13 minute read

Een Wonder van Klank

het vervolg - deel 3: 1999-2000

In het magazine van het Nederlands Kamerkoor besteden we telkens aandacht aan de historie van het Nederlands Kamerkoor. Gerard Maassen dook voor zijn boek Een wonder van klank al eerder in de archieven en rijke geschiedenis van het NKK. Voor het magazine schrijft hij nu een vervolg op zijn geschiedschrijving, beginnend bij het punt waar Een wonder ophield. We zijn inmiddels aanbeland bij deel 3 van dit vervolg: 1999-2000.

Advertisement

door GERARD MAASSEN

De zomer van 1999

Uwe Gronostay was dan wel geen chef-dirigent meer van het Nederlands Kamerkoor, zijn betrokkenheid bij het koor was zeker nog niet achter de rug. In Rotterdam, Drachten en Amsterdam dirigeerde hij het koor in een typisch Gronostay-programma: Mendelssohn en Davids psalmen. Het bevatte voornamelijk psalmen van de hand van Mendelssohn, verder twee werken van Schönberg en de wereldpremière van Psalm 139 door Jan Rokus van Roosendael. Laatstgenoemd werk werd door Ingrid Metz, die de uitvoering op 9 april in Drachten had bijgewoond, in de Leeuwarder Courant “de echte verrassing van de avond” genoemd. Gronostay en het koor namen het programma mee naar Zwitserland waar het ook nog in Bazel, Zürich en Luzern werd uitgevoerd. Op grond van hun reputatie waren koor en dirigent gevraagd om de Zwitserse tournee af te sluiten met drie dagen waarop vijf intensieve masterclasses in de Jesuitenkirche in Luzern werden gegeven. Cursisten en publiek waren studenten koordirectie aan de Akademie für Schul- und Kirchenmusik. In mei togen Gronostay en het NKK naar de Augustinuskerk in Amsterdam-Noord om opnamen te maken voor een cd die zou worden gevuld met de Mendelssohn-stukken die bij deze tournee op het programma stonden. Of deze cd ooit is uitgebracht moet ik betwijfelen, want ik heb er geen sporen van terug kunnen vinden.

In elk geval werden wel uitgebracht de al eerder genoemde Tanejev-cd onder leiding van Kaljuste (zie deel 1 van deze serie), die ook in mei werd opgenomen, en een in juni opgenomen cd met werken van Ton de Leeuw. Na de succesvolle samenwerking bij de opname van werken van Rudolf Escher was de leiding weer in handen gelegd van Ed Spanjaard.

Het Nederlands Kamerkoor in het seizoen 1999/2000

Beeld: Marco Borggreve

Van 7 tot en met 14 juli werd in Rotterdam het Fifth World Symposium of Choral Music georganiseerd. Het symposium is een van de activiteiten van de International Federation for Choral Music (IFCM), waarbij dirigenten, koren en nationale organisaties uit 70 landen zijn aangesloten. Tijdens het symposium werden voordrachten en seminars gehouden, en werden concerten gegeven door een groot aantal vooraanstaande koren uit de hele wereld. Het Nederlands Kamerkoor kreeg de eer toebedeeld het slotconcert te mogen verzorgen op 14 juli in de Grote Zaal van de Doelen. Dirigent was de Zweed Stefan Parkman, met op het programma de Nautical Preludes van Werle, Songs of Ariel van Martin, Del jubilo del core van Heppener en een selectie van meerstemmige volksliederen uit verschillende landen. Oorspronkelijk zou het koor nog een tweede avondconcert geven onder leiding van Ed Spanjaard. Uitgevoerd zouden onder andere worden het nieuwe werk van Guo Wenjing en Crimes Glorieux, een nieuw werk van Willem Jeths. Het Artistieke Comité vreesde een overexposure van het Kamerkoor en de beschikbare financiële middelen waren niet toereikend om de solisten die het werk van Jeths voorschreef te bekostigen. Als troost kreeg het koor nog wel een ‘uitgekleed’ middagconcert aangeboden, maar daar zag de koorleiding van af.

In de zomer van 1996 had het NKK een tournee in kerken rondom het IJsselmeer gehouden. Die was succesvol geweest en niet minder spectaculair – het koor had veel aandacht getrokken door op een driemaststeven-aak de havens binnen te varen. In 1997 bezocht het koor voor de zomertournee alleen Friesland en nu was het idee ontstaan om een zomertournee te organiseren in de mooie Friese én Groningse kerken. Direct na het World Symposion was Parkman nog beschikbaar en zo werd in Leeuwarden op 15 juli het programma van het slotconcert uitgevoerd, waarbij het stuk van Werle was vervangen door Bachs motet Jesu, meine Freude. Daarop volgden nog uitverkochte concerten in Zeerijp, Groningen en in het beroemde gemaal van Lemmer. Paul Herruer besloot zijn recensie in het Nieuwsblad van het Noorden met: “Onder hoogspanning gezongen en gebracht werd Heppener de happening van de avond. Fantastisch.”

1999/2000

Hoe stond het Nederlands Kamerkoor er bij aanvang van het seizoen 1998/99 voor? Vergeleken met een jaar geleden was de koorsamenstelling ongewijzigd gebleven. Voor Michiel ten Houte de Lange was dit het laatste seizoen.

Ed Spanjaard, onder wiens leiding succesvolle cd’s met koorwerken van Nederlandse componisten werden uitgebracht

Beeld: Marco Borggreve

De ‘gezichten’ achter het koor, dat wil zeggen de personen die het meest naar buiten traden, waren zakelijk leider Leontien Tiddens en productieleider Kristien Jansen. Verder noemen we nog artistiek leider Ivar Munk. De staf hield kantoor op de bovenste etages van het pand Paulus Potterstraat 16 in Amsterdam.

Productieleider Kristien Jansen, die er steeds nauwlettend op toezag dat de zangers in optimale omstandigheden konden optreden

De veelzijdige Kaljuste

Tõnu Kaljuste begon aan zijn tweede seizoen als chef-dirigent. Samen met Ivar Munk, de artistiek directeur, was hij verantwoordelijk voor het artistieke beleid van het koor. Kaljuste stond bekend als specialist van Noord- en Oost-Europese muziek uit later eeuwen. Maar bij zijn aanstelling was bedongen dat hij ook aandacht zou besteden aan de andere stijlen waarin het Kamerkoor excelleert. Ivar Munk, die nauw met Kaljuste samenwerkte, beschreef hem als een “zeer complete dirigent” maar voegde daaraan toe: “Ik vind het wel terecht dat hij als vakkundig opgeleide dirigent en zeer groot musicus de oude muziek aandurft. Ik vind dat Kaljuste een goed instinct heeft voor deze muziek, maar hij moet het juiste werkproces met het Kamerkoor vinden en dat duurt even.”

In september opende Kaljuste het seizoen met een inderdaad veelzijdig programma: The Western Wynd Mass van de renaissancemeester John Taverner en verder werken van Penderecki, Schat, Debussy en Poulenc. Een maand later brachten Kaljuste en het Kamerkoor een romantisch programma: Einde van een vormden door de tijd waarin ze waren gecomponeerd (omstreeks 1900). Eks teie Tea van de Est Rudolf Tobias was typisch een inbreng van Kaljuste, die echter niet bijzonder gewaardeerd werd door de muziekpers. De recensenten werden meer getroffen door de Drei sechsstimmige Chöre van Max Reger en Otcenas van Janácek. Verder stonden nog werken van Julius Röntgen, Grainger, Debussy, Grieg en Holst op het programma. Een van de kranten prees de prachtige solo van koorlid Robert Getchell in Octenas.

De vroeg gestorven Huub Kerstens, die als dirigent en componist nauw met het Kamerkoor heeft samengewerkt

Op 21 september had een bijzondere gebeurtenis plaats in de Grote Zaal van Het Concertgebouw: de eenmalige uitvoering in Nederland van de Scardinelli-cyclus van Heinz Holliger, de beroemde Zwitserse hoboïst, die nu niet alleen als componist naar voren trad maar ook als dirigent. Het concert zou oorspronkelijk worden gedirigeerd door Huub Kerstens, die het werk al eerder had uitgevoerd met zijn Kamerkoor Nieuwe Muziek, aangevuld met enkele zangers van het NKK, maar Kerstens was begin 1999 verongelukt in zijn woonboot. In een voorbeschouwing had Holliger verklaard “onbenaderbare in zichzelf gekeerde muziek” geschreven te hebben, in lijn met de onthechte teksten van de getroebleerde dichter Friedrich Hölderling. Geen wonder dat het project het lot trof van veel contemporaine muziek: minimale publieke belangstelling en botsende oordelen in de pers: van “tot oubolligheid verworden mediocriteit” (Volkskrant) tot “Holliger groots in Scardanelli-cyclus” (Trouw).

Dat contemporaine muziek ook enthousiasme kan opwekken bewees het Schönberg Ensemble onder leiding van Reinbert de Leeuw, dat met twee concerten (Concertgebouw Amsterdam op 27 oktober en Vredenburg Utrecht op 31 oktober) zijn 25-jarig jubileum vierde. Het Kamerkoor was uitgenodigd om het jubileum luister bij te zetten. In het Algemeen Dagblad kwam ik voor het eerst de later zo populair geworden waardering in de vorm van sterren of ballen tegen; dit programma kreeg er vier van de vijf. Uitgevoerd werden een Nederlandse première van Sonnengesang van Goebaidoelina, Oktet van Oestvolskaja, Twee liederen van Webern en Liebeslied van Nono. In de IJmuider Courant liet Albert Brüggen de ”doodklappen” die de paukenist in Oktet op zijn instrumentarium had gegeven niet onvermeld, waarbij hij memoreerde dat de eigenzinnige Oestvolskaja door Elmer Schönberger al de vrouw met de hamer werd genoemd. Hij besloot zijn recensie met “Het [Kamerkoor] heeft zo’n groot aandeel in dit concert dat we bijna vergeten dat het Schönberg Ensemble de jubilaris is”.

Het programma met Poulencs religieuze koormuziek onder leiding van Eric Ericson in februari van dit jaar was een eclatant succes geweest. In november kreeg het een vervolg door een programma van seculiere werken, dat op niet minder dan 10 podia te horen was. Het laatste concert was op 21 november in de Großer Tonhalle in Zürich. Uitgevoerd werden Chansons Françaises, Chanson à boire, Sept chansons, Un soir de neige en Figure humaine. In Nederland ondervond de tournee grote publieke belangstelling en lovende recensies in de pers. In Zwitserland waren de persverslagen niet minder positief, maar viel de publieke belangstelling helaas tegen. Volgens de Neuer Zürcher Zeitung hadden te veel “Zürcher Chormusikfreunde” de kans voorbij laten gaan om “ein Wunderapparat an Chorischer Perfection und Musizierfreude” te beluisteren.

Op 24 november troffen Ericson en de zangers elkaar weer in de Oud-Katholieke Kerk in Den Haag, om op drie opeenvolgende dagen de tweede Poulenc-cd op te nemen, dit keer met de wereldlijke koorwerken.

Op 8 december begonnen het Orkest van de Achttiende Eeuw en het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Frans Brüggen in Tilburg aan hun zesde gezamenlijke internationale tournee. Na Bachs Hohe Messe (1989), Mozarts Krönungsmesse en Vesperae solennes de confessore (1991), Bachs Johannes-Passion (1992) en Matthäus-Passion (1996), en Mozarts Requiem (1998) stond nu het Weihnachtsoratorium (Cantates 1, 2, 4 en 6) op het programma. Solisten waren sopraan María Kiehr, mezzo-sopraan Wilke te Brummelstroete en de koorzangers Jelle Draijer (bas-bariton) en Marcel Beekman (tenor). Na Tilburg voerde de tournee de circa 60 musici naar Antwerpen, Parijs, Bethlehem, Bir Zeit (Palestina), La Coruña, Napels, Rome en Jerez de la Frontera. De tourneeduur was 11 dagen; om dat te realiseren was er ernstig beknibbeld op het aantal vrije dagen en overschreed de totale duur van de verplaatsingen duidelijk de afspraken die in het kader van de cao waren gemaakt. De tournee werd door de zangers als te zwaar ervaren. Aan de andere kant moest men vaststellen dat het Kamerkoor te duur zou worden voor het Orkest van de Achttiende Eeuw en dat een volgende tournee niet meer mogelijk zou zijn als rigoureus zou worden vastgehouden aan de cao.

Grensoverschrijdingen

Met het aanbreken van het nieuwe jaar werden verschillende grenzen overschreden. Om te beginnen natuurlijk de overgang naar het nieuwe millennium, mogelijk ook de inspiratiebron voor de titel van de volgende tournee: Over de grenzen. De directie was in handen van de Deense componist en koordirigent Bo Holten, onder wiens leiding ook een compositie van eigen hand werd uitgevoerd: First Snow, dat de overgang naar de winter verbeeldt. Andere overgangen in het programma: Gottwalds arrangement van Mahlers Ich bin der Welt abhanden gekommmen (van leven naar dood), Gabriel Jacksons A Vision of Aeroplanes (van aarde naar hemel), Ligeti’s Lux Aeterna (van donker naar licht). Maar de meest exotische grensoverschrijding was wel Asmarâ van de Fransman Jean-Louis Florentz. Florentz had zich ondergedompeld in de Ethiopische christelijke cultuur en zijn Asmarâ is een toonzetting van de oud-Abessijnse tekst van Psalm 8. Wat het van een koor vraagt om zo’n exclusief stuk te zingen, wordt enigszins geïllustreerd door de hierbij afgedrukte pagina. De uitvoering had een opmerkelijke voorgeschiedenis. Asmarâ had ook al op het programma gestaan van de tournee La France aux Pays-Bas in februari 1998. In deel 1 van deze serie is beschreven hoe toen de ene na de andere zanger ziek werd en bij het beschouwen van partituur en tekst komt men gemakkelijk op de gedachte op dat Asmarâ wellicht een van de ziekmakers is geweest. Maar de recensies waren destijds niet slecht; verschillende recensenten noemden het stuk zelfs het hoogtepunt van de avond. Dat het nu weer op het programma opdook is misschien toch te danken aan de kwaliteiten van het werk.

Vanaf het schooljaar 1999/2000 was het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) op de middelbare scholen ingevoerd. Tiddens wist een docent in Den Haag te interesseren om met zijn leerlingen een uitvoering van Over de grenzen in de Nieuwe Kerk te bezoeken, waar ook een inleiding door een deskundige werd gegeven. Op het kantoor zijn enkele verslagen van leerlingen binnengekomen, die veel weg hadden van een vriendelijke recensie, geformuleerd op een wijze die bij de schooolleeftijd past. Zo besloot een van de leerlingen met: “Ik vond het leuk om het een keer gehoord te hebben, want ik was nog nooit naar een concert van een koor geweest. Maar als het nog een keer komt, zou ik er niet weer heen gaan. Niet omdat het niet mooi was, maar gewoon omdat het mijn smaak niet is.”

Tekst van Asmarâ van Florentz

Het Schönberg Ensemble zette de viering van zijn jubileum voort met vijf concerten (waarvan één in Antwerpen) onder de titel Tijdgenoten. Reinbert de Leeuw wilde in dit programma het licht laten schijnen op een bijzondere tijdgenoot: zijn boezemvriend in de kunst Louis Andriessen. Van hem werd uitgevoerd De Tijd, vervolgens van Erik Satie Messe des Pauvres, in een bewerking van Andriessen en de Mass van Stravinsky, Andriessens grote voorbeeld. Het Schönberg Ensemble en de dames van het Nederlands Kamerkoor onder leiding van De Leeuw hadden De Tijd al in 1993 op cd uitgebracht en daarvoor ook een Edison in ontvangst mogen nemen.

Paul Van Nevel had voor zijn tournee van dit seizoen de Vesperpsalmen (Psalmi Davidici) van Andrea Gabrieli op het programma gezet. Van 23 februari tot 10 maart dirigeerde hij het Nederlands Kamerkoor en instrumentalisten van het Huelgas Ensemble op acht podia, waarvan drie in het buitenland: de Kapellekerk in Brussel, de abdij van Fontevraud en Cité de la Musique in Parijs. In mei werd het werk opgenomen voor de cd die een jaar later werd uitgebracht.

De laatste week van maart en de eerste week van april was het weer de beurt aan Tõnu Kaljuste. In niet minder dan elf zalen mocht hij een programma dirigeren dat hem aan het hart lag: na de Bach-motetten Komm, Jesu, komm en Jesu, meine Freude werden uitgevoerd Benedicamus Domino, De profundis en Agnus Dei van Krzysztof Penderecki en The Woman with the Alabaster Box en Dopo la Vittoria van Arvo Pärt. De twee werken van Pärt dateren uit 1997 en waren dus zeer recent. Zo kon het Kamerkoor profiteren van de nauwe band die bestond tussen de Estse dirigent Kaljuste en de Estse componist Pärt, de meest uitgevoerde contemporaine componist. Dopo la vittoria was door Pärt opgedragen aan Kaljuste, die ook de wereldpremière had verzorgd. De tournee startte in de Stadtkirche St. Dionys in het Duitse Rheine. In de Münsterse pers werd gemeld dat men zulke “Makellos saubere A-cappella-Gesang” niet meer had meegemaakt sinds het optreden van de King’s Singers enkele jaren tevoren. Het overweldigende slotapplaus verraste de Nederlandse gasten. Zij hadden geen toegift voorhanden, zodat het slotstuk in een verkorte versie werd herhaald. In de Nederlandse pers werd in superlatieven over de uitvoeringen geschreven. In Zwolle, en misschien ook op de andere podia, had Kaljuste voor de toegift een verrassende oplossing bedacht. Aan het eind deelde hij partituurtjes uit van Pärts Solfège aan de koorleden, die met het zingen van dit werkje het publiek ook weer charmeerden.

Halverwege deze tournee togen koor en dirigent naar de Oud-Katholieke parochiekerk in Den Haag om opnamen te maken voor een cd met uitsluitend werken van Penderecki. Op 4 april mocht het Kamerkoor wederom een Edison in ontvangst nemen. De bekroonde cd was gewijd aan werken van Robert Heppener, gedirigeerd door Tõnu Kaljuste en Daniël Reuss. Natuurlijk was daarop het recentelijk enkele malen uitgevoerde Del jubilo del core te vinden, maar de jury roemde als hoogtepunt Nachklänge, dat – opgedragen aan het Nederlands Kamerkoor – bij zijn première in 1977 al zo’n diepe indruk had gemaakt.

Opnieuw werd het koor beloond met een Edison, dit keer voor een cd met muziek van Robert Heppener

This article is from: