7 minute read

Technische info

Next Article
4 vragen aan

4 vragen aan

Welke metingen gebeuren er bij de gelijkvormigheidscontrole en bij de controlebezoeken?

Een elektrische installatie moet op verschillende momenten gekeurd worden. Daarbij worden telkens een aantal parameters gemeten door erkende organismen (of de bevoegde overheid) en het kan handig zijn dat u die metingen vooraf zelf al kan uitvoeren, zodat u met een gerust hart de komende keuringen kan tegemoet zien. Wij zetten een aantal belangrijke metingen op een rijtje.

Elke elektrische installatie op lage of zeer lage spanning (zoals bepaald in deel 1 en 2 van het AREI) moet voor de ingebruikname een gelijkvormigheidscontrole ondergaan. Daarnaast moeten deze installaties ook regelmatig aan een controlebezoek onderworpen worden, teneinde te controleren of de installatie voldoet aan de voorschriften van het AREI. Tijdens een dergelijk controleonderzoek moet de elektrische installatie buiten spanning worden gesteld. Beide controles moeten ter plaatse worden uitgevoerd door een erkend organisme of door de bevoegde overheid.

De gelijkvormigheidscontrole en de controlebezoeken omvatten administratieve controles, visuele controles, controles door beproeving en de controles door meting. Deze laatste omvatten: - de isolatiemeting - de meting van de verspreidingsweerstand van de aardverbindingen

Daarnaast zijn er nog een aantal metingen die mogelijk bijkomend uitgevoerd moeten worden: - continuïteit van de aardingsgeleiders en van de hoofd- en bijkomende equipotentiale verbindingen; - werking van de differentieelstroominrichting (uitschakelstroom – uitschakeltijd); - kortsluitstroom- en foutlusimpedantiemetingen.

Isolatiemeting

De waarde van de isolatieweerstand in Ω tussen de actieve delen onderling, evenals tussen de actieve delen en de aarde, gemeten onder de testspanning, is voor iedere stroombaan met afgeschakelde gebruikstoestellen minimum gelijk aan 1000 maal de waarde in V van de voormelde testspanning. De metingen worden uitgevoerd onder gelijkstroom en de daartoe gebruikte meettoestellen moeten de in de hierna vermelde tabel opgegeven testspanning kunnen leveren onder een stroom van 1 mA tot 5 mA. De metingen worden uitgevoerd door het organisme, erkend volgens hoofdstuk 6.3 (in het AREI), en hebben betrekking op de isolatieweerstand tussen elk van de actieve delen en de aarde. Het is toegelaten de metingen niet uit te voeren: - op meet- en regeltechnische installaties; - op installaties op zeer lage spanning.

Minimale isolatieweerstanden

Meting van de verspreidingsweerstand van de aardverbindingen

Bij de controle vóór ingebruikname wordt de verspreidingsweerstand van de aardverbindingen van de betrokken elektrische installatie gemeten. Het meten van de spreidingsweerstand van een aardelektrode gebeurt via een daartoe geëigende methode, bijvoorbeeld het gebruiken van twee hulpaardelektroden ofwel ‘pennen’. Voor het meten moet de aardelektrode, die kan bestaan uit metalen pennen, baren, geleiders en/of een aardingslus, worden losgekoppeld van de rest van de installatie (aardingsonderbreker open zetten en niet vergeten na de meting terug te sluiten).

Eerst moet de betrokken aardelektrode worden losgekoppeld van de aansluiting op de installatie. Daarna wordt de tester aangesloten op de aardelektrode. Vervolgens worden voor de 3-polige potentiaalverliestest twee hulpelektroden in de aarde aangebracht op enige afstand van de aardelektrode. Normaal is een onderlinge afstand van 15 meter voldoende. Een bekende stroom wordt gegenereerd tussen de buitenste hulpelektrode en de aardelektrode, terwijl het spanningspotentiaalverlies wordt gemeten tussen de binnenste hulpelektrode en de aardelektrode. Aan de hand van de wet van Ohm (U=IR) berekent het meettoestel automatisch de weerstand van de aardelektrode.

Aardingsmeting in lijn:

Kortsluitstroom- en foutlusimpedantiemetingen

Het is van belang de kortsluitstroom te kennen voor het bepalen van de nominale stroom en het onderbrekingsvermogen van de beveiligingstoestellen zekeringen, automaten en differentieelschakelaars. In werkelijkheid zijn twee waarden van kortsluitstromen in aanmerking te nemen. Een minimale waarde, noodzakelijk voor de keuze van de nominale stroom en een maximale waarde voor de keuze van het onderbrekingsvermogen. Het verloop van de meting wordt weergeven in de onderstaande figuur. Deze meting geschiedt in twee tijden: de spanning U1 wordt gemeten tussen t2 en t3. De stroom I m wordt uit het net genomen tussen t3 en t7, terwijl de spanning U2, de frequentie en de stroom Im worden gemeten. Buiten de tijden en de frequenties, worden alle grootheden verkregen door integratie van de ogenblikkelijke waarden, waarbij wordt aangenomen dat de vorm van de spanningsgolf sinusoïdaal is. Voor bepaalde uitvoeringen wordt de totale meettijd herleid van 4 perioden tot twee. De eerste halve periode (van t3 tot t4) wordt nooit gebruikt voor de metingen van de stroom of de spanning U2, omdat ze beïnvloed wordt door de overgangsverschijnselen, veroorzaakt door het opnemen van de stroom Im wat kort na de tijd t3 optreedt. Het principe schema van een meettoestel wordt hieronder weergegeven.

U merkt dat het toestel op het net is aangesloten met 2 dradenparen, een spanningskring en een stroomkring. Op die manier hebben de contactweerstanden geen invloed op de meetnauwkeurigheid. De spanningen worden correct gemeten tussen fase en nulgeleider (of tussen fase en fase). Via een bijkomend aangebracht verbindingssnoer kunnen foutspanningen gemeten worden naar massa’s en of vreemde geleidende delen in de omgeving. In een driefasig net met nulgeleider kunnen er best 9 metingen worden uitgevoerd.

 Rudy Van den Bergh

Innovation & Training manager Electro-Test

Laadpalen: een “fit for all” bestaat niet

Autoconstructeurs hebben het begrepen, de regering heeft het duidelijk gemaakt en de leasingmaatschappijen zijn mee in het verhaal: elektrisch rijden is de toekomst! De transitie naar elektromobiliteit is volop aan de gang. Een essentieel onderdeel in dit verhaal zijn de laadpalen en daarom willen wij in ElektroVisie dit thema verder uitdiepen. Gespreid over meerdere edities, laat Alex De Swaef (EV-Point) diverse aspecten van deze interessante productgroep aan bod komen. In deze eerste editie bespreekt hij de verschillende types laadpalen.

Als elektrotechnisch installateur moet u er zich bewust van zijn dat de markt van de laadinfrastructuur immens is. Elk elektrisch voertuig (EV) hoort een eigen (thuis) laadpunt te hebben! Of op zijn minst een publiek toegankelijk punt in de stad, op het werk, in de parkeertoren,... Kortom: er zouden eigenlijk overal laadpunten moeten zijn. De ‘mindset’ bij de eRijder is aan het wijzigen van “stoppen om te laden” naar “laden waar we stoppen”.

Welk laadpunt is nodig?

De consument is er ondertussen van overtuigd dat hij ‘een laadpunt’ nodig heeft en nu is het aan ons om te bepalen voor welk laadpunt te kiezen: waarvoor moet dit laadpunt dienen? Eén privé wagen, meerdere wagens of het grote publiek? Aan welke laadsnelheid zou het idealiter moeten kunnen laden? Voorzien we het van een vaste kabel of toch opteren voor een stopcontact. Wordt de laadbeurt gratis aangeboden of moet er toch verrekend worden? Wordt het laadpunt tegen een muur gemonteerd, is er een paal noodzakelijk, of wordt er gekozen voor een stand-alone toestel? U heeft het al begrepen... er bestaat niet één toestel ‘fit for all’. De markt is divers en er liggen verschillende oplossingen voor de laadinfrastructuur op tafel. Als elektrotechnisch installateur komt het er op aan de juiste vragen te stellen, zodat u de passende oplossing kan voorstellen.

De regel van het kleinste vermogen

Wie nog niet vertrouwd is met de thematiek van laadinfrastructuur heeft meestal geen besef van de ‘regel van het kleinste vermogen’: de omvormer AC/DC in de wagen laat een bepaald vermogen toe, de netvoeding heeft een bepaald maximaal vermogen en finaal is er het laadstation ‘in the middle’ dat begrensd is tot een bepaald vermogen. De kleinste schakel in deze ketting zal de laadsnelheid bepalen en aldus heeft een laadpunt installeren met groot vermogen weinig zin als de voeding monofasig en beperkt is in ampèrage en de lading toch beperkt wordt door de AC/DC omvormer. Omgekeerd is het meestal nutteloos een driefasig laadpunt te plaatsen voor een hybride wagen die sowieso slechts monofasig laden toestaat.

Verstandig laadvermogen kiezen

Zoals altijd moet er ‘slim’ gewerkt worden. Het voorbehouden van grote delen van het vermogen voor die ene keer dat een sneller ladend EV langskomt, is niet meteen het meest verstandig. Daar waar vroeger laadstations geplaatst werden met 22 kW (400V/32A) laadvermogen aan kantoren, zien we ondertussen een tendens naar 3,7 kW (230V/16A) wallboxen, zodat 6 keer meer eRijders kunnen bediend worden met hetzelfde vermogen. Aan kantoor waar men 8 à 9 uur traag maar veilig kan laden betekent dit nog steeds dat rond 30 kW (afhankelijk van state of the battery) opgeladen zal zijn, goed voor weer zo’n 170 km.

Nood aan diversiteit

Er is dus nood aan een diversiteit aan laadpunten: met kabel of met stopcontact, voor binnen of buiten, mono- of driefasig, met variaties tussen 10 en 32Amp. En last but not least met mogelijkheid tot verrekening of niet. Deze keuze hangt af van het beschikbaar vermogen, en de te laden wagen(s)

 Alex De Swaef

Alex De Swaef is zaakvoerder van EV-Point, stichtend lid van OpenChargePoint.be, zaakvoerder van Group Solar en is ook lesgever bij Syntra.

This article is from: