Vlees dat geruild wordt voor andere levensmiddelen. Of voor drank. Knipogend: ,,Pappe lustte wel een borrel. Hij ging dan voor een maatje jenever naar Dikke Douwe, die een kroeg had.” Voor Robbie luidt de bevrijding een nieuw drama in. De Canadezen trakteren op chocola, rozijnen en pinda’s, maar hij treft moeke huilend op de rand van het bed. ,,Daar snapte ik niks van. We waren immers bevrijd. Maar toen vertelde ze dat zij niet mijn moeder was. En dat de familie niet mijn familie was.” Bitter: ,,Weer een werkelijkheid die niet klopte.” Trijntje spelt trouw de advertenties in de Leeuwarder Courant, waarin de Joodse gemeenschap overlevenden zoekt. Ook Robbie wordt ver-
13
Woensdag 15 april 2020
David Sealtiel met zijn pleegmoeder ‘moeke’ Trijntje Bronger op een foto uit de oorlog. Linksonder op een foto uit 1957. Middenonder: Lykele en Trijntje Bronger. Rechtsonder: David Sealtiel nu. Foto’s uit privécollectie
meld. Moeder Clara heeft met baby Joop ondergedoken gezeten in Utrecht. En zo, net als haar moeder, de oorlog overleefd. ,,Mijn moeder kwam me in 1946 ophalen. Ik herkende haar niet en ben hard weggerend. Ik ging tussen de andere kinderen op straat staan, ik dacht: dan ziet ze me niet.” Uiteindelijk brengt een zoon van de familie Bronger hem terug naar Amsterdam. Een treinreis op harde houten bankjes, waarop hij met bungelende klompjes zit. ,,Ik was een heel bang kind dat alleen Liwwadders sprak.” ,,Eenmaal in het huis bij die vreemde mevrouw zei zij: ‘Ga maar even hiernaast met je broertje spelen.’ Ik was verbijsterd. In die kamer zat een jongetje en ik zei: ‘Die me-
Ik was een heel bang kind dat alleen Liwwadders sprak
vrouw zegt dat jij mijn broertje bent.’ Hij zei: ‘Nee hoor, ik heb geen broertje. Maar je mag wel met mijn speelgoed spelen’.” Moeilijke periode Het is het begin van opnieuw een heel moeilijke periode. Zijn moeder heeft, in de woorden van Sealtiel, lichamelijk de oorlog overleefd, maar geestelijk niet. Ze kan niet voor haar beide jongens zorgen en is een aantal keren opgenomen geweest. De Joodse geloofsgemeenschap ontfermt zich over David en Joop. ,,Maar we kregen dan wel een Joodse opvoeding. En dat was een nieuwe klap. Moeke was christelijk. Zij gingen op zondag naar de kerk. We vierden Pasen, sinterklaas, Kerstmis. En ineens was zaterdag de zondag, En was het Pesach en Chanuka. Alles was weer niet waar. Ik werd er heel opstandig van.” Op zijn zeventiende woont Sealtiel op kamers. Hij studeert geschiedenis – met als specialisme de Joodse geschiedenis van West-Europa – en werkt ernaast. Hij trouwt en krijgt twee kinderen. In 1970 emigreert hij met zijn gezin naar Israël.
,,Ik was beslist niet fanatiek Joods, maar wilde mijn kinderen in een omgeving zonder antisemitisme en discriminatie laten opgroeien.” Het loopt anders. Er volgt een echtscheiding en Sealtiel belandt weer in Nederland. Hij hertrouwt en verhuist in 1976 met zijn vrouw naar Harlingen, waar hij aan de Voorstraat een stoffenwinkel begint, De Lappenmand. Daar wordt ook nog een dochter geboren. ,,Ik wilde terug naar Fryslân. Daar had ik mijn beste tijd gehad.” Hij opent ook winkels in Sneek en Franeker. In 1993 begint Sealtiel een speurtocht naar zijn verloren familie. ,,Het bloed kruipt waar het niet gaan kan”, lacht hij verontschuldigend. Een advertentie in De Telegraaf resulteert in 75 reacties en een gezellige dag in Amsterdam. In 1994 volgt een wereldreünie van Sealtiels. Bijna driehonderd mensen komen samen bij de Amsterdamse universiteit. ,,Sindsdien hebben we iedere drie jaar een internationale reünie. We zijn al in Thessaloniki geweest en in Barcelona. We hebben DNA-onderzoek gedaan en 85 procent van de deelnemers is familie van elkaar.” Pappe overlijdt in 1970 en moeke in 1995, op 98-jarige leeftijd. ,,Ik ben erbij geweest toen ze overleed, tot haar laatste ademtocht.” In 2002 overlijdt Davids tweede vrouw. Hij vertrekt daarna opnieuw naar Israël en leert daar zijn huidige vrouw kennen. Op zijn netvlies Het jongetje dat de wereld bekeek door een luchtroostertje in het donker, hield daar claustrofobische neigingen aan over. En de beelden van gewapende Duitsers en bange buurtbewoners staan op zijn netvlies gebrand. Dat slijt niet meer. Maar het glas is halfvol, zegt hij beslist. ,,Er is in iedere situatie altijd iets positiefs te ontdekken.”
De terugkeer van de Joodse Kinderen is een samenwerkingsproject van Stichting De Verhalen, Leeuwarder Courant, Friesch Dagblad, Omrop Fryslân en Tresoar. De provincie Fryslân verleent subsidie. Kernredactie: Gerard van der Veer, Karen Bies, Marja Boonstra, Martijn van Dijk, Wybe Fraanje. Het project omvat behalve reportages in de media de Onderduikdagen, de theatervoorstelling Smokkelbern, een fotoproject en vier documentaires op NPO2
Tips: info@joodsekinderen.nl of 058-2997799
14
Woensdag 15 april 2020
Esmée van Eeghen Een exotische bloem Een bijzondere vrouw in een bijzondere tijd. Verzetsheldin Esmée van Eeghen (1918-1944) heeft een kort maar enerverend leven geleid en kwam tragisch aan haar einde. Ze sprak enorm tot de verbeelding en de hoofdpersoon van de film Zwartboek is mede gebaseerd op Van Eeghen, die vooral in Fryslân haar werk in de illegaliteit uitvoerde. Pieter Anko de Vries
Z
ij moet een wonderlijke verschijning zijn geweest in de Friese samenleving tijdens de Tweede Wereldoorlog. Esmée van Eeghen, afkomstig uit een Amsterdams patriciërsgezin met een ‘losbol’ als vader en een adellijke moeder. Van Eeghen was primair reagerend, mooi, slank, vrijmoedig, frivool, wereldwijs, avontuurlijk, modieus en vaak duur gekleed, opgemaakt, stevig rokend en liefhebber van een borrel. Ze sprak vloeiend Duits, Engels en Frans, de taal waarin ze was opgevoed door haar gouvernante. Ze was voor de oorlog niet onbekend in internationale society-kringen en kwam als bij toeval bij het Friese verzet, dat werd merendeels, maar lang niet helemaal, gevormd door mensen van het platteland met een gereformeerde achtergrond, met name mannen met een veel steilere levenswijze. Sommige verzetsmensen hadden bovendien een secundaire manier van omgaan met haar. Zij hadden de drempel dat ze in het Fries dachten en dat wat ze wilden zeggen eerst in het Nederlands moesten vertalen. Ze waren geen partij voor de snel sprekende en denkende, primair reagerende vrouw. Chroniqueur Loe de Jong van de bezetting in Nederland wijdt in zijn uitgebreide standaardwerk een paar bladzijden aan haar korte en uiteindelijk dramatische optreden in deze provincie en daarbuiten. Hij baseert zich vooral op de kennis van verzetsman en oud-chefredacteur Pieter Wijbenga van het Friesch Dagblad, die haar tijdens zijn verzetswerk heeft meegemaakt en een geschiedenisboek heeft geschreven over het Friese verzet tijdens de bezetting. Ook oud-hoofdredacteur Ype Schaaf heeft een korte biografie over Van Eeghen geschreven.
Verzetsvrouw Esmée Adrienne van Eeghen (1917-1944). Foto: NIOD, fotograaf onbekend
Doopsgezinden Er waren in de periode dat Van Eeghen op het Friese verzetstoneel verscheen veel mensen met een nietFriese achtergrond actief die leidend waren en bovendien niet de gereformeerde religie aanhingen die het Friese verzet zo typeerden (zo voerden ook de pacifistische doopsgezinden op grote schaal illegale en zelfs gewapende acties uit). Allen waren ze ervan overtuigd dat Van Eeghen, hoewel ook diepgelovig, een ‘exotische bloem in de Friese tuin’ was, zo schrijft Ype Schaaf. Van Eeghen, die financieel onaf-
hankelijk was, werd verpleegster in het Amsterdamse Burgerziekenhuis omdat ze wat wilde doen in de moeilijke jaren tijdens de bezetting. In het voorjaar van 1943 kreeg ze een relatie met medisch student Henk Kluvers, co-assistent in dit hospitaal. Kluvers kwam in contact met het Friese verzetswerk nadat hij een smokkelroute opzette voor Joodse kinderen uit Amsterdam. Van Eeghen volgde hem. Ze droomde van een geregeld leven met Kluvers en wilde graag kinderen. Maar haar geliefde Kluvers was nog niet klaar met zijn studie en kreeg tuberculose. Hij moest buiten Fryslân
Zij had het gevoel dat dit meisje een te hoog spel speelt omdat ze niet echt ziet hoe gevaarlijk het allemaal is
gaan kuren en hij verbrak de verhouding. Onderzoeker (onder meer historicus en politicoloog) Elias van der Plicht schrijft in het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland op de site van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (KNAW) dat Van Eeghen al spoedig na het vertrek van Kluvers een verhouding kreeg met Krijn van den Helm (die hij trouwens abusievelijk Van der Helm noemt), die werkzaam was bij de Belastingdienst en topman in het Friese verzet. Van den Helm was afkomstig van buiten de provincie. Ook Loe de Jong zegt dat Van den Helm ‘smoorverliefd’ op haar raakte, maar dit wordt door Ype Schaaf, die grondig onderzoek heeft gedaan, ten stelligste ontkend in zijn boek Dodelijke dilemma’s in het Friese verzet. Schaaf komt tot de conclusie dat uit de schriftelijke bronnen en alle nog levende mensen die Esmée en het Friese verzet hebben gekend en die hij heeft gesproken, blijkt dat voor deze bewering geen bewijzen zijn. Persoonlijke koerierster Van Eeghen werd de persoonlijke koerierster van Van den Helm. Het was gewoonte dat verzetsmensen
15
Woensdag 15 april 2020
in de Friese tuin
hun eigen persoonlijke koerierster hadden. Zo had ook Pieter Wijbenga een vaste medewerkster: de latere schrijfster, dichter en onder meer Friesch Dagblad-journaliste Tiny Mulder (1921-2010). In deze zeer vertrouwelijke relaties gingen mensen verschillend met elkaar om. Zo zocht Van den Helm iemand met wie hij kon praten en over allerlei zaken kon overleggen: een klankbord. Van Eeghen (schuilnaam ‘Sjoerdje’) vergezelde hem naar allerlei bijeenkomsten van het verzet in Leeuwarden en de hele provincie. Ze hield ervan om zoveel mogelijk te weten. Tiny Mulder (uit Beetsterzwaag, net van de hbs) wilde slechts worden belast met zo weinig mogelijk kennis. De duidelijke aanwezigheid en inbreng van Van Eeghen bij allerlei overleg tussen Krijn van den Helm en Pieter Wijbenga werd door Wijbenga regelmatig ervaren als irritant, schrijft Ype Schaaf. Hij heeft voor zijn boek ook gesproken met Tiny Mulder. Zij vertelde dat ze destijds intuïtief een gevoel had dat ‘dit meisje te hoog spel speelt omdat ze niet echt ziet hoe gevaarlijk het allemaal is’. Van Eeghen transporteerde van alles voor Van den Helm: gestolen bonkaarten, wapens, munitie en zelfs gecrashte piloten. En ze ging daarbij onverschrokken te werk. Zo nam ze plaats in de treincoupé voor Duitse officieren en ging in haar vloeiende Duits en met haar grote algemene kennis gesprekken met hen aan. Een keer dat ze een koffer met wapens moest wegbrengen nam ze volgens Van der Plicht met haar charmes een Duitse officier voor zich in. Toen ze op het Centraal Station van Amsterdam uit de trein stapte, gaf ze de koffer zonder blikken of blozen aan de officier, zodat de wapens door hem langs de controle werden gedragen. In 1944 vroeg Van den Helm aan Van Eeghen contact te leggen met officieren van de Wehrmacht. Hij heeft van tevoren tegen één andere verzetsman verklaard dat hij dat van plan was. Maar wat het doel van die contacten precies waren is nooit helder geworden. Het kan zijn dat het ging om spionage, om het zoeken naar ‘goede Duitsers’ of om mogelijkheden van sabotage te vinden op het vliegveld van Leeuwarden. ‘Goede Duitsers’ In maart ontmoette Van Eeghen in de trein, in de officierscoupé van de Wehrmacht, een officier van de intendance, de legerafdeling die voor voedsel en onderdak zorgde. Dit was Oberzahlmeister Pingel. Via hem kwam ze in contact met zijn collega Oberleut-
ze niet verdragen. Van den Helm kreeg in dat laatste gesprek bittere verwijten toegeworpen.
Een naoorlogse foto van Tiny Mulder (1921-2010), verzetsstrijdster, schrijfster, dichter en journalist voor onder meer het Friesch Dagblad. Foto: fryslan4045.nl
nant Hans Schmälzlein, die in Leeuwarden vlak bij hem in de buurt woonde. Zowel Pingel als Schmäzlein waren geen nazi’s, maar werden algemeen beschouwd als ‘goede Duitsers’. Eind mei zag Pieter Wijbenga in een trein in Groningen Van Eeghen een officierscoupé verlaten. Uit de blik in haar ogen maakte hij op dat ze erg verliefd was op de officier die in het treinstel zat. Hierdoor vertrouwde hij haar niet meer en dat gaf spanningen met Van den Helm, die nadrukkelijk verklaarde dat Van Eeghen op zijn verzoek met Duitse officieren contact had gezocht in verband met spionage en eventuele mogelijkheden tot omkoping. Van Eeghen verliet enkele weken later de provincie en schreef vanuit Baarn aan een Fries verzetslid dat ze – vanwege haar vroegere contact met haar vriend Henk Kluvers – een tbconderzoek moest ondergaan. Maar in juli was ze terug in Leeuwarden en vertelde ze haar voormalige hospita en een verzetsman dat ze van Hans Schmälzlein hield en dat deze ‘goede Duitse’ Wehrmachtofficier haar uit de handen van de gevreesde veiligheidsdienst SD zou kunnen houden. In juli gingen er een paar zaken
Van Eeghen, die vreemde vogel in de Friese bijt, is tot het laatst toe trouw gebleven aan diegenen voor wie zij respect had
mis voor het Friese verzet: zo vond er onder meer een overval plaats op een verzetspand waarbij de Duitsers naast veel illegale spullen een hele administratie vonden. De verdenking van verraad viel op Van Eeghen, die inmiddels bij Schmälzlein woonde. Woedend Pieter Wijbenga was woedend en wilde haar direct liquideren, want ze wist te veel en er stonden te veel le-
vens op het spel. Van den Helm, die lang met haar had gewerkt, bracht naar voren dat het feit dat ze verliefd was geworden op een Duitse officier haar nog geen verraadster maakte. Een andere verzetsleider, Piet Oberman, stelde een tussenoplossing voor: we sluiten haar op tot aan de bevrijding. Dit laatste bleek echter praktisch onhaalbaar. Er vond een laatste gesprek plaats tussen Van den Helm, Oberman en Van Eeghen, die door Tiny Mulder naar de afgesproken ontmoetingsplek was gebracht. Esmée vertelde daar dat ze met het verzetswerk had gebroken en dat ze met de Duitse officier wilde trouwen. Er was geen sprake van dat zij de boel zou verraden. Daarvoor waren haar vriendschapsgevoelens en haar loyaliteit te groot, zei ze. Maar Van Eeghen kreeg te verstaan dat ze Leeuwarden binnen 24 uur moest verlaten en naar Duitsland moest gaan. Dat haar overduidelijke, jarenlange loyaliteit zo werd beschaamd vond ze verschrikkelijk. Dat juist zij nu werd gewantrouwd en dat ‘haar’ Krijn van den Helm met wie zij zo vaak en intens met gevaar voor eigen leven had samengewerkt niet voor haar in de bres sprong, kon
Verpletterd Van den Helm was verpletterd door de boze reactie van Van Eeghen en vertrok met zijn vrouw en zoontje naar zijn schoonouders in het westen van het land. Zijn eigen ouders, die in Amersfoort woonden, wisten dat. Hij ging vaak bij vrouw en kind op bezoek. Volgens Loe de Jong waren dat ‘twee ernstige illegaal-technische fouten’. Van Eeghen was niet naar Duitsland gegaan, maar naar Amsterdam. Daar werd ze verraden door Ans Jaakke, de vriendin van Oberzahlmeister Pringel, die waarschijnlijk jaloers op haar was. Jaakke schreef haar een brief uit naam van Schmälzlein om namens hem een boodschap over te brengen. Zij verraadde haar op de ontmoetingsplaats met een kus. Van Eeghen werd gearresteerd. Haar werd tijdens haar gevangenschap natuurlijk gevraagd waar Van den Helm ondergedoken zat. Ze moest een brief voor hem schrijven. Ze wist niet waar hij zich bevond en gaf het adres van zijn ouders op, in de zekere veronderstelling dat hij daar nooit naar toe zou gaan. Een Nederlandse helper van de Duitsers deed zich voor als verzetsman en bracht de brief naar het adres. Omdat Esmées handschrift op de envelop zat – hij wist niet dat ze gearresteerd – was deed Van den Helm open. Het kwam tijdens het gesprek tot een worsteling, waarin Van den Helm dodelijk werd getroffen. Twee weken later werd Van Eeghen samen met de Drentse verzetsstrijder Luitje Kramer door de Groningse SD doodgeschoten en in de buurt van de stad in het Van Starkenborghkanaal gegooid. Ze had dertien kogels in haar lichaam toen ze werd gevonden. De vraag of ze is ‘doorgeslagen’ beantwoordt Wijbenga in zijn geschiedschrijving met een vraagteken. Lou de Jong en Ype Schaaf zijn zeker: absoluut niet. Zou ze dat hebben gedaan, dan hadden velen uit het verzet in Fryslân hun leven verloren en dat is niet gebeurd. Wat er met Schmälzlein is gebeurd, is onbekend. Er gaan verhalen dat hij naar het oostfront is gestuurd. Er is nooit meer iets van hem vernomen. Esmée van Eeghen, die vreemde vogel in de Friese bijt, is tot het laatst toe trouw gebleven aan diegenen voor wie zij respect had, met wie zij moedig werkte en aan wie zij loyaliteit heeft betoond. Haar daden leidden mede tot een opera en de zeer populaire film Zwartboek. Ze werd door haar moeder begraven in Baarn.
���h�ng Vrienden van het Cheider • Beschermt Joodse kinderen tegen terreur • Verzet zich tegen toenemend an�semi�sme
Bevrijding? Voor de Joodse gemeenschap was de bevrijding een confronta�e met een onbeschrijfelijk lijden. Nederland juichte. De Joodse overlevenden probeerden te herstellen van hun trauma’s, deden verwoede pogingen om hun kinderen, hun ouders, hun ooms en tantes op te sporen. De weinige ouders die hadden overleefd, wilden hun eigen kinderen terug. Ooms en tantes die nee�es en nichtjes, van wie de ouders niet waren teruggekomen, zoals we dat zo steriel weten uit te drukken, probeerden te adopteren. Maar dat werd bijna nooit gehonoreerd. En die kinderen groeien op, verliezen hun Joodse iden�teit, weten vaak niet wie hun echte ouders waren … En tegelijker�jd woekert de assimila�e voort in een bijna fana�eke seculiere samenleving. Het Cheider hee� een kernfunc�e. Het Cheider probeert het erns�g gedecimeerde Nederlandse Jodendom te behouden. Zonder kern, geen periferie! Zonder Cheider geen … b ijdi is, i waarom een muur, poli�ecamera’s, li� ’ Bevrijding. Als er bevrijding de koninklijke marechaussee? m Het Cheider strijdt tegen een bevrijding met eeen groot vraagteken. Binyomin Jacobs, opperrabbijn
Help ons helpen! Maak uw gi� over op NL 22 INGB 0000419925 t.n.v. ‘Vrienden van het Cheider’ te Gouda. Meer informa�e? www.vriendenvanhetcheider.nl info@ vriendenvanhetcheider.nl