10 mooiste verhalen van het Friesch Dagblad 2020

Page 1

cember Christe

lijk dag

blad

• 113e jaarg

ang nr.

301

2020

• friesch

dagbla d.nl P Collect • rijs ! 2,85 e Gevrees 13 de terug Bram v val in gi a n d e 17 ften aan r V l u g Grutto t A kerk bli f s c h Aanvals eid van jft uit 30 plan kan een jeug Afstapp d-icoon op goed en Piete keuring r Weeni Schoute ng blikt n reken terug op Corona en proof zijn car r Een po i ère s 3

itieve s

how in

donker

e tijden

De 10 mooiste artikelen van 2020

che lich tshow z aterdag pgevoe rd word b en bij w ij obs Ekke de odat ou oonzor deren e gcentra Haan in Heer r toch v De lich enveen , ma an tshow is . Vee gesubs kunnen genie ar veel verzor gingsh rtig kinderen idieerd ten. Pro uizen z en Ateli door de jectleid egd er er gemeen te Heer Ute Kaiser ho en af. Morgen s majeur in H eerenv treedt d enveen opt op een zijn meer o . Foto: Jo ptreden e groep wel o onderd han van p bij ee s. ,,We w eel van der Klaa nk d illen ie uw ts posit leinschalige w e coronaproo iefs bre o fvoorste ngen en onvorm in Le llin m met vee l creati mer. Er wor viteit is er bes

uwe vir

mutan t is ster k directe stop op chten v anuit V K

usvaria

nt bere

ikt Ned

rechtva ardig Het Outb d gelet op de si tuatie.’ reak Ma (OMT) k nagem vast om de nieuw t vandaag bije ent Team be gesteld, meldt het kab monste en om o e varian in rin v bespree t kt het k te praten, morg er zocht. Me g wordt verd et. Deze varia | De mu a er onde t nt en is b e d in n e GGD Naast h et de situ tatie va o m rwie het moeilijk et a n gek e in het gaat, ho wordt gekeken baar. Het RIV eken ho vliegverbod wo tie. Verenig is geraa M heeft er detecteere dieg adviseerd e rd d voe kt, is wa r tussen andere vormen t ook vallen kt en of meer ge ene besmet ‘e arschijn ventuele het kabinet ge- kondigde za deze van rela bek de te n Nederl and. Om worden bepe twee landen ku ver- naar vore end zijn. De mu teerde ge- Ko virusstam van introductie van lockdown-ma rdagavond rk atregele ninkrijk u ta g te voo n n n aa maxima it het Verenigd den en het zu rkomen der op de dag t. België besloo nen RIVM, da uit een steekp tie kwam roe al te bep al Vo te tw tend een De nieu idoosten van E erken’. verbod nen in ieder gev dat de Eurostar- er- van de on ekelijks de sam f van het Joh lgens de Brits w e e n stam met pa tdekte v enstellin al de ko treiso premier niet me ontdekt. m ss ir g mee n is de varian e Boris De muta is in se t tot 70 Koninkri agiers treinre r welkom zijn. ende 24 uur o De Britse muta ussen bekijkt. r besme den in tie is vo p Daarme ti tt v izen tuss jk. Dat ro Z e e e or u rd li z c id jk e o nen die raagbaa ez e iet voor erop wij . Er zijn geen te nt ook in Wa oost- Engeland r zijn d u veel sneller vracht- land voorlopig n het VK en N ijn a z le n k e d s n e e d v li d e a e jk o a st d ‘g t o Veerbote gevallen er is of m ergesteld. , de varia k geen o dag volg ewone’ nt Ve be n pt in d

erland


Friesch Dagblad, 25 juli 2020, pagina 6.

Een walvis op het wad De aantrekkingskracht van de maan doet de aarde weldadig ademen. Nergens is dat zo merkbaar als op het Friese wad waar eb en vloed elkaar om de zes uur afwisselen. Een uitgebreid stelsel van geulen en geultjes wordt afgewisseld met droogvallende zandplaten. Miljoenen vogels hebben hier tijdens hun trektocht hun tussenstop. Het in het zand en slik verborgen leven vormt de basis van een onmisbaar voedselweb. En als je aandachtig luistert, begint het wad van vreugde te zingen. Zonder een wandeltocht over het wad is de serie Friese kuiers niet compleet.

Gerbrich van der Meer

Museum Moddergat

S

oesto tongersdeitejûn waadrinne kinne? Neffens Arjen is it dan moai waar en moai tij.” Yes! De wadlooptocht gaat door. Enthousiast app ik m’n vriendin terug dat ik zeker kan. Al snel volgt er een waslijst van haar broer Arjen Dijkstra die wadloopgids is. Er is werk aan de winkel, zie ik, want ik heb geen ‘hege skuon dy’t oanbliuwe ast mei de oare foet op ’e hakke triuwst’. Gewoon een paar hoge katoenen gympen halen, appt mijn vriendin. En heb ik wel een korte broek zonder stiksels? Stiksels gaan namelijk schuren, zegt het lijstje. Ik rommel in de kast en vind een korte dunne hardloopbroek. Wordt die ook nog eens gebruikt. Shirt, trui en winddichte jas zijn snel gevonden. ‘Mûtse’ staat op het lijstje. Dat lijkt me echt niet nodig met zulk prachtig weer. Maar vooruit, als Arjen het wil... De iPhone gaat mee voor de foto’s, een waterfles vul ik af. Hopla, een appel in de tas en natuurlijk een paar plastic zakjes ‘foar de kokkel- en oesterleafhawwers’. Nou, ik weet niet of ik dat ben, maar ik wil die kokkels zeker eens uitproberen. En zo sta ik die donderdagavond om halfzeven in mijn korte dunne broek op mijn spiksplinternieuwe zwarte gympen van een tientje met rugtas om ietwat rillerig klaar op de winderige parkeerplaats bij het Fiskershúske van Paesens-Modder. De staalblauwe lucht is gat inmiddels vervangen door sluierbewolking. Arjen verwelkomt ons groepje van vijf hartelijk. Met zijn hoge zwarte duikschoenen en een lange witte stok in de hand instrueert hij ons vriendelijk doch beslist. ,,Waadrinne bart yn ’e natuer, dus der mei neat oars efter bliuwe as

fuotspoaren. Fierder sitte wy fier fan ’e medyske help ôf. By kalamiteiten moatte jimme nei my harkje.” We knikken hem geruststellend toe. Ay ay kapitein, komt goed. Waarom hij voor die paar uurtjes zo’n forse rugzak heeft? ,,Der binne altyd waadrinners dy’t tinke dat in ekstra trui net nedich is. Dus dy haw ik dan by my.” En natuurlijk zit er een EHBO-kist in, een lichtkogel, een kompas en nog allerlei zaken die nodig zijn bij eventuele calamiteiten. Daar gaan we. Ik gris op het laatste moment voor de zekerheid toch nog even mijn paarse donsjasje uit de auto. Ik ben nu eenmaal een koukleum. Met grote stappen gaat Arjen ons voor over de zeedijk waar we worden getrakteerd op een magistraal uitzicht. Dit is Unesco Werelderfgoed, bedenk ik me, benieuwd of ik dit stukje wereld na vanavond een beetje beter begrijp. Plotseling sta ik stil. De plastic zakjes! Had ik die nu wel in de rugzak gedaan? Ach, nee en ik had me zo verheugd op de kokkels. Als ik Arjen lief aankijk, mag ik de zakjes nog snel even ophalen. En dan gaat het echt gebeuren. Voordat ik daadwerkelijk mijn eerste stappen op het slib zet, lopen we eerste nog een poosje over de kwelder oftewel . Hier groeien buitendijks land alleen planten die het geen probleem vinden om geregeld een bak zout water over zich heen te krijgen. Jammer genoeg zie ik amper zeekraal, anders had ik een toefje in de rugzak gestopt voor in de salade. Kweldergras en Engels slijkgras is er echter meer dan genoeg. Dat laatste is een pijnpuntje voor de Wadden. In 1924 werd deze grassoort nog enthousiast langs de Friese Wadden-


Route Geulen Mosselbank

Mo kse lb

ank we

i

Waddenzee

Moddergat

Start Paezens

© FD 250720 | Bron: Maps4News

kust gepland. Hij zou superhandig zijn als slibvanger. Eenmaal gepoot bleek dit buitenlandse gras een ramp. Het hielp geen zier bij landaanwinning, daarbij verdrong het andere grassensoorten en zeekraal. Schapen, koeien en konijnen wilden hun tanden er niet in zetten en tot overmaat van ramp liet het gras geen ruimte voor schelpdieren en wormen. Laat dat nu net op het menu van de wadvogels staan! Een groep rotganzen maalt er niet om. ‘Rrrò… rrrò’, keuvelen ze gezellig. ,,Dy steane op it punt om te brieden yn Siberië of Laplân”, vertelt Arjen. De eerste stappen vallen mee. Ik had verwacht diep weg te zakken in het slijk, maar het blijft bij een kleine centimeter. ,,Sjoch even efter jim’ nei dy tuorkes fan Peazens en Moddergat efter de seedyk . Dat byld is echt unyk. As fiskers hûndert jier ferlyn de boaten yn ’e geulen leine om it lêste stik nei hûs te rinnen, seagen se presys itselde as hjoeddedei. Omdat hjir gjin heechspanningsmêsten binne of oar heech materieel.” Mijn gedachten gaan naar schrijfster Nynke van Hichtum, oftewel Sjoukje Bokma de Boer. Deze domineesdochter werd in 1860 in de pastorie van Nes geboren en zou trouwen met advocaat, journalist en politicus Pieter Jelles Troelstra. Hoe vaak zal ze over de zeedijk hebben gewandeld? Ik zie haar daar al flaneren met haar geliefde, vertellend over haar jeugd. We weten dat Sjoukje het niet gemakkelijk heeft gehad in Nes. Ze kwam uit een vrijzinnig nest en dat werd de familie in het orthodoxe dorp niet in dank afgenomen. In de film Nynke (2001) van de Lemster regisseur Pieter Verhoeff zien we Sjoukje met haar vader Albertus, dominee van

Onderschat niet hoe verraderlijk deze plaat was. Al in 1563 was hier bebakening om schepen veilig langs de plaat te loodsen

Nes, Wierum en Moddergat, rondzwerven op het wad. Zou het echt zoals in de film gegaan zijn? Ze waren in ieder geval dikke maatjes, die twee. De vergezichten die de twee verhalenvertellers thuis zo misten, waren daar ruimschoots te vinden. Maar ook de godvrezende vissers die het vertikten om in de kerk te komen als Albertus preekte, kwamen ze daar natuurlijk tegen. Niet alleen het geloof, ook het bijgeloof speelde in deze gemeenschappen een grote rol. ,,Dêrom hawwe je yn fiskersplakken ek altyd sa’n soad bijnammen”, vertelt Arjen. ,,It sechje is dat fiskers har derachter ferskûlje koene as de duvel oan board kaam om ien op te heljen. Jo meie net lige, sa wie de manlju leard. As er freegje soe om Jan Visser, dan koene se nei eare en gewisse nee sizze omdat allinnich Jan Krukel oan board wie.” Plotseling knielt de waddengids om zijn hand om een onneer duidelijk gevalletje te vouwen. We staan er met de neus bovenop als hij

vertelt dat het hier gaat om het eikapsel van de gestippelde dieseltreinworm. De wat? Het eikapsel van de gestippelde dieseltreinworm, herhaalt Arjen nog eens geduldig. In dit hoesje is de borstelworm als eitje begonnen. Die naam! We proesten het uit. Arjen kijkt niet meer op van de bijzondere namen die hij op het wad tegenkomt. ,,We hawwe op it waad ek it TL-buisgat. In pear skippers seagen yn de tachtiger jierren fan de foarige iuw allegear TL-buizen lânsdriuwen. Fallen út in kontener. Sûnt dy tiid neame skippers dat gat it TL-buisgat.” Grinnikend lopen we verder. Landkaart De zon zakt en het wordt kouder. Ik heb ondertussen mijn muts opgezet - bedankt, Arjen! - en de donsjas uit mijn rugtas gevist. Waar we lopen? Geen flauw idee. Langs de kust ergens. Maar Arjen weet het precies. Met zijn stok trekt hij een paar groeven in het zand. ,,Sjoch, dit is de Peazumer rede, dêr’t de skippers de boaten foarhinne altyd delleine. Hjir is it Noardwestrak, en dêr it Wierumerwaad. Dan komt hjir it Smoarchgat wat ea Darggat hjitte.” Het duizelt me. Tegelijkertijd realiseer ik me voor het eerst dat het wad zijn eigen landkaart heeft. ,,Dat is ek sa”, reageert Arjen. ,,De struktuer fan it lân datst fynst yn Noard-Fryslân rint organysk oer yn it waad. Moast net ferjitte dat der fan de tsiende iuw ôf pas seediken kamen. Dêrfoar foarme it lânskip ien gehiel.” Hij wijst naar Wierum waarvan de kerktoren net boven de dijk uitpiept. ,,Sjochst hoe deun de tsjerke tsjin de seedyk oansit? Dat is dochs frjemd? Yn de midsiuwen stie

in tsjerke ommers yn it sintrum fan in delsetting. Dat wie yn Wierum ek sa. De Wierumer tsjerke is om 1200 hinne boud op in kwelderwâl. Troch oerstreamings is de noardkant fan it doarp lykwols yn see ferdwûn. Eins hie Wierum der hiel oars útsjen moatten.” Dezelfde zeekrachten zorgen daar nog steeds voor steile kwelderranden. ,,Wy neame dat de kliffen fan Wierum. Oan it boaiemprofyl dat bleat leit, kinst de hiele skiednis fan it waad ôflêze.” ,,Wat hearlik, dy stilte hjir”, verzucht Arjen even later. Met dank aan corona. ,,As de lêste fearboat eartiids west hie, wie it jûns op it waad altyd sa stil.” Vijftien jaar geleden kwamen echter de watertaxi’s. ,,Dy lytse boatsjes sette minsken oant tolve oere nachts oer foar in gearkomste of sa. Dat motorlûd draacht wol tritich kilometer fier.” Dizze stilte no is hiel bysûnder. Harkje mar, ast goed harkest, hearst it waad sjongen.” Braaf houden we allemaal onze mond en doen ons best heel hard te luisteren. En het is zo, naast het gezellige gesnetter van de vogels horen we plotseling de branding op zee verderop. ,,Ik haw ea mei in bline man rûn dy’t it waad ûnder him azemjen hearde. It libben yn en boppe de grûn hat echt syn eigen dynamyk. Wat jimme no hearre is hoe’t it waad sjongt. Sa is hoe’t it wêze moat.” Dan draait hij zich om en wijst naar een gebouwtje zo’n drie kilometer verderop dat boven de horizon uit het wad opstijgt. ,,Dat is it fûgelwachterhûs fan ’e Kalkman, rjochts dêrneist fynst in houten beaken foar de skipfeart. De kaap fan ’e Kalkman.” Hè? Maar dat is toch de Engelsmanplaat? Ik word snel bijgepraat. Deze ‘wandelende’ zandplaat tussen Ameland en

Schiermonnikoog heeft tijdens zijn leven veel verschillende namen gehad: Lange Sandt, ’t Hooge Sandt en zelfs Roksand omdat er ooit een rok gevonden zou zijn. Nou ja, zeg. De namen Kalkman (Fries) en Engelsmanplaat (Nederlands) werden trouwens blijvertjes. De plaat is bij hoogwater minder dan één vierkante hectare groot. 150 jaar zag hij er heel anders uit met zijn zeven kilometer breedte, duintjes en plantengroei. Ik had er bijna een Friese kuier kunnen maken! Voor zeehonden is het nog altijd een heerlijk thuis. Nauwelijks last van toeristen, kun je hier lekker relaxen en kindertjes op de wereld zetten. Onderschat niet hoe verraderlijk deze plaat was, vertelt Arjen. Al in 1563 was hier bebakening om schepen veilig langs de plaat te loodsen. Eilanders kwamen hier trouwens ook graag om een centje bij te verdienen. Eieren of oesters rapen. Of nog liever na een storm lekker jutten of in de grond wroeten op zoek naar de restanten van oude scheepswrakken. Tandpastahoopjes Een paar keer per jaar bivakkeert onze wadloopgids een week op deze Engelsmanplaat. Dat is een groot voorrecht. Als medewerker Waddenunit bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit doet hij daar dan het beheer en onderzoek. ,,Mar ik jou ek foarljochting oan de boatsjeminsken dy’t dêr tafallich lizze en diel by need bekeurings út as se har net oan ’e regels hâlde.” Zielsalleen zit hij daar dan. Ziet het water vanuit het huisje onder zich komen en gaan. Dat is genieten.

Pagina 9


Friesch Dagblad, 25 juli 2020, pagina 8.

Vervolg van pagina 7 Krachtige vissersvrouwen

,,Hast sá’n fantastysk útsicht. Omdat der gjin dûs yn sit, swim ik dan alle dagen efkes yn see.” Voor de kanoeten, stormmeeuwen, zilverplevieren, grutto’s en wulpen is het hier ook luilekkerland. Al dat leven dat verborgen zit in het zand en slik is natuurlijk smullen voor vis en vogel. Die kreeftjes, wormpjes en larven hebben op hun beurt weer lekker zitten smikkelen van de micro-organismen die vrij in het water zweven en met de stroming worden meegevoerd. Dat fytoplankton daar draait het eigenlijk om in de Wadddenzee. Het vormt de basis van het voedselweb en produceert ook nog eens zuurstof! Ik heb eigenlijk helemaal geen verstand van vogels, maar gelukkig is Arjen er die me wijst op de lepelaar (leppelbek), de bonte strandlopers en al die andere varianten. Even later buigen we ons enthousiast over de hoopjes opgerolde zandslierten oftewel de uitwerpselen van de wadpier. Het lijken inderdaad wel tandpastahoopjes. Deze zandeter filtert alle eetbare bestanddelen uit zand, maar is ook ideaal lokaas voor vissers. ,,Yn de tachtiger jierren fan de foarige iuw krigest in dûbeltsje de wjirm. Us heit wie sa no en dan ek

wjirmdoller en groef yn dy tiid mei in gripe wol sa’n 2500-3000 eksimplaren op in tij. Sa koe er moai byfertsjinje” In de achttiende en negentiende eeuw werden deze pieren vooral door vissersvrouwen gestoken. Zwaar, maar noodzakelijk werk voor de familiebedrijfjes, ,,By de tsjerke fan Wierum kinst in stânbyld fan sa’n wjirmdolster fine.” Wat een krachtige vrouwen moeten dat zijn geweest. Ga er maar aan staan, je man vist op zee, thuis heb je een hok vol met koters en dan moet je ook nog zorgen dat er genoeg aas is voor je man of zoon om te vissen. En lach niet, dan had je ook nog de mores van de tijd. Een vrouw liep in rok, een man in broek. Maar pieren steken met rok en onderrok was natuurlijk reuze onhandig. En zo werd de dolbroek uitgevonden. Een broek die zo ruim was uitgesneden dat je de rokken er gemakkelijk in kon proppen. Geen gezicht natuurlijk. Maar voor de praktisch aangelegden superhandig . De Friese schrijver Durk van der Ploeg schrijft in zijn prachtige roman Foarby it Boarkumer fjoer uitgebreid over deze vrouwen en de ramp die het dubbeldorp PaesensModdergat in 1883 overkwam toen

bijna de volledige vissersvloot verging door een ijzingwekkende storm boven de Waddeneilanden waarbij 88 mannen omkwamen. Reuzensilhouetten ,,Seehûnen!”, wordt er geroepen. Maar dat weet Arjen zo net nog niet. ,,It kin, mar we moatte earst wat tichterbij komme.” Hoezo? ,,It kinne ek stikken fean wêze dy’t út djippe ûnderlagen nei boppen ta kommen binne. Restanten fan in moeras en feangebiet út in fier ferline doe’t hjir noch hielendal gjin sprake wie fan in Waadsee .” Dat gaan we zien. Ondertussen vertelt Arjen hoe een paar jaar geleden een aantal mensen hem een paar foto’s voorlegde van het wad met reuzensilhouetten. ,,Se hiene walfisken sjoen. No, ik koe der ek neat oars fan meitsje, mar it woe my net oan.” Hij aan het rekenen. ,,Wat wetterstân oanbelanget en tiid fan it jier wie it ûnmooglik.” Die mensen hebben waarschijnlijk grote brokken opgestuwd veen voor walvissen aangezien. Even later bekijken we met ontzag deze bruine fossielen uit . vervlogen tijden Het begint nu echt te schemeren. ,,It wurdt tiid om wer werom, zegt

It libben yn en boppe de grûn hat echt syn eigen dynamyk. Wat jimme no hearre is hoe’t it waad sjongt. Sa is hoe’t it wêze moat

Arjen . ,,En de kokkels dan?”, sputter ik tegen. ,,Wolle jimme dy noch sykje? Dan moatte we efkes . Mar dat is nei de mokselbank wol in stikje om.” Even later soppen we naar dit mini-ecosysteem waar ook kokkels en Japanse oesters hun

thuis hebben. Arjen knielt neer, grabbelt met zijn hand een poosje onder het zand en haalt zo een vijftal kokkels naar boven. Dat hoeft hij niet twee keer voor te doen. Terwijl de plastic tasjes worden gevuld, geeft Arjen het recept. ,,De kokkels earst in pear kear tsien minuten yn sâlt wetter lizze, dan litte se it sân los. Dêrnei yn in skaal lizze mei wat bûter en in bytsje sâlt. Tsien minuten yn ’e oven en dan kinst se ite.” Gezellig keuvelend lopen we de laatste twee honderd meter naar de dijk . ,,Sjogge jimme dy rotgânzen”, onderbreekt Arjen ons. ,,As jimme no hiel stil binne, kinne we miskien aanst sa troch de rotgânzen hinne rinne sûnder dat se fuort fleane.” Maar ze hebben ons al gehoord. Een paar rotganzen steken hun snavel in de lucht en klapwieken weg. De rest volgt al snel. Als we weer over de dijk lopen, is het bijna elf uur en donker. We trekken lange broeken aan en verwarmen ons met een kopje thee uit de auto. Sliep lekker, fluisteren we naar elkaar. Morgen is het weer vroeg dag. Maar, o wat zullen we lekker slapen en wat hebben we een heerlijk etentje in het vooruitzicht .


Friesch Dagblad, 07 april 2020, pagina 18.

Kapexperiment Samen thuis Sippie Miedema

‘H

ee heit. Sille we ús keal skeare?” Op de persconferentie is net aangekondigd dat kappers niet meer mogen werken. Een tegenvaller, want de haardos van zowel de man als oudste moet hoognodig worden bijgewerkt. De kapster was ziek geweest. Volgende week zou ze langskomen. Maar dat mag dus niet van Rutte. Oudste ziet een voordeeltje. Want kaal, dat mag nooit van mij. En ook al zegt de man elke keer weer: ‘skear it mar ôf’, de kapster luistert toch naar mij, zodat hij steevast keurig wordt gekapt.

Maar nu zagen ze dus hun kans, want toegegeven: de mannen – gezegend met een dikke bos haar – zien er wel heel verwilderd uit. Op internet bekijk ik wat instructiefilmpjes. Een vlogger probeert zichzelf te kappen. Zolang je niet de achterkant bekijkt, ziet het er keurig uit. Een video van een professionele kapper kijk ik niet uit. Duurt me veel te lang. Maar hoe moeilijk kan het zijn? De kapster is meestal binnen een kwartiertje klaar met de man. Perfect zal het niet worden, maar toonbaar is goed genoeg voor deze keer. Bovendien lijkt het me wel

leuk, kappertje spelen. Een dubbele vuilniszak doet dienst als kappersschort en daar ga ik. De zijkanten gaan in principe prima. Het ziet eruit als een bloempotkapsel uit de jaren tachtig, dus verder naar de bovenkant. ,,Gewoan keal”, commandeert de man en hij probeert de tondeuse af te pakken. We krijgen bijna ruzie. Oudste weet de boel te sussen. ,,Lit mem mar. It wurdt dochs neat en dan moat it der wol ôf.” Ik zet er een ander hulpstuk op, want bovenop hoort iets langer. Dikke plukken vallen op de grond, maar het mag nog wel wat korter. Dus nog een keer. Vanaf de achterkant ziet het er redelijk uit. Maar ai, de voorkant. ,,Helje alles der mar ôf”, probeert de man nog een keer.

Dochter komt naar beneden met een witte baseballpet. Die moet op. Anders mag heit niet naar buiten

Zoonlief mag nu aan de slag. Nog steeds ziet het er niet uit. Er is geen andere keuze: ik zet de tondeuse op de laagste stand, tot grote schrik van de oudste dochter. Er blijft

slechts een paar millimeter over. Het is geen gezicht. Dat ziet de man nu ook in, nu hij zo goed als zijn zin heeft, al vindt hij het wel lekker luchtig. De dochter heeft de tranen in de ogen. ,,Ik fûn heit earst folle moaier.” De oudste besluit z’n krullen intact te laten. Dan maar een warm hoofd. ,,Jullie zijn als eersten aan beurt”, beloofde de kapster nadat we haar hadden opgevrolijkt met filmpjes van ons kapexperiment. Als de dochter is bekomen van de schrik, duikt ze boven de kledingkast in en komt met een witte baseballpet naar beneden. Die moet op. Anders mag heit niet naar buiten. Nee, ook niet in de tuin. Thuisquarantaine blijkt nu een uitkomst. sippie.miedema@frieschdagblad.nl

Friesch Dagblad, 01 februari 2020, pagina 24.

Kindertrein redde in 1922 leven van Ho ongaarse Juliánna Een doosje met gouden oorknopjes en voor haar zoon een Hongaarse naam. Juliánna Postma Tóth kwam met een van de kindertreinen naar Nederland. Ze sprak daar weinig over, maar droeg het thuis altijd bij zich. Anja van der Laan Leeuwarden | Zeven jaar en ernstig ondervoed was Juliánna Tóth (19152002) toen ze in 1922 op een Nederlands treinstation aankwam. Zelfstandig lopen kon ze nog altijd niet, de schouders van oudere broer Ferenc droegen haar thuis overal naartoe. Broer en zus hoorden bij de ongeveer 150.000 Hongaarse kinderen die in de jaren twintig naar Nederlandse en Belgische pleeggezinnen werden gestuurd om aan te sterken. De meeste kinderen bleven een paar maanden, maar Juliánna zou haar moeder nooit meer terugzien. ,,Ze heeft nooit afscheid kunnen nemen”, zegt zoon Ferenc Postma (74), die in Dronryp opgroeide bij zijn Hongaarse moeder en Friese vader, en nu in Venlo woont. Hongarije en Oostenrijk (tot 1918 een dubbelmonarchie) kwamen straatarm en als verliezers uit de Eerste Wereldoorlog. Het rijk viel uiteen en vooral Hongarije verloor veel grondgebied. Aan van alles ontstond een ernstig tekort. De familie Tóth woonde in Boedapest in moeilijke omstandigheden, met veel andere gezinnen in een woonblok. Zijn moeder deed daar al op jonge leeftijd traumatische erva-

ringen op, vertelt Postma. Vaders die hun kinderen niet meer konden voeden, pleegden suïcide. ,,Dat had zij daar gezien, voor haar zevende. Het was thuis bittere armoede. Haar eigen vader István was gesneuveld aan het Russische front. Moeder Mária werkte bij een welgestelde familie en de etensresten die daar overbleven mocht zij meenemen naar huis. Zo bleven ze in leven. Mijn moeder was zwaar ondervoed.” Inzamelingsacties Door hulporganisaties en plaatselijke comités – ook in Fryslân – werden inzamelacties opgezet om hulp naar door de oorlog getroffen landen te sturen. Ook werd geld ingezameld om kinderen tijdelijk op te vangen en te verzorgen. Vanaf februari 1920 reden zo meerdere kindertreinen van Oostenrijk en Hongarije naar pleeggezinnen in Nederland en België. Juliánna kwam in 1922 met haar broer naar Nederland. Ze kwam in huis bij een weduwe in Groningen en haar kinderen. ,,Ze is daar bijna dood aangekomen en is daar heel lief ontvangen en verpleegd. De eerste tijd sliep ze in de bedstede bij haar pleegmoeder, zodat ze warm bleef.” Haar toestand was na een paar maanden nog steeds kritiek; teruggaan naar Hongarije was volgens artsen onverantwoord. ,,Haar broer is

toen alleen teruggegaan. Hij moest aan zijn moeder vertellen dat Julia voorlopig niet terugkwam. Hij is later nog een keer teruggekomen, maar toen was ze nog niet beter.” Toen de weduwe in Groningen zelf ziek werd en niet meer voor haar nog steeds zieke pleegdochter kon zorgen werd een nieuw adres gevonden in Burum. Uiteindelijk bleven zo’n 15.000 kinderen voorgoed in Nederland, onder wie Juliánna. De geschiedenis van de kindertreinen is een tragische, vindt haar zoon. ,,Een land dat zijn kinderen niet kan voeden en treinen met kinderen moet laten rijden, wat zegt dat? En voor de ouders was het tragisch om hun kinderen te laten gaan, naar een ander land met een andere cultuur. Er zijn duizenden verhalen van duizenden kinderen die naar Nederland

De eerste tijd sliep ze in de bedstede bij haar pleegmoeder, zodat ze warm bleef

en Vlaanderen kwamen. De reis naar Nederland redde mijn moeders leven, zo zag ze dat ook. Ze had een sterk karakter en een aangeboren vrolijkheid. Dat was misschien ook haar overlevingsvorm. Daar heeft ze het mee gered. Ze is 87 geworden.” De Hongaarse trouwde met Anne Gerrit Postma, die ze in Burum had leren kennen. Het gezin streek uiteindelijk neer in Dronryp, waar Postma ook opgroeide.

Hongaarse gebruiken kreeg hij vanuit huis niet mee. ,,Mijn moeder was nog te jong toen ze in Nederland aankwam. Ze is echt een Friezin geworden, ze sprak mooier Fries dan mijn vader. Heel melodieus.” Spreken over Hongarije deed zijn moeder niet of nauwelijks. Postma werd pas in 1956 met de familiegeschiedenis geconfronteerd. De Hongaarse opstand bracht dat jaar een stroom vluchtelingen naar Nederland. ,,Mijn moeder hoopte toen nog zo dat er nog familieleden naar hier zouden komen, maar dat is nooit gebeurd. Als er in de kerk voor Hongarije gebeden werd, werd ze erg emotioneel. Als kind zag ik dat, maar ik begreep niet wat er aan de hand was. Ze heeft er mondjesmaat over verteld.” Pas veel later wilde hij zelf meer weten over het geboorteland van zijn moeder. Zijn interesse werd gewekt in 1979, toen hij op de Vrije Universiteit in Amsterdam in het Hongaars werd aangesproken door een Hongaarse doctoraalstudent, die zijn naam had zien staan op het docentenbord. ,,Hij dacht dat ik dat begreep.” Terug naar Hongarije In 1995 promoveerde hij in Boedapest op de academische publicaties van Hongaarse studenten aan de vroegere Franeker universiteit. Zijn moeder was daarbij. Voor het eerst sinds die treinrit in 1922 zag ze haar geboorteland terug. ,,Ze was toen al tachtig. We bezochten verschillende plaatsen waar ze als kind geleefd had.” Het bracht herinneringen terug. ,,Bij het zien van watermeloenen daar zei ze: ‘Die kreeg ik thuis.’ Daar leefden ze op, op watermeloenen. Dat kwam daar toen plotseling boven. Het was heel mooi voor haar om daar weer te zijn, maar heel heftig en heel emotioneel.”

Veel aandenkens aan Hongaarse familieleden zijn er niet, die gingen verloren bij een woningbrand door een bom in de Tweede Wereldoorlog. ,,Er is nog één fotootje van mijn Hongaarse oma. Toen mijn moeder overleed vond ik in haar spullen een doosje met twee kleine gouden oorknopjes, die ze gedragen had toen ze hier aankwam. Er zat een briefje bij: ‘Gekregen van mijn moeder’.” Niet Kerst maar Ferenc Contact met thuis is er na 1940-1945 nooit meer geweest. Na de oorlog gingen zijn ouders bij het Rode Kruis na of er nog Hongaarse familieleden in leven waren, maar die zoektocht leverde niets op. ,,De wijk waar mijn moeders familie woonde is tijdens de oorlog helemaal weggevaagd. Het enige dat er is, zijn de doopbewijzen van mijn moeder en haar broer Ferenc, die ik in het archief van de gereformeerde kerk in Boedapest terugvond. Toen ik geboren werd kwam de vraag: hoe moest ik heten? Mijn moeder wilde mij graag de naam van haar broer geven. Ze wilde zo toch iets van thuis bij zich hebben en mijn vader heeft dat begrepen. Daarom heet ik niet Kerst, zoals mijn opa heette, maar Ferenc Postma.” De Fries om utens is sinds 1997 buitengewoon hoogleraar op het gebied van de historische en intellectuele betrekkingen tussen Hongarije en Nederland en geeft nog regelmatig colleges in Boedapest. ,,Het land van mijn moeder is steeds meer mijn moederland geworden.”

Van 6 tot en met 9 februari is er in Kampen een internationale conferentie over de kindertreinen, bedoeld om die geschiedenis en de onderlinge banden tussen Nederland en Hongarije te benadrukken. Postma is een van de initiatiefnemers

Juliánna (midden) met pleegzussen Roelie (links) en Sophie (rechts) in 1925 in Groningen.Foto: Ferenc Postma


Friesch Dagblad, 16 juni 2020, pagina 22.

Strandroof vertelt verha a Een strand vol goud en edelstenen: het was een droom die uitkwam voor bewoners van het vervallen West-Vlieland in 1703. Maar hoewel het zo mooi leek, kreeg het verhaal voor veel dorpelingen een bittere bijsmaak. Wouter Hoving

Vlieland | Over het in 1736 vergane West-Vlieland is niet veel bekend. De plek is verzwolgen door de zee, en kan dus niet opgegraven worden. Ook is er tot dusver nog nooit grondig en systematisch onderzoek gedaan naar het dorp met digitale hulpmiddelen. Het was de aanleiding voor historicus Anne Doedens (75) en Vlielander Jan Houter (76) om in 2019 eens in de documenten van het Nationaal Archief in Den Haag te neuzen. De ganse dag keken en fotografeerden ze historische kaarten van het eiland. Op hun weg naar buiten, wilden de heren nog héél even in een ander deel van het archief kijken. Daar liepen ze tegen een bijzonder en omvangrijk document aan: de in klad geschreven verhoren over een strand-roof op Vlieland. Doedens: ,,Dat was zo bijzonder: ik moest het zand er nog afvegen.” Het stuk over de roof fascineerde hen en werd uiteindelijk de kapstok om het eens zo welvarende dorp West-Vlieland te beschrijven. Want welvarend was het dorp ooit zeker. Het kende rond 1670 2000 tot 2500 inwoners, waar dat een halve eeuw later minder dan 750 waren. Aan het begin van de zeventiende eeuw was het een bloeiend dorp met veel ambachten, waaronder drie bakkers, twee brouwers, een touwslager, een opslag voor oorlogsmaterieel en de bekende kroeg De Roode Leeuw. Veel inwoners hielden zich bezig met de zeevaart: walvisvaart en

handel met het Oostzeegebied. Aan het eind van de zeventiende eeuw begon het dorp in het slop te raken. In enkele decennia brak meermaals de pest uit, vissers werden steeds belaagd door de Duinkerker kapers en de toegang naar het dorp verslechterde door verzanding. Het dorp werd hoe langer hoe meer bedreigd door de zee, waarvoor de gemeenschap steeds om geld moest vragen bij de Staten van Holland. Het nieuwe Oost-Vlieland nam ondertussen de economische welvaart van het westelijke dorp af.

Wat een fraai godsgeschenk leek, veranderde in een grote justitiële opsporingsactie

Het was daarom een onverwachte opsteker voor de inwoners van het tot ondergang gedoemde dorp: een enorm waardevolle aangespoelde schat. Vanwege een verschrikkelijke orkaan in 1703 - zó extreem dat overal in het continent kerken, molens en schoorstenen sneuvelden en schepen zonken - verging ook het Engelse schip Mary en Sara voor de kust van West-Vlieland. Het was

onderweg van Londen naar Gibraltar. Op het strand bij West-Vlieland spoelden goud, zilver, edelstenen en allerhande kostbare zaken aan, die massaal werden geroofd door de dorpelingen met juttersbloed. Een misdaad, want waardevolle aangespoelde ladingen moesten naar de schout worden gebracht. Desalniettemin bleek het halve dorp een vinger in de hete brij van de strandroof te hebben. Zelfs de schout, zijn helpers en de dominee met zijn vrouw. De dominee bijvoorbeeld laat zijn schuur openstaan als personen iets willen stallen. Het ging in het dorp al lange tijd belabberd met de inkomsten van de kerk. Maar wat een fraai godsgeschenk leek, veranderde in een grote justitiële opsporingsactie. Want toen bierverkoopster Neeltje Andries een jaar later ruzie had met de domineesvrouw, besloot ze over de roof te klikken bij het hoogste gerechtshof in Den Haag. Dat bleef niet zonder gevolg. Een jaar later werden tientallen dorpsbewoners urenlang verhoord in het raadhuis op zowel West- als OostVlieland, door een zware afvaardiging van het Hof van Holland met vooraanstaande juristen, raadsheren en griffies. Halssierraad Dat er zo’n delegatie naar het eiland werd gestuurd om de dorpelingen aan de tand te voelen, lijkt nogal een forse actie van de toenmalige overheid, schrijven Houter en Doedens. ‘Het gezelschap moet een lijst van verdwenen goederen bij zich gehad hebben’, concluderen de onderzoekers. Een van die dingen op de lijst was het zeer waardevolle gulden vlies, een halssieraad van de Duitser Georg von Hessen-Darmstadt. Dit sieraad met 38 diamanten had de veldmaarschalk ontvangen van de Spaanse koning, toen deze hem in 1697 tot Ridder in de Orde van het Gulden Vlies benoemde. Uiteindelijk werden drie eilanders schuldig bevonden aan de roof. Een fractie van het werkelijke aantal, zo blijkt uit de notities van het Nationaal Archief. De dorpsgeno-


aal van West-Vlieland

Op deze kaart uit 1734 staat West-Vlieland in zijn laatste dagen opgetekend door J. Wonder Muller. Het hele dorp ligt inmiddels op het strand. In het rood staan de huizen die verwoest zijn. De rode vlek op het strand is bijvoorbeeld het puin van het raadhuis. Nog maar enkele gebouwen staan overeind, waaronder het preekhuis. Het origineel hangt in het Tromp’s Huys, het historisch museum van Vlieland. Hier wordt zaterdag, naar aanleiding van dit boek, een expositie geopend. Foto: FD

Je krijgt een prachtig inkijkje in de gesloten dorpssamenleving op een eiland

ten, echter, beschermden en chanteerden elkaar, waardoor de meesten de lippen stijf gesloten hielden. Daardoor konden de Haagse rechters moeilijk uitmaken wie er nou echt schuldig was en wie niet. Zo bleef ook meelverkoopster Tryn Hendriks buiten schot, terwijl zij degene was die het dure sieraad met 38 diamanten in handen had, en daar in het dorp geen geheim van maakte. Waar het gulden vlies is beland, is niet bekend. Zulk onderzoek is een feest, vindt historicus Doedens. Daarbij valt op: niets menselijks was de dorpsgemeenschap vreemd. ,,De menselijke aard verandert niet. Er wordt gejut vanuit hebzucht en de samenleving sluit zich als de overheid langskomt. En wat ik geweldig

vind: er is meer dan je ziet aan de oppervlakte. Je krijgt een prachtig inkijkje in de cultuur en de gesloten dorpssamenleving op een eiland in die tijd.” Met hun boek hebben Houter en Doedens het laatste woord over West-Vlieland nog niet gesproken. Doedens: ,,Er is nog zo veel! Wij zijn nog niet uitgezocht.” Strandroof, Een tragisch godsgeschenk voor West-Vlieland. Anne Doedens en Jan Houter. Walburg Pers. 19,99 euro


Friesch Dagblad, 27 juni 2020, pagina 10.

Cor Waringa stopt na bijna 400 Yn Memoriam’s Dominee Cor Waringa maakt voor Omrop Fryslân al negen jaar de rubriek Yn Memoriam. Hij herdenkt daarin Friezen die onlangs zijn overleden. Morgen zendt de Omrop zijn laatste Yn Memoriam uit. Waringa stopt ermee. ,,Ik besocht my altyd yn te libjen yn it libben fan de minsken. Wat is der yn dizze man of frou omgien?” Bauke Boersma

Niels de Vries, Omrop fryslân

H

et zit erop. Nog één keer klinkt morgenochtend op de radio de donkerbruine stem van Cor Waringa, dominee in ruste. Nog eenmaal staat hij stil bij het leven van een gewone Fries, een onbekende voor de meeste luisteraars. Waringa zet dat leven neer in zes minuten, negenhonderd woorden op papier. Voordat hij begint te spreken klinkt een stemmig muziekje en een regel uit een gedicht van Obe Postma: ‘De jûn giet om it stille hûs, hja lústerje, elts hat syn dream.’ Waringa zal gemist worden. De rubriek Yn Memoriam, uitgezonden in het programma Buro de Vries, is geliefd onder luisteraars van Omrop Fryslân. ,,Ik ha fans, ja”, zegt de 75-jarige predikant, die tien jaar geleden met emeritaat ging. ,,De reaksjes op de rubryk hawwe altyd goed wêst. Mar it is tiid om der mei op te hâlden. Ik wol mear romte ha foar myn oare leafhawwerijen.” Waringa was dominee in IJlst, Leeuwarden en Joure. Hij werkte na zijn pensionering als interim-predikant in Donkerbroek en zat in de redactie van het Lieteboek, de Friese versie van het Liedboek – Zingen en bidden in huis en kerk. Hij houdt zich graag bezig met de geschiedenis van Aldeboarn, het dorp waar hij opgroeide. Hij is ook betrokken bij de nieuwe Friese Bijbelvertaling. ,,Ik ha genôch te dwaan.” Gewonnen schrijfwedstrijd Voor het maken van de rubriek Yn Memoriam werd Waringa in december 2010 door de Omrop benaderd. Aanleiding was een schrijfwedstrijd van de gemeente Smallingerland, die door hem was gewonnen. De Omrop vroeg Waringa voor een paar proefopnames van een nieuwe rubriek die werd voorbereid, ,,in bytsje yn de trant fan de yn memori-

Minsken fertelden wolris dingen dy’t sy nea earder ferteld hienen. Gewoan omdat ik der nei frege

ams yn kranten”. Het maken van zo’n rubriek leek Waringa wel wat. ,,It wie ris wat oars. En it wie in projekt bûten de tsjerke, dat like my ek wolris goed.” Voor de eerste proefopname maakte Waringa een ‘in memoriam’ van een overleden vriend wier rouwdienst hij kort daarvoor had geleid. De opname beviel de Omrop zo goed dat Waringa vanaf februari 2011 wekelijks op zondagmorgen in Buro de Vries te beluisteren was. Waringa heeft de mensen die hij herdacht altijd zelf uitgezocht. Hij bladerde dagelijks door de rouwadvertenties in de Leeuwarder Courant, op zoek naar mensen die hij kon herdenken. Hij lette op kleine dingen, iets wat hem inspireerde om dieper in een leven te duiken. Zag hij een rouwadvertentie met een regel uit De Internationale? Dan wist Waringa dat de overledene ,,in echte reade rakker” was geweest. Maakten nabestaanden melding van het overlijden van een lieve, eigenzinnige broer? Dan vroeg Waringa zich af hoe eigenzinnig die broer precies was geweest. Plaatste het halve dorp een advertentie? Dan wist Waringa dat de overledene een

belangrijke rol in de gemeenschap had vervuld. Met rouwadvertenties in de categorie ‘bedroefd, maar dankbaar’ kon hij dan weer niet zo veel. Aan één voorwaarde moest altijd worden voldaan: het Yn Memoriam ging over mensen die in Fryslân geboren waren. Was de keus eenmaal gemaakt, dan nam Waringa na een week of drie contact op met de familie van de overledene die hij wilde portretteren. Soms kwam dat contact via een omweg tot stand, met hulp van ,,de heit fan ús bêste freon”, een zorginstelling of de voorzitter van de kaatsvereniging. Dat speurwerk was een leuk aspect van het maken van de rubriek, zegt Waringa. Altijd op huisbezoek Waringa wilde altijd beslist op huisbezoek om het levensverhaal van de overledene op te tekenen. ,,Soms seinen minsken dat sy sels wol wat op papier hienen. Mar dat fûn ik net genôch. Ik woe de minsken efkes yn ’e eagen sjen.” Soms zat hij alleen met de weduwe of weduwnaar aan tafel, soms met vier of vijf broers en zussen, andere familieleden, vrienden of buren van de gestorvene. Het was zaak om zelf de regie te houden, merkte Waringa. ,,Ik sei altyd: ik wol graach de fragen stelle. Oars wurdt it in gaos.” De gesprekken kregen soms iets pastoraals. ,,Minsken fertelden wolris dingen dy’t sy nea earder ferteld hienen. Gewoan omdat ik der nei frege. Se woenen ek wolris dingen net fertelle, bygelyks as ik frege wêrom’t harren suster net troud wie. Dat hoecht der net yn, seinen se dan. Dan sei ik: dat is goed, mar ik wol it wol graach witte. En dan fertelden sy it dochs. Dat wie wichtich, want troch sa’n ferhaal krige ik in folsleiner byld fan de persoan oer wa’t wy it hienen.”

Ik ha wol gauris fan de famylje heard: wy ha by de radio sitten te gûlen

De gesprekken die hij voerde voor een Yn Memoriam hadden veel weg van de talrijke huisbezoeken die hij aflegde als dominee, ter voorbereiding op een rouwdienst. Die jarenlange ervaring betaalde zich uit. Bij het afscheid aan de deur, of later in een mailtje, werd Waringa vaak ‘bedankt voor het fijne gesprek’. Geen inzage vooraf Als de informatie binnen was, begon het schrijfwerk. Waringa kroop na thuiskomst het liefst zo snel mogelijk achter de computer, omdat de verhalen dan nog vers waren. Afgeronde Yn Memoriams las hij hardop aan zichzelf voor, om het ritme te controleren en de opnames gemakkelijker te maken. Waringa stuurde de teksten voorafgaand aan de opnames niet naar de nabestaanden, al werd daar soms wel om gevraagd. De uitzending moest iets teweegbrengen, en daar paste het vooraf laten lezen van een Yn Memoriam niet bij. De reacties bewezen zijn gelijk. ,,Ik ha wol gauris fan de famylje heard: wy ha by de radio sitten te gûlen. Ik ha nea meimakke dat minsken seinen: der kloppet neat fan.”

Een geslaagd in memoriam heeft volgens Waringa een aantal kenmerken. Zo is het portret van de overledene herkenbaar voor mensen die hem of haar hebben meegemaakt, een doel dat kan worden bereikt door bijvoorbeeld een typerende uitspraak van de geportretteerde aan te halen. Verder zit er een kwinkslag of anekdote in, en worden rafelrandjes of pijnlijke episodes niet genegeerd. ,,Ik besocht my altyd yn te libjen yn it libben fan de minsken. Wat is der yn dizze man of frou omgien? Elk libben hat syn ferhaal, en dat woe ik sa earlik mooglik fertelle”, zegt Waringa, die daarbij altijd met mededogen naar de mensen bleef kijken. ,,Net alles wat wier is hoecht sein te wurden.” Verreweg de meeste mensen die Waringa portretteerde hadden een respectabele leeftijd bereikt. Er waren mensen bij die ondanks hun hoge(re) leeftijd door de dood werden overvallen, ,,as in wrede ynbrekker yn it bestean”. Anderen voelden het einde naderen, en vonden het goed. ,,Soms kin de dea ek in freon wurde.” Waringa heeft Friezen herdacht uit alle hoeken van de provincie, ongeveer evenveel mannen als vrouwen. In de afgelopen weken vertelde hij het levensverhaal van onder anderen Wiepie van Veen, Anna Schuurman, Hendrik Woudwijk, Holkje Rinkema-de Jong en Dirk Kemker, ‘de barbier fan Workum’. In de uitzending van morgen zal Waringa aflevering 398 van Yn Memoriam voorlezen en daarvoor ook zelf nog terugblikken op zijn ervaringen in de afgelopen negen jaar. De Omrop denkt nog na over een vervolg van de rubriek. Zondag 28 juni, Omrop Fryslân radio, Buro de Vries, 11.00 uur


Ik besocht my altyd yn te libjen yn it libben fan de minsken. Elk libben hat syn ferhaal, en dat woe ik sa earlik mooglik fertelle


Friesch Dagblad, 01 augustus 2020, pagina 20.

Na de wereld O nu de eigen provincie Als het om dans gaat, is er in Fryslân nog heel veel te doen. Juist vanuit hier willen choreografen Uri Ivgi en Johan Greben een eigen gezelschap opbouwen en een eigen publiek verwerven. Dankzij de drie ton die ze tot en met 2024 jaarlijks van de provincie krijgen, kan het duo hiermee beginnen.

Sippie Miedema Robert Benschop

Hoge Noorden/Jacob van Essen, Czaba Mészáros, Phillip Zinniker,

nlangs waren ze in Leeuwarden. Nu de subsidie binnen is, moeten er zaken worden geregeld. Een huis, een studio om te werken, er moet personeel worden gevonden: iemand voor de marketing, financiën en natuurlijk dansers. De audities zijn gepland in oktober. Dat duurt dus nog even. Maar ook privé is het goed om al eventjes te oriënteren om de Leeuwarder sfeer en de hotspots. Johan Greben (56) kent de stad goed. Hij groeide er op en woonde er tot zijn zeventiende, toen hij met een toelatingsbrief van een dansopleiding vertrok naar Amsterdam. Voor de geboren Israeliër Uri Ivgi (55) is het anders. Weliswaar was zijn eerste voorstelling in Nederland in Leeuwarden, maar hij kent de stad voornamelijk van bezoekjes aan de schoonfamilie. ,,Maar als je hier komt wonen moet je de stad leren kennen”, meent Greben, die zijn partner graag op sleeptouw neemt langs de hotspots. Want in Leeuwarden moet het dus gebeuren. Dit wordt de standplaats van hun éígen dansgezelschap. Jarenlang trokken de beide mannen de wereld rond om op projectbasis voorstellingen te maken voor gerenommeerde gezelschappen. De twee ontmoetten elkaar toen ze elk aan een eigen project werkten bij hetzelfde productiehuis in Amsterdam. Hun eerste gezamenlijke project was in Hongarije, nu al weer zeventien jaar geleden. Daar maakten ze een moderne dansvoorstelling van de opera Carmen. Ivgi werkte al als chore-

De dansers moeten zich ook committeren aan ons, aan elkaar en aan Fryslân

ograaf en Greben had net z’n laatste voorstelling als danser achter de rug. ,,Uri vroeg mij hem te assisteren.” Eerst was het spannend of het zou bevallen, tenslotte hebben ze elk een eigen visie, maar het werkte. De samenwerking werd doorgezet en ze kregen succes. In Rusland kregen ze zelfs een Golden Mask voor beste choreografie voor moderne dans. Maar nu willen ze een eigen publiek opbouwen en hun eigen visie kunnen uitbouwen. Kennis delen ,,Als je op projectbasis werkt, is het na de première klaar voor jou en heb je eigenlijk weinig contact meer met de dansers en de voorstelling”, aldus Greben. En dat willen ze niet meer. In Polen werk-


ten ze anderhalf jaar lang als artistiek leiders van een gezelschap. En dat was een verademing. Met de spelers konden ze een band opbouwen en de voorstelling verfijnen en verdiepen. ,,Na de première ontwikkelt zo’n voorstelling zich door en daar ben je niet bij als je op freelancebasis werkt.” Leeuwarden kwam in zicht in 2018. We are in trouble, over de vluchtelingenproblematiek, ging tijdens CH2018 in De Harmonie in Leeuwarden in première. ,,Toen had ik voor het eerst zoiets van. Hé, interessant. Wat gebeurt hier eigenlijk allemaal.” Wat Ivgi betreft, had de standplaats voor het nieuwe dansgezelschap overal in Nederland kunnen zijn, bekent hij. Maar: ,,I follow him”, grapt hij tijdens het Skypegesprek. Voor Greben ligt dat anders. Hij wil het gezelschap niet zomaar ergens in Nederland stationeren, maar juist in de regio waar hij vandaan komt. Vanuit Leeuwarden trok hij de wijde wereld in. ,,Dat was ook een beetje het idee van Culturele Hoofdstad. Dat mensen die elders carrière hebben gemaakt, terugkomen en iets terug geven. Dat spreekt mij erg aan. Ik heb veel kennis en ervaring opgedaan en ben nu op een leeftijd dat ik die kennis wil delen.” Het gezelschap zal bestaan uit acht dansers. In oktober willen ze audities houden. ,,We hebben natuurlijk wel een lijstje met mensen met wie wij samen willen werken. Maar we hebben naast danstalent nog een eis. De dansers moeten zich ook committeren aan ons, aan elkaar en aan Fryslân. Ze moeten

Ik heb veel kennis en ervaring opgedaan en ben nu op een leeftijd dat ik die kennis wil delen

ervaart. Of het ook overkomt, zoals jij het hebt bedacht.” Het liefst gaat Greben na de voorstelling meteen naar de foyer. Het napraten met de dansers kan later wel. ,,Ik stimuleer de dansers ook om zoveel mogelijk beschikbaar te zijn. Door de dialoog leren mensen dans meer te waarderen. Het maakt het publiek ook nieuwsgierig naar een volgende voorstelling.”

hier willen wonen.” Naast de professionals willen ze samenwerken met studenten van de Jeugd Dans Opleiding Fryslân. Het plan is om elk jaar minimaal één grote dansvoorstelling te maken die in Leeuwarden in première gaat en daarna door de provincie trekt. Rondom de voorstelling willen ze workshops aanbieden, mensen een kijkje geven over hoe een voorstelling wordt gemaakt én voor- en nagesprekken regelen met het publiek. ,,We willen mensen inzicht geven in het proces en de liefde voor dans meegeven.” Die gesprekken zijn waardevol, ook als maker. ,,Je hoort vaak van mensen dat ze moderne dans niet begrijpen. Door die gesprekken kun je veel uitleggen, maar je hoort ook hoe het publiek de voorstelling

Over de grens De choreografen willen met de voorstelling ook op tournee door Nederland en over de grens. Dat kan ook met een vast gezelschap. ,,Met freelance dansers is het na afloop van een tournee klaar. Die zijn tijdens het maakproces al bezig met een volgend project. Maar als je ze in vaste dienst hebt, kun je verder bouwen en ook plannen. We hebben een groot netwerk van festivals in het buitenland. Maar de organisatie wil zien wat je te bieden hebt en boekt je dan pas voor het volgende jaar. Dat kun je alleen doen met een vaste ploeg dansers.” Naast de artistieke invulling wil het gezelschap ook maatschappelijk van betekenis zijn door improvisatieworkshops te geven aan nietdansers. Zelf maakte Greben een paar keer zo’n project mee in New York. ,,Iedereen kon meedoen: dik, dun, invalide, blind, jong, oud. Ik had vooraf geen idee wat ik ervan moest denken, maar het was heel intens en confronterend. Het leuke was dat ik na afloop ontvankelijker was. Ik merkte dat ik veel gemakkelijker praatte met mensen, die ik anders niet zo gauw zou aanspre-

Johan Greben Johan Greben kreeg zijn eerste danslessen bij de dansschool van Tessa Wijdeveld en Nynke van Duinen in Leeuwarden. Tussen 1985 en 1995 danste hij bij Het Nationale Ballet in Amsterdam. Sinds de jaren negentig werkt hij ook als choreograaf en werkt hij als dansdocent bij internationale gezelschappen.

ken. Je wordt weerbaarder en zelfverzekerder.” Dergelijke ‘communityprojecten’ wil het nieuwe dansgezelschap in de toekomst ook aanbieden. Voor deze plannen heeft het gezelschap in oprichting alvast drie ton per jaar toegezegd gekregen van de provincie Fryslân. Dat is best veel, maar een halve ton minder dan aangevraagd. ,,We moeten op zoek naar meer subsidiënten en fondsen”, vertelt Ivgi. Daarnaast heeft de coronacrisis flink wat onzekerheden opgeleverd. Hoe gaan theaters straks programmeren? Je kunt wel een mooie voorstelling maken -de afstandseis voor de podiumkunsten is komen te vervallen-, maar kunnen er wel genoeg bezoekers komen om de voorstelling rendabel te maken? Greben: ,,Veel grote gezelschappen hebben alle voorstellingen tot januari/februari geannuleerd.” Deze problemen kent iedereen, dus gaan ze maar gewoon door met plannen maken. De eerste vuurdoop wordt waarschijnlijk de opening van het theaterseizoen 2021/2022. Behalve een grote voorstelling, willen ze een ‘grand entree’ maken voor het grote publiek. ,,We willen op een aantal openbare plekken in Leeuwarden, bijvoorbeeld in een van de expositieruimtes van het Fries Museum, en in de provincie een kleine voorstelling geven. Bij voorkeur in samenwerking met de dansopleiding.” Op die manier zou iedereen, laagdrempelig alvast kennis kunnen maken met Ivgi en Greben. ,,Het moet een presentatie zijn waar iedereen toegang tot heeft.”

Uri Ivgi Uri Ivgi heeft een achtergrond als beeldend kunstenaar. Zijn dansopleiding volgde hij bij de Kibbutz Contemporary Dance Company, waar hij tussen 1990 en 1997 als danser aan was verbonden. In die tijd maakte hij ook al choreografieën. Eind jaren negentig vertrok hij naar Nederland om zich te concentreren op zijn werk als choreograaf.


Friesch Dagblad, 08 augustus 2020, pagina 16.

Sieneke Goorhuis Kleuters zijn wezenlijk anders Ze was menig (groot)ouder tot steun als het gaat om de opvoeding en ontwikkeling van hun jonge (klein)kinderen. Prof. dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer (1946) schreef bijna vijftien jaar artikelen over jonge kinderen in het Friesch Dagblad. Vandaag verschijnt haar laatste, over het belang van cultuur. Het is tijd dat anderen haar werk gaan overnemen. ,,Ik ben klaar.” Ellen Stikkelbroeck

H

Jilmer Postma, Shutterstock

et was eind 2005 toen hoofdredacteur Lútsen Kooistra haar opbelde met de vraag of ze columns voor de krant zou willen schrijven. Sieneke Goorhuis had net een congres gehouden over jonge kinderen met als thema Dolgedraaid en Kooistra vond dat zó interessant dat hij er graag stukjes over in de krant wilde. ,,Ik zei: ‘Ik denk niet dat ik dat kan.’ Maar hij zei: ‘Ik denk wel dat jij dat kunt, probeer het maar gewoon.’ En zo begon het”, vertelt Sieneke Goorhuis. In die tijd werkte ze als orthopedagoog en hoogleraar spraakpathologie bij het Academisch Ziekenhuis (nu UMCG) in Groningen. ,,We hadden daar een spreekuur voor kinderen met communicatieve problemen, dus problemen met horen en spreken. Het viel me op dat er de laatste tien jaar, dus sinds 1995 toen er door de overheid achterstandsbeleid werd gevoerd, steeds vaker gezonde kinderen bij ons in de kliniek kwamen”, vertelt ze. ,,Op een gegeven moment was er met 40 procent van de kinderen die wij binnenkregen op het spreekuur niets aan de hand. Dat waren allemaal kinderen die zich ontwikkelden binnen de normale variatiebreedte van de ontwikkeling. Maar die hadden allemaal het stempel taalgestoord, aan autisme verwante contactstoornis, ADHD. Ik dacht: wat gebeurt hier?” De kinderen die een aan autisme verwante contactstoornis hadden, waren vaak kinderen uit de kleutergroepen die dachten: je kunt me wat, ik vind dit niet leuk, dus ik doe niet mee. Die luisterden niet naar de leerkracht. ,,En de kinderen met het stempel ADHD waren drukke jongetjes die veel te lang stil op hun stoel moesten blijven zitten en onvoldoende naar buiten mochten. Niks geen ADHD dus.” Ze belde een collega van de afdeling kinderneurologie en vroeg of daar ook zo veel kinderen binnen-

Met 40 procent van de kinderen die wij binnenkregen op het spreekuur was niets aan de hand, maar ze hadden allemaal een stempel

kwamen met wie niks aan de hand was. ,,‘Jazeker, allemaal kinderen met zogenaamd motorische problemen’, zei hij.” Dezelfde vraag stelde ze aan de kinderpsychiater en die kwam met een soortgelijk antwoord. ,,‘Ja, allemaal kinderen met ADHD of een aan autisme verwante contactstoornis, maar er is niks mee aan de hand!’ Ik zei: ‘Zullen we hier niet eens een congres over organiseren?’” En zo geschiedde. Het congres Dolgedraaid werd gehouden in het UMCG in Groningen voor achthonderd kinderartsen, artsen van consultatiebureaus en huisartsen. ,,Daar kreeg een aantal leerkrachten lucht van en die zeiden: ‘Maar dat willen wij ook weten!’ Toen hebben we in hetzelfde jaar in Zwolle dat congres herhaald voor allerlei leerkrachten. Daar kwamen wederom achthonderd man op af.” Het was de opmaat voor een jaarlijks terugkerend congres Leve het jonge kind dat vanaf toen werd gehouden in de Jaarbeurs in Utrecht, in samenwerking met de pedagogische uitgeverij SWP in Amsterdam. De week volmaken Dat Sieneke Goorhuis zich specialiseerde in de ontwikkeling van jonge kinderen was een geleidelijk proces. Ze begon na de middelbare school met een opleiding logopedie. ,,Dat was in die tijd nog deeltijd op woensdagmiddag, vrijdagavond en zaterdagochtend. Ik dacht: daar kan ik mijn week niet mee volmaken.” Ze zocht naar een studie die ze erbij kon doen. ,,Wat past er bij spraak, taal en stem? Zo kwam ik op pedagogiek.” Ze kreeg een gedegen basisopleiding tot haar kandidaatsexamen. ,,Dat was behoorlijk stevig. Daarna kon je kiezen voor een specialisatie in wijsgerige pedagogiek, historische pedagogiek of orthopedagogiek. Die laatste specialisatie vond ik het best passen in combinatie met logopedie. Bij beide ging het om contact met mensen.” Het bleek voor haar een heel vruchtbare combinatie te zijn. ,,Bin-

nen de orthopedagogiek moest je op een gegeven moment bijvakken kiezen. Ik koos voor neuropsychologie en ben dus echt de hersenontwikkeling ingestapt. Dat deed ik omdat ik op dat moment werkte bij verpleeghuis Bertilla in Drachten waar ik te maken had met mensen die afasie hadden. Ik was geïnteresseerd in de vraag waarom mensen die een hersenbloeding krijgen problemen krijgen met hun spraak. Wat gebeurt er dan in de hersenen? Hoe werkt dat precies?” Op het moment dat ze zich in de neurologie ging verdiepen om te kijken naar spraakontwikkeling was de stap naar jonge kinderen snel gemaakt. ,,Ik leerde dat de ontwikkeling van 0 tot 6 jaar een volstrekt andere is dan van 6 tot 12 jaar en dat die weer volstrekt anders is de ontwikkeling van het puberbrein.” Ze ging zich binnen de logopedie al snel hardmaken voor een goede begeleiding van het jonge kind. ,,Want als je iets wilt doen aan met name de taalontwikkeling, dan moet je dat jong doen. Maar níét op de manier waarop dat nu gebeurt, met programma’s, maar door voorlezen en bekendmaken met taal.” Het oefenen van woordjes, door van jonge kinderen te verwachten dat ze iets correct nazeggen, heeft volgens Goorhuis geen zin. ,,Dat past niet bij hoe jonge kinderen zich ontwikkelen. Al die ontwikkelingen gaan spelenderwijs en tegelijkertijd: ze lopen, ze spelen, ze praten, ze concentreren zich of ze concentreren zich niet, maar het is een totaalgebeuren. Dat hele gebeuren vindt plaats in de spelontwikkeling.” Goorhuis, die het in haar bijdragen voor de krant met enige regelmaat over die spelontwikkeling heeft gehad, is niet de eerste die er zo over denkt. ,,Dat heb ik met name van oude pedagogen als Johann Pestalozzi, Friedrich Fröbel en Maria Montessori. En van neuropsychologen als Aleksandr Luria en Jean Piaget. Die hadden allemaal


Wanneer je kleuters de letters van het alfabet wilt leren, kost je dat zo’n vijfhonderd uur. Terwijl kinderen in groep 3 dat leren in een uur of vijf!

dezelfde ideeën over hoe de ontwikkeling bij die jonge kinderen gaat. Die zijn niet gek!” Een aparte groep Sieneke Goorhuis vindt het merkwaardig dat er in het onderwijs tegenwoordig wél oog is voor het feit dat het puberbrein anders is dan dat van lagereschoolkinderen (,,neuropsycholoog Jelle Jolles maakt zich momenteel sterk voor de pubers”), maar dat er géén notie is van het feit dat kleuters ook wezenlijk anders zijn dan lagereschoolkinderen. Waarom jonge kinderen als een aparte groep gezien zouden moeten worden, heeft Sieneke Goorhuis - die van 2012 tot 2016 lector Early Childhood was aan NHL Stenden in Leeuwarden - meermaals geschreven in de stukken in het Friesch Dagblad, maar dat wil ze best nog één keer uitleggen. ,,In de eerste zes jaar, dus van 0-6 jaar, ontwikkelen zich de basisvoorwaarden, de kernwaarden om tot leren te komen. Allereerst leren kinderen taal. Dat kan één moedertaal zijn, maar ook een tweede taal. Een tweetalige opvoeding is in die fase geen enkel probleem. Als je met kinderen praat, liedjes zing, uitlegt, buiten loopt, gaat die taalontwikkeling helemaal vanzelf”, zegt ze. Het tweede dat kinderen leren zijn sociale vaardigheden. ,,In het allereerste levensjaar is het denken sensomotorisch: het is helemaal gestuurd door wat baby’s zien en voelen. Vanaf 12-13 maanden, wanneer ze zien dat er ook buiten hen om een wereld is, gaan ze zich in het denken richten op die omgeving: de periode van meedoen en zeker weten. ‘Zo doen wij dat.’ Hoe merken ouders dat? Je moet altijd hetzelfde ritueel volgen. Als je je kind naar bed brengt, moet je óf eerst een boekje lezen, tanden poetsen en de pyjama aandoen, óf net andersom. Als je daarvan afwijkt, wordt het kind boos, want ‘zo doen wij dat niet’. Daarna ont-

wikkelen ze daarin sociale vaardigheden. Ze leren: oma doet dat zo, papa doet dat zo, mama doet dat zo. Zo leren ze wat hoort en niet hoort in een bepaalde context.” Wanneer kinderen in de kleuterleeftijd komen, gaan ze nadenken en vragen stellen: waarom is dat eigenlijk zo? ,,Waarom mag ik bij opa en oma wel op de tafel staan en bij papa en mama niet? Waarom schijnt de zon eigenlijk? Ze gaan allerlei dingen bedenken; verklaringen zoeken: het magisch denken. Een kleuter kan dingen zeggen als: ‘Ik denk dat een engel in Engeland woont’ of ‘Als de zon in de zee zakt, krijgen de vissen het dan warm?’ Dat is nog helemaal gedacht vanuit hun eigen systeem. Voor hen is het hartstikke logisch, maar er zit wat ons volwassenen betreft geen logica in.” Een omslag En dan komt er opeens een omslag wanneer een kind 6 à 7 jaar oud is. ,,Dan gaat het magische denken over in het concreet operationele denken. Wat dat is? Dat je bijvoorbeeld snapt dat een letter vóór in een woord dezelfde letter is als in het midden van een woord of aan het eind van een woord. Dat weet een kleuter nog niet. Die zegt: ‘dat is mijn letter’ of ‘dat is papa’s letter’. En dat kan geen andere letter zijn. Daarom zijn kleuters nog niet aan letterkennis toe. Want ze kennen alleen de letter van papa, of de letter van zichzelf.” Het is zinloos om kinderen in groep 1 en 2 al letters te leren, aldus Sieneke Goorhuis. ,,Kleuters kunnen die letters op hun abstractieniveau nog niet begrijpen. Wanneer je kleuters de letters van het alfabet wilt leren, kost je dat zo’n vijfhonderd uur. Terwijl kinderen die in de concreet operationele fase zijn aanbeland, dat leren in een uur of vijf! Je kunt dus net zo goed wachten tot groep 3. Dan leren ze die letters zo!”

Pagina 18


Friesch Dagblad, 08 augustus 2020, pagina 18.

Vervolg van pagina 17 Ik kan de tijdgeest niet in mijn eentje omdraaien

Of je kind al is aanbeland in de concreet operationele fase kun je makkelijk testen. ,,Kijk”, zegt ze terwijl ze een kopje koffie pakt. ,,Als ik dit kopje leeggooi in een smaller, hoog glas, zodat het hoger uitkomt en ik vraag aan een kleuter: ‘Waar zit het meeste in?’, dan zegt die kleuter: ‘Die’.” Ze wijst naar het hoge glas. Een kleuter denkt: dat is hoger, dus dat is meer. ,,Een kind dat de stap naar de concreet operationele fase heeft gemaakt, zal zeggen: ‘Dat is toch precies hetzelfde? Dat heb je er net ingegooid!’ Maar die kleuter denkt dat het veranderd is; dat ik er meer van heb gemaakt.” Vraag je aan een kleuter welke auto het snelst is, dan zal hij de auto die het eerst aankomt aanwijzen, ongeacht de afstand die de auto heeft afgelegd. ,,Kleuters kunnen nog niet objectief nadenken over oorzaak en gevolg. Dat kan een kind van 6 à 7 jaar wel. Daarom is er een cesuur tussen groep 2 en groep 3. En dat wil men op de scholen op dit moment niet begrijpen.” Slimme juffen Het ging mis in 1985 toen de kleuterkweek werd opgeheven. ,,Dat had niet te maken met een veranderde visie op kinderen, maar men wilde kleuterleidsters de mogelijkheid geven om door te groeien in het onderwijs. Want het was toch sneu als je je leven lang kleuteronderwijs moest geven? Wat zou het toch mooi zijn als we één basisschool hadden. Dan konden slimme

juffen ook doorgroeien naar lesgeven aan oudere kinderen. Er kwam protest van de kleuterleidsters: de kleuters binnen de basisschool zullen in vergelijking met andere groepen altijd in de minderheid zijn. Zal dat niet ten koste gaan van het kleuteronderwijs? ‘Nee’, zei men, ‘die kleuters houden we erin.’ Maar het ging wel ten koste van de kleuters. De hele didactiek van de kleuterschool is verdwenen.” Toen er een paar jaar later achterstandsbeleid werd ingevoerd op scholen, ging het van kwaad tot erger. ,,Er werd gezegd: ‘We moeten ervoor zorgen dat er geen taalachterstanden meer zijn.’ Dus werd er een volledige didactiek over groep 1 tot en met 8 gegooid. De kleuterleiders protesteerden wederom, maar daar werd door de managers niet naar geluisterd.” De managers van scholen zijn ook geen kleuterleiders. ,,Dat zijn vaak onderwijskundigen of leerkrachten van de pabo en die hebben geen énkele notie van de pedagogiek van het jonge kind. Geen enkele.” Het is ook een aanvaring met een onderwijskundige geweest die aanleiding was voor Sieneke Goorhuis om te stoppen met lezingen geven. ,,Die onderwijskundige dacht vanuit didactische modellen in plaats vanuit de ontwikkeling van kinderen.” Samen met Bas Levering deed ze op dat moment nog het jaarlijkse congres Leve het jonge kind. ,,Daar kwamen elk jaar zo’n duizend mensen op af, veelal leerkrachten van

groep 1 en 2. Die kwamen helemaal opgeladen van zo’n congres vandaan, maar we zagen dat er in het veld niks veranderde. Want de leerkrachten die het anders wilden gaan doen, liepen binnen een jaar toch weer aan de leiband van het management. Toen heb ik aangegeven dat het congres van 2019 mijn laatste was.” En dat was ook een mooi moment om te gaan stoppen met de stukken in het Friesch Dagblad. ,,Na ruim veertien jaar heb ik ook alles wel gezegd wat ik wilde zeggen.” In een mal Ze ziet dat het huidige basisonderwijs eerder achterstandsvergrotend dan achterstandsverkleinend werkt. ,,Omdat ze de kinderen allemaal in een mal willen hebben. Op de pabo is het jonge kind alleen nog maar een kortdurende specialisatie. Dat is veel te kort om er echt wat van te begrijpen.” Maar ze heeft besloten zich er geen zorgen meer over te maken. ,,Nee, ik ben niet gefrustreerd. Ik kan het naast me neerleggen”, zegt ze berustend. ,,Ik kan de tijdgeest niet in mijn eentje omdraaien. Ik hoop maar gewoon dat er ooit weer iets ten goede verandert. Als team in het UMCG hebben we in elk geval veel kinderen op het goede spoor gekregen. That’s it. Dat is fijn.” Dat de overheid naar aanleiding van de congressen inmiddels de verplichte citotoetsen voor kleuters heeft afgeschaft, is ook mede haar verdienste. ,,Helaas is de vroeg-

Als team in het UMCG hebben we in elk geval veel kinderen op het goede spoor gekregen. That’s it. Dat is fijn

schoolse educatie inmiddels overgegaan van de overheid naar de gemeenten. Die steken daar heel veel geld in en willen toetsen of hun geld rendement oplevert - het zijn bestuurders, geen pedagogen - en helaas gaan veel scholen daar dus nog in mee. Wat ouders daartegen kunnen doen? Misschien zich verzamelen in een vereniging en samen bepleiten dat ze willen dat kleuters spelen. Misschien dat er dan iets verandert.” Ook kleuterleiders zouden zich meer kunnen organiseren en aandacht kunnen vragen voor het jonge kind. ,,Waar we met z’n allen voor moeten zorgen is dat kinderen aan het eind van groep 2 trots zijn op zichzelf. Dat ze zelfvertrouwen hebben en zeggen: kijk eens wat ik kan! Dan kunnen ze met zelfvertrouwen het leerproces van groep 3 ingaan.” Zelf zal ze daar vanaf vandaag niet meer voor op de barricaden staan. ,,Ik ben klaar.” De columns die prof. dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer schreef voor het Friesch Dagblad en andere bladen zijn door SWP in Amsterdam uitgegeven in vijf boekjes: Kleine pedagogiek voor grote mensen. De eerste zeven kinderjaren (2007), Alles op zijn tijd. Het jonge kind in pedagogisch perspectief (2011), Spelenderwijs. Ontwikkeling en opvoeding van het jonge kind (2012), Peuters en kleuters onder druk. De ziekmakende effecten van de toetscultuur (2014), Peuters en kleuters zijn geen leerlingen (2018)


Friesch Dagblad, 26 november 2020, pagina 8.

Historie Westerkerk ligt onder de straatstenen Ds. Teunard van der Linden schreef een boek over de Harlinger Westerkerk, die ruimte bood aan 1400 mensen en waar tot vier diensten per zondag werden gehouden. „Het was een havenkerk voor de armen en de vluchtelingen, de cholera heerste hier en er liep ongedierte rond.” Interview

Jan Auke Brink

M

et weidse gebaren beweegt ds. Teunard van der Linden over de keermuur in Harlingen. Hij vertelt over de geschiedenis van het gebied. Achter hem liggen het Dok en de Waddenzee, voor hem de witte vuurtoren en een gebouw dat herinnert aan de rijke zeevaarthistorie: op vervaagde jugenstil-tegels staan de Britse plaatsen Hull, Londen en Leith genoemd, waar Harlingen vaste veerverbindingen mee had. „Harlingen ligt met de kont naar Fryslân, Harlingers zien hun stad meer als voorstad van Londen”, weet Van der Linden. Hij is nu bijna drie jaar predikant van de Protestantse Gemeente te Harlingen – Midlum. „Toen ik hiernaartoe ging zeiden vrienden uit het Westen: wat moet je daar nou? Harlingen, daar kom je terecht als je de boot hebt gemist. Maar het is een bijzondere stad met een rijke geschiedenis.”

Tachtigjarige Oorlog Het is een mooie dag die uitnodigt een frisse neus te halen. Velen passeren hem op het wandel- en fietspad op de keermuur. „Mooi boek, dominee!”, roept een fietser in het voorbijgaan. Van der Linden neemt het compliment lachend in ontvangst. „Ik ken hem wel van gezicht, maar ik weet niet wie het is. Hij zit in ieder geval niet bij ons in de kerk. Dat is het leuke aan dit boek: ik bereik er veel mensen mee.” Van der Linden deed de afgelopen twee jaar onderzoek naar de Westerkerk, die van de zeventiende tot en met de negentiende eeuw hier in het havengebied stond. Het resulteerde in het boek Een rondje om de Wester, dat hij vanavond presenteert in de Grote Kerk van Harlingen, een gebeurtenis die ook via YouTube te volgen zal zijn. De ontstaansgeschiedenis van de inmiddels verdwenen Westerkerk is nauw verbonden met de reformatie en de Tachtigjarige Oorlog (15681648). Al aan het einde van de middeleeuwen werd op de westelijke landtong bij de Harlinger haven een blokhuis gebouwd; een militair

gebouw dat vanaf de zee te bevoorraden was. Halverwege de zestiende eeuw werd tegen de wal een woonhuis voor de drost gebouwd: het Blauwhuis. Van daaruit heersten de katholieke Habsburgers over de omliggende land- en zeegebieden. „Het Blauwhuis was het grootste gebouw van Harlingen, met een vierkante wachttoren die boven de stadswallen uittorende ertegenaan gebouwd. Onder die toren waren cellen. Op dit terrein klonk wapengekletter, in het Blauwhuis werden plannen gesmeed en tegenstanders verhoord en naar de kerkers gestuurd.” Harlingen ging in 1580 mee in de Opstand tegen Spanje. „Willem van Oranje is hier nog geweest: hij heeft in het Blauwhuis overnacht en hij heeft vanuit hier het edict uitgestuurd waarmee de gereformeerde religie landelijk de enig toegestane religie werd. De gereformeerde kerk en de staat raakten verweven, aanhangers van andere geloven werden achtergesteld. Op meerdere plekken in Harlingen ontstonden katholieke en doopsgezinde schuilkerken.” Het blokhuis werd grotendeels ontmanteld; in een oude wapenschuur werd een weeshuis gevestigd. Later volgden een armenhuis, een begraafplaats en de kerk. „Dat eiland vol geweld werd een eiland van barmhartigheid. Dat vind ik heel mooi. Alle nieuwe gebouwen waren ook met elkaar verbonden, alsof ze elkaar vasthielden. De Westerkerk kreeg een plekje in het leegstaande Blauwhuis. De binnenmuren werden weggehakt, zodat er een ruime kerkzaal ontstond.” Ongedierte op straat Van der Linden probeert zich voor te stellen hoe het was: „Het moet gestonken hebben. Hier woonden de arme mensen en werkten de havenarbeiders. Er moet veel ongedierte over straat gelopen hebben. En er woekerden ziektes, zoals cholera en tyfus.” Een onlogische plek voor een protestants kerkgebouw, zo vlak na de glorieuze overwinning op Spanje? Misschien, maar de keuze is ook te begrijpen: het was relatief goedkoop om het leegstaande Blauwhuis een religieuze functie te geven. Daarbij was de Westerkerk niet bestemd voor de gegoede burgerij: „Het was een kerk voor de armen,

Boven: Teunard van der Linden op de keermuur, voor de plek waar de Westerkerk heeft gestaan. Onder: de Westerkerk vlak voor de sloop. In het midden het oude kerkdeel, dat in het Blauwhuis is gebouwd, rechts de uitbreiding. Linksachter restaurant 't Havenmantsje. Foto’s: Catrinus van der Veen en collectie Hannemahuis

een havenkerk, een arbeiderskerk en een vluchtelingenkerk. Het aantal protestanten in Harlingen groeide snel; Harlingen werd voor velen een veilig toevluchtsoord, vergelijkbaar met Emden in Duitsland.” De rijkere Harlinger bezocht op zondag de middeleeuwse Michaëlskerk, op de terp van Almenum. „De oppervlakte van die kerk was al verdubbeld, maar dat was nog niet voldoende om aan alle protestanten plaats te bieden. Daarom werd in 1650 de Westerkerk gebouwd. Maar dat was ook nog niet genoeg: al in 1669 werd besloten de kerk uit te breiden tot 1400 zitplaatsen. Er kwamen aan het einde van de zeventiende eeuw ook veel Franstalige protestanten naar Harlingen, waardoor iedere zondag vier vieringen in de kerk werden gehouden, om en om in het Frans en in het Nederlands. Het moet een grote drukte zijn geweest.” Kansel op de kruising Van die historie is weinig meer te zien. De huidige keermuur ligt op dezelfde plek als de vijftiende-eeuwse beschermwallen. Maar verder is alles anders. Van der Linden wijst naar beneden, naar waar de Willemskade en de Dokstraat elkaar kruisen. „Midden op die kruising moet volgens mijn berekeningen de kansel hebben gestaan.” Een stukje verderop zijn in 2017 nieuwe woningen gebouwd. „Een lobby vanuit historische kringen

Al snel ging het verhaal rond dat er nog botresten te zien waren, van de martelaren van Harlingen

heeft serieus geprobeerd dit gebied als erfgoed te markeren, tot aan de Raad van State. Onder de grond liggen nog de gangen van het blokhuis. Uiteindelijk heeft de gemeente echter besloten huizen te bouwen; dat levert meer op. Maar de huiseigenaren hebben een papier moeten tekenen waarin staat dat ze niet meer dan een meter diep mogen graven, op straffe van een boete van een paar ton. Want er zit nog van alles aan historie in de grond.” Dat bleek onder meer bij de sloop van de Westerkerk, aan het einde van de negentiende eeuw. De kerk was te vervallen om nog op te knappen, en daarbij waren de tijden veranderd: de Nederlandse Hervormde Kerk had geen behoefte meer aan een tweede ‘preekschuur’. De oude vierkante toren was toen al eeuwen geleden ingestort, maar bij de afbraak van de kerk

kwamen de kerkers die onder de toren hadden gelegen weer tevoorschijn. „De sloopwerkzaamheden werden een paar weken stilgelegd, zodat de Harlingers tegen betaling konden komen kijken naar de cellen. De ringen zaten nog aan de muur, de tralies waren nog aanwezig, en al snel ging het verhaal rond dat er nog botresten te zien waren. Ook de predikanten waren er als de kippen bij, want in die ruimtes hadden in de zestiende eeuw ‘de martelaren van Harlingen’ gevangen gezeten; in 1567 opgepakte en omgebrachte geuzen die in de preek bij de opening van de Westerkerk nog ‘onze voorzaten in het verdedigen van de leer en ’s lands vrijheid’ werden genoemd.” De boekpresentatie is vanavond om acht uur te volgen via het YouTube-account van de Grote Kerk Harlingen. Een rondje om de Wester. Het verEen rondje om de Wester haal van de Harlinger Westerkerk 1650-1898. Teunard van der Linden. 12,50 euro Het boek is verkrijgbaar bij fa. De Groot, Kleine Voorstraat 72, Harlingen of per post bij de Vereniging Oud-Harlingen: f.attema@home.nl Dr. T.G. van der Linden

Het verhaal van de Harlinger Westerkerk 1650 -1898


Friesch Dagblad, 11 december 2020, pagina 34.

Nynke Laverman gaat fluisterend de confrontatie aan Stukje voor stukje, elke maand een nieuw nummer, komt haar nieuwe album Plant uit. Een ‘noodgreep’ vanwege Covid-19, maar één die goed uitpakt voor Nynke Laverman (40). De slow album release geeft haar de ruimte voor verdieping van de onderwerpen die haar zo na aan het hart liggen: wie wij zijn als mens en hoe we omgaan met de aarde. Bij elk nummer maakt ze een podcast.

Rianne Kramer

Z

Marchje Andringa

e had het zich zo voorgenomen: niet weer een programma en album waarin onze destructieve relatie met de natuur zou doorklinken. Briefjes waarop ze ‘vreugde van het leven’ had geschreven, slingerden door haar huis om haar aan deze belofte te herinneren. ,,It is ommers in heftich tema dat negative emoasjes, machteleazens en frustraasjes opsmyt.” Het roer moest na Wachter, haar laatste album uit 2016, dus maar eens om. In 2019 nam ze een sabbatical. Na het drukke LF2018jaar hadden Nynke Laverman en haar man Sytze Pruiksma behoefte aan een onderbreking – aan bezinning en reflectie op hun artistieke en persoonlijke leven. Zo zou er vanzelf iets nieuws ontstaan, was de gedachte. ,,Net dus”, lacht ze, zittend aan de eettafel van haar woning in Weidum. Opnieuw kwam ze uit op de mens die met zijn hang naar welvaart de aarde uitput. ,,Se sizze dat dêr’tst dy it meast lilk of drok

om makkest, dêr ek dyn leafde sit.” Ze kan, kortom, niet om dit thema heen. Een inzicht dat ze verwierf op een plek nota bene waar ze het onderwerp dacht te kunnen ontvluchten: Wadi Rum in Jordanië. Daar toog ze begin vorig jaar naartoe om los te komen van haar eigen jachtige, westerse wereld. Met een gids en een kameel maakte ze een trektocht door de uitgestrekte woestijnvlakten, waarbij ze ’s nachts in de beschutting van een kloof sliepen. Kwam ze overdag geen mens tegen, ’s avonds werd ze geconfronteerd met het rondslingerende afval in deze kloven, voornamelijk plastic. ,,Der is gjin plak op ierde dêr’t wy as minske nét ús spoaren neilitte. Wy kinne der net foar fuortrinne.” Bevragen En dus stort ze zich met haar nieuwe album Plant – een mix van Engels- en Friestalige nummers – op vragen als: waarom zijn we zo ver verwijderd geraakt van al het andere leven, waarom zijn we zo bezig met groei,

Wy fine it hiel gewoan om yn dizze tiid in beam yn ’e hûs te setten. Mar hoe gewoan is dat eins?

met almaar meer? En zijn we in staat om uit deze manier van denken te breken? Vragen die ook aan bod kwamen op Wachter, maar die ze nu op een andere manier aanvliegt. Meer de confrontatie opzoekend. ,,Ik wol mysels mear útsprekke, om’t de problematyk sa urgint is. Dêrom sjoch ik mei dit album yn de spegel en befreegje ússels as minske: wêrom libje wy it libben eins sa’t wy dat libje en is dat goed sa?”

Bovendien maakt ze bij elk lied een podcast, waarbij ze met een wetenschapper, expert of artiest in gesprek gaat over de thematiek van dat nummer. Het oorspronkelijke plan was om dat bij enkele nummers te doen, maar de coronacrisis – en daarmee uitstel van de bijbehorende tour – bood haar de tijd om er bij alle één te maken. Na een aflevering met natuurfilosoof Matthijs Schouten (bij het nummer Tree Tree) vorige maand en kunsthistorica en schrijfster Eva Rovers (Cassandra) later deze maand, volgen nog podcasts met onder anderen cabaretier Jochem Myjer (Sabearelân) en astronaut André Kuipers (Gravity Rules). Met de eerste twee nummers die zijn verschenen, Your Ancestor en Tree Tree, wordt meteen de confronterende toon gezet. Laverman speelt daarbij met perspectief. ,,As wy it oer foarâlden hawwe, dan tinke wy faak net oan ússels. Mar wy binne ek foarâlden. Wat wolle wy ús bern meijaan en wat sil de generaasje nei ús oer ús sizze?” Bij Tree Tree verplaatst Laverman zich in de positie

van de boom; hoe zou die het vinden om pal naast de snelweg te staan of om, in de kracht van zijn leven, omgezaagd te worden? Het nummer is niet voor niets net uitgekomen, een tijd dat we massaal kerstbomen in onze woonkamers plaatsen. ,,Wy fine it hiel gewoan dat wy mei tûzenen tagelyk in beam omkapje litte, dy yn ‘e hús te setten en in pear wike letter wer fuort te smiten. Mar hoe gewoan is dat eins? En ast dy ris werklik yn in beam besikest te ferpleatsen, makkest dan noch deselde kar?” Mongolië In de podcast van Tree Tree schetst natuurfilosoof Matthijs Schouten hoe wij door invloedrijke zienswijzen van onder anderen Aristoteles, in 2500 jaar tijd ver van de natuur verwijderd zijn geraakt. Wij zijn in het Westen de mens bovenaan de levensketen gaan plaatsen, geïsoleerd en superieur. Met alle gevolgen van dien. De reis die Laverman in 2007 naar Mongolië maakte, opende haar de ogen. ,,Wy meitsje


hjir in ûnderskied tusken minske en natuer. Nuver eins. Dêr sjochst dat net.” Sterker, als je er een steen wilt verplaatsen reageren mensen verschrikt omdat een steen hierdoor drie maanden van slag is. Hier doen we lacherig over zo’n zienswijze, maar Laverman denkt dat we er veel van kunnen leren. ,,De lykweardigens dy’t Mongoliërs hantearje. Minsken, bisten en natuer binne in ienheid en ôfhinklik fan inoar. De minske stiet net boppe de stien, sizze sy.” Op 18 december komt het derde nummer Cassandra uit, naar de Griekse mythologische Cassandra die de ondergang van Troje voorspelde zonder dat iemand haar geloofde. ,,Hawwe der yn ‘e skiednis net in protte Cassandras west dy’t ús warskôge hawwe? Wat is dat mechanisme yn ús dat wy net nei harren lústerje?” Eva Rovers verwoordt het in de podcast als volgt: de klimaatwetenschap is een moderne Cassandra en onze welvaart is ons Paard van Troje. Die hebben we vol trots verwelkomd, niet wetend

wat de keerzijde ervan was. Nu we die wel zien, is het lastig om bestaande patronen te doorbreken. ,,Us woartels sitte yn beton getten, brek dêr mar ris út.” Laverman zette met haar man Sytze en hun twee zoontjes kleine stappen. Ze eten sinds een jaar uitsluitend biologisch en geen vlees, doen verpakkingsvrij boodschappen, kopen minder en kopen méér tweedehands, Lavermans auto ging de deur uit en hun geldzaken zijn bij een andere bank ondergebracht. ,,Wy binne mear nei ús wearden libjen gong. It is mar hiel lyts en neat yn fergeliking mei wat der op wrâldnivo geande is, mar ik tink dat dy lytse stapkes nedich binne om ta in bettere ferzje fan josels te kommen. En dy kant moatte wy op. Der is in protte tiid nedich om in kultueromslach foar inoar te krijen, in oar wrâldbyld te kreëarjen.” Fluisterzacht De grootse thema’s worden klein op het album Plant verwoord. Klein in de zin van intiem en fluisterzacht

Hoe minder ik doch, hoe mear ik fertel. Yn de stilte fan Plant fynt miskien wol de werklike aksje plak

met de piano, voorzien van viltpedaal, als basisinstrument. Prettig vindt Laverman, als tegenhanger van een maatschappij waarin geschreeuw domineert. ,,Ik haw tegearre mei Sytze hiel bewust de stilte opsocht.” Wat kun je weglaten? Kun je het nog eens zingen, maar dan zachter? Die vragen stelde haar echtgenoot keer op keer. ,,Moai, want ik sjoch no: wat minder oft ik doch, wat mear ik fertel.

Yn de stilte fan Plant fynt miskien wol de werklike aksje plak.” Doordat Laverman zich meer wilde uitspreken, kwam ze verrassend genoeg deels bij de Engelse taal uit. ,,Ik bin sljocht op de Fryske taal en dy is prachtich foar poëtyske, mear abstrakte wurden, mar mei it Ingelsk slagje ik der better in bepaalde direktheid te finen dy passet by dit album.” September volgend jaar verschijnt het laatste nummer van Plant. Op 15 oktober gaat vervolgens de bijbehorende uitgestelde tournee in première. Dan volgt voor Laverman het spannendste onderdeel: het twaalfde nummer van Plant, gebaseerd op improvisatie. ,,Ik haw altyd in protte respekt foar artysten dy’t op it poadium steane te ymprovisearjen. As ik dat ek ris koe, tocht ik dan.” Nu is ze zelf zover. Met de improvisatie hoopt ze een muzikaal antwoord te vertolken op de wereldcrisis. ,,In oplossing haw ik fansels net.” Maar, zegt Laverman, misschien zit die in de erkenning van

het feit dát we het niet weten. ,,Wy meie op de stop-knop drukke en talitte dat wy it efkes net witte. Reflektearje en sjoch yn de spegel. En hâld fertrouwen. Dy gefoelens – ek fan hoop en de leafde fan de minske – ferwurdzje wy yn dit nûmer.” Een improvisatie dus, die bij elke uitvoering anders verloopt en waarbij ze geen woorden uitspreekt, maar klanken. ,,Tige spannend, mar ik gean dizze útdaging oan.” Met de afronding van de voorstelling zijn Pruiksma en Laverman nu druk. Plant begint uitbundig met een labyrinth aan projecties gemaakt door videokunstenaar Douwe Dijkstra. Imposante beelden waarin danseres Dunja Jocic een voorname rol heeft. ,,It begjint oerweldigjend, mar yn de rin fan de foarstelling wurde dy projeksjes hieltyd minder.” Totdat Laverman en Pruiksma nog alleen op het podium zitten – in stilte. Symbolisch voor de snelle, westerse wereld die we misschien wel achter ons moeten zien te laten. www.nynkelaverman.nl


Friesch Dagblad, 29 augustus 2020, pagina 12.

Zeven weken leven tussen hoop en vrees in Liberia Zijn verhaal klinkt als een bloedstollend filmscenario. Maar dat Boudewijn Boekema (69) in de zomer van 1990 zeven weken werd gegijzeld door Liberiaanse rebellen, gedwongen werd hen te helpen in hun strijd tegen de regering en door puur toeval werd bevrijd is geen fictie, maar keiharde realiteit. Dertig jaar later blikt de ex-visser uit Bolsward terug op een hachelijk avontuur, dat hem liet zien hoe een burgeroorlog een land én mensenlevens kan verscheuren. Mark Vallinga

H

Simon Bleeker

et is niet zomaar een foto, maar de enige die hij in de haast mee heeft kunnen smokkelen van de Treesie. Zongebruind door de Liberiaanse zon poseren Boudewijn Boekema en Jan Gerard Kuijper met twee van hun bemanningsleden op het dek van de visserskotter. Een paar maanden later zijn de zo sterk ogende Ghanese hulpkok en assistent-machinist vermoord en moeten kapitein Kuijper en machinist Boekema vrezen voor hun leven. De beide mannen hebben dan nog geen idee van wat hun allemaal te wachten staat. Tien weken eerder. In een café in Bolsward ontmoet Boekema een oude maat. Het is Jan Gerard Kuijper en ze raken aan de praat. ,,Ik wist wel dat hij voer en ook dat hij kapitein was op een vissersschip, maar niet dat hij al een tijdje in Afrika zat om daar voor een Engelse maatschappij op garnalen te vissen. Jan vroeg of ik misschien verstand had van dieselmotoren, want hij was op zoek naar een nieuwe machinist. Die van hem wilde naar huis en als ik het zag zitten mocht ik wel mee. Ik moest alleen wel snel beslissen, want Kuijper vloog vier dagen later naar Liberia.” Boekema moet bepalen of hij zijn baan als lasser bij de hoogovens in IJmuiden opgeeft en zijn vriendin alleen achter zal laten in Bolsward. ,,Ik heb haar gevraagd wat ik moest doen, omdat ik sowieso drie maanden van huis zou zijn. Zij zei toen: als je het wilt, dan moet je het doen. Een dag later ben ik naar Leeuwarden gegaan voor inentingen. Dat kostte 150 gulden en toen moest ik ook nog naar Rotterdam om een werkvergunning te regelen.” Op donderdagochtend 18 april 1990 stappen Kuijpers en Boekema in het vliegtuig voor een reis van twaalf uur naar Liberia. Een land aan de westkust van Afrika, dat werd gesticht door uit de Verenigde Staten teruggekeerde slaven en waar Samuel Doe de absolute macht had na een staatsgreep in 1980. Een van zijn eerste acties als leider van Liberia

was om de grondwet buiten werking te stellen. Onder het bewind van Doe stortte de economie van het land ineen en nam het geweld tussen bevolkingsgroepen toe. Liberia verviel in chaos. Corruptie in uniform Eenmaal in de hoofdstad Monrovia merkt Boekema daar nog weinig van. Wel begrijpt hij meteen dat sommige dingen anders werken dan in Nederland. Zoals op het vliegveld van Monrovia, waar zich een flinke rij voor de douane vormt. ,,Jan zei dat ik even veertig dollar onder mijn koffer moest leggen, want dan zouden we snel buiten staan. Dus die vent van de douane pakt mijn koffer, stopt het geld in zijn achterzak en ja hoor: we mochten direct doorlopen. Alles wat daar in uniform rondliep, was zo corrupt als de pest.” Daarna zet het duo koers naar de haven van Monrovia, waar Boekema voor het eerst zijn nieuwe werkplek ziet liggen: de viskotter Treesie. Een speciaal voor varen in de tropen geschikt gemaakt schip met airconditioning aan boord. Maar voordat de Treesie het ruime sop kiest, is er eerst nog tijd voor een beetje ontspanning. ,,We hebben onze koffers uitgepakt en zijn daarna weer aan wal gegaan om te stappen. Het was zelfs ’s nachts nog 37 graden en na die lange vliegreis had ik wel zin in een koud biertje.” Laat maken Kuijper en Boekema het niet, want de volgende ochtend zal het visavontuur in Liberia toch echt beginnen. Doel is om het scheepsruim in vijf dagen vol te krijgen met garnalen. En dan niet de kleintjes zoals die in Nederland te vinden zijn, maar gamba’s van minimaal achttien centimeter. ,,Die werden toen voor 45 dollar per kilo verkocht en we vingen negen ton garnalen per week. Dat leverde heel wat geld op. Mij ook. Naast 15.000 dollar salaris per maand zou ik ook nog een percentage van de vangstopbrengst krijgen. Ik wilde net zo lang doorgaan totdat ik genoeg geld had. En het was ook niet zo dat ik het hele jaar van huis zou zijn: na elke drie maanden vissen kreeg ik een

Vanaf de brug van het schip ziet kapitein Kuijper opeens in de verte twee speedbootjes naderen. Hij pakt zijn verrekijker en beseft meteen welk gevaar er dreigt

maand vrijaf. Alles was perfect geregeld. In het weekend verbleven we in een hotel, de mensen waren heel vriendelijk en ik had het goed naar mijn zin. Tot die ene dag.” Twee speedbootjes in de verte 22 juni 1990. De Treesie vaart langs de kust tussen Monrovia en havenstad Bigana. De netten hangen in het water. Vanaf de brug van het schip ziet kapitein Kuijper opeens in de verte twee speedbootjes naderen. Hij pakt zijn verrekijker en beseft meteen welk gevaar er dreigt. De mannen in de aansnellende boten zijn zwaarbewapend met raketwerpers en AK-47’s. Kuijper geeft direct opdracht om de netten binnen te halen. In de haast breekt er een kabel en zakt een van de netten terug in de golven. ,,Die netten waren peperduur. Ze waren speciaal gemaakt in Griekenland en kostten rond de dertigduizend euro per stuk. Die snijd je dus niet even snel door. Maar door die kapotte kabel bleven we rondjes varen. Zo konden die lui bij ons schip komen. Toen ze dichtbij genoeg waren, begonnen ze meteen te schieten op de brug. Daarna kwamen ze aan boord, hebben ze het hele schip doorzocht en moesten we onze paspoorten inleveren. Tussendoor hoorden we ze nog een paar keer schieten.” Kuijper krijgt opdracht om met

het schip naar de haven van Bigana te varen. Daar is het hoofdkwartier van de rebellen gevestigd. Kuijper, Boekema en de achtkoppige bemanning worden gevangengezet in een ondergrondse ruimte. Drie dagen en nachten wachten ze onder erbarmelijke omstandigheden in onzekerheid af wat er zal gebeuren. ,,Er was geen wc en we kregen geen eten. De cipier gaf ons af en toe wat water. Met alle muskieten die ons beten, was het er echt verschrikkelijk.” De ondergrondse gevangenis is niet het enige dat Kuijper en Boekema moeten doorstaan. De rebellen twijfelen aan hun verhaal en denken in eerste instantie dat zij spioneren voor Israël. ,,Hoe ze daar nou bij kwamen weet ik ook niet, maar we werden flink onder druk gezet om dingen te vertellen. Ik ben geslagen, geschopt en er werd met een giftige tak op mijn enkels geramd. Na een tijdje lag mijn been helemaal open. Die wonden gingen ook niet meer dicht. Daar heb ik nog jaren veel last van gehad.” Na drie dagen ontberingen wordt de bemanning van de Treesie weer bovengronds gehaald. Dan beseffen Kuijper en Boekema wat de rebellen met hen van plan zijn. ,,We moesten aan boord van ons schip om alle visspullen weg te halen. Ik moest daarna twee mitrailleurs op de reling lassen, de dieselmotor opvoeren en op het dek een kanon vastzetten. Daar had ik het materiaal helemaal niet voor, dus ik hoopte maar dat het stevig genoeg zou zijn als ze ermee gingen vuren.” Van viskotter tot kanonneerboot De Treesie wordt snel omgebouwd van visserskotter naar kanonneerboot. Vanwege hun kennis van het schip zijn Kuijper en Boekema van grote waarde voor de rebellen. Zij moeten ervoor zorgen dat de Treesie in goede conditie blijft en op de juiste bestemmingen aanbelandt. De Nederlanders hebben geen keus: het is meedoen of de kogel. Dat wordt wel duidelijk gemaakt tijdens een autorit dwars door een oerwouden ergens in het achterland van Liberia.


Onze bemanning werd zo neergemaaid. Je kijkt ernaar en je kunt helemaal niets doen

xxxxx Xxxxxxx

Wat daar gebeurt vergeet Boekema nooit meer. ,,We reden met twee jeeps door de bushbush. Ik zat met Jan achter in de tweede truck. Ergens in een bocht stopten we en moest onze bemanning plotseling uitstappen. Wij hadden geen idee wat ze plan waren. Daarna werden die jongens het oerwoud ingejaagd en even later openden de rebellen het vuur. Onze bemanning werd zo neergemaaid. Je kijkt ernaar en je kunt helemaal niets doen. Die jongens waren gewone vissers uit Ghana en wilden niet vechten. Daarom waren ze de rebellen alleen maar tot last.” Voor Kuijper en Boekema zit er niets anders op dan te gehoorzamen aan de bevelen. De Treesie wordt hun onderkomen en ze worden permanent bewaakt door vijf rebellen. Hun eerste missie is een vaartocht naar Monrovia. Vanaf zee willen de rebellen de gebouwen van de regering bombarderen. ,,Die eerste keer was ongelofelijk. In dat kanon gingen granaten van een halve meter en ze bleven maar schieten. Vanaf de radar konden ze precies zien waar de gebouwen stonden. Wij liepen zelf geen gevaar, want we waren buiten bereik van de wapens van het regeringsleger. Die konden ons nooit raken.” Het grootste gevaar vormen de rebellen zelf. Voordat zij op pad gaan, brengen ze een bezoekje aan de medicijnman. Die trakteert op een goedje dat hen onberekenbaar en vooral roekeloos maakt. ,,Wij moesten dat in het begin ook drinken. Het was een glaasje met daarin vergiftigde takken, die moest je er voor het drinken uithalen. Het smaakte naar jonge jenever, maar het was heel wat sterker. Ik werd helemaal high van dat rare spul. Het was net alsof ik een meter boven de grond liep. Ik heb het daarna niet meer gebruikt.” Bijgeloof De rebellen geloven dat ze onkwetsbaar zijn door de drug. ,,Zij dachten dat de kogels met een bocht om hen heen zouden gaan. Nou, dat was niet zo. Later gingen ze van boord om te

vechten in Monrovia en kwamen ze zwaargewond terug naar het schip. Dat was verschrikkelijk.” Boekema herinnert zich nog een ander voorval. ,,Er vloog een helikopter van het Amerikaanse leger boven ons. Een van die rebellen werd doodzenuwachtig en zei ’m uit de lucht te gaan schieten. Gelukkig kon ik hem ompraten.” Want de Amerikaanse marine is manmachtig aanwezig voor de kust van Liberia. Hun taak is enkel en alleen om een oogje in het zeil te houden. Voor ingrijpen in de burgeroorlog hebben zij geen mandaat. En dus kan de Treesie iedere keer ongestoord langs de Amerikanen varen om Monrovia te bombarderen. Ook als de rebellen besluiten om een Spaans koopvaardijschip te kapen, grijpen ze niet in. ,,Er werd één granaat afgevuurd en de kapitein gooide meteen het anker uit. Dat schip ging ook mee naar Bigana.” Het ruim van het Spaanse vrachtschip zit vol rijst en andere etenswaren, die in opdracht van president Doe naar Monrovia gebracht moeten worden. ,,Maar in de gebieden die door de rebellen waren overgenomen was bijna geen eten meer. In Bigana zagen we wel eens jongetjes die visjes hadden gevangen. Daar maakten ze soep van, maar meer was er niet. Nadat we het Spaanse schip hadden gekaapt, kwam de grote baas bij ons. Hij vroeg of we iets nodig hadden. Ja: rijst, drank en eigenlijk ook sigaretten. Hij beloofde daar voor te gaan zorgen.” Die grote baas is Charles Taylor, de leider van de Liberiaanse opstandelingen. Hij had in de jaren zeventig een academische graad in de Verenigde Staten gehaald, maar eenmaal terug in zijn vaderland ontpopte hij zich tot de grootste tegenstander van president Doe. ,,Hij was tegen ons heel netjes en vriendelijk. En hoewel we het niet hadden verwacht, kwam hij diezelfde dag nog aan boord met rijst, whisky en sigaretten. Taylor behandelde ons goed en de andere rebellen ook wel. Als we maar deden wat zij van ons wilden.” Vervolg op pagina 15


Friesch Dagblad, 29 augustus 2020, pagina 14.

Vervolg van pagina 13 De wanhoop neemt bezit van Kuijper en Boekema

De weken daarop blijft de Treesie op en neer varen om Monrovia te bombarderen en om gewonde rebellen te vervoeren. Tijdens een van die tochten waagt kapitein Kuijper de gok. Hij wil zijn gezin in Bolsward bellen en hun op de hoogte te brengen van de situatie. Dat lukt. ,,Jan vertelde dat we gegijzeld werden en dat zijn vrouw het verhaal naar buiten moest brengen. Aan de regering en ook de media. Later hoorde ik dat het nieuws de voorpagina’s van meerdere landelijke kranten haalde.” Dat brengt een terugkeer naar Nederland alleen geen centimeter dichterbij. Terwijl de burgeroorlog in Liberia heviger wordt, neemt de wanhoop bezit van Kuijper en Boekema. Gaat dit hachelijke avontuur goed aflopen? Dan voelt Boekema op een maandagochtend ineens iets tegen de boeg van de Treesie bonken. Nieuwsgierig stapt hij het dek op. Hij gelooft zijn ogen niet: pal naast de Treesie ligt een schip van de Amerikaanse marine. ,,Ik maakte direct Jan direct wakker en zei dat-ie als de bliksem zijn koffer moest pakken. We moesten hoe dan ook op het schip van de Amerikanen zien te komen en er daarna niet meer af gaan. Die rebellen waren doodsbang voor die mariniers. Ze stonden met de handen omhoog en hadden hun geweer al

op de grond gelegd. Wij mochten alleen niet van boord. Daar moest Taylor eerst toestemming voor geven. Na tweeënhalf uur onderhandelen in de stromende regen mochten we eindelijk het Amerikaanse schip op. We waren gered.” Wegwezen! De rebellenleider vraagt Boekema nog wel om de Treesie vaarklaar te maken, zodat de rebellen door kunnen gaan met hun missies. ,,Maar er zat bijna geen diesel meer in de tank. Daar zouden ze de haven nog niet mee uit zijn gekomen. Dat vertelde ik alleen niet. Ze moesten het maar uitzoeken verder. Voor mij telde maar één ding: wegwezen, ook al had ik bijna geen kleren aan en mochten we onze paspoorten niet meenemen. Ik was zo opgelucht toen we daarna naar het Amerikaanse vliegdekschip werden gebracht.” Aan boord van de USS Saipan bezoekt Boekema eerst de scheepsarts. ,,Ik had een enorme knie. Een schroefworm had mij te pakken gehad en daardoor was mijn been ontstoken. De larven van die parasiet eten zich door het weefsel heen. Als je niet op tijd wordt geholpen, overleef je het niet. Ik was in Bigana al een paar keer naar de medicijnman geweest en daar had ik voor negentig dollar pillen gekocht, maar dat hielp weinig. Van de Amerikaan-

se arts kreeg ik een spuit en flink wat antibiotica.” Vanaf de Saipan brengt een helikopter Boekema en Kuijper naar Freetown, de hoofdstad van buurland Sierra Leone. Hun Engelse werkgever regelt een hotel en gunt hun wat tijd om even op adem te komen van de zeven voorgaande weken. ,,Intussen regelden zij dat we met een vliegtuig terug naar Nederland konden. Daar zaten meer mensen in die waren gegijzeld in Liberia. Eenmaal aangekomen op Schiphol kwam ik Nederland zonder mijn paspoort niet in. Ik zei tegen die kerel dat ik wel wist waar mijn paspoort was, maar dat ik die niet even op ging halen. Dan zouden ze mij hartstikke dood schieten.” Terwijl de families van Kuijper en Boekema even verderop staan te wachten, wordt er in allerijl met het gemeentehuis in Bolsward gebeld en zo wordt er een paspoort voor één dag geregeld. Na vier maanden zien beide mannen eindelijk weer hun opgeluchte familieleden terug. Terug in Bolsward is Boekema uitgeput. ,,Ik was blij weer thuis te zijn, maar helemaal kapot. Ik moest enorm wennen.” Nog amper bijgekomen van de verschrikkingen in Liberia, gaat in het appartement van Boekema een paar weken later de bel. Iemand van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. ,,Die man zei dat ik mijn woorden

Boudewijn Boekema (rechts) en Jan Gerard Kuijper met twee van hun bemanningsleden op het dek van de Treesie aan het begin van hun avontuur.

moest rectificeren. Ik had namelijk in de krant gezegd dat de Nederlandse regering niets voor ons heeft gedaan en dat zij ons zelfs als huurlingen beschouwden. Maar hij beweerde dat er constant contact is geweest. Als ik mijn woorden niet terug zou nemen, zou ik dat wel merken.” Boekema is er dertig jaar later nog altijd boos over. Volgens hem heeft de Nederlandse overheid Kuijper en hem laten stikken. ,,De ambassade in Liberia was al maanden van tevoren gesloten en als zij zeggen dat ze contact hebben gehad met de rebellen, is mijn vraag: met wie dan? Niet met Taylor in ieder geval en die ging erover. Het is uiteindelijk stom toeval geweest dat we werden bevrijd door de Amerikanen en het hebben overleefd. Ik ben het Amerikaanse leger eeuwig dankbaar, maar Nederland heeft ons in de steek gelaten.” Nooit meer stemmen Boekema heeft nooit meer gestemd. Zijn vertrouwen in de overheid is weg. In het begin deelt hij zijn frustraties nog met Kuijper, maar het contact verwatert. ,,Ik heb geen idee hoe het met hem is. Hij is op een gegeven moment naar Amsterdam verhuisd. Ik heb later nog eens iets gehoord over dat hij zou vissen voor de kust van Ierland, maar zeker weet ik dat niet. Ik ben in ieder geval weer

gaan lassen en later in Joure terechtgekomen.” Boekema blijft het nieuws over Liberia volgen. Nadat president Doe is vermoord duurt het conflict in Liberia nog jaren voort. De burgeroorlog kost 150.000 mensen het leven, onder wie vele kindsoldaten. In 1997 wordt Taylor tijdens verkiezingen met overmacht verkozen tot president. Zijn campagneslogan is: 'He killed my ma, he killed my pa, but I will vote for him.' Zes jaar later moet Taylor aftreden vanwege oorlogsmisdaden door zijn bemoeienis met de burgeroorlog in Sierra Leone. In 2006 wordt hij gevangengenomen en komt hij naar het strafhof in Scheveningen om berecht te worden. Op 30 mei 2012 wordt Taylor schuldig bevonden aan oorlogsmisdaden en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig jaar. Hij zit zijn straf uit in een Britse cel. ,,Ik heb toen nog wel gedacht dat ik opgeroepen zou worden als getuige, omdat ik van dichtbij heb meegemaakt wat de rebellen in zijn opdracht deden. Maar ik heb nooit iets gehoord.” Boekema, die in 2015 met pensioen gaat, peinst er na de gijzeling niet over om ooit nog te gaan vissen. ,,Dat was eens maar nooit meer. Al denk ik er nog best vaak aan, want wat er in die zeven weken allemaal is gebeurd zal ik nooit vergeten. Dat blijft me mijn hele leven bij.”

Charles Taylor, gefotografeerd toen hij president was, juli 2003. Foto: Hollandse Hoogte / EPA


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.