Vijftig jaar in het land van aankomst

Page 1

Vijftig jaar in het land van aankomst

een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders

Roy Melger Met medewerking van: Ferry Brandenburg van den Gronden Ingrid D端mpel Frank Melger

melger_2010.indd 3

3

03 09 2010 10:00:29 AM


melger_2010.indd 2

03 09 2010 10:00:29 AM


Vijftig jaar in het land van aankomst een onderzoek naar het integratieproces van tweede generatie Indische Nederlanders

melger_2010.indd 3

03 09 2010 10:00:30 AM


Het gemeentehuis van Soerabaja

melger_2010.indd 4

03 09 2010 10:00:33 AM


Inhoudsopgave Hoofdstuk 1

Vijftig jaar in het land van aankomst ............................................................................................ 7

Hoofdstuk 2

De tweede generatie van de derde golf...................................................................................... 13

Hoofdstuk 3

Aan de slag in Nederland ......................................................................................................................... 19 Terug in de schoolbanken 19 Militaire dienst in NL 21 Beroepskeuze 24 Conclusie 28

Hoofdstuk 4

Huwelijk en gezin ............................................................................................................................................. 29 De derde generatie 30 Conclusie 34

Hoofdstuk 5

Naweeën van oorlog en revolutie .................................................................................................... 41

Hoofdstuk 6

Is er nog sprake van “Indische identiteit” ............................................................................ 41 Participatie aan de samenleving 43 Conclusie 45

Hoofdstuk 7

Identiteit of identificatie . ........................................................................................................................... 47 Functionele identificatie 49 Normatieve identificatie 50 Emotionele identificatie 51

Interviews

Verhaal van Amra ................................................................................................................................................ 55 Verhaal van Corrie . ............................................................................................................................................. 67 Verhaal van Ella en Johan ............................................................................................................................ 69 Verhaal van Elvire ................................................................................................................................................ 73 Verhaal van Frank ................................................................................................................................................ 77 Verhaal van Gerrit . .............................................................................................................................................. 81 Verhaal van Henri ................................................................................................................................................ 85 Verhaal van Irene .................................................................................................................................................. 87 Verhaal van Louise . ............................................................................................................................................ 93 Verhaal van Nico en Loes ............................................................................................................................ 95

melger_2010.indd 5

03 09 2010 10:00:33 AM


Interviews (vervolg)

Verhaal van Phons ............................................................................................................................................... 99 Verhaal van Theo ............................................................................................................................................... 101 Verhaal van Theo S. ......................................................................................................................................... 103 Verhaal van Wim ................................................................................................................................................ 105 Verhaal van Wies ................................................................................................................................................ 107 Verhaal van Zeffie ............................................................................................................................................. 109

Bijlage

Vragenlijst ................................................................................................................................................................ 113

Literatuurlijst

................................................................................................................................................................................................. 125

6

melger_2010.indd 6

03 09 2010 10:00:33 AM


Hoofdstuk 1

Vijftig jaar in het land van aankomst Toen wij ons plan voor een onderzoek onder Tweede Generatie Indische Nederlanders met vrienden en kennissen bespraken kregen wij twee soorten reacties. De eerste soort: “Wat een leuk initiatief!”, “Wat een goed idee!”, “Heel goed, er moet nog veel meer over ons Indo’s worden geschreven”. De tweede soort was sceptisch over het nut van ons project. “Er is al zoveel over ons geschreven. Alles is al onderzocht. Moeten we weer oud zeer oprakelen?” en meer van dergelijke exclamaties. Gelukkig waren reacties van de eerste soort in de meerderheid anders was ons misschien de moed in de schoenen gezonken. Maar de sceptici hadden tot op zekere hoogte gelijk. Aan het begin van deze eeuw werden wij, Indische Nederlanders, verrast met een aantal kloeke boekwerken die onder de serietitel “De Geschiedenis van Indische Nederlanders” onze geschiedenis beschrijven, vanaf de eerste daden van de VOC tot en met de “Uittocht uit Indië”, zoals de titel luidt van één van de eerste delen van deze serie (zie de literatuurlijst). Geen detail van de geschiedenis van Indische Nederlanders is onbesproken gelaten, ook de massale “repatriëring” na de Tweede Wereldoorlog is vanuit bijna alle ooghoeken beschreven, met name in “De uittocht uit Indië” van Wim Willems. In dit boek zijn, onder meer, de ervaringen van de eerste generatie, zoals beschreven in sociologisch onderzoek, besproken. Het betreft echter onderzoek dat meer dan vijftig jaar geleden is verricht. De

sceptici hebben in die zin gelijk dat, met het verschijnen van “De Geschiedenis van Indische Nederlanders” veel informatie over ons ter beschikking is gekomen. Nieuw aan ons project is nu juist dat wij een onderwerp bij de kop hebben waarover de historici (nog) weinig of niets hebben geschreven, namelijk het reilen en zeilen van de tweede generatie Indische Nederlanders en hun nazaten, vanaf de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw tot het begin van de eenentwintigste eeuw. Ongetwijfeld niet omdat zij het niet van belang vonden, maar omdat onderzoek zoals dat in de jaren vijftig van de vorige eeuw is gedaan tot nu toe ontbrak. De overheid geeft opdracht en financiert onderzoek bijna uitsluitend voor beleidsdoeleinden: om problemen in kaart te brengen, om verantwoording af te leggen over gevoerd beleid en andere soortgelijke doelstellingen. Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw wordt er geen speciaal beleid meer gevoerd ten aanzien van Indische Nederlanders. Wij zijn geen behoeftige of problematische groep meer en daarom zijn wij geen onderwerp meer van speciale aandacht, noch van de overheid, noch van de wetenschap. Maar het leven gaat verder en, al werd er geen dramatische geschiedenis geschreven, de ervaringen van de tweede generatie behoren evenzeer tot de geschiedenis als die van de eerst generatie en wellicht geldt dat ook nog voor de derde generatie. Volgens een publicatie van het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Insti-

7

melger_2010.indd 7

03 09 2010 10:00:33 AM


tuut) getiteld “De demografische geschiedenis van Indische Nederlanders” (2000), zouden de Indische Nederlanders tot uitsterven gedoemd zijn. Simpelweg door menging via huwelijk en andere relatievormen met de overige Nederlanders. Als het NIDI gelijk krijgt (en er is geen reden daaraan te twijfelen, mede gezien de resultaten van ons onderzoek) dan is er, naar onze mening, reden genoeg om die geschiedenis in kaart te brengen. Onze doelgroep is de generatie die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw tussen de tien en twintig jaar oud was, toen zij met hun ouders of alleen naar Nederland kwamen. Wij, de auteurs van deze rapportage, behoren zelf tot die generatie en het was daarom voor ons extra interessant de wederwaardigheden van onze leeftijd-, lot- en reisgenoten te boekstaven. Nu er een halve eeuw verstreken is, sinds de derde golf uit Indonesië vertrok, zijn wij in leeftijd ruimschoots de zestig en zelfs de zeventig jaar gepasseerd. Hoog tijd dus voor een terugblik. Met deze terugblik willen wij niets meer en niets minder dan een hoofdstuk toevoegen aan de geschiedenis van Indische Nederlanders in Nederland. Ons doel is niet het zoveelste beleidsrapport over Indische Nederlanders te schrijven, ook al omdat er geen speciaal overheidsbeleid ten aanzien van Indische Nederlanders meer wordt gevoerd. Wij willen ook geen ‘aanpassingsonderzoek’ doen, al zullen de begrippen aanpassing en/of assimilatie wel ter sprake komen. Wij willen ook geen ‘verontwaardigingsonderzoek’ doen (zie: Rob Vaillant: Aantekeningen bij onderzoek naar de sociale positie van Indische migranten, 1991), dat in de woorden van Vail-

lant betrekking heeft op “Verontwaardiging over wat er tekortschoot in Nederland en bij de Nederlanders waar het ging om de opvang en verdere begeleiding van Indische migranten.” (Vaillant, p. 135). Wij hebben uiteraard enige aandacht besteed aan de opvang en begeleiding, en dit onderwerp zal in deze rapportage ook aan de orde komen, maar het zwaartepunt van ons onderzoek ligt bij de sociale positie van de tweede en derde generatie van Indische migranten en bij identificatie met Nederland, zoals de titel van een recent rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid luidt (WRR, 2007). Wij vonden het tijd worden om, in de formulering van Vaillant, “nuchter en empirisch onderzoek” te doen. Wij willen Indische Nederlanders zoveel mogelijk zelf aan het woord laten over vijftig jaar leven, wonen en werken, kortom inburgeren in Nederland. Daarbij kunnen wij vrijwel zeker niet in voldoende mate ingaan op de klacht van Wouter Muller (muzikant en componist uit Enschede), die in een reactie op de “Uittocht uit Indië” van Wim Willems en op een artikel over dit boek van Victor Joseph, in Moesson van februari 2002 stelde: “Er is nog zoveel niet gezegd…”. Dat was geen kritiek op de “De uittocht”, maar het vragen van aandacht voor het verhaal van de betrokkenen zelf. Een citaat uit zijn artikel in Moesson: “Dat is het verhaal van degenen die na vele verschrikkingen in Indië de ontvangst in Holland aan den lijve hebben ondervonden. Dat is het verhaal van degenen die hier weer van voren af aan moesten beginnen. Voor zichzelf, voor hun kinderen. Dat is het verhaal van de materiële nood en – waarschijn-

8

melger_2010.indd 8

03 09 2010 10:00:33 AM


lijk nog erger – de immateriële ontkenning. Ontkenning van een rijke historische en culturele afkomst, ontkenning van geleden leed, grote verliezen en doorstane ontberingen. Ontkenning van waar je vandaan kwam en gelukkig en trots op was. Dat is ontkenning van datgene waar een mens zich juist aan vastklampt als ie opnieuw moet beginnen. Dat is ontkenning van identiteit en eigenheid. Dát is het verhaal van de waarachtig niet uit vrije wil zwijgende ouders. Ontvangst in Holland is dus meer dan het verhaal van hier heersende onwetendheid, maar ook het verhaal van ontkenning van overheidswege.” De door Muller bedoelde verhalen zijn vooral de verhalen van de eerste generatie en met hem betreuren wij dat hun verhalen niet op een systematische manier zijn vastgelegd. De mogelijkheid om dat op enige schaal te doen is ook grotendeels voorbij want de meesten van die eerste generatie zijn niet meer onder ons. Wij zullen het moeten doen met de verspreide fragmenten van verhalen zoals gepubliceerd in, onder andere, TongTong en Moesson. Wij zijn de kinderen van die eerste generatie en ons verhaal is een grotendeels ander verhaal dan dat van onze ouders. Zoals gezegd, bij aankomst in Nederland waren wij jonge mensen, adolescenten, pubers, kinderen. Voor ons moest het grote verhaal van het leven nog beginnen. Velen van ons hadden, zo jong als wij waren, al een turbulente tijd achter de rug tijdens de Japanse bezetting van Indië en de daarop volgende Bersiap-periode. In die zin verschillen onze ervaringen niet veel met die van onze ouders. Je zou kunnen zeggen dat wij een kortere jeugd

hebben gehad dan in normale tijden, misschien vergelijkbaar met de Nederlandse jeugd tijdens de Duitse bezetting. Na de Bersiap konden wij weer, of voor het eerst naar school, want tijdens de Japanse bezetting waren de scholen gesloten. Velen van de Tweede Generatie moesten in Nederland de lagere school of de middelbare school nog afmaken. Vergeleken met onze ouders hadden wij daardoor meer en betere kansen op goede scholing en daarna kansen op een veelzijdiger arbeidsmarkt dan onze ouders in Indië hadden. Onze hoofdvragen voor dit onderzoek zijn: Kansen benut? Heeft de tweede generatie die kansen benut? En als die vraag bevestigend kan worden beantwoord, hebben zij daarbij hinderpalen moeten overwinnen? Zo ja, wat waren die hinderpalen? Succesmigratie Kan bij deze generatie ook gesproken worden van “succesmigratie” zoals de verhuizing naar Nederland van de eerste generatie door onderzoekers werd bestempeld? Willems (Willems, 2001, p.199) vindt dat op dat oordeel veel valt af te dingen: in een in 1957 verschenen rapport van het Ministerie van Maatschappelijk Werk wordt gesproken over de “geruisloze integratie” van Indische Nederlanders. Volgens Willems is dat een oordeel dat de overheid graag wilde horen; volgens hem waren de conclusies van de onderzoekers genuanceerder en later zouden er ook kritische kanttekeningen zijn gemaakt bij de term “geruisloze integratie”. Hoe het ook zij, wij willen van de tweede generatie uit de eerste hand weten wat zij zelf vinden van hun “inburgering” of “integratie” in de Nederlandse samenleving. En niet alleen uit een daartoe gestelde recht-

9

melger_2010.indd 9

03 09 2010 10:00:34 AM


streekse vraag, maar ook en vooral op grond van hun studieresultaten, beroepsleven, de bereikte maatschappelijke positie, contacten met autochtone Nederlanders via beroep, huwelijk en maatschappelijke activiteiten. Identiteit Wij zijn ook nagegaan in hoeverre er onder onze “geintegreerde” generatiegenoten nog sprake is van een besef van Indische identiteit. Wij veronderstelden dat er, gezien de druk van overheidswege en van de Nederlandse omgeving gericht op integratie en zelfs assimilatie (wij verwijzen daarvoor naar de genoemde geschiedschrijving over Indische Nederlanders), weinig ruimte geweest zal zijn voor het cultiveren van een Indische identiteit. Bovendien is er in de halve eeuw die inmiddels is verstreken mogelijk sprake geweest van een afname van gevoelens over “het Indische in ons” en “het Indische verleden” ten gunste van een oriëntatie op het huidige leven in Nederland en Europa. Oorlogservaringen en gezondheid Tenslotte hebben wij vragen gesteld over ervaringen opgedaan in de Japanse tijd en de daarop volgende Bersiap-periode en de mogelijke invloed daarvan op de eigen gezondheid en die van de ouders. Voor een antwoord op deze vier hoofdvragen hebben wij een dertigtal vragen gesteld over een reeks van onderwerpen, ongeveer de helft open vragen en evenveel multiple choice-vragen (zie Bijlage: Vragenlijst). De mondeling geïnterviewden kregen in principe dezelfde vragen voorgelegd, maar zij kregen een grotere vrijheid uit te weiden over door hen van belang geachte onderwerpen.

Reikwijdte van het onderzoek Rest ons nog een enkel woord te zeggen over de reikwijdte van ons onderzoek. Volgens het hierboven genoemde onderzoek van het NIDI zouden er 431.000 Indische Nederlanders in Nederland wonen. Daarin zijn begrepen alle generaties die de reis naar Nederland hebben gemaakt en al hun nazaten. Hoeveel daarvan tot de tweede generatie worden gerekend is onbekend. Wel is duidelijk dat het, gegeven het genoemde totaal, om tenminste 100.000 personen moet gaan. Gezien dit aantal is onze “steekproef” van ca. 100 respondenten te gering om te kunnen generaliseren over de gehele tweede generatie. Daar komt nog bij dat onze doelgroep zich beperkte tot voormalige scholieren van scholen voor voortgezet onderwijs in Surabaya. Indische Nederlanders woonden verspreid over de gehele Indische archipel, zij het dat het zwaartepunt voor deze bevolkingsgroep op Java lag en, voor zover bekend, waren zij weer oververtegenwoordigd in de grote steden op Java. Weliswaar komen onder de ondervraagden enkele voormalige scholieren voor uit andere steden dan Surabaya, maar dat is een zeer kleine minderheid. Wellicht zouden we kunnen zeggen dat onze onderzoekspopulatie representatief kan zijn voor de Surabayaanse Indische Nederlanders van een bepaalde leeftijdsgroep, maar ook die stelling betrekken wij hier niet. Kortom, wij claimen voor onze bevindingen geen representativiteit voor de gehele tweede generatie, maar wij hebben op grond van onze eigen ervaringen en kennis van de literatuur de overtuiging dat een groot deel van de gehele tweede generatie zich in ons verhaal zal herkennen.

10

melger_2010.indd 10

03 09 2010 10:00:34 AM


Als wij in het navolgende spreken over de eerste, tweede of derde generatie dan slaat dat op de volgende categoriën: • met de tweede generatie bedoelen wij de door ons ondervraagden • met de eerste generatie bedoelen wij de ouders van de door ons ondervraagden • met de derde generatie bedoelen wij de kinderen van de door ons ondervraagden. Ons onderzoek is mogelijk gemaakt door een subsidie uit de middelen ten behoeve van Collectieve Doelen beheerd door de Stichting Het Gebaar. Wij danken directie en medewerkers van Het Gebaar voor de toekenning van de subsidie en de begeleiding van ons project.

11

melger_2010.indd 11

03 09 2010 10:00:34 AM


Toendjoengan met firma Savelkoul

12

melger_2010.indd 12

03 09 2010 10:00:35 AM


Hoofdstuk 2

De tweede generatie van de Derde Golf Laten we beginnen deze enigszins mysterieuze titel toe te lichten. Uit de eerder genoemde publicatie van het NIDI is af te leiden dat de migratie van Indonesië naar Nederland grofweg drie golven heeft gekend, namelijk in 1946, in 1949/50 en 1957. Onderstaande grafiek geeft dit weer.

Migratie vanuit Indonesië 1945-1967 (Bron: NIDI)

Hoewel onze respondenten arriveerden gedurende een tijdspanne van 24 jaar, namelijk tussen 1950 en 1983 ligt de piek duidelijk bij 1957/1958, ( rond 60% is tussen 1955 en 1960 in Nederland gearriveerd; zie tabel 1), de derde golf dus. Tabel 1: Jaar van aankomst in Nederland (in %). Vóór 1955 1955 - 1960 1961 - 1970 Na 1970 Onbekend Totaal

21 61 10 1 7 100

Het zijn degenen die enige tijd vóór en direct na de nationalisering van Nederlandse bedrijven in 1957 door de regering-Sukarno werden gedwongen Indonesië te verlaten. Ruim 20% is vóór 1955 in Nederland gearriveerd en na de genoemde piek is de rest (bijna 12%) naar Nederland gekomen. Onze cijfers vertonen overeenstemming met het laatste deel van de NIDI-grafiek: er is sprake van een kleine toename rond 1954/1955 en een duidelijke piek rond 1957/1958, waarna de migratie niet tot stilstand komt, maar tot ca. 1966 voortgaat. Vandaar de tweede generatie van de derde golf! Laten we eerst nader kennis maken met de tweede generatie van die derde golf. Wij hebben 85 personen schriftelijk geënquêteerd en met nog eens 18 personen zijn mondelinge interviews gehouden, in totaal zijn dus gegevens van 103 personen verkregen. Van deze 103 personen behoort rond 91% qua leeftijd tot onze doelgroep, namelijk geboren vanaf 1935 en bij aankomst in het peiljaar 1957 22 jaar oud en jonger. De gemiddelde leeftijd van alle respondenten samen bij aankomst in Nederland was 18 jaar (zie tabel 2). Tabel 2: Geboortejaar in klassen (in %) < 1935 1935 - 1939 1949 - 1944 1945 - 1949 1950 en later Totaal

12 49 34 4 1 100

13

melger_2010.indd 13

03 09 2010 10:00:36 AM


Er hebben iets meer mannen (53%) dan vrouwen (47%) op onze enquête gereageerd. Ten tijde van hun aankomst in Nederland kunnen we voor wat betreft het overgrote deel van deze groep spreken van jongens en meisjes. Het is dan ook geen wonder dat driekwart van hen, in Nederland aangekomen, direct de afgebroken studie oppakte of aan een nieuwe studie begon (zie tabel 3). Tabel 3: Eerste activiteiten na aankomst (in %) Studie Werkkring Mil. Dienst Geen activiteit Totaal

76 18 1 5 100

Slechts 18% begon aan een werkkring en een enkeling moest meteen in militaire dienst. Op werk, studie en militaire dienst zullen wij in het volgende hoofdstuk nog uitgebreid terugkomen. Gezien hun jeugd is het vanzelfsprekend dat de meesten met het ouderlijk gezin naar Nederland reisden (rond 66%), 18% reisde alleen en de overigen reisden in verschillende andere combinaties (zie tabel 4). Tabel 4: Met wie is de reis naar Nederland gemaakt? (in %) Alleen Met echtgenoot Met ouderlijk gezin Met broer/zuster Met anderen Totaal

18 5 66 7 4 100

Omdat onze groep tot de derde golf behoor-

de, was er inmiddels een efficiënt verlopende ontvangstpraktijk gegroeid in Nederland. Degenen die aangewezen waren op opvang door de overheid – in onze groep gold dat voor 60% van de gezinnen – werden bij aankomst aan de kade in Amsterdam of Rotterdam opgewacht door ambtenaren van de Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) van het Ministerie van Maatschappelijk Werk. Zij werden naar bussen geleid die hen naar het voor hen bestemde contractpension brachten. Rond eenderde werd opgevangen door eerder naar Nederland gereisde familieleden of door de bedrijven, zoals Shell, KPM en HVA, waar de kostwinner in Indië/Indonesië bij gewerkt had. Opvallend weinig personen werden ontvangen en begeleid door het Centraal Comité Kerkelijk en Particulier initiatief (CCKP). Blijkbaar was de dominante positie van het CCKP bij de opvang en begeleiding van Indische migranten, zoals beschreven door Willems (Willems, 2001, p. 185 e.v.) al op zijn retour. Degenen die door het CCKP werden opgevangen waren meestal alleenreizende jongemannen en een enkele jonge vrouw (zie verder tabel 4). Bekend uit de literatuur is dat de repatrianten verspreid over het gehele land werden gehuisvest. Waar kwamen onze respondenten terecht? Uit de literatuur (Willems en anderen) blijkt dat door de jaren heen bijna de helft van de repatrianten terecht kwam in Noord- en Zuid-Holland. Dat bleek voor onze respondenten niet anders te zijn.Wij telden voor deze kleine groep al 48 dorpen en steden en wij hebben ze daarom samengevat in de regio’s Noord (Friesland, Groningen, Drente), West (Noord- en Zuid-Holland en Utrecht), Oost (Flevoland, Overijssel, Gel-

14

melger_2010.indd 14

03 09 2010 10:00:36 AM


derland), Zuid (Limburg, Noord-Brabant, Zeeland). Tabel 5: Regio van opvang en huidige woning (in %). Regio West Zuid Oost Noord Totaal

Opvang 47,9 30,1 16,4 5,5 100,0

Huidige woonpl. 57,9 23,7 14,5 3,9 100,0

De dominantie van de Westelijke provincies is overduidelijk en die is, in het geval van onze respondenten, in vijftig jaar alleen maar sterker geworden ten koste van de drie overige regio’s. Dat is mede het gevolg van concentratie van zowel woningen als werkgelegenheid in de drie westelijke provincies. Dat deze concentratie in de Westelijke provincies alles heeft te maken met de concentratie van de woningvoorraad en de werkgelegenheid is zichtbaar te maken met cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor de woningvoorraad hebben we gekozen voor het jaar 1955, dicht bij ons peiljaar 1957. Toen bedroeg de woningvoorraad in de drie Westelijke provincie’s: 1.277.775 woningen en in alle overige provincies tezamen 1.234.495 woningen. Voor wat de werkgelegenheid betreft hebben wij geen oudere cijfers dan 1990 gevonden: de werkgelegenheid bedroeg in de drie westelijke provincie’s 3.229.800 arbeidsplaatsen en in de overige provincie’s tezamen 3.464.400 arbeidsplaatsen. De eerste zorg na aankomst in Nederland was uiteraard de huisvesting.

Tabel 6: Eerste behuizing (in %) Contract-pension Kosthuis Anders Onbekend Totaal

56 7 34 2 100

Degenen die op hulp van de overheid waren aangewezen, ruim de helft van de gezinnen (56%), werden ondergebracht in contractpensions. Eenderde van de respondenten trok tijdelijk in bij familie of betrok een huis dat door de voormalige werkgever ter beschikking werd gesteld. Degenen die alleen naar Nederland waren gekomen, over het algemeen jongens of jonge mannen, kwamen in kosthuizen of een internaat terecht, waar ze verbleven tot hereniging met het ouderlijk gezin mogelijk was. Het overheidsbeleid had als uitgangspunt dat de tijdelijke huisvesting in contractpensions en kosthuizen maximaal een jaar mocht duren. Tabel 7: Duur verblijf in contractpension (in %) 3 mnd. 3 – 6 mnd. 6 – 12 mnd. 1 tot 2 jr. > 2 jr. Totaal

6 19 34 28 13 100

Uit tabel 7 blijkt dat ruim 40% van degenen die in contractpensions waren gehuisvest langer dan een jaar op die behuizing aangewezen was. En 13% heeft zelfs langer dan 2 jaar in een contractpension gewoond. Vermoedelijk had dat, onder meer, te maken met

15

melger_2010.indd 15

03 09 2010 10:00:36 AM


ruimer en/of beter passend woningaanbod in de regio West dan in de overige regio’s: in de regio West verbleef 13% langer dan een jaar in een contractpension en in de overige regio’s tezamen 28%. Hoe oordeelde men over die eerste behuizing? De desbetreffende vraag (nr. 5) was een open vraag, waarop zowel pensiongasten als de overigen die op uiteenlopende manieren werden gehuisvest (direct in een zelfstandige woning, inwoning bij familie, kostgangers) konden reageren. Een op de vijf respondenten beantwoordde de vraag niet. In een aantal gevallen was het een kwestie van leeftijd: men was te jong om relevante herinneringen te hebben aan die eerste behuizing. Waarom de overigen de vraag niet hebben beantwoord is onduidelijk. Ruim de helft van de respondenten heeft een positief oordeel over het eerste onderdak in Nederland en dat geldt voor zowel pensiongasten als zelfstandig wonenden. De volgende selectie van uitspraken laat dat zien. “Het pension in Z. was een herenhuis oude stijl met grind-erf en bloemperken, dus best wel goed en mooi, het stond in een “deftige wijk” met veel van dergelijke huizen, waarbij de middelbare school op een steenworp afstand lag. De bewoning en het eten waren goed te noemen. Het waren behulpzame mensen met wie je goed overweg kon en die veel voor je deden.” “Onze eerste woning in V. was uitstekend. Een schoon portiek, rustige buurt, veel ruimte voor kinderen om te spelen. Tramen bushalte op 5 minuten van de woning”.

“Het contractpension was hotel A., beheerder dhr. G. De kwaliteit was redelijk goed. Alleen op vrijdag was er veemarkt en omdat het hotel aan de veemarkt stond was de hele benedenverdieping (eetzaal) veranderd in een café.” “Het onderdak bij mijn ouders op een appartement met 3 kleine kinderen, die de vrijheid in de tropen gewend waren, was natuurlijk krap, maar we werden liefdevol ontvangen. Veel verstand van het sociaal niveau van de buurt hadden we nog niet.” “Mijn eerste kosthuis was prima. Daar heeft men veel voor mij gedaan om de studie te vergemakkelijken. Mijn zolderkamer bij oom en tante was minder. Erg klein en primitief, doch je zit in een vertrouwde omgeving. Dicht bij school.” “De buurt was niet slecht. De behuizing krap. Ik herinner mij veel uitklap- en stapelbedden. In de “woonkamer” werd gegeten en geslapen. Mijn ouders met 5 kinderen hadden veel ruimte nodig, de hospita was aardig en probeerde het beste ervan te maken.” Ongeveer een kwart van de mensen had het minder goed getroffen en hadden neutrale of kritische opmerkingen. Een selectie. “Slecht. Huisvesting in nissenhutten die zeer vochtig waren. Geen vloerbedekking. Koude grond. Zeer gehorig. Bezwaarlijk om sanitair te delen.” “Slecht. Wij kwamen in één kamer met 9 personen. Naderhand kregen mijn broers

16

melger_2010.indd 16

03 09 2010 10:00:36 AM


een andere kamer en bleven wij met ons zessen in 1 kamer met drie 2-persoonsbedden, waar wij sliepen, aten, leerden, enfin alles.” “Pension in O.: heel slecht, geen stromend water, dat moest je 110 m verder uit een pomp halen. Het eten was nog slechter, soms bedorven voedsel. Veel van deze contractpensions waren slechtlopende en niet rendabele pensions en ze zagen in de repatrianten de kip met de “gouden eieren”. Breek mij de bek niet open, de schoften die zich verdrongen om maar op de lijst van DMZ pensions te komen!! Later naar een pension in L.: veel beter, ook qua accomodatie. Hier mochten we één keer per week gezamenlijk gebruik maken van de keuken om Indisch te koken. Deze eigenaar had gelukkig affiniteit met de Indische Nederlanders en ook oog voor hun moeilijke situatie!!!”

jubelverhalen zoals in het onderzoek in 1957 (Willems, 2001) is echter geen sprake. Ruim 40% van de gezinnen in contractpensions heeft langer dan een jaar op een zelfstandige woning moeten wachten. Daarmee is de beleidsdoelstelling van een maximum verblijfsduur in een contractpension niet gehaald. Rond 15% heeft het niet getroffen met het verblijf in een contractpension. Uit de geciteerde uitspraken blijkt dat de bezwaren een reële grond hebben, gezien de genoemde gebreken. De spreiding over het land is in overeenstemming met wat eerder onderzoek aan het licht heeft gebracht: ongeveer de helft kwam terecht in de drie westelijke provincies en de rest in de overige negen provincies.

“Pension: waardeloos. Met 8 personen in 1 woon-slaapkamer. Douchen één maal per week Eten minimaal.” “Pension: 1 kamer plus een serre voor 4 personen in een armoedig Utrechts bovenhuis. Het ergste was slechts 1 x per week douchen.” “Nieuwbouwwoning met kachel, niet geïsoleerd, in een klein dorp in Nrd-Brabant. In de winter erg koud”. Samenvattend kunnen we zeggen dat de opvang van de gezinnen waartoe onze respondenten behoorden en de eerste behuizing positief of tenminste neutraal werden beoordeeld door 64% van de respondenten. Van

17

melger_2010.indd 17

03 09 2010 10:00:37 AM


Djembatan Kali Mas

18

melger_2010.indd 18

03 09 2010 10:00:38 AM


Hoofdstuk 3

Aan de slag in Nederland Na het betrekken van het onderkomen, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, moest iedereen weer aan het werk of naar school. Het vinden van werk was vooral een zaak van de ouders van onze respondenten, de eerste generatie. Over hoe het deze generatie verging heeft Willems (Willems, 2001, p. 177 e.v.) uitgebreid gerapporteerd. Om enigszins een achtergrond te schetsen wat de ouders van onze generatie en, enige jaren later, ook die tweede generatie zelf op het gebied van de werkgelegenheid aantroffen, nemen we enkele opmerkingen over uit het genoemde boek. In de eerste plaats kwam bijna de helft van de repatrianten terecht in Noord- en ZuidHolland, vermoedelijk omdat daar, zoals eerder vermeld, toch de meeste werkgelegenheid was te vinden. Zoals wij hebben gezien was het ook met onze nieuwkomers het geval. De voorkeur van werkenden en niet-werkenden ging uit naar een baan op kantoor of in het onderwijs. Dat bleek uit een enquĂŞte in 1953, en dat was in 1958 nog zo. Problemen om een baan te vinden vloeiden voort uit een gevorderde leeftijd, aangetaste gezondheid en “verkeerdeâ€? werkervaring. Toch slaagde de helft van de werkzoekenden erin om binnen een half jaar een baan te vinden. De overheid was daar in 1958 niet ongerust over, omdat de ervaring leerde dat degenen die langer dan een half jaar bij een arbeidsbureau stonden ingeschreven, al dan niet met behulp van Indische adviseurs,

uiteindelijk toch aan werk zouden komen. Men wist inmiddels ook dat de graad van scholing en arbeidservaring van Indische repatrianten iets boven het landelijk gemiddelde lag. Ook het kennelijke vooroordeel dat de Indische repatrianten gebrek aan aanpassingsvermogen en vasthoudendheid zouden vertonen werd door de praktijk gelogenstraft. Vanaf het begin van de jaren zestig waren door het aantrekken van de arbeidsmarkt de problemen definitief voorbij. Terug in de schoolbanken Een groot deel van onze tweede generatiejongeren had eind jaren vijftig echter nog studiejaren voor de boeg. We laten eerst de cijfers spreken. Tabel 8: Eerste activiteiten van meer dan 20 uur per week (in %) Geen act. Werkkring Studie Militaire dienst Totaal

5 18 76 1 100

Gevraagd naar hun eerste activiteiten gaf ruim driekwart te kennen een studie vervolgd te hebben of aan een hogere studie te zijn begonnen. Iets meer dan 18% begon aan een baan, een enkeling moest meteen in militaire dienst en een kleine 5% had niets om handen.

19

melger_2010.indd 19

03 09 2010 10:00:38 AM


Laatstgenoemden waren voornamelijk vrouwen. Zij hadden in Surabaya (en elders) over het algemeen Nederlandstalig onderwijs genoten. Degenen die concordant onderwijs hadden gehad (concordant wil zeggen volgens het in Nederland geldende studieprogramma), konden bij aankomst in Nederland het onderwijs naadloos in dezelfde klas voortzetten. De scholen in Surabaya liepen zelfs iets voor op het lesprogramma in Nederland, zoals enkele van onze respondenten meldden. De overigen hadden iets meer problemen met aansluiting te vinden bij het Nederlandse onderwijssysteem. Wij zullen daar hieronder nog op terug komen. Tabel 9: Differentiatie naar studiesoorten van de studerenden. (in %) Universiteit HBO Middelb.onderw. Cursussen Overige Diploma behaald Geen diploma beh. Totaal

2 24 55 13 6 81 19 100

Ruim de helft van degenen die direct na aankomst gingen studeren deed dat op een middelbare school: gymnasium, hbs of mulo (zie tabel 9). Ruim een kwart begon aan een HBO-studie, een enkeling kon direct naar de universiteit en de overigen (19%) volgden specialistische cursussen. Ruim 80% van de studerenden sloot de studie af met een diploma. Dat is een heel behoorlijk percentage, als in aanmerking wordt genomen dat deze studenten hun studie in een geheel nieuwe omgeving moesten voort-

zetten c.q. beginnen. Ongetwijfeld was voldoende beheersing van de Nederlandse taal de sleutel voor hun succes. Dat is blijkbaar wel eens anders geweest, zoals het volgende citaat laat zien: “Jeugdige Indische nieuwkomers hadden bij het vinden van een baan in de jaren vijftig weinig last van gebrekkige scholing. In welke fase van de repatriëring zij ook naar Nederland kwamen, zij vonden doorgaans gemakkelijk hun draai in het onderwijs. Zij hadden wel problemen met de Nederlandse taal en werden vanwege hiaten in hun kennis vaak in een lagere klas geplaatst dan hun leeftijdgenoten, maar die relatieve achterstand wisten de meesten in de loop van de jaren gemakkelijk weg te werken.” (Willems, 2001, p.182). Op een enkeling na heeft geen van onze respondenten, waarvan, zoals gezegd, velen concordant onderwijs hebben genoten iets laten blijken van taalachterstanden. Wel hebben sommigen, die onderwijs hebben gehad volgens het Indonesische systeem, problemen gehad met het erkend krijgen van hun diploma, en hebben hierdoor werk moeten accepteren dat ver onder hun niveau lag. De volgende citaten van twee van onze respondenten getuigen daarvan. “Ik was eerst fabrieksarbeider aan de lopende band. Daarna werkte ik als pantry-steward bij de HAL in Rotterdam. Deze werkzaamheden waren niet in overeenstemming met mijn Indonesische diploma’s SMP-A en SMA-C (samen iets meer dan HAVO-niveau –RM). Om een Nederlands diploma te verkrijgen kon ik aan de Rijks-HBS in Breda een test doen, ik zakte voor Frans en Nederlands en kreeg 2 maanden de tijd om deze vakken op een zodanig niveau te krijgen dat ik,

20

melger_2010.indd 20

03 09 2010 10:00:38 AM


eventueel, in de tweede klas van de HBS zou kunnen starten!” “Ben bij Philips begonnen als lopende band-arbeider, omdat mijn opleiding c.q. diploma niet werden erkend.” (diploma vergelijkbaar met Mulo - RM). Deze twee jongelieden overkwam overigens wat de vorige generatie als regel moest ondergaan wanneer zij werk zochten. Daarover heeft Willems in zijn geciteerde boek veel meer te melden. Eveneens bij Willems vinden we de opmerking dat de graad van scholing van Indische repatrianten iets boven het landelijke gemiddelde lag. Is dat nog steeds het geval? Tabel 10: Onderwijsniveau respondenten vergeleken met beroepsbevolking 2005 vlgs. CBS. (in %) Onderwijsniveau Basisond./vmbo Havo, vwo, mbo Hbo/wo-bac Wo master, doctor Onbekend Totaal

Resp. 2e generatie 12 57 28 2 1 100

CBS beroepsbev. 2005 24 44 19 12 1 100

Wo-bac= wetenschappelijk onderwijs, baccalaureaat Wo master= alle academische graden (mr., ir., drs.) + gepromoveerden

Wij hebben de gegevens van onze respondenten vergeleken met gegevens van het CBS (zie tabel 10). Een aantekening bij deze vergelijking is dat de cijfers van het CBS van 2005 zijn, terwijl het onderwijsniveau van onze respondenten op zijn laatst behaald is in het begin van de jaren zestig van de vorige

eeuw. Er is daarom vertaling nodig van de onderwijsniveau’s omdat in de jaren zestig schooltypen als havo, mavo en vmbo niet bestonden. Wij hebben alle types van algemeen vormend voortgezet onderwijs van destijds (gymnasium, hbs, mulo) gekwalificeerd als middelbaar onderwijs (in de tabel havo, vwo, mbo genoemd). Voorheen afzonderlijk voorkomende opleidingen zoals de kweekschool voor onderwijzers, de verpleegstersopleiding, de hogere technische school, enz. die tegenwoordig binnen de hbo-organisatie vallen hebben wij allemaal aangemerkt als hbo-studies. De vergelijking van de CBS-cijfers met die van onze respondenten laat een aantal opmerkelijke verschillen zien: • de landelijke cijfers laten tweemaal zoveel laaggeschoolden zien als in onze tweede generatiegroep: 24% tegen 12%; • het verschil bij de middelbaar geschoolden is relatief kleiner, maar toch nog substantieel: 57% voor onze groep tegen 44% landelijk; • ook bij de categorie hbo-studies scoort onze groep hoger: 28% tegen 19% landelijk; • alleen bij het wetenschappelijk onderwijs (wo) scoort onze groep beduidend lager: 2% tegen 12% landelijk; • nemen we hbo en wo samen dan is er weinig verschil met de landelijke verhoudingen: landelijk 31% en onze groep 30%. Wij stellen een interpretatie van deze verschillen uit, tot verderop in dit hoofdstuk het beroepsleven aan de orde is. Militaire dienst in NL De jongemannen van onze tweede generatie ontkwamen in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw nog niet aan de dienstplicht. De verplichting de militaire dienst te vervul-

21

melger_2010.indd 21

03 09 2010 10:00:39 AM


len betekende voor de meesten uitstel van het begin van de maatschappelijke carrière van anderhalf tot twee jaar. Wie over de mogelijkheid beschikte onder de dienstplicht uit te komen maakte daar ook gebruik van. Aan de andere kant was de militaire dienst ook een bron van vast werk voor een Indische jongen die nog geen duidelijke aspiraties had en in het militaire handwerk een eervolle bron van inkomsten zag. Wij willen, voor wij over het burgerlijke beroepsleven van onze respondenten komen te spreken, enige aandacht besteden aan de militaire dienst. En dat mede vanuit het oogpunt van een stukje geschiedschrijving van een fase in het leven van jongemannen die al geruime tijd definitief voorbij is. Van de jongemannen in onze onderzoekspopulatie heeft 64% de dienstplicht vervuld. Ruim de helft daarvan heeft dat gedaan in de laagste rangen: soldaat, soldaat 1e klasse en korporaal. De overigen werden onderofficier of officier. Degenen die ontheven werden van de dienstplicht, werden dat om diverse redenen: vrijstelling wegens broederdienst, afgekeurd wegens lichamelijke gebreken en buitengewoon dienstplichtig verklaard omdat ze een beroep uitoefenden waardoor dat voorrecht werd verkregen. Zes werden van de dienstplicht ontheven omdat zij tekenden voor de status van beroepsmilitair. Daarvan werden er drie onderofficier en drie officier. Interessanter dan deze getalsmatige weergave zijn de bevindingen van zowel dienstplichtigen als beroepsmilitairen over hun militaire loopbaan. Wij laten ze in de hierna volgende citaten zoveel mogelijk zelf aan het woord. De meeste namen zijn gefingeerd.

Dienstplichtig marinier Gerrit werd uitgezonden naar Nieuw Guinea. Dat werd veel patrouille lopen in de jungle, mede om infiltraties van Indonesische kant op te sporen en te bestrijden. Een hoogtepunt in zijn militaire loopbaan was zijn deelname aan een wetenschappelijke expeditie naar het Sterrengebergte op zoek naar goud, uranium en andere delfstoffen. Met name zijn ervaringen tijdens deze expeditie leverden hem, na het afzwaaien uit militaire dienst, een baan op bij het gouvernement van Nederlands Nieuw-Guinea. Hij werd Landbouwconsulent belast met het opzetten van cacaoplantages en volksboerderijen. Frits ambieerde een carrière als machinist bij de koopvaardij, het werd de marine: “Mijn eerste baan: ik wou als machinist bij de koopvaardij, terug naar Indonesie, maar kon het studiegeld van de Machinisten school NIET betalen ( geen studiebeurs en pensioen van mijn moeder nog niet geregeld). Schoolgeld werd betaald uit het zakgeld dat ons gezin kreeg van DMZ. Toen heb ik voor beroeps getekend bij de Koninklijke Marine. Ben begonnen als stoker 3e klas, na een jaar bevorderd tot stoker 2e klas, na weer een jaar bevorderd tot Machinist der 1e klasse. Haalde het brevet Olieman en daarna ging ik 24 maanden naar Nederlands Nieuw Guinea. Na mijn tijd in NNG kreeg ik de korporaals-opleiding en als korporaal mocht ik studeren aan de HTS voor het vak Werktuigbouw. Nadat ik geslaagd was werd ik benoemd tot Officier in de rang van luitenant 3e klasse Speciale Diensten. Als officier heb ik steeds gevaren als Hoofd Technische Dienst aan boord van

22

melger_2010.indd 22

03 09 2010 10:00:39 AM


Hare Majesteits schepen.. Op 1 januari 1986 ging ik bij het bereiken van de leeftijd van 50 jaar, met leeftijdsontslag.” Henri kon dankzij zijn militaire dienst bij de luchtmacht een uitstekende carrière opbouwen in de burgerluchtvaart. Zijn verhaal: “Mijn eerste militaire functie na de vliegeropleiding was sergeant-vlieger bij 326 Squadron Commando Luchtverdediging te Woensdrecht. Bij het squadron waren 18 vliegers waarvan er 2 Indische jongens waren en een paar oudere Nederlanders die nog bij de luchtvaartafdeling van het KNIL hadden gevlogen. Volgens een jaarlijks oefenprogramma ontwikkelden we onze vaardigheden in alle aspecten van het NATO Europese luchtruim (toen nog tegen de Russen). De vliegeropleiding in Canada was al gericht op de samenwerking van de NATO landen. In mijn opleidingsklas zaten bv. Engelsen, Fransen, Noren en Denen Mijn eerste burgerbaan was landbouw sproeivlieger bij het landbouw luchtvaartbedrijf Mastboom te Rotterdam. Dit heb ik als tijdelijk werk moeten doen omdat het in die periode heel slecht ging in de burgerluchtvaart, waarbij grote aan tallen vliegers werden ontslagen, zelfs bij de KLM. Bovendien kon ik in die periode mijn theoretische B-1 burgerbrevet halen. In 1970 werd ik bij Transavia Airlines, mede door mijn ervaring op straalvliegtuigen, aangenomen als co-pilot op de Caravelles, de eerste straalverkeersvliegtuigen die in Nederland werden gebruikt. De KLM vloog toen nog met propeller Constellations. Later kwamen de Boeing straalverkeersvliegtuigen, waarop ik in

verschillende functies, gezagvoerder, instructeur en Chef Vlieger 737 tot mijn pensionering als Korpschef 737/757 in 1993 heb gevlogen.” Hij meldt verder dat veel van zijn mannelijke leeftijdgenoten van Indische afkomst in de krijgsmacht terecht waren gekomen. Volgens hem waren alle onderdelen vertegenwoordigd in zijn vrienden- en kennissenkring: landmacht, marine, mariniers en luchtmacht. Ronald is het voorbeeld van iemand die, omdat zijn Indonesische diploma’s niet werden erkend, besloot af te zien van een lange tocht door het Nederlandse middelbare onderwijs en zich heeft gemeld voor de opleiding tot onderofficier bij het leger. Hij heeft in Weert, Amersfoort en Utrecht diverse opleidingen gevolgd en is na 35 jaar afgezwaaid als adjudant-onderofficier-apothekersassistent. Het zijn alle verhalen van jongemannen die hun eigen weg hebben gezocht en gevonden. En met veel doorzettingsvermogen zodanig in hun beroep zijn opgeklommen dat zij op een geslaagd beroepsleven kunnen terugzien.

23

melger_2010.indd 23

03 09 2010 10:00:39 AM


Beroepskeuze Na het behalen van een diploma moest ongeveer driekwart van onze groep een weg zien te vinden op de nog onbekende Nederlandse arbeidsmarkt. Hoe deden zij dat? In tabel 10a zijn de antwoorden op de desbetreffende vraag samengevat. Tabel 10a: Zoeken naar een baan (in %) Benadering arbeidsmarkt Via arbeidsbureau Via advertentie Via maatsch. werker Via familie/kennissen Anders Onbekend Totaal

% 12 31 2 6 35 13 100

Het arbeidsbureau speelde een bescheiden rol met 12%, net als het maatschappelijk werk met slechts 2%. De meerderheid vertrouwde meer op eigen initiatief: 31% doorzocht de dagbladen op geschikte advertenties, maar 35% doet het “anders” zoals het in de tabel heet. Dat laatste wil zeggen een open sollicitatie sturen naar een geschikt bedrijf, of een serie brieven naar diverse bedrijven verzenden. Eén respondent deed het aldus: “Ik stapte op de fiets en het eerste, het beste kantoor ben ik binnen gelopen. Het bleek een reisburau te zijn. Ik kreeg meteen een baan.”

Tabel 11: Beroepsniveau respondenten (in %) Beroepsniveau Lager kader Middenkader Hoger kader Beroepen op acad. niveau Vrije beroepen (kunst, muziek e.d.) Onbekend Totaal

10 40 37 2 4 7 100

De verzameling beroepen die in de tabel met “middenkader” worden aangeduid, is de grootste groep (40%), echter direct gevolgd door het “hoger kader” met 37%. Lagere beroepen scoren laag met 10%, hetgeen een gevolg kan zijn van het feit dat bijna al onze respondenten in Indonesië al een middelbare schoolopleiding volgden. Van de 76% die als gevolg van het vertrek naar Nederland de studie niet konden afmaken heeft niet iedereen een diploma gehaald (zie tabel 9). Deze laatsten kwamen terecht in de lagere beroepen. Academische beroepen zijn in onze groep vrijwel afwezig. Om deze differentiatie enigszins te waarderen moeten we weer vergelijken met algemene verdelingen zoals die van het CBS. In tabel 12 is de landelijke verdeling van 2007 weergegeven.

Kijken wij naar het bereikte beroepsniveau van de tweede generatie ( zie tabel 11), dan wordt de trend naar het midden van de schaal bij het onderwijsniveau geheel weerspiegeld in het beroepsniveau.

24

melger_2010.indd 24

03 09 2010 10:00:39 AM


Tabel 12: Beroepsniveau beroepsbevolking in Nederland ( in%) vlgs CBS-Statline (2007) Beroepsniveau Elementaire beroepen Lagere beroepen Middelbare beroepen Hogere beroepen Wetenschappelijke beroepen Onbekend Totaal

7 24 38 21 8 1 99

De Standaard Beroepen Classificatie 1992 (CBS) onderscheidt vijf beroepsniveaus: 1. elementaire broepen (bv. productiemedewerkers, vakkenvullers, interieurverzorgers); 2. lagere beroepen (bv. vissers, metaalarbeiders, concierges, bouwvakkers, verkopers, chauffeurs); 3. middelbare beroepen (bv. laboranten, verplegers, bakkers, secretaresses, boekhouders); 4. hogere beroepen (bv. leerkrachten/docenten, projectleiders, therapeuten, schrijvers, journalisten); 5. wetenschappelijke beroepen (bv. onderwijskundigen, artsen, economen, informatici). De twee verdelingen zijn niet geheel vergelijkbaar omdat “elementaire beroepen” (zie de omschrijving onder tabel 12) in onze populatie ontbreken. Nemen we de elementaire en lagere beroepen van het CBS samen, dan zijn er landelijk drie keer zoveel lagere beroepen als in onze populatie. Een mogelijke verklaring hiervan hebben we hierboven al gegeven. Bij de middelbare beroepen is er overeenkomst met de landelijke verdeling: 40% in

onze groep tegen 38% landelijk. Bij de hogere beroepen scoort onze groep fors hoger dan de landelijke verdeling: 37% tegen 21%. Daarentegen zijn er in de landelijke verdeling vier maal zoveel academische of wetenschappelijke beroepen als in onze groep. Wij kunnen concluderen dat het onderwijsen beroepsniveau van onze respondenten niet achter loopt bij dat van de totale bevolking, maar eerder gemiddeld flink hoger is dan dat van autochtone Nederlanders, zij het dat de academische opleidingen en beroepen behoorlijk achterblijven. Het bereikte beroepsniveau werd in veel gevallen niet in één keer gerealiseerd. Een middelbare school-opleiding is op zich een goede startkwalificatie, maar levert niet de specialistische kennis op die in veel bedrijfstakken nodig is. Tabel 13: Vervolgstudie na voltooiing middelbaar onderwijs Vervolgstudies Geen extra studie Bedrijfscursussen en/of avondstudie Geen vermelding Totaal

% 28 49 23 100

Gevraagd naar verdere studie toen de eerste werkkring werd verkregen, zegt bijna de helft bedrijfscursussen te hebben gevolgd, ofwel, meestal op eigen initiatief, een avondstudie te zijn begonnen (zie tabel 13). Die eerste baan is voor velen alleen een startpunt, zo’n 40% is binnen drie jaar alweer doorgestroomd naar een volgende baan (zie tabel 14).

25

melger_2010.indd 25

03 09 2010 10:00:39 AM


Tabel 14: Duur in jaren van de eerste werkkring Duur van de eerste werkkring 0 tot 3 jaar 3 tot 6 jaar 6 jaar of langer Geen vermelding Totaal

% 40 12 34 13 100

In de jaren waarin onze tweede generatie op de arbeidsmarkt kwam, ongeveer de vroege jaren zestig van de vorige eeuw, was het doorstromen ook geen probleem. Er was in alle sectoren veel vraag naar arbeidskrachten. Carrière maken kon in die dagen, misschien wel voor het eerst op de Nederlandse arbeidsmarkt, via het fenomeen van “jobhopping”: na enkele jaren ervaring te hebben opgedaan, solliciteren naar een iets betere baan qua salariëring en/of kwaliteit van de functie. Maar carrière maken kan ook binnen één bedrijf of instelling: bijna een kwart geeft aan binnen het bedrijf een hogere functie te hebben gekregen (zie tabel 15). Tabel 15: Carrière binnen het bedrijf of verandering van baan Verloop carrière Hogere functie bij zelfde bedrijf Van baan veranderd Gestopt met werken c.q. pensionering Geen vermelding Totaal

% 23 44 11 22 100

maakt. Waren er dan geen hindernissen te nemen zoals die, in het algemeen, voor alle migranten gelden? Waren de arbeidsmarktproblemen van de eerste generatie Indische Nederlanders zoals Willems die beschreef overwonnen? Om een beeld van die problemen te geven volgt hier een citaat uit het eerder genoemde boek van Willems: “In hun analyse (van adviseurs van arbeidsbureaus) stond voorop dat de hoge leeftijd van veel repatrianten het moeilijk maakte een werkkring te vinden. Ook stelden zij hoge salariseisen, terwijl hun opleiding dat naar Nederlandse begrippen niet rechtvaardigde. Met de aanpassing bleek het eveneens slecht gesteld, waardoor velen na een korte werkperiode ontslag namen of eenvoudig wegbleven. Verder kwamen er klachten van werkgevers dat de repatrianten er een te traag werktempo op na hielden. Dat zij overwegend administratief geschoold waren, was al evenmin een voordeel. De arbeidsbureaus hadden bovendien gemerkt dat hun huidskleur belemmerend werkte bij het bemachtigen van een leidinggevende functie.” (Willems, 2001, p.178-9). Wij hebben in onze enquête geïnformeerd naar discriminatie op de werkplek en naar omgang met autochtoon/Nederlandse collega’s en leidinggevenden, zowel op de werkplek als daarbuiten.

Tot dusver lijkt het een doorlopend succesverhaal van onze respondenten: succesvol door de studie heen gekomen, daarna snel aan werk gekomen en verder carrière ge-

26

melger_2010.indd 26

03 09 2010 10:00:39 AM


Tabel 16: Discriminatie in het werk meegemaakt? Ervaringen met discr. Neen Ja Onbekend Totaal

% 65 20 15 100

Ook deze uitkomsten zijn bemoedigend: 65% van de ondervraagden zegt geen discriminatie op de werkvloer te hebben ondervonden, bij 20% is dat wel het geval en de overigen hebben zich er niet over uitgelaten. Van welke aard was de ondervonden discriminatie? Er is een onderscheid te maken tussen institutionele discriminatie, dat wil zeggen er wordt in het bedrijfsbeleid onderscheid gemaakt op basis van ras en/of huidskleur, en incidentele discriminatie die zich op vele manieren voordoet en waar meestal individuen zich aan bezondigen. Voorbeelden van institutionele discriminatie zijn de volgende gevallen. Een jonge vrouw gaat na voltooiing van haar middelbare school (MULO en MMS) werken bij een groot bedrijf, dat haar daartoe had uitgenodigd. Ze kreeg een opleiding tot secretaresse, die de vakken steno, typen, bedrijfskunde en handelskennis in vier talen (Nederlands, Frans, Duits en Engels) behelsde. Na afronding van deze opleiding werd ze benoemd tot assistent-directiesecretaresse, maar tegelijkertijd werd haar te kennen gegeven dat zij niet in aanmerking kwam voor de functie van directiesecretaresse, “omdat ik mijn kleur niet mee had”, zoals haar dat te verstaan werd gegegeven. Een jongeman die bij een groot bedrijf als fa-

brieksarbeider begon, omdat zijn in Indonesië verkregen diploma’s niet werden erkend, maar zich door studie opwerkte tot een hogere functie, vertelde het volgende: ”Ik had dezelfde HTS opleiding als mijn Hollandse collega’s, we hadden allemaal dezelfde rang, we deden allemaal hetzelfde werk, maar toch zaten zij in een hogere salarisschaal en hadden dus een hoger salaris dan ik. Toen een aantal van hen ontslagen werd moest ik blijven en het werk van deze collega’s erbij nemen en dat zonder enige financiële vergoeding.” Deze man had in de gaten dat zijn eigen optreden een rol speelde, want hij voegde er aan toe: “Ik kan het geen discriminatie noemen, ik was eerder te bleu/te verlegen om op de voorgrond te treden.” Een stuurman op de grote handelsvaart meldde dat hij ooit door een kapitein geweigerd was “omdat ik een Indo was”. Het kwam volgens hem tot een uitbarsting. De incidentele vormen van discriminatie op de werkvloer beperkten zich tot scheldwoorden als “zwarte”, “roetmop”, “blauwe”, “vuilnisbakkenras” e.d. Enkelen beweerden dat het schelden gauw ophield wanneer je de schreeuwers van repliek diende. De meesten meldden dat het schelden en discriminatie in het algemeen in de loop van de tijd verminderden. Opmerkelijk is dat de omgang met Nederlandse collega’s binnen en buiten het werk door een ruime meerderheid positief werd beoordeeld. Dat was hoogstwaarschijnlijk het gevolg van selectieve keuzes van beide kanten: men mijdt de conflictueuze types en zoekt contact met de meer sociaal ingestelden.

27

melger_2010.indd 27

03 09 2010 10:00:39 AM


Conclusie Er is op grond van de besproken uitkomsten geen andere conclusie te trekken dan dat deze Indische Nederlanders uit onze doelgroep zich uitstekend hebben geweerd op de arbeidsmarkt en in het economische leven in het algemeen. Deze generatie heeft in tweëerlei opzicht de wind in de zeilen gehad: in de eerste plaats kon zij de in Indonesië begonnen middelbare schoolopleiding in Nederland zonder veel problemen voltooien. In de tweede plaats kwamen onze jongelieden op de arbeidsmarkt toen de arbeidsmarkt begin jaren zestig flink aantrok. Maar zij deden er verder ook alles aan om verder te komen op de sociale ladder. De meesten studeerden na de middelbare school verder door het volgen van bedrijfscursussen, door avondstudie of door een hogere beroepsopleiding te voltooien. Vergeleken met de laat-koloniale en naoorlogse onderwijs- en arbeidsmarktsituatie in Indonesië wist deze generatie door het “glazen plafond” te breken en zelfs leidinggevende posities te bereiken. Deze generatie kan daarom in sociaal-economisch opzicht volledig geïntegreerd genoemd worden. In welke mate dat ook in sociaal-cultureel opzicht het geval is zal, onder meer, het onderwerp van de volgende hoofdstukken zijn.

28

melger_2010.indd 28

03 09 2010 10:00:39 AM


Hoofdstuk 4

Huwelijk en gezin Bij aankomst in Nederland was het merendeel van onze respondenten nog te jong voor relatievorming, 93% was ongehuwd. De overigen waren wat ouder, in ieder geval ruim boven de twintig en hadden in IndonesiĂŤ een partner gevonden.. Het was eind jaren vijftig tot begin jaren zestig van de vorige eeuw: de mogelijkheid van ongehuwd samenwonen met een partner was nog niet aan de orde. Op enkelen na, die ongehuwd bleven, trouwden zij in de jaren zestig en zeventig. Hoe kwamen zij aan een partner? Voor de hand liggend is te veronderstellen dat velen een partner zouden vinden onder hun vele leeftijd- en schoolgenoten. Praktisch de gehele Indisch-Nederlandse bevolking van Surabaya was immers binnen een decennium naar Nederland vertrokken. Maar wij waren ook benieuwd in welke mate deze tweede generatie voor een autochtoon/ Nederlandse partner zou kiezen. Volgens de al eerder geciteerde Willems zouden huwelijken tussen Indische Nederlanders en autochtone Nederlanders in een eerdere fase, zeg begin jaren vijftig, al op ruime schaal zijn voorgekomen. Er worden echter geen cijfers genoemd. Wij denken dat de mate waarin dat is gebeurd een belangrijke belangrijke indicator is voor de integratie in de Nederlandse samenleving van onze groep. Wij hebben daarom de tot stand gekomen huwelijken zo precies mogelijk vastgesteld. De resultaten zijn samengevat in tabel 17.

Tabel 17: Partnerkeuze van mannen en vrouwen (in %) NL partner Mannen Vrouwen Totaal

45 41 43

Indische partner 48 51 49

Overige nation. 7 0 4

Ongehuwd 0 8 4

Bijna de helft van de respondenten huwde een Indische partner. Vier op de tien respondenten koos voor een autochtone Nederlander. Tussen mannen en vrouwen zijn enige verschillen te noteren, mannen kozen iets meer voor een Nederlandse partner, de vrouwen iets meer voor een Indische partner. Bij de mannen bedraagt het verschil in keuze voor een Nederlandse of een Indische partner slechts 3%, bij de vrouwen is dat verschil met 10% beduidend groter. Alle mannen zijn getrouwd, 7% van hen (4% van het totaal) met een buitenlandse vrouw. Van de vrouwen is 8% (4% van het totaal) ongehuwd gebleven. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn moeilijk te duiden omdat informatie over de motivering van de keuze ontbreekt. Is het feit dat de vrouwen meer voor een Indische partner hebben gekozen wellicht toe te schrijven aan een keuze voor vertrouwdheid of veiligheid? Alle respondenten trouwden op volwassen leeftijd, voor de meesten gebeurde dat in de jaren zestig, van ongehuwd samenwonen

29

melger_2010.indd 29

03 09 2010 10:00:40 AM


was geen sprake. Dat is niet verwonderlijk, want het laatstgenoemde fenomeen deed zich op enige schaal voor het eerst voor in de jaren zeventig. Na bijna vijftig jaar is bijna driekwart van de huwelijken (73%) nog intact. Met enige trots vermeldden sommigen op de vraag of men nog steeds dezelfde partner heeft: “Ja, al 45 (of 46 of 50, enz.) jaar!” Enkelen verloren hun partner door overlijden. Echtscheiding kwam veel vaker voor: 27 % van de huwelijken werd aldus beëindigd. Echtscheiding betrof ongeveer even vaak een Nederlandse partner (14%) als een Indische partner (13%). Opvallend is dat twee maal zoveel vrouwen scheidden als mannen, respectievelijk 18% en 9%. Onze vragenderwijs gestelde hypothese dat vrouwen door een keuze voor een Indische partner kozen voor veiligheid is door dit laatste gegeven ondergraven. Wellicht is een meer voor de hand liggende verklaring dat de emancipatie van vrouwen vanaf de jaren zestig goed op gang kwam.

den hoogblond (net als mijn vrouw).”

De derde generatie In bijna alle huwelijken werden een of meer kinderen geboren. Zij werden geboren in een weer iets welvarender Nederland dan waarin hun ouders terecht waren gekomen. Met meer vrijheden dankzij de culturele “revoluties” van de jaren zestig, en ook ruimere scholingsmogelijkheden. Wij hebben onze respondenten gevraagd iets over de kindertijd van hun nakomelingen te vertellen. Hier volgen enkele citaten.

“Kinderen hadden totaal geen problemen met Nederlandse kinderen, waren beiden lid van diverse sportverenigingen (later ook in competitieverband). Behaalden heel goede schoolresultaten (beiden hebben een academische studie afgerond). Ze hadden wel in de gaten dat er een Indische en een Hollandse kant was aan hun moeder.”

“Geen omgangsproblemen. Waren lid van sport- en andere verenigingen. Haalden goede resultaten en zijn uiteindelijk beiden universitair geschoold. Zijn bei-

“Zij konden zich normaal ontwikkelen als alle andere kinderen, hadden geen gebrek aan vrienden en haalden goede resultaten op school, hebben universiteit en hbo’s gehaald. Zij waren allen lid van dezelfde sportclubs en hebben een goede tijd daar gehad, sommige leden van de club zijn nog vrienden. Zij hebben veel voor de clubs gedaan, o.a. jeugdbestuur, jeugdtrainer/begeleider, jeugdcommissies.” “Mijn zoon heeft de kindertijd gehad die ik had willen hebben. Nooit verhuisd, veel aangeboden gekregen van ons, zijn ouders: sport, muziek, geestelijke vrijheid, stabiele achtergrond en omgeving, harmonie. Mijn man werkte fulltime, ik sinds de geboorte van ons kind 60%. Zo had iedereen het naar de zin. Opmerkelijk: de vrijheid in alle opzichten, wel met door ons gestelde regels.”

“Mijn beide dochters hebben, naar het idee van mijn vrouw en mij, een zorgeloze jeugd gehad met alles wat er bij het opgroeien in de zestiger jaren en daarna hoorde. Vriendjes en vriendinnetjes, verjaardagsfeestjes, een paar zomerva-

30

melger_2010.indd 30

03 09 2010 10:00:40 AM


kanties in Spanje, marmotjes en cavia’s, weekenduitstapjes etc… Zij voelden zich waarschijnlijk Nederlandse kindertjes die ook liever Hollandse kost, patat etc. aten. Mijn vrouw kookte toen ook vaak Indisch voor mij en haarzelf en apart Hollandse pot voor de kinderen. Zij hebben nooit laten merken dat zij zich anders dan Nederlandse kinderen voelden en wij als ouders hebben het Indisch zijn ook nooit benadrukt. Natuurlijk was het hun wel duidelijk dat Opa en Oma, familie en de meeste familievrienden geen Belanda’s waren en dat er binnen de Indo gemeenschap iets “warmer” met elkaar werd omgegaan. Ik denk aan de peloek tjioem, kuscultuur, die nu in de Nederlandse samenleving te ver is doorgeschoten! Zijn ze te ver verindischt? Pas toen zij tieners waren viel het ons op dat ze meer met Indische vrienden en vriendinnen omgingen dan met Nederlandse. Toen sloeg ook de voorkeur voor het eten om van de Hollandse pot naar de Indische en/of buitenlandse keuken. Onze oudste dochter had een problematische Mavo schooltijd, haar resultaten waren direct evenredig aan haar sympathie voor de leerkracht, aardige leerkracht = hoge cijfers en andersom. Helaas had ze met meer leerkrachten problemen, met het gevolg dat we een abonnement hadden op ouderavonden. Een keer is ze bijna permanent van school verwijderd. Het is wel interessant dat ze later helemaal uit vrije wil in Leiden heeft gestudeerd en drs. Kunstgeschiedenis/ Film is geworden. Onze jongste dochter is voorbeeldig door haar Mavo schooltijd gegaan met als afsluiting een jaar high-school in Pensyl-

vania USA (1981) in het kader van een scholieren uitwisselingsprogramma. Tot nu toe hebben wij een hele goede band met haar foster-parents (gastouders) in Pittsburgh.” “Ik vond wel dat er enig verschil was in karakter met Nederlandse kinderen. Ook nu nog gaan ze voornamelijk om met “Oosterse” types.” “Mijn kinderen hadden geen last van discriminatie. Zij waren lid van sportverenigingen, voetbal en tafeltennis. Op school waren zij van middenmoot tot heel goed. Zij weten niet beter dan dat zij Nederlandse kinderen zijn die hier horen. Zo hebben wij ze ook geheel aangepast opgevoed, zodat wij nu de verwijten krijgen waarom zij bijvoorbeeld geen Indonesisch kennen. En wat is Indisch vragen zij zich af, ofschoon wij beiden als enigen van de familie Indisch zijn. Wij hebben ons totaal aangepast, maar nu op oudere leeftijd hebben wij weer aansluiting bij de Indo’s door ons lidmaatschap van de Koempoelan hier in M. Mijn kinderen doen hier niet aan mee.” “Gelukkig hadden onze kinderen geen omgangsproblemen met Nederlandse kinderen, waren lid van sportverenigingen en deden goed hun best. Opmerkelijk was dat onze kinderen op school zich net als Nederlandse kinderen bewogen en voelden en pas later, toen zij ouder werden, en hun eigen kost moesten verdienen, bewust werden van hun Indische afkomst. Niet dat ze zich minder voelden dan Nederlandse kinderen, maar gewoon anders. Vooral mijn dochter.”

31

melger_2010.indd 31

03 09 2010 10:00:40 AM


“Er was veel jaloezie rond onze kinderen, vanwege onze zorg voor hen, o.a. goed gekleed gaan, er verzorgd uit zien, goede manieren en goede leerlingen, uitblinkers in sport (turnen, tennis, zwemmen). Opmerkelijk in hun kindertijd was, ondanks jaloezie, het respect dat ze afdwongen, zowel op school als in de omgang.” “Geen omgangsproblemen en ook geen discriminatie te merken. Integendeel, Nederlandse kinderen namen hun mentaliteit over. Betere omgangsvormen, werden beleefder, rustiger en spreken Nederlands i.p.v. dialect. Waren lid van voetbal- en athletiekverenigingen. Over het algemeen konden ze redelijk studeren.” “Mijn kinderen hadden soms problemen met Nederlandse kinderen, maar ook met allochtone kinderen. Meestal waren het kinderen uit achterstandswijken. Mijn kinderen waren lid van meerdere sporten andere verenigingen. In de verenigingen zelf zijn nooit problemen geweest. Eén kind heeft een universitaire opleiding en de andere een hbo-opleiding.” “Mijn kinderen hadden geen omgangsproblemen en behaalden goede resultaten op school. Ze waren lid van verschillende sportverenigingen en beoefenden muziek. Opmerkelijk was, dat hoewel ze niet zo’n Indisch uiterlijk hadden, het altijd klikte met Indische jongelui.”

een welvarende samenleving. Als er al problemen waren, waren die van kortdurende en voorbijgaande aard. Enkele uitzonderingen daargelaten, deden alle kinderen het uitstekend op school, hadden geen gebrek aan vrienden en vriendinnen en deden bijna allemaal aan sport, veelal in verenigingsverband. Uit sommige uitspraken spreekt ook een zekere trots over het beschavingsniveau dat hun kinderen uitstralen en inspirerend zou werken op bevriende kinderen. Het is ook duidelijk dat deze derde generatie nog maar weinig binding heeft met de Indische afkomst. Veelvuldig wordt benadrukt dat deze generatie als “normale Hollandse kinderen” opgroeiden. Sommigen vermeldden dat hun kinderen als volwassenen meer interesse toonden voor hun afkomst en, onder andere, meer interesse tonen voor de Indische keuken en meer vragen stellen over hun roots. Wij hebben in een tweede vraag expliciet geïnformeerd naar de opleiding en beroepspraktijk van de kinderen. Een aantal ouders weigerde die vraag te beantwoorden, zonder dat duidelijk werd wat de reden van de weigering was. Anderen beantwoordden de vraag in zo algemene bewoordingen dat er niets uit af te leiden was betreffende studie en beroep van hun kinderen. De meerderheid (80%) heeft dat wel gedaan. De gegevens in tabel 18 zijn daarop gebaseerd.

Uit deze verzameling uitspraken, en uit bijna alle niet-geciteerde, straalt opgewektheid en tevredenheid. Alle kinderen hadden een zorgeloze kindertijd met alle mogelijkheden van

32

melger_2010.indd 32

03 09 2010 10:00:40 AM


Tabel 18: Opleiding van kinderen (derde generatie) (in %) Onderwijsniveau Lager beroepsonderwijs Middelbaar onderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Totaal

6 33 34 28 100

Wat onmiddellijk opvalt zijn de hoge percentages voor hogere beroeps- en universitaire opleidingen, respectievelijk 34 en 28%, zeker in vergelijking met de landelijke verdeling naar onderwijsniveau’s in tabel 10. De twee hoogste opleidingsniveau’s van de landelijke beroepsbevolking opgeteld geeft 31%, terwijl onze derde generatie van de respondenten op precies het dubbele, 62% uitkomt. Dat is ook twee keer zo hoog als hun ouders hebben gerealiseerd! Nu kan door het hoge aantal “onbekenden” (van 27% van de kinderen zijn geen gegevens over het bereikte onderwijsniveau bekend), de verdeling zoals weergegeven in tabel 18 vertekend zijn. Dat zou het geval zijn wanneer de “onbekenden” feitelijk tot de lagere onderwijsniveau’s zouden moeten worden gerekend. Wanneer we veronderstellen dat de “onbekenden” gelijkmatig over de twee laagste onderwijsniveau’s verdeeld zijn en wij tabel 18 in die zin corrigeren dan is tabel 19 het resultaat.

Tabel 19: Opleiding van kinderen incl. “onbekend” gelijkelijk verdeeld over twee laagste onderwijsniveau’s (in %) Onderwijsniveau Lager beroepsonderwijs Middelbaar onderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Totaal

17 38 25 20 100

Duidelijk is dan dat de twee hoogste onderwijsniveau’s, met tezamen 45%, nog beduidend boven het landelijk niveau van 31% zitten. Met zoveel hoogopgeleiden ligt de verwachting voor de hand dat de derde generatie goed zal scoren in de hogere beroepsniveaus. Tabel 20: Beroepsniveau derde generatie (excl. onbekend) (in %) vlgs. Beroepenindeling CBS Beroepsniveau Elementaire beroepen Lagere beroepen Middelbare beroepen Hogere beroepen Wetenschappelijke beroepen Totaal

0 7 35 40 19 100

Uit tabel 20 blijkt dat dat inderdaad het geval is. Meer dan de helft heeft een hoger beroep of een wetenschappelijk beroep. Elementaire beroepen komen niet voor, maar ook de lagere beroepen komen veel minder voor dan in de landelijke beroepenverdeling het geval is (zie ook tabel 12).

33

melger_2010.indd 33

03 09 2010 10:00:40 AM


Conclusie De derde generatie heeft het zowel op het terrein van de studie als het werk nog beter gedaan dan hun ouders. Dat is op zich niet zo verrassend. De tweede generatie moest bij aankomst in Nederland ofwel direct aan het werk ofwel de middelbare school afmaken. Na de middelbare school was het parool: direct aan het werk! Want de meeste gezinnen kwamen zonder veel geldelijke of andere bezittingen in Nederland aan. Betaald werk had de hoogste prioriteit. Het is daarom zonder meer bewonderenswaardig dat velen zich door verdere studie tot een behoorlijk niveau hebben kunnen opwerken. De derde generatie had het iets gemakkelijker. Die kwamen in het “gespreide bedje� van de, sinds de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, verder uitgebouwde verzorgingsstaat met beter gestructureerd onderwijs, met een duidelijk beurzenstelsel, ruimere mogelijkheden voor zelfstandig wonen voor studenten. Bovendien was er na de jaren zeventig in Nederland, net als in WestEuropa, sprake van een expanderende en globaliserende economie met een breed scala van (nieuwe) beroepsmogelijkheden. Maar ook de rol van de ouders van deze derde generatie moet nadrukkelijk worden vermeld. Uit hun eigen beroepsverleden bleek al een duidelijke ambitie. Die ambitie moeten zij ook op hun kinderen hebben overgebracht. Daarbij blijkt uit de opmerkingen over hun kinderen een grote betrokkenheid bij en zorg voor hun kinderen. Het behoeft geen betoog dat de ouders daarmee een uitstekend studieklimaat voor hun nazaten realiseerden. Tenslotte komt ook deze derde generatie zelf lof toe. Zij hebben de omstandigheden mee gehad en het is wel zeker dat zij over talent

beschikten, maar zij hebben de werk- en studielust zelf opgebracht en daarmee van de geboden mogelijkheden gebruik gemaakt.

34

melger_2010.indd 34

03 09 2010 10:00:40 AM


Hoofdstuk 5

Naweeën van oorlog en revolutie Ons verhaal over de tweede generatie is niet compleet zijn als wij niet de eerste generatie, hun ouders, zij het summier, erbij betrekken. Wij hebben vooral geïnformeerd naar de gezondheid van de ouders bij aankomst in Nederland, mede met het oog op de ervaringen in de oorlog en de Bersiapperiode. De antwoorden op de betreffende vragen zijn samengevat in tabel 21. Tabel 21: Gezondheid ouders bij aankomst in Nederland Waren ouders gezond bij aank. NL? Ja Neen Geen antwoord of niet van toepassing

60% 27% 13%

Gezondheidsprobl. gevolg oorlog, etc.? Ja

27%

Professionele hulp gevraagd? Ja Neen

4% 23 %

Een ruime meerderheid van de ouders had een goede gezondheid. Drie op de tien van de ouderstellen hadden diverse gezondheidsklachten. Volgens hun kinderen heeft de slechte gezondheid van de ouders in alle gevallen te maken met de in de oorlog en de Bersiap opgedane ervaringen. Slechts 4% van de ouders heeft in Nederland professionele hulp gezocht.

Wij hadden slechts ruimte voor één samenvattende vraag over de ervaringen van de ouders in Nederland: hadden zij het, per saldo, naar de zin gehad in Nederland? Twintig procent kon daar om verschillende redenen geen informatie over geven: omdat de vraag niet van toepassing was omdat de ouders niet mee waren gekomen naar Nederland; omdat de ouders zich er niet over hadden uitgelaten en ook omdat de kinderen er nooit naar hadden gevraagd. Voor ruim de helft van de ouders (56%) kon de vraag bevestigend worden beantwoord. De resterende 24% beantwoordde de vraag in negatieve zin. Aan deze laatste categorie werd gevraagd een reden op te geven waarom de ouders het niet naar de zin hebben gehad in Nederland. Het was een open vraag en de respondenten hebben de vraag geheel naar eigen inzicht beantwoord. Hierna volgt een kleine selectie van de antwoorden. “De Japanse tijd en Bersiap maakten we mee als bewoners van de wijk Krembangan in Surabaja. Wij zaten niet in een kamp en mijn moeder wist ons met diverse inheemse kruiden te behoeden voor tropenziekten en dergelijke. Honger en ondervoeding eisten toch wel hun tol.” “Mijn vader is tijdens W.O. II in een kopermijn in Fukuoka (Japan) overleden. Mijn moeder is, mede ten gevolge daarvan, na de wereldoorlog overleden.”

35

melger_2010.indd 35

03 09 2010 10:00:40 AM


“Mijn moeder voelde zich “geïsoleerd” van haar familie.” “Mijn ouders waren in goede gezondheid, maar geestelijk down en terneergeslagen. Mijn vader moest genoegen nemen met een mindere baan. Hij was dáár een hoge Piet! Waarom zij het niet naar de zin hadden: het was een leven van beknibbelen op eten en onderhoud, in verband met het aflossen van schulden aan DMZ, aangegaan voor kleding en inrichting.” “De belangrijkste reden was wat nu “cultuurshock” wordt genoemd. Mijn vader had een management functie bij de ANIEM (electriciteitsmaatschappij in Soerabaja). In Dordrecht moest hij, bij gebrek aan diploma’s, zelf weer, naast pas aangenomen Hollandse knechten, achter een draaibank werken (dit had hij als jongeling bij de ANIEM in 1920 ook gedaan) bij de Bakovenfabriek in Dordt. Hij heeft zelf overigens nooit geklaagd! Dezelfde degradatie gold voor de meesten in onze Indische kennissenkring. Zo kwam mijn vader in Dordt regelmatig een vriend tegen die als elektricien hoog op een ladder tegen een winkelgevel aangeleund zijn werk moest doen, dit op z’n 57e en als ex-directeur van een suikerfabriek! Met dit soort voorbeelden is een boek te vullen maar in deze context houd ik het op een “collectieve vernedering” en dat gold natuurlijk ook voor hun echtgenotes en kinderen. Dit is ook de reden waarom een zuster van mijn vader met haar hele familie, drie dochters met hun echtgenoten en kinderen eind 50er jaren naar de USA zijn geëmigreerd. De mannen waren allen

gediplomeerd Bandoeng ingenieur. En “Ja” mijn ouders hadden het in andere opzichten wel naar de zin, weg van de bedreigende onzekerheden van het verblijf in Indonesia, maar vooral door de betere toekomstmogelijkheden in Nederland voor hun 3 overgebleven kinderen. Ze hadden n.l. 2 kinderen verloren. Een doodgeboren zoontje door gebrek aan professionele kraamhulp tijdens de Japanse bezetting en hun oudste bijna 11-jarig dochtertje tijdens de Bersiap periode. Dit zusje van me kwam om door een treffer op onze schuilkelder tijdens de beschietingen van Soerabaja door de Engelse marine vanuit de haven. Op hetzelfde moment werd ook een vrouw, die met haar dochtertje op schoot voor de schuilkelder zat, dodelijk getroffen. Het dochtertje bleef als een wonder vrijwel ongedeerd. Het verblijf in Nederland is voor mijn ouders om verschillende redenen altijd “bitter zoet” geweest. Gelukkig hebben zij mee kunnen maken dat hun kinderen goed in de Nederlandse maatschappij zijn terechtgekomen. Mijn broertje via dienstplicht en steward bij de Holland Amerika lijn, ambtenaar bij de PTT. Mijn zusje is echtgenote geworden van een Indische beroeps-Marinier en ik ben zelf piloot geworden bij de LSK. Mijn ouders waren apetrots op ons drieën. In eerste instantie was mijn vader mordicus tegen mijn aspiraties om straaljagerpiloot te worden, hij had begin 1900 de eerste luchtballon in Soerabaja zien opstijgen en zijn zoon zou dan in zo’n Flash Gordon raket de lucht in gaan? “Als je het doet ben jij voor mij al dood” zei hij tegen mij, maar reeds tijdens mijn opleiding werd hij mijn grootste fan! Helaas zijn mijn ouders niet echt oud

36

melger_2010.indd 36

03 09 2010 10:00:40 AM


geworden vader 67 en moeder 69 en dat wijt ik aan de gevolgen van de oorlog, Bersiap en de periode tot 1954 in Surabaya Indonesia.” “Waarom mijn ouders het hier niet naar de zin hadden: Het klimaat en het feit dat mijn vader zijn baan is kwijt geraakt. Mijn ouders zijn in 1962 naar de VS geëmigreerd.” “Mijn moeder was blind en miste daarom de sociale contacten buitenshuis heel erg. Ook de kou kon zij niet verdragen. Mijn vader was al met pensioen en kon vanwege de kou en de kneuterigheid niet aarden in de Nederlandse samenleving.” “Ik denk dat NL een cultuurshock was. Mijn vader had zijn werk. Men redde zich dankzij mijn moeder. Mijn moeder had wel veel last van discriminatie en voelde zich onwelkom.” En op de vraag of de ouders het naar de zin hebben gehad in Nederland: “Zij hebben er het beste van gemaakt. Mijn vader wilde niet op vakantie in Indonesië, mijn moeder is twee maal geweest en genoot daar. Mijn vader bezocht op het laatst veel Indische kumpulans en draaide veel gamelanmuziek.” “Mijn ouders misten hier hun vrijheid, want het leven in Nederland speelt zich toch alleen af tussen vier muren!” Op de vraag of de ouders het in Nederland naar de zin hebben gehad een tweeledig antwoord: “Ja, mijn moeder heeft zich, ondanks dat zij een volbloed Indonesische was, snel aangepast en had veel sociale contacten.

Neen, mijn vader, ondanks dat hij Nederlands bloed had en vroeger vaak met verlof naar NL terugkeerde, verkeerde in een sociaal isolement, was minder valide en had niet veel omgang met derden in het algemeen.” Een moeder en een stiefvader: de moeder redde zich wel, de stiefvader had het moeilijker (“kon ook door zijn karakter zijn gekomen”). Op de vraag waarom zijn ouders het niet naar de zin hadden antwoordde deze respondent: “Het klimaat, de manier van leven is anders dan zij gewend waren. Uitgaan, de bergen in, vakantie! Hele families zijn door nieuwe huisvesting uit elkaar getrokken!” Sommige antwoorden slaan niet precies op de vraag waarom de ouders het in Nederland niet geheel naar de zin hadden. Wij hebben ze toch weergegeven omdat de uitspraken iets laten zien van het doorstane leed en de mentale toestand van deze eerste generatie. Blijkbaar is de verhuizing naar Nederland door sommigen, in de woorden van enkele respondenten, ervaren als een “cultuurshock”. Het klimaat speelt een rol, waardoor men vooral binnenshuis vertoeft, terwijl het in Indië/Indonesië gebruikelijker was veel buiten de woning te verblijven. Ook de contacten met naaste familie en vrienden worden gemist. Voor zover de familie ook naar Nederland is verhuisd, wonen zij vaak ver weg en zijn informele visites over en weer onmogelijk. Alle tot dusver gepresenteerde informatie geeft de indruk dat de eerste generatie meer moeite heeft gehad met het op een bevredi-

37

melger_2010.indd 37

03 09 2010 10:00:41 AM


gende manier “inburgeren” in Nederland dan de volgende generaties. Dat is niet zo verwonderlijk. De gevorderde leeftijd, de naweeën van de periode 1942 – 1950, de teleurstelling - en zelfs vernedering - van werk op een lager niveau dan men gewend was, het missen van familiale contacten, het klimaat en de koele ontvangst door overheid en samenleving, dat alles bij elkaar lijkt voldoende om te stellen dat de meesten van de eerste generatie het moeilijk hebben gehad in de eerste jaren van het verblijf in Nederland. Dat ruim de helft van de eerste generatie het per saldo toch nog naar de zin heeft gehad in Nederland betekent dat zij de mentale kracht hebben opgebracht om de tegenvallers te overwinnen en dat is een compliment waard. Aan onze respondenten van de tweede generatie hebben wij de vraag gesteld of de ervaringen met de oorlog en de revolutieperiode ook op hen effecten hebben gehad en zo ja, welke. Tabel 22 geeft de antwoorden weer: 48% geeft aan gezondheidsproblemen en/of gezinsproblemen te hebben ondervonden. Een minderheid daarvan (19%) heeft professionele hulp gezocht. Dat is veel meer dan wat de tweede generatie over de eerste generatie te melden had, van de laatsten heeft slechts 4% professionele hulp gezocht. Dit verschil is mede toe te schrijven aan het feit dat specifieke hulp voor oorlogsgetroffenen, dat geconcentreerd is bij de Stichting Centrum ’45, pas in 1973 van de grond kwam. Een andere verklaring kan worden gezocht in de omstandigheid dat de ontvangende samenleving druk uitoefende om dankbaar te zijn voor de ontvangst en vooral niet te zeuren over het verleden. Er is dus een opmerkelijk groot verschil in kwantitatieve zin, van ondervonden effec-

ten van oorlog en revolutie, tussen de twee generaties: van de eerste generatie heeft 27% volgens hun kinderen effecten ondervonden, terwijl van de tweede generatie 48% meldt een of meer effecten te hebben ondervonden. Hoe is dit verschil te verklaren? Wij zoeken de verklaring in het feit dat de eerste generatie in het algemeen weinig spraakzaam was over het ondergane oorlogsleed en zich daarover ook niet uitliet tegenover hun kinderen. Ondersteuning voor deze verklaring is te vinden in de geciteerde opmerkingen van hun kinderen dat hun ouders “niet graag over vroeger wensten te praten.” In de informatie die Centrum ’45 via haar website verspreidt, wordt onderscheid gemaakt tussen de oorlogsgetroffenen zelf en hun kinderen, de naoorlogse generatie. Bij de eerste generatie is meestal sprake van de Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) terwijl de psychische klachten van de naoorlogse generatie heel divers zin. Enkele veel voorkomende klachten zijn als volgt te groeperen: • extreme loyaliteit met de ouders • identiteitsproblematiek • hechtings- en intimiteitsproblematiek • agressieregulatieproblematiek • sterke schuld- en schaamtegevoelens Cliënten van Centrum ’45 hebben dikwijls last van depressieve klachten, angstklachten, lichamelijke spanningsverschijnselen, verslavingsproblematiek of eetstoornissen. Ook komt voor dat cliënten van de naoorlogse generatie nachtmerries hebben over oorlogssituaties omdat zij zich het leed van hun ouders eigen hebben gemaakt. Vaak is er sprake van spanningen in contacten met anderen. Problemen kunnen zich in een enkel levensgebied voordoen, maar er zijn ook cliënten die in bijna alle situaties last van hun klachten hebben.

38

melger_2010.indd 38

03 09 2010 10:00:41 AM


Uit de informatie van onze respondenten leiden wij tevens af dat klachten zich soms op latere leeftijd openbaren. Het voorgaande gevoegd bij de tendens van Indische ouders om niet over “vroeger”te praten met hun kinderen, waardoor kinderen vaak onkundig zijn gebleven over leed en ervaringen van hun ouders, lijkt voldoende verklaring voor het bovengenoemde kwantitatieve verschil tussen eerste en tweede generatie. Wij hebben onze respondenten niet gedetailleerd gevraagd naar hun klachten, maar hen drie globaal omschreven effecten van hun ervaringen voorgelegd en de vraag gesteld of zij professionele hulp hebben gezocht. De resultaten zijn samengevat in tabel 22. Tabel 22: Effecten van oorlog en revolutie op de tweede generatie Effecten van oorlog en revolutie op 2e generatie 1. De oorlogservaringen hebben mijn gezondheid beïnvloed 2. De oorlogservaringen hebben invloed gehad op de opvoeding van mijn kinderen 3. De oorlogservaringen hebben de omgang binnen het gezin beïnvloed Totaal aantal dat één of meer van voorgaande effecten noemt 4. Ik heb professionele hulp gezocht voor mijn problemen

In % v. totaal 20 24

15 52 19

Iets meer dan de helft heeft een of meer van de drie effecten ondervonden. Eén op de vijf respondenten geeft aan dat de oorlogservaringen afbreuk hebben gedaan aan de eigen gezondheid. Hoe ernstig dat kan zijn

geweest meldde een directeur van een basisschool die op grond van zijn gezondheidsklachten op de leeftijd van vijftig jaar werd afgekeurd. Rond een kwart heeft gevolgen ondervonden bij de opvoeding van de kinderen en/of bij de omgang binnen het gezin. Deze twee effecten zijn geen elkaar uitsluitende categorieën. Bij deze effecten kan men vermoeden dat het om enkele van de door Centrum ’45 genoemde problematieken kan gaan, zoals schuld- en schaamtegevoelens, aggressieregulatie en hechtingsproblematiek. Dat slechts een minderheid uiteindelijk professionele hulp heeft ingeroepen (19%) duidt erop dat de meerderheid erin geslaagd is – mogelijk met gebruikmaking van de toegenomen publieke kennis van psychische klachten – orde op zaken te stellen. Maar niet uit te sluiten is dat een deel met psychische problemen, die wel degelijk behandelbaar waren, is blijven doorlopen. Wij hebben tot slot gekeken of er enig verband was tussen gezondheidsklachten van de eerste generatie en die van de tweede generatie. Van de ouders met gezondheidsklachten (27%) heeft 20% van de kinderen gezondheidsklachten gemeld. Dát verband is er dus wel: ouders met gezondheidsklachten hadden kinderen met gezondheidsklachten die zich op termijn openbaarden. Maar de overige 32% van de tweede generatie die gevolgen ervoeren van de oorlog hadden ouders die geen gezondheidsklachten hadden. Dat duidt er dus op dat velen van de tweede generatie onafhankelijk van de ouders hebben geleden van oorlogservaringen.

39

melger_2010.indd 39

03 09 2010 10:00:41 AM


De slotsom kan zijn dat velen van zowel de eerste als de tweede generatie met een niet geringe handicap aan het nieuwe leven in Nederland zijn begonnen maar zich uiteindelijk, al dan niet met professionele hulp, volwaardige burgers van dit land hebben betoond.

Het havenkantoor te Tandjoeng Perak

40

melger_2010.indd 40

03 09 2010 10:00:45 AM


Hoofdstuk 6

Is er nog sprake van ‘Indische identiteit’? Uitgangspunt van het beleid van de Nederlandse overheid ten aanzien van Indische Nederlanders was dat de nieuwkomers zo snel mogelijk dienden te assimileren. Het woord assimilatie betekent volgens het woordenboek zoiets als “helemaal gelijk worden aan...”. Indische Nederlanders moesten dus gelijk worden aan de autochtone Nederlanders en hoe sneller hoe beter, want dan behoefde er geen speciaal beleid voor deze groep meer te worden gevoerd met de daaraan verbonden overheidsuitgaven. Gelijk worden betekende, onder meer, de Nederlandse taal in woord en geschrift beheersen, met werk een eigen inkomen verdienen, een gezinshuishouding er op na houden zo-

als de Nederlanders dat deden, zich aan de Nederlandse wet houden, enz., enz. Wij hebben in de voorgaande hoofdstukken kunnen zien dat het met onze tweede en derde generatie allemaal, in grote lijnen, goed gelukt is. Er rest dan nog één vraag, namelijk of met het inburgeren en assimileren de Indische identiteit is verzwakt, veranderd of zelfs verdwenen. En als het laatstgenoemde het geval is, is er dan iets anders voor in de plaats gekomen? De Nederlandse identiteit of de identiteit van de wereldburger of nog iets anders? Met vraag 26 van de vragenlijst hebben wij geprobeerd identiteitsgevoelens van onze

Tabel 23: Indische en andere identiteiten

1. Ik voel mij een normale Nederlandse burger 2. De term Indische Nederlander komt het dichtst bij wat ik voel 3. Ik voel mij het meest ontspannen tussen Indische mensen 4. Ik ga even goed met Nederlandse mensen om als met Indische mensen 5. Ik voel mij het meest aangetrokken tot mensen uit ander migrantengroepen, zoals Surinamers, Turken, Marokkanen 6. Ik heb veel contacten met Indische mensen buiten de eigen familie 7. Ik kook thuis zoveel mogelijk Indisch 8. Ik bezoek Indische evenementen, zoals de Pasar Malam, zo vaak als ik kan 9. Ik ga graag naar Indonesië op vakantie 10. Mijn kinderen voelen zich Indisch en vinden dat belangrijk 11. Ik lees alles over het verleden van Indische mensen en Nederlands-Indië 12. Ik zou willen dat er meer trefpunten zijn voor Indische mensen 13. Ik voel mij meer een wereldburger dan een Nederlander 14. Ik vind dat mijn kinderen opgroeien in het beste land ter wereld

Mee eens (in %) 44 58 29 61 1 47 35 45 36 22 44 15 24 20

41

melger_2010.indd 41

03 09 2010 10:00:45 AM


respondenten aan het licht te brengen. De resultaten zijn samengevat in tabel 23. De tabel bevat 14 uitspraken, waarvan er 10 betrekking hebben op een Indische achtergrond of, indirect, op Indische identiteit. Drie uitspraken (de nummers 1, 2 en 13) verwijzen rechtstreeks naar een identiteit. De respondenten werd gevraagd de uitspraken waarmee men instemde aan te kruisen. Er is geen rechtstreeks verband tussen de uitspraken noch een rangorde. Ook sluiten de uitspraken elkaar niet uit. Het eerste dat opvalt is dat slechts twee uitspraken de instemming hebben van een meerderheid van de respondenten. De uitspraak 2 die het meest kan duiden op identificatie met het ‘Indische’ (De term Indische Nederlander komt het dichtste bij wat ik voel) krijgt de instemming van 58% van de respondenten. Het hoogst met 61% scoort uitspraak 4: “Ik ga even goed om met Nederlandse mensen als met Indische mensen”. De overige uitspraken scoren minder dan 50%. Bijna de helft heeft veel contacten met Indische mensen buiten de eigen familie. Iets meer dan een op de drie bezoekt Indonesië als vakantieland en ook de Pasar Malam wordt door bijna de helft regelmatig bezocht. Er wordt tamelijk veel gelezen over de geschiedenis van Nederlands-Indië en Indische mensen, maar aan meer trefpunten voor Indische mensen is weinig behoefte. Waarschijnlijk voldoen de bestaande kumpulans, reuniën en de Pasar Malam voldoende in de behoefte aan contacten met Indische mensen. Indisch eten bereiden doet nog maar eenderde van de respondenten. Betekenisvol in verband met de toekomst van de Indische cultuur is het betrekkelijk

lage percentage van 22% dat de uitspraak “Mijn kinderen voelen zich Indisch en vinden dat belangrijk” onderschrijft. Daar zal het hoge percentage gemengde huwelijken (zie hoofdstuk 3) ongetwijfeld op van invloed zijn. Identificatie met andere migrantengroepen is bij deze tweede generatie vrijwel afwezig. Over de kinderen van deze tweede generatie hebben wij op dit punt geen informatie. Hun generatiegenoten schijnen wel ‘solidariteit met andere etnische groepen’ te hebben gezocht (van Leeuwen, 2008, p. 145). Wat betekenen deze uitkomsten nu voor de ‘Indische identiteit’? Zonder twijfel zou de betreffende uitspraak (nummer 2 in de uitsprakenlijst) in een andere context een ander resultaat geven. Denkbaar is dat de uitspraak door bijna 100% onderschreven zou worden vóór het vertrek naar Nederland, of kort na aankomst in Nederland, en dan laten we de enkele totoks onder onze respondenten even buiten beschouwing. Als die veronderstelling hout snijdt dan is in het identiteitsgevoel van onze respondenten, na vijftig jaar in Nederland, dus een verschuiving opgetreden in de richting van een identificatie met het Nederlandse burgerschap en/of met het wereldburgerschap. In hoeverre men zichzelf meerdere identiteiten toeschrijft hebben wij nagegaan door voor de drie genoemde identiteiten het samengaan van de ene identiteit met de beide andere te becijferen. Zoals gezegd, aan het aankruisen van de uitspraken zijn geen beperkingen gesteld. Men kan zowel ‘Nederlands burger’ als ‘Indische Nederlander’ als ‘wereldburger’ aankruisen. Het resultaat is weergegeven in tabel 24.

42

melger_2010.indd 42

03 09 2010 10:00:45 AM


Tabel 24: Overlappende identiteiten

Nederlandse burger (NB) Indische Nederlander (IN) Wereldburger (WB)

Totaal NB IN WB 44% 19% 18% 7% 58%

18%

24%

15%

24%

7%

15%

3%

De tabel kan als volgt gelezen worden: 44% van de respondenten heeft zich ‘Nederlands burger’ genoemd; daarvan heeft 19% uitsluitend díe optie genoemd, 18% heeft daarnaast de optie ‘Indische Nederlanders’ aangekruist en tenslotte heeft 7% ook nog de optie ‘wereldburger’ gekozen. Op de tweede regel van de tabel heeft 58% zich ‘Indische Nederlander’ genoemd’; hiervan kiest 18% tevens voor ‘Nederlands burger’, 24% voor ‘Indische Nederlander’ en 15% voor ‘wereldburger’, enz. Op de diagonaal vanaf de tweede kolom van de tabel van linksboven (NB) naar rechtsbeneden bevinden zich de percentages die slechts één optie hebben aangekruist: respectievelijk ‘Nederlands burger’ 19%, ‘Indische Nederlander’ 24 % en ‘wereldburger’ 3%. De overige cellen zijn dus combinaties van de drie identiteiten.

Zoals te verwachten was scoort de kwalificatie ‘Indische Nederlander’ het hoogst met 58%. De groep die zichzelf uitsluitend Indische Nederlander beschouwt is met 24% de grootste groep, maar dat is maar iets meer dan de optie ‘Nederlands burger’. Interessant is dat van deze grootste groep een beduidend deel (15%) tevens de optie ‘wereldburger’ heeft gekozen. De loyaliteiten van onze respondenten zijn dus redelijk gelijk verdeeld over de drie identiteiten. Per saldo is de sterkste identificatie met de kwalificatie ‘Indische Nederlander’, maar driekwart van de respondenten voelt zich daarnaast ook Nederlands burger en wereldburger. Combineren we dit gegeven met de hierboven weergegeven uitspraken over de overige ‘Indische’ items dan kunnen we concluderen dat de wereld voor onze tweede generatie ruimer is geworden, in die zin dat men zich niet meer alleen oriënteert op de eigen herkomst, maar ook op wat Nederland en de wereld hebben te bieden. Participatie aan de samenleving Een onderwerp dat op een andere manier iets zegt over integratie en inburgering is participatie aan de samenleving buiten de

Tabel 25: Politiek, religie, sport, vrije tijd Activiteit Stemmen bij verkiezingen Lid van een politieke partij Lid van een sportvereniging Lid van een zangkoor Lid van een kaartclub Lid van een leesclub Lid van een Indische vereniging Lid van een kerkgenootschap

ja

neen 79 6 42 2 6 9 40 41

5 88 32 81 85 84 54 53

Soms/geweest 11 0 20 11 4 1 0 0

onbekend 6 6 6 6 6 6 6 6

Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100

43

melger_2010.indd 43

03 09 2010 10:00:46 AM


sfeer van het werk, de ‘vrije tijdsfeer’. Het gaat om politiek, religie, sport en een vrij willekeurige greep van vormen van vrije tijdsbesteding. Tabel 25 bevat de informatie over deze zaken. 79% van onze respondenten stemt regelmatig bij politieke verkiezingen, dat is ongeveer even hoog als de opkomst bij verkiezingen voor de Tweede Kamer bij de laatste twee verkiezingen; 11% stemt soms en 5% nooit. Lid van een politieke partij is 6% en dat is zelfs iets hoger dan het landelijke cijfer, dat volgens het CBS schommelt rond de 5%. Deze tweede generatie doet, ondanks de gevorderde leeftijd, ook nog steeds veel aan sport: 42% is lid van een sportvereniging en nog eens 20% heeft dat in het verleden gedaan. Dat is heel veel, want volgens het CBS is ruim een kwart van de mensen boven de 18 jaar in Nederland lid van een sportvereniging. Lid van een kerkgenootschap is 41% en dat is vergeleken met het meest recente landelijke CBS-cijfer van 2004, namelijk 58%, weer laag. In de door ons geraadpleegde CBS-website is echter ook een vermelding te vinden afkomstig van onderzoek door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat het lidmaatschap van een kerkgenootschap ca. 40% bedraagt. Als het SCP gelijk heeft dan wijkt deze tweede generatie ook op dit punt weinig of niet af van de gehele bevolking. Heel specifiek voor onze groep is het lidmaatschap van Indische verenigingen dat 40% bedraagt. Hiervoor is geen vergelijkbaar cijfer te vinden in de CBS-statistieken. Het genoemde cijfer duidt erop dat Indische Nederlanders gezelligheid en cultuurbeleving vooral in de eigen kring zoeken. Aan de resterende vrijetijds-activiteiten

(zangkoor, kaartclub, leesclub) wordt slechts door weinigen deelgenomen, al heeft in het verleden een groter aantal respondenten de zangkunst beoefend. Aan het slot van de vragenlijst hebben wij de respondenten, alles overziende wat de revue is gepasseerd, gevraagd een totaaloordeel te formuleren over respectievelijk de Nederlandse overheid en de Nederlandse samenleving. De vraag is helaas door velen niet beantwoord; rond een kwart heeft geen oordeel gegeven over hetzij de Nederlandse overheid, hetzij de samenleving, hetzij beiden. Eén verklaring daarvoor is wellicht dat men moest putten uit de herinnering aan ervaringen van een halve eeuw geleden. Een andere is dat een aantal respondenten zonder tussenkomst van de Nederlandse overheid naar Nederland is gekomen en zich zonder bemoeiingen van, bijvoorbeeld Maatschappelijk werk, in Nederland heeft gevestigd en daarom geen oordeel had over de overheid. Sommigen, tenslotte, waren te jong om zich over opvang, behuizing, e.d. een bewust oordeel te vormen. In tabel 26 zijn de antwoorden op deze vragen samengevat. Tabel 26: Oordeel over Nederlandse overheid en samenleving Oordeel Postief Negatief Geen antwoord

Ned. overh. 26% 49% 26%

Ned. samenl. 44% 34% 22%

Over de Nederlandse samenleving zijn de respondenten veel beter te spreken dan over de overheid. Rond de helft heeft een negatief oordeel over het toenmalige contact met

44

melger_2010.indd 44

03 09 2010 10:00:46 AM


de overheid. Omdat het open vragen waren hebben de meesten enkele zinnen ter toelichting toegevoegd. Daaruit zijn de volgende bezwaren tegen de overheid te destilleren: • velen vergeleken de hedendaagse opvang van vluchtelingen met die van Indische Nederlanders destijds en die vergelijking viel, naar hun mening, in het nadeel van uit van laatstgenoemden; • povere opvang, geen begrip voor de achtergrond van Indische Nederlanders, te weinig financiële steun voor hun ouders, te weinig begeleiding bij het zoeken naar een plaats in de Nederlandse samenleving; • tegenwerking door vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid bij de voorbereiding van het vertrek naar Nederland. Tegenover deze negatieve oordelen staan de oordelen van diegenen die het blijkbaar beter getroffen hebben: de reis, de opvang en de financiële ondersteuning waren, naar hun mening goed geregeld. Enkelen brengen zelfs dankbaarheid tot uitdrukking. Een derde categorie is zakelijker in het oordeel: “Wij hadden geen hoge verwachtingen en zijn daarom niet teleurgesteld.” Het negatieve oordeel over de Nederlandse samenleving betreft voornamelijk de geringe kennis over Indische Nederlanders en over de noodzaak naar Nederland te migreren, waaraan, zo voegt men er vaak aan toe, de Nederlandse overheid debet is. Verder zijn het, zoals in voorgaande hoofdstukken reeds is gemeld, de scheldpartijen en andere onheuse bejegening, die gaandeweg verminderden en tenslotte geheel ophielden. Zoals gezegd, het positieve oordeel over de samenleving overheerst en het wordt, zoals een van de respondenten meldt: “Hoe langer, hoe beter!”

Conclusie De conclusie kan zijn dat de, vermoedelijk ooit door allen gevoelde, Indische identiteit vervangen is door een veelvoud van identiteiten: naast de Indische is er sprake van een Nederlandse identiteit en zelfs de identiteit van de wereldburger. In onze vraagstelling ontbrak de identiteit van de Europeaan, anders was wellicht ook nog op die optie gescoord. De passieve politieke participatie is hoog en komt overeen met het nationale stemgedrag. De actieve politieke partcipatie, blijkend uit het lidmaatschap van politieke partijen, is met 6% niet indrukwekkend maar toch iets hoger dan het Nederlands gemiddelde. De participatie aan het Indische gezelligheidsleven en de cultuur is duidelijk aanwezig en heeft met de hulp van de gelden voor collectieve doelen van Het Gebaar een sterke bloei beleefd, zoals Lizzy van Leeuwen in ‘Ons Indisch Erfgoed’ (Van Leeuwen, 2008) laat zien. De geringe participatie aan typisch Nederlands gezelligheidsleven is een aanwijzing dat onze respondenten veel vrijtetijdsactiviteiten in eigen kring beleven. Ook de sportbeoefening ligt nog op een hoog niveau, zeker gezien het feit dat onze respondenten zestig-plussers zijn. En ook de kerkelijkheid ligt nog op een niveau dat in de buurt komt van het landelijke cijfer. Het totale beeld is dat van een gevestigde middenklasse bevolkingsgroep die haar plaats in de Nederlandse samenleving heeft gevonden zonder het Indische verleden te verloochenen. Deze conclusie zal in het slothoofdstuk nog verder worden gespecificeerd.

45

melger_2010.indd 45

03 09 2010 10:00:46 AM


Het postkantoor in de Benedenstad

46

melger_2010.indd 46

03 09 2010 10:00:51 AM


Hoofdstuk 7

Identiteit of identificatie Aan het eind gekomen van onze excursie langs het leven, het denken en doen van een klein deel van de tweede generatie Indische Nederlanders willen wij nog even stil staan bij het begrip ‘identiteit’ in het algemeen en ‘Indische identiteit’ in het bijzonder. Met enige overdrijving zouden we kunnen zeggen dat identiteitskwesties gedurende de gehele geschiedenis van Indische mensen aan de orde zijn geweest. Tot in de twintigste eeuw werd die identiteit bepaald door de koloniale machthebbers in Indië: de koloniale overheid en het Nederlandse bedrijfsleven. Een kleine Indische elite uitgezonderd, werden zij beschouwd als tweederangsburgers, goed genoeg voor ondergeschikte banen bij het binnenlands bestuur, de spoorwegen, het leger en het bedrijfsleven. De Mulo of de driejarige HBS was veelal het maximum wat zij aan opleiding konden krijgen. Pas toen zij vanaf 1892 de status van Nederlands burger bij wet verkregen, konden zij bouwen aan een door hen zelf te bepalen gezicht en identiteit. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontstonden organisaties van Indo’s zoals het Indo-Europeesch Verbond (IEV) en de Indische Partij, die op verschillende manieren opkwamen voor de belangen van Indo’s. Erg succesvol waren zij niet, maar er was een begin gemaakt met het organiseren van Indische mensen in politiekculturele organisaties. Ondanks de Ethische Politiek (ingevoerd in 1901) bleef het bewind autoritair en de instelling van de Volksraad in 1920 bracht daar geen verandering in. Het

IEV mocht meedoen als vertegenwoordiger van de Indische mensen in het “klachtenbureau” zoals de Volksraad in de volksmond smalend werd genoemd (Meijer, 2004, p.60). Maar veel stelde het niet voor. De eerste decennia van de twintigste eeuw waren economisch rijke jaren: tot aan de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw was het leven goed in Indië, ook voor Indische mensen. Kort na de tweede wereldoorlog leek het nog even of het vooroorlogse leven, zoals dat door Tjalie Robinson werd bezongen, kon worden voortgezet. Maar het vervolg kennen wij, Indonesië werd onafhankelijk, Indische Nederlanders moesten hun moederland verlaten. In die dagen stonden veel Indo’s voor een moeilijke keus: een Nederlands paspoort aanvragen en hun geboorteland verlaten of opteren voor het Indonesisch staatsburgerschap en hopen op een Indo-vriendelijk klimaat. Met dit summiere overzicht van ruim vijftig jaar Indische geschiedenis willen wij duidelijk maken dat, zelfs tijdens de meest ‘verlichte’ periode van de Nederlandse koloniale politiek, de Indische mensen geen kansen kregen zich te ontwikkelen tot een zelfbewuste gemeenschap die zijn lot in eigen handen neemt en zelf zijn toekomst bepaalt. Dat heeft ongetwijfeld zijn weerslag gehad op het identiteitsbesef en het zelfvertrouwen van de Indo’s. Eenmaal in Nederland aangekomen troffen de migranten twee wegwijzers aan: “As-

47

melger_2010.indd 47

03 09 2010 10:00:51 AM


similatie en wel onmiddellijk!” van de Nederlandse overheid en “Bewaar je Indische cultuur en identiteit!” van Tjalie Robinson (zie hoofdstuk 9: Een sociaal-culturele erfenis in: Willems, 2001). Hoe die keuze voor onze tweede generatie is uitgepakt hebben wij in hoofdstuk 6 beschreven. Wij willen nu reconstrueren hoe die keuze in de praktijk tot stand is gekomen. Dat doen wij aan de hand van het begrippenapparaat van een recent rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), getiteld Identificatie met Nederland. (WRR 2007). Het rapport is op verzoek van de regering samengesteld. De opdracht luidde een wetenschappelijk onderbouwde visie te geven op het begrip ‘nationale identiteit’. De behoefte aan een welomschreven definitie van dat begrip vloeit voort uit de behoefte aan een houvast bij het maken van beleid, bijvoorbeeld, met betrekking tot de integratie van nieuwkomers. De WRR vond dit geen begaanbare weg. Het speuren naar een nationale identiteit brengt onvermijdelijk met zich mee het teruggrijpen naar het verleden, naar de grootse momenten van de Nederlandse geschiedenis. Bij zo’n procedure is het gevaar van ‘selectief winkelen’ niet ondenkbeeldig, het selecteren van de welgevallige momenten, personen, gebeurtenissen en weglaten van datgene waar men niet zo trots op is. Belangrijker is dat zo’n procedure leidt tot een gesloten en exclusief begrip van nationale identiteit, het sluit namelijk alle nieuwkomers uit. De WRR heeft voorkeur voor een inclusief identiteitsbegrip. Uitgaande van de gedachte dat identiteitsvorming niet in isolatie plaatsvindt, nooit ophoudt en altijd een sociale

kwestie is, ziet de WRR af van het koersen op het vaststellen van nationale identiteit. De Raad ziet meer in een analyse van identificatie­ processen: “Om het vraagstuk van etnische diversiteit en nationale gemeenschap productiever te kunnen benaderen, stelt de WRR een benadering voor die de verschillende identificatiemogelijkheden met Nederland centraal stelt in plaats van een focus op de versterking van de nationale identiteit en een precieze omschrijving van wat zij is of zou moeten zijn. (...) Het vertrekpunt is niet het geheel – een voorstelling van een ideale samenleving of verbeelde gemeenschap – maar de aard, vorm en intensiteit van de relaties tussen de delen. Een samenhangend geheel is dan een denkbeeldig eindpunt.” (WRR, 2007, p.33) Identificatie is voor de WRR een proces van het leggen, onderhouden en verbreken van verbindingen: verbindingen met jezelf en verbindingen met anderen (familie, club, etc.) en meer abstract met een gemeenschap, religie of land. Mensen hebben meerdere deelidentiteiten die overigens, in de tijd gezien, niet dezelfde intensiteit behoeven te hebben. (WRR, p.34) De WRR onderscheidt drie soorten identificatieprocessen: functionele, normatieve en emotionele identificatieprocessen. “Bij functionele identificatie gaat het om het lidmaatschap van een groep of een gemeenschap waarbij het realiseren van bepaalde doelen centraal staat. Het lidmaatschap vervult bepaalde functies in het dagelijks leven van mensen. Mensen zijn werknemer, stads- en buurtbewoner, verenigingslid, enzovoorts. Bij normatieve identificatie gaat het om een referentiekader en normen die ordening en

48

melger_2010.indd 48

03 09 2010 10:00:51 AM


houvast geven. Daarbij kan het gaan om zeer expliciete normen (zoals wetten en regelgeving), maar ook om allerlei verzonken tradities en codes die bepalen of je erbij hoort of niet. Normatieve identificatie komt niet alleen tot stand als bepaalde normen worden geïnternaliseerd, maar vooral ook als er mogelijkheden zijn om bestaande normen ter discussie te stellen. Emotionele identificatie heeft betrekking op de mate waarin de leden zich ook in emotionele zin met een groep of gemeenschap verbonden voelen. Het gaat om gevoelens van verbondenheid, loyaliteit en trots.” (WRR, p. 34-35) Functionele identificatie Bij wijze van slotaccoord van deze rapportage zullen wij onze bevindingen over deze tweede generatie van Indische Nederlanders – en ten dele ook de derde generatie – toetsen aan deze drie vormen van identificatieprocessen. Functionele identificatie begint met decategorisering, dat wil zeggen met een vorm van individualisering. Indische Nederlanders worden, door de meerderheid, eerst gezien als een vreemde eend in de bijt. Zij worden als het ware in een hokje gestopt, zij worden een bepaalde bevolkingscategorie met specifieke trekjes. Dit gebeurt altijd en over de hele wereld. Indische Nederlanders worden eerst aangesproken op hun etniciteit. Functionele identificatie gaat echter uit van de gedachte dat mensen om andere eigenschappen worden aangesproken dan hun etniciteit. (WRR, p.108). Als de kennismaking zover gevorderd is dat de Indo eerder als medescholier of collega wordt gezien dan als lid van een etnische minderheid, is de eerste fase van de functionele identificatie geslaagd.

De ander is ge-decategoriseerd, hij/zij is ontdaan van zijn etnische identiteit en heeft een eigenschap erbij gekregen die, binnen de context van ontmoeting, meer relevant is dan zijn /haar etnische herkomst. Na die fase begint een proces van hercategorisering: de vooroordelen zijn grotendeels verdwenen en de Indische Nederlander wordt gewaardeerd op zijn rol als collega, buurtbewoner, lid van het basketbalteam, enz. Maar het gaat niet vanzelf. Wil het contact positief verlopen dan moet er geen te groot statusverschil zijn, er moet samengewerkt worden aan een gemeenschappelijk doel en het contact moet redelijk frequent en intiem zijn. Op zijn minst moet er een basis voor ontspannen omgang aanwezig zijn. Het materiaal dat wij over onze tweede generatie hebben verzameld maakt het niet mogelijk het verloop van de fasen in het functionele identificatieproces gedetailleerd te volgen. Maar er zijn wel enkele herkenningspunten aan te wijzen. Het merendeel van onze respondenten had noch bij het betreden van de arbeidsmarkt noch in het verdere verloop van hun arbeidzame leven een probleem met de omgang met collega’s en ook niet met functioneel meerderen. Enkelen meldden in het begin van hun carrière problemen met betrekking tot etniciteit, maar het verdere verloop volgde ongeveer het hierboven geschetste scenario: op den duur werd hun inzet en vakbekwaamheid door de collega’s en leidinggevenden herkend en behoorde het vooroordeel met betrekking tot de afwijkende etniciteit tot het verleden. Van belang is er op te wijzen dat het identificatieproces altijd een sociaal proces is en dus altijd tenminste tweezijdig. Alle partijen komen tot een herwaardering van de deelne-

49

melger_2010.indd 49

03 09 2010 10:00:51 AM


mers in relatie tot het gemeenschappelijk doel dat men nastreeft. Gegeven de leeftijd van deze tweede generatie mag het functionele identificatieproces als voltooid en geslaagd heten. De derde generatie zit er nog midden in, maar de verschillen met de dominante bevolkingsgroep zijn weer een stuk geringer dan bij de tweede generatie. Voor zover functionele identificatie nog een rol speelt zal dat veel minder op grond van een verschil in etniciteit plaats vinden alswel op vereisten van de betreffende gemeenschap. De derde generatie heeft immers functionele identificatie al ondervonden vanaf de basisschool. Kortom, onze conclusie kan zijn dat deze tweede generatie zich geheel heeft geschikt in de manier waarop Nederland op economisch en politiek gebied is ingericht en daar haar voordeel mee gedaan. Normatieve identificatie “Normatieve identificatie houdt in dat mensen de mogelijkheid hebben voor hen betekenisvolle normen te volgen en publiekelijk te articuleren, en dat er voldoende gelegenheid is om conflicten over die normen democratisch op te lossen. Normatieve identificatie heeft dus twee elementen: het gaat zowel om aanpassing aan de norm als om aanpassing van de norm. Aanpassing aan de norm gaat in de meeste gevallen eigenlijk vanzelf. De meeste mensen passen zich zonder problemen aan en gedragen zich conform de heersende normenstelsels.” (WRR, p. 139). Over normatieve identificatie met Nederland kunnen wij kort zijn, onze respondenten (en met hen hoogstwaarschijnlijk alle Indische Nederlanders) hebben precies gedaan wat in bovengenoemd citaat staat. Voor zover wij weten hebben afwijkingen van en/of po-

gingen tot aanpassing van de een of andere norm niet voorgedaan. Wat zat daar achter? Waren onze respondenten geheel tevreden met de zaken zoals die vanaf hun aankomst liepen? De WRR brengt de Amerikaanse socioloog Merton ter sprake die eens schreef dat er problemen ontstaan als meerdere mensen de norm niet onderschrijven of niet in staat zijn ernaar te leven. Volgens hem zijn er dan twee reacties: terugtrekken of rebelleren. (WRR, p. 140-141). Als Indische Nederlanders problemen hadden met aanpassing aan de norm hebben zij zich teruggetrokken want van rebellerende Indische Nederlanders heeft niemand ooit gehoord. Dat gebeurde niet op school of op het werk, daar wisten zij zich wel te weren. Terugtrekking gebeurde in het veel diffuser terrein van de vrije tijd. Wij zijn daar enige indicaties voor tegengekomen in hoofdstuk 6 en concludeerden dat Indische mensen gezelligheid vooral onder elkaar zoeken. Dat betekent dat normen voor ontspannen omgang, voor samen plezier maken, e.d. nog niet identiek zijn aan die van de dominante groep. Het is echter geen terrein dat tot conflictstof zal leiden. De teruggetrokken levende, niet in het openbare leven verschijnende Indische Nederlander is common knowledge geworden. De frase waarin dat het vaakst wordt verwoord is “geruisloze aanpassing”, maar ook in kranten- of tijdschrifttitels als “Indische Nederlanders: een vergeten groep”(Beets, 1991), een reportage zoals ‘In Nederland Door Omstandigheden’ (Harms en Pollmann, 1982) en een kop in Vrij Nederland (datum helaas onbekend) boven een boekbespreking van Tessel Pollmann als “Een niet erg welkom soort Nederlanders”.

50

melger_2010.indd 50

03 09 2010 10:00:51 AM


Op een ander terrein, dat van de opvoeding en het internaliseren van gedragsnormen, menen sommige respondenten dat, met name, Nederlandse kinderen minder goede manieren ten toon spreiden dan de eigen kinderen. Als Indische kinderen in het algemeen beleefder zijn dan Hollandse kinderen dan is dat wellicht toe te schrijven aan de wat striktere, sommigen zullen zeggen, meer ‘ouderwetse’, opvoeding van Indische ouders (zie bijv. hoofdst.11 in: de la Croix, 2007). Dat Nederland sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw meer egalitair is geworden is Indische ouders niet ontgaan. Ons vermoeden is echter dat Indische ouders liever aan de geërfde Indische cultuurelementen willen vasthouden. Die cultuurelementen hebben zowel Nederlandse als Javaanse wortels. Het leidt tot een concept waarin, onder andere, respect voor ouderen een belangrijke plaats inneemt. Dit is niet de plaats om hierover uit te wijden. Een antropologisch-sociologisch onderzoek zal nodig zijn om gedetailleerd inzicht te verwerven in de verschillende invloeden die de ‘Indische’ cultuur vorm en inhoud hebben gegeven. Wij volstaan hier met de conclusie dat de factoren die normatieve identificatie in het geval van onze groep gemakkelijker hebben gemaakt zijn: kennis van de Nederlandse taal, de voornamelijk christelijke achtergrond, een met Nederlanders gedeelde geschiedenis, veel huwelijken met autochtone Nederlanders en het bewustzijn dat zij het hier moesten maken omdat er voor hen geen weg terug was. Emotionele identificatie Op 30 augustus 1946 werd in Soerabaja op Simpang, een brede hoofdweg in die stad, de verjaardag van koningin Wilhelmina gevierd

met een grootse militaire parade. In het massaal opgekomen publiek op het grote plein tegenover de ambtswoning van de resident van Soerabaja stond de auteur van dit rapport, toen een jongetje van negen jaar, met open mond van verbazing en bewondering het militair machtsvertoon gade te slaan. Een onafzienbare stoet van tanks, pantservoertuigen, kanonnen en militaire trucks met soldaten trok voorbij. Vele voertuigen voerden de Nederlandse vlag. Dat was de eerste identificatie met Nederland, niet alleen van dat ene jongetje maar van talloze aanwezige Indo-kinderen. Die vlag, het rood-wit-blauw, betekende veiligheid en de terugkeer van rust en orde terwijl het rood-wit van de vlag van de Indonesische republiek potentieel gevaar betekende voor totoks en Indo’s. Dat was identificatie met Nederland in optima forma van deze kinderen. Het was uiteraard een partiële identificatie, met een leger dat hun bescherming zou bieden, en met een symbool, de vlag. De Nederlandse staat met bijbehorend koningshuis was voor deze kinderen een abstractie en vooral erg ver weg. Gaandeweg werd de emotionele identificatie met Nederland steeds meer ingevuld door de lessen in aardijkskunde en geschiedenis op school, door het lezen van Nederlandse jeugdliteratuur, door het steeds duidelijker wordend perspectief van het vertrek naar Nederland, waar de volwassenen steeds meer over spraken. Eenmaal in Nederland wordt de ‘liefde’ voor Nederland zwaar op de proef gesteld. Wij hebben daarover in voorgaande hoofdstukken gerapporteerd. Er was echter geen weg terug voor Indo’s. Enige tienduizenden van hen gaven er de voorkeur aan als ‘echte’ emigrant te vertrekken naar Australië en de Ver-

51

melger_2010.indd 51

03 09 2010 10:00:51 AM


enigde Staten, maar de overgrote meerderheid bleef in Nederland. Groeide er toch een emotionele band met Nederland? Ja, in zekere zin wel. Voor we daar op ingaan keren we nog even terug naar het WRR-rapport. De WRR noemt in hoofdstuk 7 een aantal motieven op grond waarvan burgers loyaal kunnen zijn aan de natie: “Van trots op de voorvaderen tot verlicht zelfbelang, tot dankbaarheid voor de concrete voordelen.” (WRR, 2007, p. 168). Eén van de voordelen is dat Nederland een rechtsstaat is. Hoewel Nederlands-Indië rechtsstatelijke aspecten kende en evenzo de Indonesische republiek, is de bescherming die de moderne Nederlandse rechtsstaat biedt onvergelijkelijk veel beter. Voor Indo’s die roerige tijden hebben meegemaakt is dat iets om dankbaar voor te zijn. “De inherente legitimiteit van de rechtsstaat, het lidmaatschap ervan en het onderschrijven van de wetten en regels van de rechtsstaat, bieden (...) op zichzelf al een essentieel kader voor verbondenheid en een gevoel van eenheid en samenhang.” (WRR, idem). Ook het gegeven dat Nederland bovendien een moderne verzorgingsstaat is die iedere burger bestaanszekerheid biedt, zij het op een minimumniveau, draagt bij aan het gevoel van verbondenheid met staat en samenleving. Een ander aspect dat de WRR aanroert is de kwestie van multipele identiteiten. “Concurrerende loyaliteiten en banden worden in sommige gevallen negatief beoordeeld, in andere gevallen positief, en blijven in sommige gevallen onopgemerkt. Sommige worden gezien als complementair en niet elkaar storend – deze kunnen zonder problemen bij elkaar opgeteld worden. Andere identificaties worden, door sommigen, gezien als

onderling concurrerend. In dat geval wordt er vaak een rangorde aangebracht (of verlangd) waarbij één identificatie als dominant wordt benoemd. Tenslotte kan er ook sprake van elkaar uitsluitende identiteiten. Deze kunnen dan juist niet bij elkaar worden opgeteld. Hier lijkt het perspectief te domineren van de zero-sum game; wat er (aan emotie) bij de één bij komt, gaat er bij de ander af. Naarmate emotionele betrokkenheid dieper gevoeld wordt, is de reactie op afwijzing ook emotioneler. In de liefde wordt afwijzing immers het scherpst gevoeld. Mede daardoor spelen frustratie en miskenning een grote rol bij de vraag of identificaties wel of niet tot stand komen. Dat geldt voor migranten – wie zich niet gewenst voelt, zal ook geen emotionele verbondenheid met Nederland ontwikkelen – en dat geldt voor Nederlanders die zich, als ze voelen/vinden dat het Nederlanderschap afgewezen wordt en/of niet op waarde wordt geschat, ook miskend voelen en geen emotionele identificatie voelen met ‘Nieuwe Nederlanders’, die in hun ogen migranten en buitenlanders blijven.” (WRR, 2007, p. 173-4). Voor alle duidelijkheid moet er op gewezen worden dat emotionele identificatie een persoonlijke kwestie is. Het is natuurlijk een identificatie die met anderen kan worden gedeeld, maar de emoties die tot identificatie of disidentificatie leiden leven in de persoon. In hoofdstuk 6 hebben we gezien dat onze respondenten als groep minstens drie identiteiten aanhangen, waarvan ‘Indische Nederlander’ de sterkste is, gevolgd door ‘Nederlands burger’ en tenslotte ‘wereldburger’. Een meerderheid noemde meer dan één identiteit. Hier is geen sprake van elkaar uitsluitende identiteiten. Nederlands burger en Indische

52

melger_2010.indd 52

03 09 2010 10:00:51 AM


Nederlander hebben betrekking op dezelfde juridische status maar hebben verschillende gevoelswaarden. Wereldburger is geen juridische status maar een verwijzing naar een meer kosmopolitische opstelling. Dit resultaat van het onderzoek toont de toepasselijkheid van het citaat hierboven. Identificatie met Nederland is er bij deze Indische Nederlanders wel degelijk. Die is er in functioneel en normatief opzicht zeker, maar in emotioneel opzicht veel minder. Het laatste heeft alles te maken met de afwijzing, eerst door de Nederlandse overheid die het liefst zag dat Indo’s in de Indonesische samenleving zouden opgaan en later ook door de Nederlandse samenleving die niet blij was met de komst van zoveel gekleurde ‘landgenoten’. Nogmaals: emotionele identificatie is volgens de WRR veel meer een persoonlijke zaak dan functionele en normatieve identificatie. De ervaringen van onze respondenten met de ontvangst in Nederland, de bejegening door de bevolking en met het arbeidsleven zijn niet allemaal negatief. Vandaar dat emotionele identificatie met Nederland bijna van persoon tot persoon kan verschillen. Een passend besluit van deze paragraaf is een deel van de conclusie van hoofdstuk 7 van het WRR-rapport dat wij geheel kunnen onderschrijven: “De roep om een emotionele verbondenheid met Nederland gaat samen met een toename van het aantal burgers dat zich behalve met Nederland ook met ander landen, groepen of plaatsen identificeert. Wellicht meer nog dan in andere hoofdstukken wordt duidelijk dat emotionele identificatie met Nederland vooral een kans van slagen heeft, als burgers daar op hun eigen manier vorm aan kunnen geven en als hun binding met Nederland kan

samen gaan met andere bindingen.” (WRR, 2007, p. 193). Zowel de respondent die lichtelijk geërgerd schreef: “Indische Nederlander? Hoezo Indisch? We zijn toch allemaal Nederlanders?” als de respondent die als extra commentaar schreef: “Ik ben kwaad op die Indo’s die hun Indo-zijn zogenaamd vergeten en zich als Hollander voordoen.” moeten ermee leren leven dat emotionele identificatie sterk context-afhankelijk en persoonsgebonden is. Niet alleen Indo’s hebben met identiteitskwesties te maken.Wij hebben in Nederland en omringende landen te maken met globalisering, Europeanisering, individualisering, migratie en multiculturalisering. Of wij het willen of niet, in zekere mate hebben wij allen met deze processen te maken. En of wij er bewust naar streven of niet, wij raken verwikkeld in verschillende identificatieprocessen. De uitkomst van die processen staat niet bij voorbaat vast.

53

melger_2010.indd 53

03 09 2010 10:00:51 AM


54

melger_2010.indd 54

03 09 2010 10:00:51 AM


Het verhaal van Amra Achtergrond en Indonesië Amra is het oudste kind in een gezin met drie kinderen. Zij is in 1947 in ‘Batavia’ (Jakarta) geboren en dus een ‘anak Betawi’.

ouders in december 1946 in Batavia getrouwd zijn. Tien maanden later werd ik geboren, mijn broer kwam anderhalf jaar later. We hebben ook nog een zus die acht jaar jonger is dan ik.

“Ik ben net als mijn ouders een Indische Nederlander. Mijn beide opa’s waren Nederlands –mijn vaders vader kwam uit Utrecht, de vader van mijn moeder uit Groningen– en mijn beide oma’s zijn Indonesisch. Mijn oma van vaders kant is van Sumatra, mijn andere oma kwam uit Java. Overigens heb ik geen van mijn vier grootouders ooit ontmoet. Van de moeder van mijn moeder is na de oorlog geen spoor meer teruggevonden (dit hoorde ik pas na mijn moeders overlijden) en pas zo’n vijf jaar na de oorlog bleek haar vader die een maand voor de capitulatie van Japan op 16 juli 1945 overleden is, op het ereveld Leuwigajah in Cimahi bij Bandung te liggen. Ik heb zijn graf inmiddels drie keer bezocht en het was elke keer weer een emotionele gebeurtenis.

Mijn vader is na de oorlog van het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indische Leger) overgegaan naar het Nederlandse Leger. We verhuisden veel. Zo heb ik in drie jaar tijd alleen in Indonesië al op vijf verschillende adressen gewoond: in Jakarta zijn we twee keer verhuisd en daar buiten nog twee maal. Vanuit Bogor zijn we naar Nederland vertrokken. Zonder baboe die graag mee had willen gaan. Mijn ouders wilden haar wel meenemen maar konden het niet betalen: zij kwamen berooid uit de oorlog en mijn moeder die niet alleen haar ouders had verloren, maar wier ouderlijk huis ook nog door de Indonesiërs was geconfisqueerd, had zelfs al haar familiesieraden moeten verkopen om de overtocht voor mijn ouders, mijn broer en mij mogelijk te maken. Mijn ouders hebben uiteindelijk alles zelf bekostigd. Die overtocht naar Nederland maakten we op het schip ‘TSS Chitral’ op 22 september 1950. Na een kalme overtocht zetten we op 19 oktober voet aan wal op de onbekende Nederlandse bodem”.

Mijn ouders hebben elkaar na de oorlog leren kennen: de ontmoeting vond plaats in Singapore. Mijn moeder was daar omdat ze met gevaar voor eigen leven in de Bersiap-tijd met behulp van de Gurka’s vanuit het oorlogskamp in Surabaya per schip naar Singapore was ontkomen. Mijn vader die bij het KNIL werkte, verbleef daar in verband met zijn werk: na de oorlog eindigde op Sumatra zijn Japanse krijgsgevangenschap en hij werd naar Singapore verscheept om daar onder meer te helpen de uitgeweken vluchtelingen te bevoorraden. De kennismaking verliep, naar ik begreep, nogal stormachtig en is zo goed bevallen dat mijn

Nederland “Waar we aankwamen en hoe we in Nederland werden opgevangen, daarvan weet ik weinig. De familie van mijn vader was onzichtbaar en mijn moeder heeft nog wel geprobeerd contact te krijgen met haar Groningse nichten, maar daar was geen hulp van te verwachten: die zaten niet te wachten op Indische familie. Alleen met een

55

melger_2010.indd 55

03 09 2010 10:00:52 AM


lievelingsoom van mijn moeder hadden we op gezette tijden contact: we zochten hem af en toe op in Bronbeek waar hij als Oud-KNIL-ler woonde. Die bezoeken kan ik me nog goed herinneren, dat waren kleine feesten en de oom was een bijzonder zachtaardige man. De broer van mijn vader woonde al in Nederland, maar daar kregen we als gezin pas later contact mee. Vanuit Indonesië kwamen we terecht in Warmond, Zuid-Holland. Van oktober 1950 tot juni 1951 hebben we in contractpension Groot Leerust gewoond, een N.R.V. Watersportcentrum. Hoe dat geregeld werd is mij niet bekend, maar ik neem aan dat de werkgever van mijn vader, het Nederlandse Leger, daar de hand in heeft gehad. En hoe we daar ontvangen zijn en wat de voorzieningen waren, ook daarvan heb ik geen idee. Ik herinner me geen schokkende dingen en ik kan me niet herinneren dat mijn ouders het onderwerp in mijn bijzijn ooit hebben aangeroerd. Na dit tussenstation kregen mijn ouders een eengezinswoning toegewezen in Nieuwerkerk aan den IJssel, ook in Zuid-Holland. Ongetwijfeld is dit via tussenkomst van mijn vaders werk gegaan, of misschien vanuit de regering omdat mijn vader op verzoek van de Indonesische regering (zonder zijn gezin) naar Indonesië terug is gegaan om daar geld te verdienen: lesgeven aan –ik vermoed– het Indonesische leger. Mijn vader installeerde ons in het huis waarin hij eerst de nodige voorzieningen trof. Hij schafte een wasmachine aan om voor mijn moeder het werk te vergemakkelijken, zorgde voor een handige kolenvoorraadvoorziening waar hij eerst om werd uitgelachen, maar die naderhand bij gebleken handigheid gretig navolging in het dorp vond. Mijn ouders vertelden dat de bewoners nogal ‘stug’ op ons reageerden. Op groeten van de kant van onze ouders werd niet gereageerd. Mijn vader trok zich

daar niets van aan en bleef groeten tot hij uiteindelijk teruggegroet werd, maar mijn moeder heeft daar veel last van gehad. Mijn vader was met zijn 1,85 m een lange man, zeker voor die tijd, en toen het vroor heeft hij het ijs getest voor wij – zijn – kinderen erop mochten. Toen de buurkinderen ons voorbeeld volgden, werden ze door hun ouders van het ijs teruggeroepen, totdat ze hoorden dat mijn vader op het ijs was geweest, toen mochten ze wel. Dat mijn vader de vuilnisemmer – toen nog zo’n zwaar ijzeren ding – voor mijn moeder buiten zette, vond men vreemd: dat was immers vrouwenwerk. En later, toen mijn zus in het daarop volgende dorp geboren was, liep mijn vader achter de wandelwagen, nou ja! Ook vrouwenwerk… Wel hebben ze ons een kinderwagen geleend. Mijn ouders vonden dat overbodig want in de winter gingen zij toch niet met mijn pasgeboren zus buiten wandelen – veel te koud–, maar dat kon niet. Als er een kleine was geboren, moest er een kinderwagen zijn. Desnoods als een sta-in-de-weg onder aan de trap in de gang. Maar ik vond hem mooi en was er blij mee, want nu leken we precies op andere mensen met net zo’n mooie kinderwagen en stiekem streek ik over het chroom want hij glom zo mooi. Mijn vader werkte dus voltijds bij de landmacht voor het Nederlandse Leger en vertrok na korte tijd voor een periode van anderhalf à twee jaar naar Indonesië. Mijn moeder bleef met twee kleine kinderen in Nederland achter in een dorp waar ze zich niet thuis voelde. Men vond het maar raar dat we sla aten, dat was immers voer voor konijnen, en mijn moeder zorgde ervoor dat er geen ‘vreemde’ etensluchten van o.a. knoflook het huis konden verlaten: we aten dat eenvoudig niet meer. Zelf weet ik daar niets van, maar volgens mijn moeder werden we op grond van onze huidskleur nageroepen of als zodanig aangeduid. Zij heeft zich in die beginjaren zeker gediscrimineerd ge-

56

melger_2010.indd 56

03 09 2010 10:00:52 AM


voeld, maar eigenlijk is dat haar hele leven wel gebleven. Zij was daar in ieder geval haar hele leven mee bezig. Mijn broer en ik waren in die tijd onafscheidelijk, maar speelden ook met vriendjes en vriendinnetjes uit de buurt en uit de klas, want we zaten allebei op de plaatselijke kleuterschool die gevestigd was in een tot school omgevormd stationsgebouw. Toen mijn vader terug was uit Indonesië, vroegen mijn broer en ik aan mijn moeder ‘wie toch die vreemde man was die elk weekend bij ons at’ waarop mijn moeder zei: ‘Dat is jullie vader’. Hij was in de tussenliggende tijd een vreemde man voor ons geworden… Diep tragisch voor ons allemaal natuurlijk, maar volgens mij is er nooit in die zin over gesproken. Mijn vader is nog een lange tijd een vreemde gebleven, want mijn ouders hadden na zijn terugkeer een weekendhuwelijk: het werd mijn vader niet toegestaan om dichter bij zijn gezin gelegerd te worden, ook al hadden hij wij elkaar zo lang moeten missen: iedereen wilde wel dichtbij huis gelegerd worden, daar konden ze niet aan beginnen. En elke dag op en neer reizen was te duur. Toen mijn vader eenmaal weer wel bij ons woonde, dat was in Raamsdonksveer –de geboorteplaats van mijn zus–, was hij er op mijn verjaardag nooit. In die tijd was er altijd een grote dienstoefening en ik kan me nog herinneren hoe boos ik was dat dat jaar na jaar gebeurde: wat had ik eraan dat hij terug was als hij er toch nooit op mijn verjaardag was! Overigens was ik verder een heel rustig, gezeglijk en gehoorzaam kind. De standplaatsen van mijn vader daarna waren Den Haag en Den Bosch waar we op drie plaatsen gewoond hebben. We gingen iedere zomervakantie zo lang mogelijk naar de zon: Zuid-Frankrijk, Spanje, Italië. Daar spaarde mijn vader al zijn vakantiedagen voor

op. We vertrokken in alle vroegte de ochtend na de laatste werkdag en kwamen de zondag vóór de eerste werkdag die op maandag viel, pas weer terug. Mijn broer doet dat ook: hij gaat ook zo lang mogelijk naar de zon en als hij in een jaar niet naar de zon is geweest, zit hij die winter niet lekker in zijn vel.” Mijn ouders “Mijn ouders hadden een traditionele rolverdeling zoals alle gezinnen die ik kende in die tijd: mijn vader verdiende de kost voor het gezin en mijn moeder zorgde voor het huishouden, de kinderen [en het beheer van de financiën]. In ons gezin was de carrière van mijn vader zeer belangrijk. Mijn moeder liet daar alles voor wijken: we aten altijd apart want mijn vader was nooit op tijd om zes uur thuis. Mijn moeder kookte een dubbele pot: rijst met toebehoren voor mijn vader en zichzelf, en aardappelen-vlees-en-groenten voor de kinderen: wij moesten immers in Nederland onze weg vinden en dus zo Nederlands mogelijk opgroeien. Het Indische verdween vrij snel uit ons leven. In de weekenden – er werd toen nog op zaterdag gewerkt – werd er na werktijd vaak nageborreld en vanzelfsprekend was mijn vader daarbij. Even vanzelfsprekend was mijn moeder altijd representatief aanwezig bij allerlei officiële en officieuze gelegenheden. Mijn vader heeft mede dankzij de inzet van mijn moeder, maar ook door heel hard te werken en het volgen van opleidingen en cursussen, dikke promotie gemaakt. Dat is maar weinig anderen zo gelukt en daar ben ik trots op. Voor mijn vader betekende dat het inlossen van zijn belofte aan mijn moeder: ik pluk de sterren voor je uit de hemel (en laat ze op mijn uniformjas spelden). Mijn vader heeft tot zijn 55e bij het leger gewerkt. Mede dankzij de tropenjaren die voor pensioenjaren dubbel tellen, had hij toen zijn volledig

57

melger_2010.indd 57

03 09 2010 10:00:52 AM


aantal van 40 dienstjaren bereikt. Maar toen zijn dochters later aan de universiteit gingen studeren en nog ‘te zijne laste’ kwamen, nam hij achtereenvolgens toch weer een aantal banen aan om bij te verdienen: mijn ouders hebben onze universitaire studies bekostigd (mijn broer heeft door omstandigheden in een later stadium van zijn leven zijn eigen universitaire studie betaald). Ik ben er mijn ouders nog steeds erg dankbaar voor dat ze mij een goede opleiding hebben meegegeven. Of er op het werk van mijn vader mensen met andere nationaliteiten waren, weet ik niet. Er was wel sprake van enkele Indische collega’s. Of hij op het werk gediscrimineerd werd: geen idee. Dat soort dingen was bij ons thuis geen onderwerp van gesprek, in ieder geval niet tussen ouders en kinderen. Wij werden zoveel mogelijk tegen problematische situaties in bescherming genomen. In de beginjaren van ons verblijf in Nederland speelde het leven van mijn vaders werk zich daar af, maar later kwamen wij wel bij collega’s over de vloer en zij bij ons. Dat waren hele gezellige bijeenkomsten. Net zoals de Indische kumpulans met vrienden uit Indië. Die speelden zich vaak rond eten af en er was vrolijkheid en plezier en er waren dikke verhalen. Daar denk ik nog met veel plezier aan terug. Hebben mijn ouders het naar hun zin gehad in Nederland? Ik kan niet zeggen van wel, maar ook niet van niet. Het waren mensen die het beste hebben gemaakt van wat het leven hun bood. Mijn vader is later nooit meer naar Indonesië teruggekeerd: op de televisie zag hij dat het land dermate was veranderd dat hij zich er niet meer thuis voelde. Na het overlijden van mijn vader ging mijn moeder twee keer terug en een derde keer zat in de planning wat door haar onverwachte overlijden niet meer doorgegaan is. Maar ze vond het er heerlijk. Zo genoot ze van de eerbied die haar daar als oudere vrouw ten deel viel.

Mijn ouders hadden een sterke, lichamelijke gezondheid. Op het eind van hun leven hadden ze lichte ouderdomskwaaltjes en op haar 70e kreeg mijn moeder borstkanker, maar daar is ze van genezen. Mijn ouders zijn tot het eind van hun leven samen gebleven. Mijn vader overleed onverwacht op 71-jarige leeftijd aan een bloedprop die bleef steken tussen zijn hart en zijn longen. Mijn moeder werd zo’n negen jaar later getroffen door een reeks herseninfarcten die haar fataal werden. Als ze gewild had, had ze na mijn vaders overlijden minstens een keer kunnen hertrouwen, maar dat wilde ze niet. Mijn vader was de enige man in haar leven, na hem was er geen plaats meer voor iemand anders. Mijn moeder heeft haar oorlogsverleden nooit verwerkt. Dat heeft een wissel op ons gezin getrokken, want al wilde ze dat verleden het liefst achter zich laten, het kwam op onverwachte momenten toch boven. In het Nederland van die tijd was psychologische hulp niet aan de orde, niet in de maatschappij en zeker niet bij mijn ouders die niet meer met ellende bezig wilden zijn. Zij richtten zich liever op positieve zaken en de toekomst. Want ook mijn vader had zijn verleden ‘begraven’. Hij vertelde mij eens dat hij zich voor een heleboel narigheid had afgesloten, dat er dus ook minder ‘binnen’ was gekomen. Verder reageerde hij via humor en gezelligheid met anderen zijn ellende af. Hij heeft nooit gesproken over zijn zware tijd in het krijgsgevangenkamp, waarbij hij op Sumatra bij Padang een vliegveld moest helpen aanleggen; om dit mogelijk te maken moest het dal geëgaliseerd worden door de top van een berg af te graven. Vrienden van hem hebben daarbij het leven verloren en hij bijna. Naar aanleiding van zijn overlijden, stond in een brief van een strijdmakker dat mijn vader met zijn vrolijke aard en grapjes een positieve invloed had op het moreel van zijn kameraden. De bommen op Japan

58

melger_2010.indd 58

03 09 2010 10:00:52 AM


kwamen voor mijn ouders allebei ‘op tijd’. Dat wil zeggen dat de oorlog niet langer had moeten duren, dan hadden ze hem niet overleefd.” Amra “Wat mezelf betreft kan ik zeggen dat mijn leven er nogal wisselend uit heeft gezien. Mijn kinderjeugd, dat wil zeggen dat deel dat ik me nog herinner, heb ik indertijd als tamelijk onbezorgd ervaren. Mijn ouders hebben me beschermd en christelijk opgevoed en er was vrolijkheid en gezelligheid: mijn ouders deden veel spelletjes met ons en we hadden altijd een boom met kerstmis die de kinderen mochten versieren met zelfgekozen kerstversiering en we vierden altijd alle verjaardagen. Zo mocht je op je verjaardag bepalen wat er werd gegeten (dat was meestal overdag pannekoeken en ’s avonds frites met appelmoes) en je was de hele dag ‘de baas’ – binnen het redelijke vanzelfsprekend. Ook gingen we toen we er eenmaal geld voor hadden, met het gezin op (kampeer)vakantie waarbij rekening werd gehouden met de wensen van de kinderen. Met Sinterklaas mochten we altijd een schoen zetten, mits er eerst werd gezongen, en een ingehuurde Goedheiligman kwam elk jaar bij ons thuis. Dat mijn vader zo vaak afwezig was, heb ik uiteindelijk als normaal ervaren: zo was het leven. Ook dat er weinig familie was, geen opa’s en oma’s zoals andere kinderen hadden, noch tantes, ooms, neven en nichten, dat was net zo ‘gewoon’. Het was niet anders en zo leefden mijn ouders ons dat voor, niets aan te doen dus niet in blijven ‘hangen’. En er was voldoende tegenwicht door vriendjes en vriendinnetjes die bij ons thuis kwamen en die vonden dat ik énige ouders had. En ja, mijn ouders deden alles wat ze konden om ons een goed leven te geven. Mijn leerresultaten waren goed, dat maakte het leven ook licht. Dat is tot en met ongeveer de lagere school zo gebleven.

In de puberteit begonnen de problemen. We bleven in een stad wonen, al was het in drie woningen, en we verkasten niet meer zoals voorheen (gemiddeld) na twee jaar. Dat betekende een andere manier van omgaan met vrienden en vriendinnen. Bovendien kreeg ik eerder een Indische opvoeding dan een Nederlandse en er waren nogal strikte regels voor mij als meisje: ik stond onder toezicht, geen ‘gerommel’ met jongens, ik mocht niet alleen de straat op, werd weggebracht en thuisgebracht, moest bijtijds thuis zijn. Voor alle kinderen gold: goed je best doen op school. Goede resultaten waren belangrijk en we werden (geldelijk) beloond naar de behaalde cijfers, maar je mocht er niet trots op zijn. Wel moest je aardig zijn voor iedereen, desnoods ten koste van jezelf, en gehoorzaam zijn aan ouders, school en maatschappij. Je hoorde je welopgevoed en beleefd te gedragen, je bescheiden op te stellen, je netjes te kleden en niet op te vallen. Dansles hoorde bij de opvoeding. Aanvullend heeft mijn vader mij dansgevoel bijgebracht en mij ‘licht’ en ‘volgend’ leren dansen. Daar heb ik nog steeds veel plezier van. Het was onvermijdelijk dat de generatiekloof die je ook als een cultuurkloof kunt zien, zich deed gelden: Indisch versus Nederlands, zeker bezien vanuit de tijdgeest van eind jaren zestig, toen er tussen jongens en meisjes op schoolfeestjes behoorlijk ‘geslepen’ (innig tegen elkaar gedanst) werd. Een ander voorval: ik herinner me dat ik steeds de moeder een hand gaf als ik bij een vriendinnetje thuis kwam, dat had ik zo geleerd: ‘altijd een hand geven bij het komen en weggaan’. Maar de moeder van het vriendinnetje viel op een bepaald moment ongeduldig tegen mij uit: laat dat nou toch ‘es, we kennen elkaar nu wel! en ik voelde me gekwetst en niet begrepen. Op de middelbare school verdwenen in een klap de talrijke vriendjes en vriendinnetjes die er altijd geweest waren. Mijn beste vriendin was voor

59

melger_2010.indd 59

03 09 2010 10:00:52 AM


mijn moeder van te lage komaf en aangezien ik haar niet wilde opgeven leidde dat tot conflicten. Tot haar verdriet lag de cultuur van rechters- en advocatenkinderen me niet zo en ik voelde me ook anders dan mijn schoolgenoten. Een medescholiere vond me onpeilbaar, noemde me een sfinx wat me erg veel verdriet gedaan heeft. Er was een lachgraag Indisch meisje op school dat wel mijn gezelschap zocht, maar ik het hare niet: het klikte (toen?) niet. Toch bleek de Nederlandse identiteit die ik vanzelfsprekend had gevonden, me minder goed te passen dan ik dacht en de volwassen wereld vroeg een assertiviteit van me die me vreemd was. Maar dat een van de populairste jongens van de school – een ‘totok’ advocatenzoon – verkering met me wilde, opende schooldeuren en gaf me zelfvertrouwen. Dat hij zijn hele leven lang al in zijn geboorteplaats gewoond had en zich niet kon voorstellen hoe het was om al zoveel verhuizingen als ik meegemaakt te hebben, dat hij op een bepaald moment tot de ontdekking kwam dat hij tegen mijn ouders dingen zei die hij tegen geen andere Nederlandse volwassene zou zeggen, waren slechts details en kregen geen bijzondere aandacht van me. Helaas was zijn familie zeer Nederlands en dat gaf aanleiding tot de nodige misverstanden. Want ik was niet gewend open te zijn en zij waren niet zo begrijpend en tactvol. Op school blonk ik uit in gymnastiek en ik was ook een blauwe maandag op turnen tot de vereniging ophield te bestaan. Volleybal was in de gymles een favoriete sport en de gymlerares gaf daar gelukkig aan toe, dus we hebben in onze vrije tijd verschillende landelijke toernooien gewonnen. Dat was leuk. Maar ik was blij toen ik het gymnasium met succes had afgerond. Met mijn toenmalige vriend was het inmiddels uit, waar ik ‘kapot’ van was geweest maar nu ging ik ‘frank en vrij’ de wijde wereld in, want ik werd niet geacht eindeloos bij mijn ouders thuis te blijven wonen.

Mijn ouders hebben altijd gezegd dat ze een goede opleiding belangrijk vonden, ook voor hun dochters, zodat ze goed voor zichzelf konden zorgen als ze onverhoopt alleen kwamen te staan. Daarbij speelde mee dat mijn moeder graag door had willen leren; haar vader vond dat onnodig aangezien de bestemming van een vrouw toch het huwelijk was... En omdat het in Indië normaal was dat je als meisje trouwde, hing mijn trouwjurk al bij mijn geboorte in de kast. Bij wijze van spreken dan. Mijn ouders en vooral mijn moeder maakten er dus geen geheim van: ze zouden het op prijs stellen als ik een universitaire studie ging doen: een goede opleiding, dat betekende vriendschappen voor het leven, (financiële) onafhankelijkheid en als verborgen agenda een kans om een echtgenoot ‘op niveau’ tegen te komen. Daarbij zagen ze me het liefst aan een taalstudie, welke maakte niet uit: het betekende zekerheid van baan en geld, en de vakanties waren lang. Mijn vader vond dat ik kennis goed kon overbrengen, ik had geduld met mensen, een goed verstand, mijn taalcijfers waren goed: niets stond een taalstudie in de weg. Maar ik koos voor een andere richting: psychologie, waar ze helemaal niet blij mee waren en dat is gezien hun levenshouding ook goed te begrijpen. Toch hebben ze me niet tegengehouden. Ik heb een fijne studententijd gehad. Er waren talrijke sociale contacten, vele relaties, de studie was leuk, ik had een leerzame studiegroep die het feesten niet vergat en deed mee aan het verenigingsleven. Het studentenhuis waar ik woonde bracht veel gezelligheid met vrolijke uitstapjes, picknicks en logeerpartijen bij ouderlijke gezinnen; met vriendinnen had ik de slappe lach bij de zoveelste mislukte kooksessie. Ik maakte deel uit van besturen, deed aan sporten (wedstrijdvolleybal) en dansen. Daarnaast deed ik mee aan voettochten van Pax Christi en Abdij-bezinnings-

60

melger_2010.indd 60

03 09 2010 10:00:52 AM


dagen waar ik mijn eerste man leerde kennen, en ik was verschillende, achtereenvolgende jaren mentor die een groepje aankomende studenten wegwijs maakte in het universitaire leven en de stad Utrecht. Na daarvoor getraind te zijn, gaf ik later zelf trainingen aan aankomende mentoren. Ik gaf psychologieles aan Z-verpleegsters, werkte in de vakantie in een psychiatrisch ziekenhuis, gaf studievaardigheden aan medestudenten. Kortom: studie- en nevenactiviteiten te over en uiteindelijk een diploma als kroon op de taart. Ik groeide en bloeide en stond bekend als een vrolijk lachebekje. Dat alles mag niet verbloemen dat er ook andere kanten waren. Kleine speldenprikjes van vriendinnen die het raar vonden dat ik altijd zoveel lekkers presenteerde bij de koffie en thee; die me niet geloofden als ik zei dat mensen echt altijd welkom bij me waren, op welk tijdstip van de dag ook; die het gek vonden dat ik binnen graag mijn schoenen uitdeed, ook bij anderen thuis; die niet geloofden dat ik me anders voelde dan zij. Dat laatste was voor mij moeilijk uit te leggen, ik kwam er zelf ook niet goed uit, kon niet de juiste voorbeelden vinden als daar om werd gevraagd. Er waren studiegenoten die het jammer vonden dat ik zo weinig lachte, want ik had zo’n aanstekelijke lach en er waren er die graag zagen dat ik met mijn mening kwam omdat ik zinnige dingen te vertellen had. Want ik deed wel actief mee, maar niet altijd met woorden. Ik was een ‘onderdeurtje’ en er werden over mijn lengte (1,62 m) altijd grappen gemaakt. Ik deed mee: klein maar fijn, klein maar dapper… Er waren mensen die aan mijn gezicht zagen dat ik een Indische achtergrond had, maar lang niet iedereen. Sommige medestudenten vonden dat ik onder mijn vrolijkheid een last leek mee te torsen, wat anderen niet herkenden. Er waren ook ernstiger zaken: heftige problemen in de relationele sfeer en idem dito met mijn ouders, perioden dat ik het gevoel had de aansluiting

met de anderen te missen, perioden van eenzaamheid, me niet begrepen voelen en tijden van overspannenheid. Van professionele hulp zoeken en die gelukkig ook krijgen. En veel steun ondervinden van de vele vrienden en vriendinnen die me over mijn zwaarmoedigheid en vertwijfeling heen hielpen. Op het einde van mijn studie ben ik voor de eerste keer getrouwd, net als mijn moeder, op mijn 27e. Mijn eerste man werd thuis niet goed ontvangen: hij was van te lage komaf, ging slecht gekleed, had een verkeerde geloofsachtergrond en te weinig opleiding. Maar ik zette door: hij belichaamde wat ik niet kende: vrijheid, creativiteit, een onafhankelijke geest (zo weigerde hij op gewetensbezwaren dienst en deed in plaats daarvan vervangende dienstplicht), had lef, maakte van maar weinig dingen een probleem, had (net als mijn vader) twee rechterhanden én een motor, wat ik geweldig vond. Met zijn familie verliep het contact aanvankelijk moeizaam: we waren te verschillend, ik kon maar moeilijk aarden in het Amsterdamse en grote gezin van zes kinderen. Uiteindelijk hebben we wel een modus vivendi met elkaar gevonden. Zijn moeder had ook een Indische achtergrond, maar daar hebben we indertijd weinig aandacht aan besteed. Het huwelijk heeft zes jaar geduurd en mijn ex-man en ik zijn als goede vrienden uit elkaar gegaan. We hebben geen kinderen samen. Ook mijn werkende leven heeft zijn ups en zijn downs gekend. Na mijn studie psychologie was het tijd voor het serieuze leven: werken en geld verdienen. Dat was nog niet zo eenvoudig. Op mijn stageadres had ik misschien wel terecht gekund, maar daar had ik geen zin in, de arbeidsmarkt van toen zat niet om psychologen te springen en eigenlijk was ik er niet aan toe om in een zware baan terecht te komen. Binnen de studie had ik behoorlijk aan mezelf gesleuteld dus was

61

melger_2010.indd 61

03 09 2010 10:00:52 AM


enige distantie welkom. Maar thuis zitten was geen optie zoals ik tijdens gedwongen perioden van rust tijdens mijn overspannen perioden wel gemerkt had. Ik koos voor uitzendwerk en nam wat er beschikbaar was: administratief werk binnen de universiteit waar ik was afgestudeerd, eerst binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen want dan kon ik gemakkelijker weer in de psychologie terugstromen, daarna ook binnen andere faculteiten. Ik heb nog een uitstapje naar bibliotheekwerk gemaakt en een postdoctorale opleiding tot Wetenschappelijk Bibliothecaris als nieuwe richting uitgeprobeerd, maar dat was veel te papierig en droog voor mij. In geen van deze banen was ik echt gelukkig omdat ik mijn zelfstandigheid, onafhankelijk denken en vaardigheden onvoldoende kon gebruiken terwijl het contact met mijn collega’s veelal te oppervlakkig bleef en bovendien te wensen overliet omdat ik te weinig assertief was. Twee jaar na mijn scheiding die de aanleiding was voor een vier-jaar-durende-verwijdering tussen mijn ouders en mij, leerde ik tijdens een cursus discussiëren en argumenteren mijn tweede man kennen met wie ik in 2008 26 jaar samen ben, waarvan 22 jaar getrouwd. Mijn ouders en vooral mijn moeder waren meteen erg met hem ingenomen. Niet alleen had hij de eerste twaalf jaar van zijn leven in Indonesië gewoond en zaten ze dus op veel vlakken op een lijn (mijn moeder vond hem zeer ‘voorkomend’), maar ook was hij van goede komaf, afgestudeerd psycholoog, had een goede baan, een eigen huis en hij zag er goed en verzorgd uit. Ook met mijn tweede man heb ik geen kinderen. In 1988 kreeg ik de kans om in deeltijd bij de toen zo geheten Vakgroep Kartografie terecht te komen, waar mijn voorgangster al een tijd weg was en ik het secretariaat op mijn manier kon beheren. In no time was de boel georganiseerd, vond ik voldoening in het werk en werd ik binnen

de vakgroep, de studenten en de faculteit om mijn kwaliteiten en persoon gewaardeerd. Ik organiseerde landelijke kartografiedagen en draaide mijn rol in de internationale kartografische gemeenschap mee. Ik leerde over het vakgebied en droeg in belangrijke mate bij aan de gezelligheid binnen de vakgroep: Sinterklaasvieringen, afscheid van collega’s en memorabele verjaardagen. De gouden tijden van mijn leven herleefden. Ik genoot. Ik gaf tijdens mijn werk bij de universiteit ook een aantal workshops ‘presenteren’ aan kartografiestudenten, want mede dankzij de stimulerende invloed van mijn man, was ik inmiddels ook werkzaam als coach: door middel van individuele gesprekken ondersteunde ik mensen in het bedrijfsleven en bij de overheid. Verder gaf ik cursussen in psychosociale vaardigheden als assertief optreden (ik had een heleboel bijgeleerd!), time management en aanverwante onderwerpen. De zaken die ik bij Kartografie had uitgebouwd, kwamen me prima van pas: doelgericht, praktisch en zakelijk werken, prioriteren, plannen en organiseren. Klantgericht was ik van mezelf al en het beheren van een eigen bedrijf leerde ik via cursussen en gaandeweg. Het was een uitstekende combinatie, deze beide werkkringen die wederzijds gunstig op elkaar inwerkten, al was het hard werken geblazen. Helaas zou deze tijd niet duren: na tien jaar kwam de zoveelste reorganisatie binnen de faculteit, met voor mij en de kartografen extra zware gevolgen. De werksituatie zou totaal veranderen en mijn werk voor de kartografen zou feitelijk ophouden. Om een lang en triest verhaal kort te maken: ik heb de universiteit verlaten en me volledig op mijn Psychologische hulpverleningspraktijk gericht. Die was op last van de Belastingdienst een zelfstandige onderneming geworden. Het bedrijfsleven had ik intussen vaarwel gezegd omdat het werken met particulieren en hun persoonlijke problemen me meer aansprak. Het psychologische

62

melger_2010.indd 62

03 09 2010 10:00:52 AM


werk heb ik in totaal twaalf jaar met veel plezier en voldoening gedaan. Inmiddels ben ik er om persoonlijke redenen mee gestopt en verkeer in een tussenstadium. Want wat is er gebeurd? Allereerst: 1992. Met mijn tweede man maakte ik mijn eerste reis naar Indonesië. Om kennis te maken met mijn geboorteland. Dacht ik. Dat werd het, maar niet alleen dat. Er waren zoveel herkenningspunten dat het ook voelde als thuiskomen: het uiterlijk van de mensen, hun vriendelijkheid, gedrag (behalve het tawar, afdingen, iets wat ik verschrikkelijk vind), het jongkokken, hun gerichtheid op elkaar en op mensen, hun praktische handigheid die ik bij mijn vader ook zag, het schillen dat mijn moeder vroeger deed: van zich af in plaats van naar zich toe, met de ulekan de kruiden fijn wrijven in de cobek, vermijden van conflicten en het tactvol opereren, het kwam me als iets natuurlijks voor. Het riep allerlei herinneringen in me op en er begonnen een aantal dingen op hun plaats te vallen. Een deel van mijn eenzaamheid loste op: hier vond ik wat ik naar mijn totokvrienden niet onder woorden had kunnen brengen, dit was ‘mijn’ volk. Ik sta niet alleen, er staat een heel ‘volk’ achter me. Ik deed er een tijd over om de reis te verwerken en vervolgens had ik het geïntegreerd en vergat het. Andere belangrijke gebeurtenissen vonden plaats in 2004, tijdens de Pasar Malam Besar in Den Haag. In de Pelita-stand raakte ik aan de praat met een Indische collega-hulpverlener en dat contact deed me beseffen dat er iets aan mijn leven ontbrak: de warmte van Indische mensen. En in diezelfde stand overhandigde mijn man mij het boekje van F.A. Begemann met de naam De INOG: Herinneringen, Verhalen, Analyse, terwijl hij zei: dit zou iets voor jou kunnen zijn, het gaat over de Indische Na-Oorlogse Generatie. Het was helemaal in de roos. Het was schokkend

en ik herkende er zoveel in. De voorgeschiedenis van ons gezin met de oorlog en de internering van mijn ouders, de Bersiap, de gedwongen emigratie naar het onbekende Nederland, de ontvangst, het niet-praten over de doorstane ontberingen in Indië en Nederland, het niet verwerken van het oorlogsverleden en de problemen die niet persoonlijk maar politiek bleken. Om met Anja Meulenbelt te spreken: het zijn geen individuele maar maatschappelijke problemen van een hele groep mensen met eenzelfde (voor)geschiedenis - net zoals de feministes van het eerste uur dat ervaren hadden. Wat een openbaring en wat een consequenties. Wat ik verwerkt dacht te hebben, kwam allemaal weer boven: hier wilde ik meer over weten. Ik won informatie in en kwam uit bij de toenmalige Werkgroep INOG van de KJBB (de Vereniging Kinderen uit de Japanse Bezetting en Bersiap 1941-1949). Ik bezoek een jaarlang hun maandelijkse bijeenkomsten, ontmoet lotgenoten, praat, volg workshops, raak van slag en kom terecht bij hulpverleners die me niet kunnen geven wat ik nodig heb. Kom toch weer boven water, zij het moeizaam. In 2005 pleegde iemand die ik van nabij kende zelfmoord, 29 jaar oud. Het zette me aan het denken, ik kon het niet (be)vatten, praatte er met iedereen over die erover horen wilde. En kwam al doende tot een belangrijke ontdekking: ik had er mijn hele leven naar gestreefd om gelukkig te worden, maar daar ging het niet om. Een Boeddhistische spreuk geeft aan waar het wel om gaat in het leven, in mijn leven in ieder geval: There is no way to happiness, happiness is the way (er is geen weg naar geluk, geluk is de weg). Het gaat om het hier-en-nu, om de weg, niet om het resultaat. En ik had mijn hele leven naar geluk en resultaten gestreefd… In datzelfde jaar gebeurden er nog een aantal za-

63

melger_2010.indd 63

03 09 2010 10:00:53 AM


ken waarbij ik met mezelf geconfronteerd werd: de roepnaam die mijn ouders mij bij mijn geboorte hadden gegeven en die ik om een praktische reden ingewisseld had voor een andere naam, kwam terug. En ik ervoer de winst van het doorléven van existentiële pijn en het onder ogen zien van verdriet en ellende, ook al was die pijn blijvend zoals dat bij mij het geval leek te zijn. Ik wilde niet langer om pijn en verdriet heenlopen, ik wilde ze aangaan en het zou tijd en energie kosten deze inzichten uit te werken. Ik besprak het met mijn man en besloot met mijn bedrijf te stoppen want bij een eigen zaak moet je vooruit kijken en plannen en doelgericht werken en dat wilde ik niet meer. Wat wel, dat was nog een vraag die op beantwoording wachtte. Het afbouwen van mijn onderneming heeft nog anderhalf jaar geduurd, daarna doorkruiste het overlijden van een familielid de snelle uitvoering van mijn plannen en kreeg ik ook nog last van een frozen shoulder wat anderhalf tot twee jaar in beslag nam. Langzaamaan ging het beter, mede dankzij de haptonome die mij behandelde en sinds september 2007 ben ik met nieuwe energie o.a. gaan line dancen: heerlijk met anderen op muziek in beweging zijn. Onbedoeld kwam ik daar weer in aanraking met mijn ‘wortels’ want er blijken veel Indische mensen onder line dancers zitten. Toen ik ervoor open stond en dat ook wilde, kwam ik ineens overal Indische mensen tegen: ik voel me tot ze aangetrokken, zoek ze op want ik voel me bij de meesten thuis. Ik begrijp ze en ze doen me goed: ik herken hun manier van omgaan met frustraties, we hebben eenzelfde manier van denken, eenzelfde achtergrond en een zelfde soort warmte naar anderen toe. Het verbaast me niet langer dat het tussen mijn huidige man en mij zo goed gaat: hij heeft immers in Indonesië gewoond en is temidden van

Indonesiërs opgegroeid. Kartografie: ik realiseerde me ineens dat mijn toenmalige chef een Indonesiëganger was… En zo waren er meer Indische ontdekkingen en herinneringen. Zoals een tekening op de middelbare school toen er ineens een berglandschap van mijn hand verscheen wat mijn tekenleraar de opmerking ontlokte: wat een bijzonder onderwerp. Dat was ik toen met hem eens, maar nu denk ik daar anders over…” Terugblik op mijn leven “Als ik op mijn leven terugkijk, heb ik tot nu toe een heel bijzonder en bijzonder bewogen leven gekend. Als ik dat vergelijk met veel mensen die hun hele leven in Nederland hebben gewoond, zeker. Wat me in ieder geval duidelijk is geworden, is de enorme invloed van het geboren zijn in Indië -Indonesië en de oorlog op mijn leven, ook al ben ik van na de oorlog. Via mijn ouders zijn beide mijn leven binnengekomen en hebben daarop een behoorlijk stempel gedrukt. Het heeft de omgang tussen mijn ouders en mij beïnvloed, en het heeft mijn houding ten opzichte van andere mensen en mezelf mede bepaald. Ik heb een optimistische levenshouding meegekregen maar ook problemen ondervonden, ik heb hulpverleners bezocht die me niet konden helpen omdat ze de juiste kennis over mijn achtergrond misten. Ik heb een studie en werk uitgekozen waarbij mijn Indische eigenschappen zoals vriendelijkheid en respect, me op de achtergrond houden, bescheiden zijn en anderen aanvoelen, me in anderen in kunnen leven, distantie, betrokkenheid en tactvol reageren me goed van pas komen. Maar waar ook mijn Nederlandse vaardigheden zoals assertiviteit, duidelijkheid in de communicatie, doel- en resultaatgerichtheid, praktisch opereren, zakelijk inzicht en assertiviteit nodig zijn. Het samengaan hiervan is na een lang, moeizaam maar waardevol leerproces mogelijk geworden.

64

melger_2010.indd 64

03 09 2010 10:00:53 AM


Tegenwoordig zoek ik Indische mensen op, bezoek Pasar Malams en ben in de periode 1992 - 2007 zeven keer in Indonesië op vakantie geweest. Verder zit ik op twee koren, doe aan line dancen en pak misschien (ooit) het bridgen weer op. Ik was een onbewust kind van twee culturen, nu ben ik een bewust ‘kind’ geworden. Als vrouw die in een volgende fase van haar leven aanbeland is, wil ik uitzoeken hoe ik verder wil gaan. Ik ben benieuwd wat daar uit gaat komen. Ongetwijfeld iets moois en goeds.”

65

melger_2010.indd 65

03 09 2010 10:00:53 AM


Toendjoengan, zicht op Aurora

66

melger_2010.indd 66

03 09 2010 10:00:53 AM


Het verhaal van Corrie Corrie vertelt over haar eerste indrukken van Hollandse mensen. Het was op de eerste dag al raak: “In de bus op weg naar het contractpension in Appelscha zag ik een jongen en een meisje ieder op een fiets onder het rijden elkaar zoenen. Ik zei tegen mijn moeder:”Mam, kijk die twee die zitten te zoenen onder het fietsen!” Haar moeder was even verbijsterd als zij. “Iets later in het pension was ik getuige van een stoeipartij tussen de dochter van de pensionhouder, een meisje van mijn leeftijd, met haar vader. Het was een stoeipartij met duidelijke sexuele bedoelingen van beide kanten. Datzelfde meisje zei een keer tegen mij onder het huiswerk maken: “Kijk Corrie” en zij stak een ballpoint zo tussen haar benen. Dus mijn eerste indruk was: wat zijn die Hollanders toch met seks bezig en zo seksbelust! Problemen met schelden en zo heb ik niet gehad. Ik weet wel van mijn broer dat hij meteen met zijn vuisten klaar stond als er alleen al te lang naar hem werd gekeken. Ik heb daar geen last van gehad. De mensen waren eerder nieuwsgierig naar ons en vroegen bijvoorbeeld waar ik zo goed Nederlands had geleerd.” Het gezin kreeg uiteindelijk een woning toegewezen in het dorp Wijhe (bij Zwolle). Daar ging Corrie weer naar school. In haar laatste schooljaar overleed haar vader. Het gezin had, afgezien van een kleine uitkering van Pelita, geen eigen inkomen en Corrie wilde meteen werk zoeken om zo het gezinsinkomen aan te vullen. Dat werd haar door een van haar leraren afgeraden. Zonder diploma zou zij meer moeite hebben redelijk be-

taald werk te vinden, was zijn argument. Nadat ze de Ulo had afgemaakt zocht en vond ze werk bij een boekhandel. Daar verdiende ze niet zoveel, ze leerde in de avonduren steno en typen en kon beter betaald werk vinden. Na nog een aantal keren van baan veranderd te zijn kwam ze bij de gemeente Amersfoort terecht. Intussen had zij in Wijhe haar toekomstige echtgenoot gevonden, een jonge beroepsmilitair uit Wijhe die in een kazerne in Amersfoort werkte. Zij wilden snel trouwen maar huisvestingsmogelijkheden waren schaars. Het paar stelde zich voorlopig tevreden met een verbouwd kippenhok achter het huis van de ouders van Corrie’s echtgenoot. Omdat beiden in Amersfoort werkten kregen zij begin jaren zestig een nieuwe flat in Amersfoort toegewezen. Al snel verwachtte Corrie haar eerste kind en stopte zij met werken. Haar man diende zijn contract uit, vond een burgerbaan bij een bedrijvenvereniging en ging weer aan de (avond)studie, een opleiding voor sociaal werk. Het paar kreeg nog twee kinderen. Terug naar Corrie’s Indische verleden. Corrie was het oudste kind van een gezin dat uiteindelijk tien kinderen zou tellen. Haar vader was machinist van beroep, maar heeft eigenlijk van alles gedaan om aan de kost te komen. Zo ging hij regelmatig op zwijnenjacht. Dat leverde vaak een aardige verdienste op. “Soms hadden we veel geld, soms helemaal niets”, zegt Corrie. Maar al heel vroeg in haar jeugd (Corrie is geboren in 1939), is de oorlog oorzaak van veel ellende. Het gezin woonde toen in Madioen, in Oost-Java. Haar vader

67

melger_2010.indd 67

03 09 2010 10:00:54 AM


werd door de Kempeitai opgepakt, verhoord en, waarschijnlijk, gemarteld. Vermoedelijk omdat hij over een jachtgeweer beschikte, dat hij weigerde bij de Jappen in te leveren en ook omdat hij in zijn huis foto’s van de koninklijke familie had opgehangen.Hij heeft het overleefd maar zijn gezondheid had zwaar te lijden gehad. Hij had zwakke longen en hij was psychisch ziek. Corrie vergelijkt het met de vader van Adriaan van Dis, zoals beschreven in “Indische duinen”. Haar moeder had een zwakke rug, door Corrie toegeschreven aan de vele zwangerschappen. Corrie moest, zo jong als zij was, veel voor haar moeder opvangen bij de verzorging en opvoeding van de jongere kinderen. Toen haar vader gevangen zat verhuisde Corrie’s moeder met het gezin naar Tjiandjoer bij Bandoeng in West-Java. Daar konden zij een huis betrekken van oom Ton, een welgestelde broer van haar moeder. Na de oorlog kreeg Corrie’s vader een baan als machinist bij een electriciteitscentrale en kwam het gezinsleven enige jaren in rustig vaarwater.

houding toen zij in het pension verbleven. Corrie heeft nooit problemen gehad met de omgang met Nederlanders. Van kritiek op haar en het gezin heeft zij niets gemerkt. In feite had zij meer kritiek op de Nederlanders, vooral met betrekking op hun zuinigheid en kneuterigheid.

De reis naar Nederland werd betaald door oom Ton. In Nederland aangekomen moest Corrie’s getraumatiseerde vader werk zien te vinden. Hij kwam bij Stork terecht waar hij eenvoudig technisch werk te doen kreeg. Hij heeft het precies een dag uitgehouden. “Dat verdom ik” zei hij doelend op het ondermaatse werk dat hem was opgedragen. Hij overleed op zijn 63e jaar. Corrie’s moeder moest het, zoals gezegd, aanvankelijk doen met een kleine uitkering van Pelita. Later kreeg zij een reguliere uitkering, maar het was geen vetpot. Achtereenvolgens vulden de werkende kinderen het gezinsinkomen aan.

Corrie’s kinderen hebben het redelijk tot goed gedaan. De oudste is bioloog en heeft een goede baan bij een softwarebedrijf, de tweede is gediplomeerd leraar Engels, heeft dat beroep echter nooit uitgeoefend en heeft samen met zijn vriend een of andere business in de homo-sfeer. De jongste heeft verschillende studie’s (kunstgeschiedenis, toneelschool, sociale academie) beproefd, maar heeft geen enkel diploma gehaald.

Ook in het maatschappelijk leven heeft zij haar draai wel kunnen vinden, zij was o.a. lid van een zangvereniging. Maar lidmaatschap van een Indische vereniging was “not done” in haar familiekring. Daar deed de invloed van haar moeder zich gelden. Die wilde niets weten van bezoek aan kumpulans en andere Indische gelegenheden. Zij voelde zich te goed daarvoor. Corrie: “Ze was immers van adel, ze heette Von Ende, dus...”. Haar moeder had ook geen contact met de ouders van haar echtgenoot. Die was immers maar een zoon van een postbode! Ook oom Ton had zich in die zin uitgelaten toen zij trouwde: “Jij trouwt toch niet met de zoon van een postbode, je kunt toch zo een doctorandus of zoiets aan de haak slaan?”

Corrie heeft geen oordeel over de ontvangst en de opvang in Nederland. Wat zij zich wel herinnert is de frustratie bij haar moeder over de bemoeiïngen van de maatschappelijk werkster met de huis-

68

melger_2010.indd 68

03 09 2010 10:00:54 AM


Het verhaal van Ella en Johan Ella en Johan zijn met hun twee kinderen in 1966 per vliegtuig naar Nederland gekomen. Gevlucht...zeggen ze zelf. Het was het jaar na de mislukte staatsgreep in Jakarta en de daarop volgende greep naar de macht van Suharto. Het was in die roerige tijd onmogelijk om in Surabaya te blijven. Het echtpaar was getuige geweest van de resultaten van de moordpartijen die toen plaats vonden. In de kali Brantas (rivier door Surabaya) dreven talloze lichamen. Johan was een man tegen gekomen die rond liep met een jutezak vol afgehakte hoofden... Het vertrek naar Nederland per KLM-vliegtuig heeft wel wat voeten in de aarde gehad. Johan was namelijk statenloos (Ella had haar Nederlandse paspoort), maar had feitelijk recht op een Nederlands paspoort als “met Europeanen gelijkgestelde Chinees”. Het lukte met veel moeite uiteindelijk wel om voor Johan een paspoort te krijgen. Op een slof en een schoen, met slechts wat kleren in een paar koffers, is het gezin vertrokken. De ouders van Ella waren een jaar eerder naar Nederland vertrokken, hoewel de vader van Ella dat eigenlijk niet wilde, hij was warga negara geworden. De omstandigheden hadden ook hen gedwongen weg te gaan. De zus van Ella vertrok in 1967 eveneens naar Nederland. Het gezin van Ella werd door DMZ opgevangen en in een pension in Amsterdam geplaatst. Daar verbleef men minder dan 3 maanden omdat de gemeente hen een woning in Slotermeer toewees, een wijk waar van ouds Indische repatrianten waren geplaatst. Een “verschrikkelijke” woning volgens Ella. Er was geen centrale verwarming

en over een haard beschikten zij niet direct. Bij de verhuizing van het pension naar Slotermeer kreeg het gezin geen hulp. Johan vond werk als ladingklerk bij de Stoomvaartmaatschappij Nederland en Ella werd ponstypiste. Beiden vonden deze baantjes beneden hun niveau qua opleiding en vaardigheden. Johan behield deze baan slechts twee maanden, hij werd op staande voet ontslagen. Op de oorzaak daarvan komen we verderop nog terug. Ella vond beter werk bij een advocatenkantoor in Amsterdam. Na enkele jaren behelpen in Slotermeer kregen zij de kans op een nieuwbouw-eengezinswoning in Hoorn. Toen zij aanstalten maakten voor de verhuizing van Amsterdam naar Hoorn bleek de hun toegewezen woning nog niet helemaal gereed te zijn Er ontbraken nog wat deuren. Ella klaagde daarover bij de aannemer die de huizen bouwde. Dat deed zij bij de bouwkeet in de buurt. Dit contact leverde haar, behalve de ontbrekende deuren, ook een baantje als “keetjuffrouw” hetgeen betekende dat zij koffie moest zetten voor de bouwers, het toilet op orde houden, enz. Johan had intussen een baan gevonden bij een financieringskantoor. Hun kinderen, twee jongens, geboren in 1961 en 1965, gingen in Hoorn op school. De oudste heeft HAVO en de jongste MAVO gedaan. Johan heeft als gevolg van oorlogservaringen een psychisch probleem overgehouden. Hij vertelt dat hij van Taiwanese afkomst is, zijn beide ouders zijn op Taiwan geboren. Tussen de Taiwanezen in Surabaya was veel contact. Toen de Japanners in

69

melger_2010.indd 69

03 09 2010 10:00:54 AM


1942 Java veroverden onstond er onmiddellijk een soort ondergrondse van Taiwanezen. Kinderen waren vaak boodschappers binnen deze ondergrondse. Johan was toen net groot genoeg om ook als boodschappertje dienst te doen. Dat ging enkele jaren goed tot hij door de Japanners werd gesnapt. Als kind van 7 of 8 jaar heeft hij in een kazerne uren in de zon gestaan en kreeg slaag omdat hij weigerde te praten. Hij schrijft het aan deze ervaring toe dat hij eigenlijk zijn hele verdere leven last heeft gehad van aanvallen van aggressiviteit. Bij de minste tegenspraak heeft hij de neiging erop te slaan. Zo is hij zijn eerste baantje in Nederland kwijt geraakt. De directe oorzaak was simpel: een collega die uit speelsheid hem van achteren beet pakte sloeg hij met een enkele vuistslag tegen de vloer. Zoals gezegd, hij kon meteen vertrekken. Binnen het gezin was zijn agressiviteit uiteraard ook een probleem. Ella vertelt dat hij vaak zonder aanwijsbare oorzaak begon te schreeuwen en te schelden. Toen daar na jaren geen verandering in kwam besloot Ella tot echtscheiding. Ze betrok met de kinderen een woning in de buurt van de echtelijke woning, zodat Johan nog wel contact met de kinderen kon hebben. Johan vertelde uitvoerig over een ander conflict, in de aanvang een zakelijk conflict met zijn werkgever. Die probeerde hem de verantwoordelijkheid voor een lening aan derden ter grootte van 200.000 gulden in de schoenen te schuiven. Dat kwam boven op jaren van hard werken en hoge eisen die zijn werkgever aan hem stelde. Om kort te gaan: Johan ontwikkelde een diepe haat tegen zijn werkgever die uiteindelijk uitmondde in regelrechte moordlust. Hij kocht een karabijn en ging op een dag op weg naar het kantoor om de man van het leven te benemen. Hij slaagde niet in zijn opzet door een strategische zet van de Arabische buurman van zijn werkgever. Johan kon met

de man goed overweg, ze spraken elkaar bijna dagelijks en de buurman had Johans groeiende haat tegen zijn werkgever waargenomen. Het verhaal is te gedetailleerd om in extenso weer te geven, maar waar het op neer kwam was dat de Arabier zijn auto op de bewuste dag zo geparkeerd had dat Johan zijn plan niet kon uitvoeren. Hij was er later de Arabier dankbaar voor. De verzamelde ervaringen met zijn aggressiviteit hebben Johan er uiteindelijk toe gebracht psychiatrische hulp te zoeken. Hij is in zoverre genezen dat hij beter met zijn aggressiviteit om kan gaan. Om nog even bij de oorlogservaringen te blijven, ook Ella heeft als klein kind het nodige meegemaakt. In de oorlog werd zij met haar moeder en zusje door de Japanners geïnterneerd in de Simpang Sociëteit. Daar heeft zij onder meer moeten aanschouwen hoe een gevangene onder een stoomwals werd verpletterd. Als ze een sirene hoort raakt ze vaak nog in paniek. Ella heeft in het kader van de Wubo een uitkering toegekend gekregen van 100 euro in de maand. Johan heeft die ook aangevraagd, maar het is hem geweigerd omdat hij geen getuigen van zijn oorlogsleed kon opvoeren! (sic) Na viereneenhalf jaar scheiding kwam het echtpaar weer bij elkaar en zijn zij hertrouwd. Ella heeft ook nog bij het kantongerecht gewerkt, waarbij zij een studie voor griffier heeft afgerond. Johan is gaan handelen, onder meer in meubelen uit Midden-Java gemaakt van djati- en mahoniehout. Samen hebben zij nog mede met behulp van Johans kennis van financiering en Ella’s rechts-en wetkennis verschillende handelsondernemingen opgezet en later verkocht. Eén daarvan is vermeldenswaard: een handelsonderneming in tomaatzaden, ontwikkeld in Mexico en de Verenigde Staten en op grote schaal geteeld in Israël. Israël wil die zaden graag exporteren naar de Arabische

70

melger_2010.indd 70

03 09 2010 10:00:54 AM


landen om hen heen, maar deze partijen kopen geen producten van elkaar. Het kan alleen via een derde partij. Ella en Johan hebben toen een bestaand bedrijfje opgekocht en dat bedrijf zorgde voor de doorvoer van de tomatenzaden naar de Arabische landen. Het echtpaar heeft met de diverse ondernemingen aardig geboerd. Het verdiende kapitaal is belegd in drie woningen, waarvan een op Curaçao staat. Johan benadrukt dat die woningen hun pensioen vormen. Zij hebben geen pensioen opgebouwd en de AOW, waar ze al enige tijd recht op hebben, is 10% lager dan normaal omdat ze pas in 1966 in Nederland kwamen. Ella en Johan zijn voorgoed naar Spanje vertrokken, waar ze een appartementsrecht in een verzorgingshuis hebben gekocht. Daar zat ook nog een verhaal aan vast, ellende is hun niet bespaard gebleven, dat er op neer kwam dat zij voor ongeveer 100.000 euro bedrogen zijn. De echtelieden kozen voor de warmte van Spanje in verband met hun lichamelijke kwalen, Ella heeft asthma en slechte knieën en Johan heeft slechte heupen en rheumatiek. Hun beide kinderen hebben het goed: de oudste heeft na de HAVO de HTS gedaan en is nu ITspecialist en de jongste heeft een eigen zaak in fitness-apparatuur en sportvoeding. In het chaotisch verlopende gesprek, waarin de verhalen van twee kanten over elkaar tuimelden, was er geen ruimte om rustig te praten over verschillende kwesties die in onze vragenlijst aan de orde komen. Toch nog de volgende dingen genoteerd.

onderhouden. Zij zijn enkele malen naar Indonesië geweest, voor zaken zowel als vakantie. Maar Indonesië hoeft voor hun niet meer. Johan moet niets van het Indonesische beleid hebben. Over de behandeling door de Nederlandse overheid zijn ze niet te spreken. Zij voelen zich duidelijk Indische Nederlander, maar zijn geen lid van Indische verenigingen. Wel gaan ze af en toe naar Indische feestjes, de reunieën van de SSV hebben ze slechts enkele keren bezocht. Na afloop van het gesprek hebben we met z’n drieën nog een lekkere lontong-lunch genuttigd. In de auto waarmee Ella mij naar het station bracht vertrouwde ze mij nog toe dat ze het opmerkelijk vond dat Johan zo openhartig zijn verhalen vertelde. Hij was normaal gesproken zeer gesloten, zeker over zijn verleden. Verder wilde ze graag contact blijven houden en t.z.t. kennis nemen van het resultaat van ons onderzoek. De oorlogservaringen liggen als een grauwsluier over hun leven. Maar het heeft hun zeker niet passief gemaakt en van een slachtofferhouding is niets te bespeuren. Uit de variëteit van economische activiteiten blijkt wel dat ze zeer actief en inventief van alle opdoemende mogelijkheden gebruik hebben gemaakt.

Bij alle drukte van hun economische activiteiten heeft Ella nog kans gezien de voogdij over drie bootvluchtelingen op zich te nemen en een volkstuin bij te houden. Met Nederlandse buren hebben zij normale, vriendschappelijke contacten

71

melger_2010.indd 71

03 09 2010 10:00:54 AM


Toendjoengan, zicht op het Oranjehotel

72

melger_2010.indd 72

03 09 2010 10:00:54 AM


Het verhaal van Elvire lvire is geboren in de Van Hoogendorplaan (nu Jalan Kartini) in Surabaya, waar het gezin waar zij deel van uitmaakt tot kort na het uitbreken van de oorlog woonde. Haar vader werd krijgsgevangen genomen. Moeder en kinderen verbleven het grootste deel van de oorlog bij familie. Uit veiligheidsoverwegingen gaat moeder met haar kinderen in de Bersiap periode naar een beschermingskamp. Elvire: “Gewoon een heel groot huis, Huize Cordova heette het, ik meen in Lawang.” In juli 1946 pas komt er bericht via het Rode Kruis dat haar vader nog leeft en intussen in Surabaya woont en werkt. Dan pas mogen ze weg uit dit beschermingskamp. Het wordt een lange tocht, want de weg van Lawang naar Surabaya verloopt via een omweg. Met andere vrouwen en kinderen worden zij eerst in een truck naar een plek gereden waar er onder de bomen tenten staan. De kinderen krijgen chocola van vriendelijke mensen. Inge’s moeder, waakzaam en alert, zegt zenuwachtig: “Spuug uit.” Maar een vriendelijke Engelsman komt naar haar toe en zegt dat hij hen chocola heeft gegeven. Na een lange rit komen de vrouwen en kinderen aan op een vliegveldje. (Solo, denkt Elvire.) Vandaar vliegen zij naar Semarang en van daar, over zee, naar Surabaya . Dat had te maken met de onveilige situatie in en rond Surabaya, waar hevige gevechten woedden tussen de Engelse troepen en de Indonesische revolutionairen. Haar vader werkte na de oorlog bij de civiele dienst van de Marine in Surabaya. Nadat het gezin naar de Darmobuurt was verhuisd, en

dus meer in de stad woonde, ging haar moeder weer werken. Voor de oorlog had zij les gegeven op een Handelschool, nu werd zij secretaresse van mevrouw Führi, hoofdredactrice van het Soerabaja’s Handelsblad. Op de Wilhelminaschool begon Elvire in de tweede klas bij juffrouw Scharff. In de derde klas kreeg ze les van juffrouw Ceuninck van Capelle. Er was een parallel zesde klas voor leerlingen tot 16 jaar, die werden klaargestoomd om naar de middelbare school te gaan. In die jaren groeide Elvire op in een gezin, waar ook plaats was voor veel pleegkinderen. Kinderen waar thuis problemen waren; vaak omdat vader of moeder als gevolg van de doorstane oorlogsellende instortte en de zorg even niet meer aankon. Zo kon het gebeuren dat zij bij thuiskomst uit school ineens twee blonde kindertjes zoet in een hoekje zag spelen en haar moeder hen voorstelde met de woorden: “Dit zijn Gijsje en Loesje, ze komen een poosje bij ons wonen.” En dat poosje kon ook wel jaren zijn, zou achteraf blijken. In die tijd, zo vlak na de oorlog, was er weinig vertier voor kinderen. Elvire ’s ouders besloten een kinderkoor op te richten. En wie een instrument redelijk kon bespelen, mocht een solo spelen. “Daar heb ik discipline geleerd,” vertelt Elvire. “Rechtop staan, handen op de rug. De anderen moesten zwijgen wanneer mijn moeder de tweede of derde stem instudeerde met een groepje, noot voor noot, maat voor maat. Hoe dat is gegaan, weet ik niet, maar ik herinner me dat wij op een gegeven moment voor de radio mochten zingen, was dat de NIROM? Er was een wekelijks kinderuurtje met tante Bé en eens in de maand zongen wij met ons koor. Liederen uit ‘Kun je nog

73

melger_2010.indd 73

03 09 2010 10:00:55 AM


zingen’ natuurlijk, maar ook liederen die mijn moeder had geleerd in haar jeugd. ‘Lente’ bijvoorbeeld, ik weet de naam van de componist niet, maar het begint met: ‘Wie roept ons daarginder, in bossen en veld, en jaagt er de woning ons uit.’ Al jaren zoek ik naar de muziek van dit lied, maar nog steeds zonder resultaat.” Het zijn jaren waarin iedereen probeert weer verder te gaan. In die voor iedereen zo moeizame periode komt er een verordening dat het geld doormidden geknipt moet worden; de Nederlandse afbeelding moet eraf, en het geld is ook meteen de helft waard. Overal tranen, woede, verdriet. Nu dit weer. “Ik vroeg aan mijn moeder of ik met die andere helft tokootje mocht spelen,” herinnert Elvire zich. Op een dag kwam haar vader thuis met de mededeling dat hij was overgeplaatst naar Jakarta. Feest voor de kinderen, die niets begrijpen van de tranen van hun moeder. “Weer alles verkopen,” zei ze tijdens de vendutie. In Jakarta gaat het gezin voorlopig wonen in een pension aan de Medan Merdeka Selatan, in afwachting van een woning in Tanjung Priok, waar haar vader inmiddels werkt bij de Havendirectie, de Direksi Pelabuhan. “Een enorm huis met een enorme tuin. Mijn vader was niet zo van dat verwennen en we moesten elke dag heen en terug lopen naar de Theresia school, waar ik in de vierde kwam bij juffrouw Mamahit. Een schat! Het hoofd van de school was Mère Brigitte en elke keer dat zij of een andere Mère langs kwam ruisen, moesten wij opstaan en een revérence maken.” Het gezin verhuist naar de Jalan Raya Laut, de vroegere Zeeboulevard. “Heerlijke jaren,” zegt Elvire. Ze doet eindexamen en slaagt voor de HBS. Ze wordt ingeschreven bij de Ursulinen aan de Postweg, bij de Kathedraal. De zusters doen wat ze

kunnen om hun pupillen ook cultureel het een en ander te laten zien en horen. Een paar herinneringen: “Albert Vogel declameerde, met zijn zus aan de piano. We mochten een generale repetitie bijwonen van een ballet, een piano recital speciaal voor de middelbare scholen. Jammer dat de HBS werd gesloten en ik die dus niet af heb kunnen maken. Met de beperkte mogelijkheden die er toen waren, is het de zusters toch gelukt ons op cultureel gebied in elk geval nieuwsgierig te maken. En ook dit stopte met het sluiten van de HBS. Ofschoon mijn ouders er ook alles aan deden, hoor. Zij waren lid van de Kunstkring in Jakarta. Om de beurt mocht een van de oudste kinderen mee. Mijn vader nam mij mee naar een vioolconcert van David Oistrakh in de Gedung Kesenian in Jakarta, achter de Kathedraal.” Indonesië of Nederland? Vader en moeder waren het diepgaand oneens over de toekomstige verblijfplaats van hun gezin. Voor moeder was Nederland het beloofde land, terwijl vader Indië/Indonesië als zijn land zag, dat hij beslist niet wilde verlaten. Zonder zijn vrouw en kinderen vooraf daarover in te lichten, kwam hij op zekere dag thuis met de boodschap dat hij voor het hele gezin had getekend voor het warga negara-schap! Hij kón zijn geliefde Indonesië niet verlaten. Moeder was er verdrietig om en bezorgd om de toekomst van de kinderen. Zij schatte het beter in, zoals later zou blijken. Er waren wel beloftes van gelijkheid en gelijke behandeling, maar in de praktijk zou blijken dat de Indischen nu toch een stapje achter de Indonesiërs stonden als het om een functie ging. En de kinderen? Elvire: ”Wij stonden er niet zo bij stil. Als ik voor mezelf spreek: ik wilde wel naar Holland om te studeren, maar dan ook weer terug. Alsof het allemaal zo eenvoudig was.” Vader wordt overgeplaatst naar Makassar. Toen

74

melger_2010.indd 74

03 09 2010 10:00:55 AM


bleek dat daar de HBS al veel eerder gesloten was. Elvire besloot naar de SMA (Sekolah Menenga Atas, ongeveer HAVO/VWO) te gaan. Dat werd flink doorzetten. Naast de school, met alles in het Bahasa Indonesia, kreeg zij twee keer per week les in deze taal om deze maar zo snel mogelijk goed te beheersen. Elvire zegt: “In het begin werkte ik echt met een woordenboek naast me. Een beetje een taal spreken en alles in die taal lezen, boekentaal, is een hemelsbreed verschil. In het eerste jaar schreef ik tijdens een repetitie wel eens een woord in het Nederlands, omdat ik het Indonesische woord was vergeten. In de tweede klas werd dit als fout aangerekend. Verder moest ik in de eerste klas van de SMA mijn diploma van de SMP (Sekolah Menengah Pertama, ongeveer MAVO) halen, anders mocht ik niet meedoen voor het eindexamen SMA. Een geluk was dat ik de stof wel kende, vooral de vreemde talen leverden geen probleem, maar alles in het Indonesisch omzetten, aardrijkskunde, biologie, om maar een paar vakken te noemen. Ik vergeet nooit dat ik het Indonesische woord voor schedel maar niet kon onthouden, tot mijn vader mij een ezelsbruggetje aan de hand deed. “Denk maar aan korek. Korek, korak, tengkorak.” En dat heeft geholpen. Het SMP diploma heb ik op het eind van de eerste klas SMA gehaald. Stel je voor, drie jaar in één jaar erbij doen naast mijn schoolwerk. Maar ik had geen keus. In de tweede moesten we újian pelengkap, absolverende tentamens, doen in een aantal bijvakken en ja, in de derde kwam het eindexamen. Mijn vader had kalmpjes gezegd: “Kom, dat kun je wel.” Makassar, heerlijk stadje aan zee. Picknicken op de eilanden Samalona en Lae Lae, voor de kust. Soms kwamen er guerrilla’s in de stad, compleet met lange woeste haardos en een rode band om het voorhoofd. Dan was iedereen op zijn hoede. Tot het wat rustiger was en er weer tochtjes gemaakt

werden naar de watervallen in Bantimurung, naar Barombong. Met een grote groep en een jeep met militairen voorop, dat wel. “Bang? Ach, we vonden het wel spannend toen. Jaren later heb ik die route weer gereden en heb toen pas gezien hoe gevaarlijk het was. Aan de ene kant een ravijn, een weg waar twee auto’s elkaar nauwelijks konden passeren en een steile bergwand aan de andere kant.” In 1961 vertrekken de ouders van Elvire met de kinderen naar Nederland. Elvire, die door haar huwelijk met een Fransman, anders dan de Nederlanders, Indonesië (nog) niet hoefde te verlaten, bleef achter. Maar ook haar kansen keerden. In 1963 voegde Singapore zich bij de Maleisische Federatie, het land waartegen Sukarno in de jaren vijftig zijn confrontatiepolitiek had gevoerd. Elvires echtgenoot werkte voor een Engelse firma waardoor hij ook tot de verdachte buitenlanders ging behoren. In datzelfde jaar vertrokken zij uit Indonesië. Het Witte Huis Elvire’s echtgenoot vond tenslotte een baan bij een internationaal concern in een dorp in Nederland. Er moest een nieuwe behuizing worden gevonden. Er stond een wit huis te koop in de straat waar die firma was gevestigd. Op Elvire’s dringend verzoek werd dat huis gekocht. Lijkt op de huizen in Indonesië, zei ze. In dat huis werd haar enige kind geboren. “Een dak boven m’n hoofd, een kind, maar weg uit mijn geboorteland. Het was wel een knus dorp toen. Waar de postbode mij eens achter op de fiets! naar huis bracht, omdat ik verdwaald was in dat dorp, met de woorden: Gé wont toch in dé witte huis.” Veel tijd om heimwee te hebben, kreeg ze niet. Na een ernstige ziekte van haar echtgenoot nam zij de touwtjes in handen. Door een gelukkig toeval ontmoet zij een vroegere leraar Engels van haar. Hij

75

melger_2010.indd 75

03 09 2010 10:00:55 AM


raadt haar aan Engels te studeren, want dan vind je altijd werk, zei hij. Hij hielp haar ingeschreven te worden bij de Gelderse Leergangen. Maar dit ging niet zonder slag of stoot. Zij kreeg te horen dat haar Indonesische diploma’s niet geldig waren. Zij moest maar eerst Havo of VWO halen! Waar baseerden zij hun mening toch op? Bovendien, wisten zij dan niets van de concordante Nederlandse scholen in Indië? Elvire: “Nee, ik ga niet eerst een VWO diploma halen,” heb ik toen gezegd. “Ik wil gewoon ingeschreven worden. En dat voet bij stuk houden heeft geholpen. Ik werd tenslotte als toehoorster ingeschreven en het jaar daarop als regulier student.” Tegen het einde van de opleiding vonden haar studiegenoten dat zij eerst maar ervaring op moest doen. Wen maar eerst aan Nederlandse kinderen, zeiden ze en regelden een plaats als vervanger voor vier maanden op een school bij haar in de buurt. “Ofschoon ik het eng en moeilijk vond in het begin, wist ik: dit zal ik heerlijk vinden,” zegt Elvire. Maar ze moest wel op zoek naar een vaste baan. In het dorp waar ze woonde, waren maar twee middelbare scholen, een katholieke en een openbare. Op goed geluk belde ze eerst naar de katholieke school en vroeg de directeur te spreken, die verbaasd vroeg hoe zij wist dat er een vacature was. Elvire lacht bij de herinnering: “Ik bel op de bonnefooi,” heb ik toen bijna gezegd. Ik legde uit dat ik bijna was afgestudeerd en een baan zocht. Na een paar vragen te hebben beantwoord, werd ik uitgenodigd om de volgende dag te komen kennismaken. Ik was aangenomen!! “U kent mij niet eens, heb ik nog gezegd.” De volgende dag kleedde ik me zorgvuldig, maakte me extra zorgvuldig op en daar ging ik. En daar kwamen zij binnen: de directeur, moeder overste, de directrice van de PABO (ook een non, een schat, hoor) en Zuster Amelie die Wis- en Natuurkunde gaf. En gaven geen krimp bij het aanschouwen van de hoge hakken, rode nagels,

lippenstift enne... decente minirok, zal ik maar zeggen. Ja, wist ik veel!. Zij waren zo aardig en bemoedigend. Over de dringende noodzaak een baan te vinden, heb ik geen woord gezegd. Ik wilde aangenomen worden omdat zij meenden dat ik het zou kunnen. Op die school heb ik 25 heerlijke jaren gehad. Ik heb er een paar keer Indische dagen mogen organiseren.” In 1988 overlijdt Elvire’s echtgenoot. In 1990 gaat zij voor het eerst terug naar Indonesië. Na haar terugkomst wordt zij ziek en stort in. “Ik begreep het eerst niet, maar in Indonesië besefte ik pas goed wat ik had achtergelaten. En ook dat ik het Indische stuk in mezelf erg had verwaarloosd. Ik kon geen les meer geven. Ik was woedend, op mezelf, op mijn lijf. Ik besloot iets te gaan leren wat ik zou kunnen doen tot ik honderd ben. En zo, voorzichtig, rolde ik in de wereld van de journalistiek. Hiervoor heb ik veel cursussen en workshops gevolgd. Om mijn Indisch stuk goed te leren kennen, heb ik elke Indische Studiedag bezocht, ging erg vaak naar de Pasar Malam Besar in Den Haag. Bezocht exposities, dat soort dingen.Dat Indische stuk in mij moest ik helemaal opvullen, vond ik. Het is niet zo dat ik niet wilde integreren. Ik vond en vind het nog steeds moeilijk. Een vreemd fenomeen. Aangepast heb ik me, voor een deel. Binnenshuis blijf ik dat Indische meisje dat overal en nergens thuishoort, omdat ze niet zo goed durft te wortelen. Zoals een buurman het eens formuleerde:”Jij moet die jutezak om jouw wortels eindelijk weghalen.”

76

melger_2010.indd 76

03 09 2010 10:00:55 AM


Het verhaal van Frank “We kwamen aan op 12 december 1957” vertelt Frank. “Vroeg in de morgen werd onze boot, de Johan van Oldenbarneveldt, de haven van IJmuiden binnengeloodst. Het eerste dat ik van Nederland zag, was de naargeestige verlichting van natriumlampen. Op de oever reed een man op een fiets zwoegend tegen de wind in. In koor werd er geroepen: Wij gaan niet van boord. Het is veel te koud.” “Op de kade stond het vol van de mensen en tot mijn grote vreugde zag ik één bekend gezicht, Hetty, een vriendin uit Surabaya, die al veel eerder naar Nederland was vertrokken en met wie ik correspondeerde. Ik kan nauwelijks vertellen hoe onuitsprekelijk blij ik was dat ik een bekend gezicht zag, een lieve vriendin, die mij welkom heette. Dat is toch een onuitwisbare herinnering, gekoppeld aan een gelukmakend gevoel, hartverwarmend.” “Het gezin waartoe ik behoorde, vader en drie kinderen, werd met een bus naar Utrecht gebracht, naar een pension op de Catharijnesingel in Utrecht. Bij ons vertrek uit Indonesië hebben wij Utrecht als woonplaats van voorkeur opgegeven. Dit gebeurde op aanraden van mijn halfzuster, die bij het Ministerie van Oorlog werkte en bij wie toevallig mijn brief met het verzoek om een studietoelage te verkrijgen, terecht kwam. Zij gaf de universiteit van Utrecht als beste aan voor de studie medicijnen die ik wilde volgen. Daarvandaan de opvang in Utrecht. In het pension kregen wij een kamer, waaraan een serre verbonden was. In de zomer zal die serre lekker licht en warm zijn, in de winter van ’57

was die ijskoud en niet warm te krijgen. In de kamer stond een kolenkachel. Ons werd geleerd hoe wij die moesten aansteken en onderhouden. Dat aansteken was een ramp, binnen mum van tijd stond de kamer vol rook en stof. Dit was ook de tijd van de kennismaking met de Hollandse kost, o.a. een zure witte soep met een klontje bruine suiker, yoghurt. Ik kon het spul niet door mijn keel krijgen. ---Geef mij maar nasi goreng, met een gebakken ei, wat sambal en wat kroepoek en een goed glas bier erbij ---De studietoelage kwam en in februari ‘58 begon ik colleges te lopen en practicum te volgen, maar wel met een half jaar achterstand. De studie verliep niet succesvol. Ik haalde de propaedeuse niet. “Waardoor het fout ging? Het was een combinatie van zaken. De belangrijkste oorzaak was wel het feit dat ik me niet kon concentreren op de studie. Ik was mijn basis kwijt, ik voelde me verloren; eenzaam en doelloos liep ik door de straten van Utrecht, weg van de stank van de petroleumkachel, op zoek naar ....? Tja, dat wist ik niet. Ik had geen houvast. Ik was op kamers in Utrecht, mijn familieleden verhuisden al snel naar familie in Amsterdam. Ik praatte met niemand, behalve met de hospes, die ik af en toe tegenkwam. “Ik denk dat die eenzaamheid voor een groot deel aan mijn eigen gedrag te wijten is. Ik was nogal introvert en verlegen. Ik maakte niet snel contact en meestal waren die contacten oppervlakkig. Waarschijnlijk ligt de oorzaak hiervan in mijn jeugd. Ik heb mijn moeder nooit gekend, zij stierf

77

melger_2010.indd 77

03 09 2010 10:00:55 AM


toen ik een jaar was, een dag na de geboorte van mijn zusje. Van mijn tante hoorde ik dat mijn moeder een zware longontsteking had opgelopen tijdens de lange en zeer vermoeiende reis van Kesilir, in de verre oosthoek van Oost-Java, naar Malang. Met z’n drieën, mijn moeder, mijn broer en ik, gingen we naar Malang, naar het ziekenhuis waar mijn zusje geboren zou worden. Een dag na de geboorte van mijn zusje stierf mijn moeder. De communicatiemiddelen waren toentertijd nogal primitief en mijn vader kon niet op tijd op de hoogte worden gesteld van het overlijden van zijn vrouw. Toen mijn vader enkele dagen later in Malang kwam om zijn vrouw, kinderen en de nieuwe baby te bezoeken, kreeg hij te horen dat zijn vrouw inmiddels gestorven en begraven was. Hij viel ter plekke bewusteloos. Zo vertelde een van onze familieleden.” “Mijn vader, mijn broer en ik reisden terug naar Kesilir. Mijn zus verbleef om medische redenen in Malang achter, ze moest verscheidene keren een operatie ondergaan. We hebben niet lang in Kesilir gewoond. Bij de inval van de Jappen, in 1942, moest mijn vader zich bij de Landstorm melden, ter verdediging van het land. Dat heeft niet lang geduurd en mijn vader werd als krijgsgevangene afgevoerd naar Birma, waar hij aan de spoorweg moest werken. Hij was toen 45 jaar. Gelukkig heeft hij het overleefd, al was het maar op het nippertje. Wij kinderen werden ondergebracht bij familieleden van mijn moeder en van mijn vader. Wij verhuisden heel vaak van het ene gezin naar het andere. Eigenlijk waren we nergens gewenst. Dat heeft zo’n tien jaar geduurd. Die omstandigheden zijn van invloed geweest op mijn karakter. Ik voelde me meestal veilig als ik me onzichtbaar maakte. Het heeft vele jaren geduurd voordat ik dat gedrag kon corrigeren. Het overkomt me nu soms nog wel eens dat ik verbaasd ben als iemand interesse in mij toont.

Mijn vader leerde ik pas kennen toen ik een jaar of tien was. Wij waren buiten aan het spelen en werden naar binnen geroepen. “Je vader is hier, kom even een hand geven”, zei mijn tante. Wij gingen naar binnen en zagen een vreemde man in de woonkamer. Ik gaf hem een hand en zei: “Dag meneer”. Op een dag zei mijn broer tegen mijn zus en mij:”We gaan niet naar school, we gaan naar pappie en we zeggen dat we bij hem blijven”. Zo geschiedde het. Mijn vader woonde vlak bij een vliegveld, in de buurt van de haven van Surabaya. Dat werd hem aanbevolen om van het duiksyndroom af te komen dat hij in de oorlog had opgelopen. Iedere keer dat hij vliegtuigen hoorde, moest hij wegduiken, of hij het wilde of niet. Dat syndroom had hem wel het leven gered en ons een vader gegeven. De periode van ’48 tot ‘57 is in mijn herinnering wel de beste tijd van mijn leven in Indië geweest. Na mijn HBS-examen, in 1957, zijn we naar Nederland vertrokken, weggejaagd door Sukarno.” “Terugkijkend op de eerste jaren in Nederland zou ik zeggen dat ik dat geen prettige tijd heb gevonden. Ik had te veel problemen met mezelf, ik had geen rust in mijn lijf. Ik denk nu dat ik toen niet was opgewassen tegen al die veranderingen in mijn tienertijd. Toen ik in Surabaya aan boord stapte was ik blij dat ik uit Indonesië weg kon. De sfeer in de stad Surabaya vond ik zeer vijandig jegens de Nederlanders. In de stad zag ik overal graffitty met de tekst: Bunuh Belanda. Toen we uit de haven van Surabaya wegvoeren had ik zeer gemengde gevoelens, enerzijds opgelucht, anderzijds droevig, met de gedachte dat ik daar nooit weer zou terugkomen. Ik voelde wel dat er een cruciale verandering in mijn leven was opgetreden, verdreven uit de bekende en vertrouwde omgeving en geen flauw idee van wat me te wachten stond.”

78

melger_2010.indd 78

03 09 2010 10:00:55 AM


“Zoals al vermeld, in november 1957 stapten we op de boot, de Johan van Oldenbarneveldt. Ik was toen 19 jaar. De enige bezittingen die we meenamen waren onze kleren. Drie complete albums postzegels van Nederland en Overzeese Gebiedsdelen, die ik naarstig verzameld had, moest ik bij de douane afgeven. Die bootreis, een maand van dolce far niente, was grandioos. De oneindige ruimte op de Indische Oceaan, water, niets dan water en dolfijnen. De bridgepartijen en de dansavonden; ik genoot naar hartelust. Toen het nieuwe vaderland, waar de mensen dezelfde taal spraken als ik, maar toch totaal anders waren. Ik voelde me er niet thuis. Hoe vaak werd mij de verwonderde vraag gesteld: Je bent toch Indonesiër, maar je spreekt goed Nederlands, waar heb je dat geleerd, aan boord? Uit Indië verdreven, in Nederland toch niet echt welkom geheten. Ik heb me heel lang een displaced person gevoeld.” Frank heeft na de militaire dienst, geen leuke tijd bij de infanterie, het boerenbataljon in Steenwijk, toch nog geprobeerd verder te studeren. Hij ging naar de HTS in Dordrecht. Ook daar kwam van studeren niet veel terecht, maar dat had een plezierige reden, hij ontmoette daar het meisje dat later zijn vrouw werd. Haar moeder maakte wel enige bezwaren: Hoe kun je nou zo’n bruine jongen in huis halen? Haar dochter heeft gelukkig toch haar zin doorgedreven. “Zodra je een gezin hebt om voor te zorgen, heb je geen tijd meer om terug te kijken en te filosoferen over hoe je je voelt, Nederlander of toch Indisch, westers of toch diep van binnen oosters. Ik heb niet veel discriminatie ondervonden of ik verdrong snel de gekrenkte gevoelens, geen tijd voor die futiliteiten. Apa boleh buat: de zorg om een redelijk bestaan te krijgen voor het gezin was

het belangrijkste. Ik heb wel heel vaak heimwee gehad, heimwee naar het leven op de middelbare school in Surabaya en het sociale leven van de laatste jaren daar. Maar ik ben pas dertig jaar later weer teruggegaan naar Indonesië, om het land weer terug te zien, de klapperbomen en de pisangbomen, de warmte en de geuren, ze kwamen me weer bekend voor. En ik voelde me er thuis. “Sentimental journey?” vroeg de douanebeambte vriendelijk, toen hij mijn geboorteplaats, Malang, in mijn paspoort zag. Op de hele reis heb ik alleen maar vriendelijkheid ontmoet.” “Toen ik het mij financieel kon permitteren ben ik nog vele malen naar Indonesië gegaan. Mijn kinderen zijn er ook geweest. Gelukkig hebben zij veel interesse in dat land van mijn herkomst. Naarmate ik ouder ben geworden heb ik steeds meer uitgekeken naar de drie of vier weken die ik daar kon doorbrengen. Ik ben ook Bahasa Indonesia gaan leren om nog beter te kunnen spreken met de plaatselijke bevolking en minder de toerist te gaan uithangen. Zo langzamerhand hebben we vrienden gekregen in Indonesië, in Imogiri (Yogya) en in Bali. Het was in 2003, toen ik met mijn broer en zuster in Bali verbleef, dat wij het plan opvatten om te gaan onderzoeken hoe het met onze vroegere plaats- en schoolgenoten, de mensen uit onze jeugd in Surabaya, is vergaan. Ik was in Ubud in een internetcafe om een emailbericht naar mijn dochter te sturen, toen zij met het horrorbericht kwam van de vliegtuigen die in The Twin Towers in New York waren gevlogen. De schrik van mijn leven. We zijn spoorslags teruggekeerd naar Nederland. Maar daarna zijn we toch nog vele malen naar Indonesië gegaan.” “Bij Philips, Eindhoven, heb ik een interne cursus tot technisch publicist gevolgd. Dat beroep heb

79

melger_2010.indd 79

03 09 2010 10:00:55 AM


ik mijn hele leven uitgeoefend, bij het Bouwcentrum, Rotterdam, bij DSM Kunstoffenverkoop in Zeist, bij Pensioenfonds PGGM in Zeist en ten slotte bij een actuarieel bureau in Rotterdam. Mijn beide dochters hebben een academische studie gevolgd en hebben een goede baan. Vorig jaar heb ik voor mijn kleindochter (10 jaar) een sarong en kabaya laten maken, in Bali. Ze ziet er, in die kleren, ondanks de hoogblonde haren en haar witte huid, toch lekker oosters uit.�

80

melger_2010.indd 80

03 09 2010 10:00:55 AM


Het verhaal van Gerrit “Mijn vader is als officier van het KNIL door de Nederlandse Militaire Missie eind 1949 in veiligheid gebracht en naar Hollandia op NieuwGuinea vervoerd. Moeder met zes minderjarige kinderen blijven achter op Java. Wij verhuizen van Bandoeng naar Soerabaja. Wij gaan inwonen bij Oma in een groot huis in Sawahan. Moeder en de kinderen hebben geen vooruitzichten om naar Nederland te repatriëren. Na een jaar of drie vindt Moeder dat de oudste kinderen maar op de één of andere manier naar Nederland moeten zien te komen, want in Indonesië ziet zij geen toekomst voor ons. Mijn oudste broer vertrekt in 1951 op kosten van derden naar Holland. In September 1954 vertrek ik, samen met een oudere broer per m.s. “Waterman” naar Nederland. Enerzijds lonkt het avontuur, anderzijds doet het vertrek pijn. Ik laat ten slotte moeder, 2 jongere broers en een jonger zusje achter. Of ik ze ooit nog terug zie is de vraag. Nederland is voor mij slechts een woord. Ik kan me er niets bij voorstellen dan alleen wat ik op plaatjes heb gezien. Molens, water en een besneeuwd landschap. Ik weet niet wat me te wachten staat in Nederland. Ik besef dat de vrienden en vriendinnen die voor zijn gegaan naar Nederland niet dicht bij elkaar wonen. Aan boord zijn er ook een paar alleen reizende jongens en meisjes uit Soerabaja. Gelukkig! Na een krappe maand komen wij in Rotterdam aan en worden door een ambtenaar van het CCKP, ressorterend onder het Min. van Maatschappelijk Werk, opgevangen. Aan de kade on-

dergingen wij onze eerste cultuurshock. De “koelies’ bleken witte mensen te zijn. Zij sjouwden onze schamele bezittingen naar de bus. Hoeveel fooi moest je hen nou geven? Na lang onderling gedebatteer gaven wij hun voor elke koffer 2 guldens. Een vermogen in die tijd voor een “koelie”. De busreis gaat Den Haag. Bij station Hollands Spoor aangekomen moet een deel van de mensen overstappen. Ook wij gaan eruit. Opeens staat er ook een fotograaf voor onze neus. Of de “wezen en half-wezen” even willen .... en daar horen foto’s bij. Dan gaat de reis naar Scheveningen waar we in Hotel “Crescendo” worden ondergebracht. Het hotel werd geleid door Kitty, een jonge en kordate tante, die goed orde op zaken kon stellen. Al snel besloot een stel van ons om met de tram naar het centrum van Den Haag te gaan. Zo gezegd zo gedaan. Met 15 mannen en vrouwen de tram in. Kaartjes kopen à 10 cent per rit en een kwartje fooi voor de conducteur! Tja wat wil je, hij was toch een blanke Hollander(?!) en die scheep je niet af met een stuiver of zo! Met ogen zo groot als schotels struinen wij door het centrum van Den Haag. Aduh, alles zo mooi seg deese. Op de hoek van de Spuistraat en de Venestraat gaan we met vijf man de fruitwinkel binnen om druiven te kopen. De winkel is meteen vol en ribut, aduh. De één wil appels, de ander kersen en weer een ander druiven. De aanwezige kopers kijken verwonderd naar dat stelletje ongeregeld. Na wat geharrewar gaan we bezakt en beladen de winkel uit. Nu op weg naar de Cineac. Bij de bioscoop aan-

81

melger_2010.indd 81

03 09 2010 10:00:55 AM


gekomen ziet één van ons (een jonge oud militair) van Molukse afkomst, ik zal ‘m maar Jozef noemen, de portier staan. Een man in livrei met veel gouden knopen, gallons, tressen en grote pet op z’n kop. Zegt Jozef vol ontzag: “ Nah een hohe Piet deese, ik sal maar pette”. En de daad bij het woord voegend bracht hij stram in de houding met gestrekte vingers en open handpalm, zijn hand naar het hoofd. De portier lachte hem goedmoedig toe en salueerde terug. Zegt Jozef vol ontzag: “ Ėh, èh, gep je gesien hij pette terrrug”. Wij weer verder. Ter hoogte van de kiosk aangekomen, aan de overkant van de Cineac, loopt de kioskhouder naar buiten. Hij kijkt ons met doordringende blik aan en zegt: “Jongelui, jullie staan in “De Katholieke Illustratie”, kijk maar”. En ja hoor! Binnen een mum van tijd was hij 15 exemplaren armer. Na een week of wat werden de wezen en halfwezen verspreid over Nederland. Een groot deel werd ondergebracht bij Hollandse kostgezinnen en een enkeling moest in militaire dienst, zo ook mijn broer. Ik ging naar de Landbouwschool in Boskoop, op de Tropische afdeling. Ik werd in de kost gedaan bij een Hollands gezin. Vrouw gescheiden, met 2 kleine kinderen en nog twee andere Hollandse kostgangers. Boskoop was niet meer dan een dorp omringd door (bomen)kwekerijen zo ver het oog kon reiken. Er woonden geen Indo’s in dat dorp. De dorpsmentaliteit was me te eng. Ik kreeg moeilijk tot geen aansluiting bij de plaatselijke bevolking. Ik had geen familie waar ik naar toe kon en de schoolvrienden en vriendinnen woonden ver weg. Het duurde dan ook niet lang of ik kreeg last van heimwee. Heimwee naar de familie, de schoolvrienden en vriendinnen en de Indische sfeer. Ziek werd ik ervan. De Landbouwschool heb ik dan hierdoor niet af kunnen maken. Omdat ik nog minderjarig was en onder Jeugd-

zorg van DMZ viel moest ik naar de Rijkswerkplaats. Hier volgde ik de cursus voor grofbankwerker. Ook deze opleiding verminderde mijn heimwee gevoel niet. Ik gaf me op voor emigratie naar de USA via het Pastor Walter Act. Afhankelijk van het vinden van een gastgezin in de US dat ook garant voor me wilden staan, zou dat proces zeker een jaar duren, werd mij verteld. Inmiddels had ik een oproep voor mijn militaire dienstplicht binnen. Ik werd goedgekeurd voor militaire dienst. Mooier kon het niet. Ik heb toen om uitzending naar Nieuw-Guinea aangevraagd, waar mijn moeder en de rest van het gezin inmiddels was herenigd met mijn vader. Begin 1957 vertrok ik als marinier naar het Overzees gebiedsdeel. Makkelijk was het daar niet. Als Indo marinier was je in dienst meestal de klos. Wij werden als voorbeeld gesteld. Bush trappen en opsporen van infiltranten. De Indonesische para’s waren beter bewapend dan de mariniers die het met wapentuig uit WO II moesten doen, dat wij van de Amerikanen hadden geërfd. Eindelijk werd ik naar Hollandia overgeplaatst waar mijn familie woonde. Vergeleken met de andere plaatsen in NieuwGuinea was Hollandia een bruisende stad. Je had er vele verenigingen. En ‘s zaterdags was er ergens wel een dansfeest met jonge vrijgezelle vrouwen. De verhouding vrouwen ten opzichte van de mannen was 1 op 30. Dus keus genoeg voor de dames. Een oud Zaalberger die in Hollandia woonde en werkte introduceerde mij in zijn vrienden- en kennissenkring. De Indo marinier, gewild bij het vrouwelijk schoon, werd daar door de DETA-boys niet geaccepteerd. DETA stond voor Dienst Economisch en Technische Aangelegenheden. Het loon bedroeg Fl 1,00 per dag. Huisvesting: met 90 man in 1 loods. Zij moesten de Indonesische koelies vervangen die met de overdracht, Nieuw Guinea moesten verlaten.

82

melger_2010.indd 82

03 09 2010 10:00:56 AM


Het duurde dan ook niet lang of ik werd tijdens een dansavond vakkundig in elkaar getremd door een paar van die potelingen. Resultaat …strafoverplaatsing wegens het veroorzaken van een verslechterde verstandhouding tussen de Marine en de plaatselijke Indische gemeenschap. Ik kwam terecht bij het detachement mariniers “Expeditie Sterrengebergte”. Deze eenheid werd belast met de veiligheid van de deelnemers aan de expeditie. Daarnaast was de eenheid verantwoordelijk voor het begeleiden van de koelietreinen, aanleggen van helikopter-landingsplaatsen en allerlei andere klussen. Deze expeditie naar het Centrale Bergland van Nieuw-Guinea duurde zes maanden. Zes maanden van ontberingen in gebieden waar nog nimmer blanken waren geweest. Ik heb het geluk gehad om met enkele morphogeologen en botanici de westelijke top van het Antaresgebergte (ca.3680 mtr) te mogen beklimmen. Bij de beklimming van de Julianatop in het Cartensgebergte ben ik niet verder gekomen dan 3000 mtr. Hier heb ik het basiskamp moeten bezetten. Tijdens de expeditie kreeg ik bericht dat ik de dienst mocht verlaten omdat mijn emigratie naar de USA was afgekomen. Omdat dit land mij in zijn greep kreeg heb ik de emigratie gecanceld. Na afloop van de expeditie ben ik in Nieuw-Guinea afgezwaaid en kon bij de Gouvernementslandbouwdienst werken. In mijn gewest (Nimboran) was ik onder meer belast met het opzetten en bevorderen van cacaoplantages van en door de Papua en pacificatie van het binnenland. Het loopwerk dat ik moest verrichten deed niet onder voor de patrouilles die ik liep bij het Korps Mariniers. Slapen in goeboeghuisjes of in provisorisch opgezette afdakjes in de bush, die de koelies in een mum van tijd wisten op te zetten. Ach, als je nog jong bent kan je veel hebben. In 1962 met buitenlandsverlof naar Nederland

gegaan. Kreeg hier te horen dat ik niet meer terug kon naar Nieuw-Guinea. Wat nu? Ik had geen diploma’s. In de tussentijd getrouwd met mijn “Zaalbergliefde”, die ik in Nederland weer ontmoette. Ik hopte van de ene in de andere baan. Verdiende een karig loon. Er werden twee zonen geboren. Ik liep met plannen om via Ontwikkelingssamenwerking een baan te vinden in Derde Wereldlanden. De wederhelft zag dat niet zitten. Emigreren was geen optie omdat ik geen (vak)diploma’s had. Een toekomst in Nederland zonder diploma’s was een toekomstloos uitzicht. Wat dan? Op achtendertig jarige leeftijd de stoute schoenen aangetrokken en een HBO studie Human Resource aangepakt. Zes zware jaren zowel voor het gezin als mijzelf. De echtgenote heeft hoofdzakelijk de opvoeding van de jongens voor haar rekening genomen omdat ik na werktijd achter de boeken moest. Zij heeft de opvoeding van de jongens in haar uppie geweldig gedaan. Uiteindelijk heb ik mijn diploma gehaald. De gouden jaren voor het gezin braken aan. Ik kreeg een wereldbaan bij de Overheid. De jongens gingen naar de middelbare school en mijn echtgenote kreeg de gelegenheid om ook aan de slag te gaan. We kregen het financieel beter. Op mijn 50ste verjaardag besloot ik, door omstandigheden gedwongen, mijn eigen bedrijf op te zetten. Ik heb 10 jaren projecten voor de Hogere- en Lagere Overheden mogen uitvoeren. Veel ups en downs meegemaakt. In 1998, tijdens het volgen van een televisie reportage over Jack Boer en de Werfgevangenis kreeg ik bewust last van flashbacks, angstaanvallen en dies meer. Na een jaar moest ik mijn werk opgeven en ben toen naar Centrum 45 gestapt voor hulp. Hier heb ik met tussenpozen een zestal jaren psychotherapeutische gesprekken gehad. Deze gesprekken hebben mij geweldig geholpen

83

melger_2010.indd 83

03 09 2010 10:00:56 AM


en ik kon verder met mijn leven. Mijn vrouw en ik kunnen nu terugzien op een soms moeilijke, maar toch fijne en leerzame tijd waar veel ruimte was en is voor derden. Nu mogen wij oogsten wat wij hebben gezaaid en dat is goed.�

84

melger_2010.indd 84

03 09 2010 10:00:56 AM


Het verhaal van Henri “Mijn vader had al direct begrepen dat er na de souvereiniteitsoverdracht geen toekomst voor ons zou zijn in Indonesië. Er was de mogelijkheid om Warga Negara te worden, maar hij geloofde er niet in. Je kunt wel je naam veranderen en een ander nationaliteit aannemen, maar de acceptatie door de gemeenschap zal moeilijk gaan. Daar gaan wel twee of drie generaties overheen. Nee, we zouden uit Indonesië vertrekken. Nieuw Guinea was een mogelijkheid. Er was een kleine kans dat dat een tijdje Nederlands grondgebied zou blijven. Aldus werd besloten. Alles stond al in gepakt. We zouden landbouwers worden, alle gereedschap was aangekocht en ingepakt. Mijn vader had al een tekening gemaakt voor het te bouwen huis. Grootse plannen. In 1953 kregen we problemen. Mijn vader werd ervan verdacht betrokken te zijn bij samenzweringen tegen Sukarno. De Indonesische veiligheidpolitie wist dat er groeperingen waren die hem iets wilden aandoen. Mijn vader had er niets mee te maken. Waar de verdenking vandaan kwam wisten we niet. Maar mijn vader werd geschaduwd. De politie kwam huiszoeking doen en vonden een onontplofte mortiergranaat, waarvan mijn vader een lamp had willen maken. Ze dachten nu zeker te weten dat hij snode plannen had. De verdenking werd sterker. We moesten vluchten. Mijn vader werkte bij Aniem. Hij had het hele verhaal aan de directie verteld en met medewerking van Aniem konden we vluchten. We werden zogenaamd met Europees verlof gestuurd. Dat was uniek, want degenen die in Indië werden aangenomen konden nooit aanspraak maken op

Europees verlof. Daarbij kwam dat hij zijn pensioenrechten kon overzetten in Nederlandse pensioenrechten. We zijn in 1954 met de Sibajak naar Nederland gegaan, het hele gezin, dat toen uit drie kinderen bestond. Het vierde kind, de oudste zus werd gedood tijdens de beschietingen van de Engelsen, in de Bersiaptijd. Er was een voltreffer op de schuilkelder in Kaliasin. We reisden tweede klasse, een hut voor het hele gezin. Vrij luxe vergeleken met degenen die in het ruim meereisden. Voor mijn vader en moeder was het vertrek uit Indië traumatisch, de kinderen waren er blij om. Ik wist dat ik Indië voorgoed had verlaten en ik was er niet rouwig om. Voor mijn ouders was het een slechte periode, een cultuurshock. Vader had geen diploma’s, hij was een selfmade man. In Nederland moest hij van voren af aan beginnen. Hij werkte aan een draaibank van een bedrijf dat bakovens maakte. In Surabaya had hij een managementfunctie. Hij heeft niet lang bij dat bedrijf gewerkt, hij kon al gauw een baan bij het leger krijgen. Daar hadden ze meer begrip voor Indischen, daar voelde hij zich senang. Het gewone Nederlandse volk had geen interesse voor Indischen. We werden voor poepchinees uitgescholden. Vooral de Indo’s van de generatie van mijn ouders zochten elkaar op en hadden daarbij duidelijk steun aan elkaar. Wij kwamen in Dordrecht te wonen en gelukkig hebben we daar wat familieleden en kennissen uit

85

melger_2010.indd 85

03 09 2010 10:00:56 AM


Surabaya aangetroffen. In het contractpension “Oranje Hotel” werden we gehuisvest. Daarna kregen we via DMZ een flat toegewezen in een nieuwe wijk, 3-hoog, zonder lift en en zonder cv. Ik wilde naar de zeevaartschool, maar daarvoor had ik Mulo-B nodig. Dat heb ik ook gedaan, zonder moeite. Dus inschrijven bij de zeevaartschool. Maar toen kwam de keuring voor de militaire dienst en daar kreeg ik te horen dat ik een goede kans had in aanmerking te komen voor een opleding tot straaljagerpiloot. Ik dacht: dat is een geschenk uit de hemel. Mijn vader was ertegen. Weet je waarom? We hebben in die tijd vele overlijdensberichten in de krant gezien, van piloten die neergestort waren. Dat was in de tijd dat de luchtmacht net was overgestapt op straaljagers. De kennis en de opleiding waren naar huidige maatstaven gebrekkig en er gebeurden veel ongelukken. Mijn vader had begin 1900 de eerste luchtballon in Surabaya zien opstijgen en zijn zoon zou dan in zo’n Flash Gordon-raket de lucht in gaan? “Als jij het doet ben je voor mij dood”, zei hij. Ik heb toch doorgezet. Al tijdens mijn opleiding werd hij mijn grootste fan. Ik werd piloot en op een dag heb ik naar huis gebeld om te vertellen dat ik boven het huis van mijn ouders zou vliegen en een loopje zou maken. Mijn ouders waren trots op mij, ook omdat ze van mij niet zulke hoge verwachtingen hadden. Mijn jongere broer was veel pienterder dan ik, studeerde heel gemakkelijk.

Ik heb me altijd Indisch gevoeld. Ik ken mensen die zich daarvoor schamen, daar had ik geen last van. Mijn vrouw is ook Indisch, kwam met dezelfde boot als ik in Nederland aan, maar zij moest met een stapelbed in het ruim genoegen nemen. Ik was gepensioneerd en we woonden in Alphen a/d Rijn, toen ik op een dag gebeld werd door een ex-collega. Hij vertelde dat ze bij de luchtvaart in Curacao een inspecteur nodig hadden. Ze zochten een Nederlander van niet-Europese afkomst, ze wilden geen belanda met blauwe ogen. Binnen een week zaten we in Curacao. Een plezierig gesprek gehad en ze vroegen of ik de volgende week kon beginnen. Ik heb daar ruim een jaar gewerkt. Het was mijn taak om de luchtvaardigheid op peil te brengen, de vliegoperaties te verbeteren en goede voorschriften op te stellen. Als daar geen verbetering in kwam mochten ze niet meer op de VS vliegen, hadden Amerikaanse inspecteurs gezegd. Nou, ik heb daar hard gewerkt, dag en nacht, maar het is gelukt. Het feit dat ik Indo ben heeft alleen maar positief gewerkt, ze moesten niets hebben van die hautaine belanda’s. Na een jaar zijn we weer naar Nederland gegaan. Curacao is leuk voor de vakantie, maar daar werken, nee hoor. Ik voelde me daar niet thuis, hier wel. Voor mijn gevoel is Nederland een beetje verindischt.”

Ik heb 14 jaar bij de luchtmacht gevlogen. Ik ben daar weggegaan, ik was toen Officier 1e Luitenant Vlieger, omdat ik geen grondfunctie wilde. Daar had ik geen zin in, ik wilde blijven vliegen. Dat kon bij Transavia. Als korpschef, dat is de baas van de chefs-vlieger van de Boeings 737 en 757, ben ik daar na 23 dienstjaren gepensioneerd.

86

melger_2010.indd 86

03 09 2010 10:00:56 AM


Het verhaal van Irene “Ik ben in 1940 in Surabaya geboren en heb de oorlog in Indië meegemaakt. Mijn zusje is van 1942, na de inval van de Japanners. Omdat moeder in de buurt van vader wilde zijn, die krijgsgevangene was en nog niet naar Japan vervoerd, waren het spannende tijden, vooral voor mijn zusje met haar zwakke gezondheid. Nadat vader was afgevoerd heeft Oma van moederszijde ons weer in huis gehaald. Daar hebben we de rest van de oorlog gewoond. Er moest van alles verzonnen worden om voor eten en veiligheid te zorgen. Gelukkig hadden we nogal wat familie, onder andere Oma van vaders zijde, om ons heen en met gezamelijke inspanning en veel in schuilplaatsen verblijven zijn we de oorlog redelijk doorgekomen. Ik herinner me een heleboel dingen uit de oorlog en heb wel eens verbaasd gestaan over het feit hoe gedetailleerd mijn impressies zijn. Denk nu, dat het vooral kwam door de spanning van de volwassenen om mij heen. Toch moet de opmerkingsgave ook in het kind aanwezig zijn, want ook mijn dochter en een van de kleinkinderen hebben deze eigenschap. “Klein potjes hebben grote oren“ en soms in het Javaans! Dat hoorde ik vaak en probeerde dan even uit de buurt te blijven. Ook het geronk van vliegtuigen, de branden, de angst dat de Japanners mijn tantes of moeder zochten en mijn grootvader geslagen werd om hun schuilplaats te verraden. Als een Jappanner op een onbewaakt moment toch een van hun aansprak, was mijn instructie om aan hun rok te

hangen en lastig te zijn en om te doen of die persoon mijn moeder was. Daarmee hoopten we de Japanner af te schrikken. Ik herinner me ook grote witte parachutes die naar beneden kwamen en mensen die erheen renden de dingen die gedropt werden te pakken te krijgen. Op een dag werden we opgeroepen om binnen een kwartier met medenemen van enkele spulletjes te verzamelen en werden we in trucks geladen. Door Gurkha’s begeleid. Oma had altijd een rieten koffertje klaar staan met alle” paperassen”, wat ondergoed en kennelijk wat juwelen om ingeval van nood te grijpen. We moesten heel stil zijn maar uiteindelijk zijn we toch ontdekt. Uit de later vertelde verhalen begrepen we dat verschillende trucks onderschept waren en oa. familieleden uit de truck moesten springen en gespiest zijn aan de bamboo-runcing van de Indonesiers. We werden naar Singapore vervoerd en in een vrouwenkamp ondergebracht. In barakken sliepen we op lage kribs. Er heerste kinkhoest: dat geluid is mij altijd bijgebleven. Uiteindelijk zijn we na initiatief van mijn tante via het Rode Kruis herenigd met vader die in de koolmijnen gewerkt had in Japan. Terug in Indië werden de mannen weer in militair uniform gekleed. We hebben in Semarang gewoond met enkele families in een huis. Ik ging toen voor het eerst naar school. Er werd nogal geschoten over en weer, tijdens de gevechten tegen de Indonesiers. Ik herinner mij nogal wat verhalen uit die tijd want ik was ondernemend en dacht te moeten handelen om mijn zusje te beschermen maar raakte daardoor een keer zelf

87

melger_2010.indd 87

03 09 2010 10:00:56 AM


in de kampong verdwaald. Door militairen werd ik in mijn nekvel de jeep ingetrokken en naar huis gebracht. In oktober 1946 is mijn broer geboren. Na een jaar kwamen we weer in ons eigen huis te Surabaya, die helemaal was leeggehaald en ik herinner me nog hoe mijn oma M helemaal verdrietig was, want ze had haar piano wel gezien op een vendutie maar kon die niet meer terugkopen. Denk dat mijn vader de piano uiteindelijk voor haar heeft terug gekocht, want ik herinner me menig prachtig pianospel. Het leven kwam weer geleidelijk opgang en ik had net van een collega van mijn vader die eerder vertrokken was een heleboel boeken gekregen. Ik had nog nooit een eigen bezit gehad en vooral boeken betekenden een schatwaarde!!! Die hele verzameling van boeken moest ik nu ook weer achterlaten, ik heb ze aan de school gegeven. In de jaren dat we weer terug in Indonesie na 1952 waren, zag je de katjangverkopers hun katjang verpakken in uitgescheurde bladzijden uit allerlei boeken. Ook dat verbaast mij dat ik me er niet over opwond. Je merkt kennelijk dingen op maar ban ze uit je gedachten omdat het te veel impact zou hebben. We zijn in 1950 met een Engels vrachtschip naar Nederland gegaan. Het was geen leuke reis. Moeder was veel zeeziek en we hadden dan wel een eigen hut maar er waren veel mensen op de andere dekken. Zusje en broertje waren nog klein en ik moest op ze passen. We kregen aardappelen en stokvis te eten. In Nederland aangekomen hebben we in Rotterdam in mijn herinnering de grootste appels van mijn leven gekregen. Onderweg hadden we kleding gekregen. Ik sta ergens nog met die te kleine jas op een foto. In Soest werden we in een pension gezet maar gelukkig zijn we snel verhuisd naar een enorm groot huis met enkele gezinnen, met wie ik jaren later weer contact gekregen en een vriendin die ik dus sinds mijn tiende

jaar heb. We kregen een huis in Friesland en ook de ervaring van de Friese taal, maar we woonden vlak naast een weiland en dat is mijn beste herinnering aan die plaats. De boterbloemen,de geur van het gras en de koeien om mij heen. Had eigenlijk een boer moeten trouwen,want ik vind het boerenland nog steeds heel aantrekkelijk. De terugreis in 1952 met de Willem Ruys (leuke reis) naar Indonesie was omdat vader een baan had op een suikeronderneming. Zelf ging ik in de kost bij mijn oma van vaders zijde en naar de school waaraan de meesten van ons plezierige herinneringen hebben, de SSV (Genteng Kali) in Surabaya. Deze oma is altijd een groot voorbeeld voor mij geweest. Een vrouw die pas op haar twaalfde leerde lezen omdat ze bij haar moeder woonde en haar vader een buitenlander uit Belgie was, die wij uiteraard nooit gekend hebben. Ze mocht bij een dominees gezin werken en ontwikkelde zich tot een vrouw met veel potentie.Een interesse in alles en in eenieder om haar heen. Ze werkte hard, stond bijvoorbeeld om 4 uur op en ging heel vroeg zelf naar de markt. Het ontbijt stond klaar wanneer iedereen wakker werd, ik was namelijk niet de enige kostganger, er waren nog enkele medisch studenten van Chinese afkomst. Daarna gaf ze de wasinstructies, verzorgde 2x per dag een warme maaltijd , in de middag bij de thee waren er altijd de heerlijkste versnaperingen, d ze zelf maakte en af en toe kwam de bubur –verkoopster en mochten we zelf kiezen wat we prefereerden. Ze had een handelsgeest (ze handelde in juwelen, sarongs etc.) maar vooral een onvoorstelbare wijsheid. Ik heb van haar leren handwerken, maar ook mijn waardering voor antiek komt uit die tijd. Ik mocht naar de film op zaterdag en ging met haar naar de kerk op zondag Dus ook mijn religieus denken werd daar gevormd. Ik ben er

88

melger_2010.indd 88

03 09 2010 10:00:56 AM


uiteindelijk anders mee bezig, maar kon daardoor een eigen mening vormen. Mijn grootvader las ook veel en mediteerde en vertelde me als kleuter ook verhalen over verre reizen,maar waar ik het meest van genoot was de viool, die hij voor mij tot huilens toe kon bespelen. Ik heb in die tijd heel veel geleerd, meegemaakt, maar vooral de sociale aspecten ook met onze cultuur doorleefd. Zelf beslissingen mogen nemen, alhoewel ik eigenlijk ook geen behoefte had veel van huis weg te zijn. We hadden de muziek, veel activiteiten thuis. Mijn grootouders hadden ook een kast met boeken die ik eerst niet, maar later wel mocht lezen. Wat een verschil met de jeugd van tegenwoordig, zelfs in de tijd van mijn eigen kinderen was er reeds een verschil. Ik heb er ook in mijn opvoeding naar gestreefd mijn beide kinderen, jongen en meisje, gelijke en open kansen te geven en de wereld te exploreren. Later kwam ook mijn zusje bij oma wonen, maar ze bleef toch min of meer onder mijn hoede. In de vakanties mochten we altijd een vriendin meenemen en we hebben heel wat gesport, tennis en zwemmen, maar vooral de wandelingen langs de sawahs met een hele groep en drinken van een pas naar beneden gehaalde kokosnoot was een feest. De omgeving was zo ontzettend mooi, de warmte, de geuren... ik krijg nu weer heimwee!!! Tijdens het oogstfeest werd er voor het personeel een hele slamatan gegeven met o.a. gamelan muziek. Deze klanken waren tot diep in de nacht te horen en het geluid van de suling maakten de zwoele nacht perfect....wat ik veel later als een romantischgevoel kan beschrijven. We hadden achter het huis een terras, dat uitkeek op een bananenplantage en een kalie. Om 6 uur in de morgen zat ik er vaak alleen te genieten van het geluid van het water en de geluiden uit de keuken en tuin waar de kebon met de bezem het srek..srek.. geluid maakte. Maar ook de geur van de nieuwe dag...en dan kwam de

baboe vragen of “non� koppie tubruk wilde en pecil die ze net van de passar meegebracht had....... Ken je deze momenten in je leven??? Ze zijn eigenlijk niet te beschrijven,maar o zo dierbaar. In 1989 ben ik met mijn dochter (voor haar de eerste keer) naar Indonesie geweest en zij constateerde hetzelfde !!! Met de ervaring tijdens die reis heb ik me wel eens afgevraagd of wij in onze genen al heel wat doorgeven,want dat was in mijn dochters gedrag heel typerend, alhoewel zij er zelf beslist niet van bewust was. Enfin, in 1957 met de Willem Ruys (super reis) weer naar Nederland . Wij, mijn zusje en ik zouden in Nederland blijven en mijn ouders zouden weer teruggaan, echter tijdens hun verblijf hier werd hun re-entry permit ingetrokken en dit was dus de derde keer in mijn moedersleven dat ze al haar spullen kwijt was. Zij heeft dan ook nooit meer een behoefte gehad terug te keren naar Indonesie, maar heeft er ook geen affiniteit mee. Mijn moeder woont sinds 2005 in Patria te Bussum waar ze met de medebewoners een leuke band heeft en is dit jaar 90 jaar geworden. Hier aangekomen werd ik meteen door een Hollandse jongen ingepalmd, maar was gelukkig preuts genoeg om nergens in te trappen. Ik wilde naar de Handelsschool maar werd niet in de klas toegelaten omdat ik niet kon voldoen aan de Nederlandse maatstaven. Na een week van subatten om een proefexamen te mogen doen, zodat ik kon bewijzen dat ik de stof beheerste, heb ik aan mijn vader moeten vertellen dat ik er van afzag. Dit was in die tijd beslist niet zo makkelijk om tegen je vaders wensen in te gaan maar vooral ook omdat mijn ouders zelf op een soort wachtgeld leefden. Uiteindelijk ben ik de verpleging ingegaan en heb er nooit spijt van gehad. Het was nog een strenge en gedegen opleiding, maar ik vond ook de vrijheid van het zelfstandig functioneren heerlijk. Het was behoorlijk zwaar als je het met de huidige

89

melger_2010.indd 89

03 09 2010 10:00:56 AM


werkomstandigheden vergelijkt. Negen uur per dag, zes dagen in de week en geen gezeur van minimaal zoveel tijd tussen de diensten. Nachtdiensten besloegen 14 dagen achter elkaar. Je moest de patiënten tijdens de nachtdienst wassen en het ontbijt zelf smeren en voor je dienst over was de ontbijtboel opgeruimd hebben. Daarnaast stond er altijd een mand met verband materiaal klaar om gevouwen of opgerold te worden. De zalen waren erg groot, het aantal patiënten per zaal 25 en zelfs 36 personen. Tijdens mijn opleiding ontmoette ik mijn man, een Hollander, met de voor mij meest mooie blauwe/groene/grijze ogen. Ik ben er 25 jaar mee getrouwd geweest, we hebben twee fijne kinderen en inmiddels 4 kleinkinderen. We hebben heel wat meegemaakt en veel gereisd en zijn in 1967 naar The States geemigreerd. Helaas was ik er in de tijd van “The Black Panter movement” en herleefde de Bersiap tijd. Maar daardoor weer andere ervaringen die me inzicht gaven in de opvoeding van mijn kinderen, omdat ik uiteindelijk op school ben gaan werken en les gaf aan moeilijke leerlingen, waarbij het rassen verschil een rol speelde. Het was een uitdaging deze kinderen wat bij te brengen en uiteindelijk waren de resultaten niet slecht. Misschien heeft mijn attitude er aan bij gedragen, omdat ik helemaal vrij was van de rassenproblemen die er onderling heersten. Weer een levensles. We zijn teruggekomen omdat mijn man werd uitgezonden naar Nederland. Ik was er anders zeker gebleven, maar na de scheiding kon ik hier mijn kinderen beter verzorgen en door de universiteit helpen. Heb hard moeten werken, maar ben best trots als ik het resultaat zie. Ik heb hun de kansen kunnen geven en zij hebben keihard hun best gedaan om te bereiken wat ze nu hebben. De scheiding is als een bom ingeslagen. Ik had

er kennelijk geen idée van dat ik een deel van mijzelf kwijt was geraakt door de jaren van hard werken en functioneren in een westerse wereld. We hadden heel veel bereikt en waren rijk op financieel gebied, maar ik ontdekte een verlangen en heimwee naar mijn eigen, dieper “ik”. Mijn man kon er geen enkel begrip voor opbrengen en na een lange periode van proberen, zijn we toch gescheiden. Het heeft bij mij nog jaren geduurd voordat ik inzag dat dit voor mij de enige stap tot zelfontplooiing was.Toch heb ik in mijn huwelijk heel veel andere dingen meegemaakt die tot deze groei hebben bijgedragen. Ik kan er daarom met een goed gevoel op terugkijken en heb het afgesloten met een dankbaar en waarderend gevoel. Mijn zoon heeft na een opleiding Biologie in the States (niet afgemaakt door de scheiding) een opleiding Sportacademie, militairedienst “Groene Baret” uiteindelijk universiteit Phychologie en Pedagogie gedaan en heeft een baan bij de overheid. Heeft met zijn levenspartner een dochter van 5 jaar. Mijn dochter heeft haar artsenopleiding in Amsterdam gedaan en is daarna naar UK verhuisd voor specialisatie. Ze is met een collega arts getrouwd en heeft drie kinderen, een zoon van 16, een dochter van 11 en een kleine rawit van 3 jaar. Ik ben enkele keren per jaar in UK tijdens hun vakanties. Nadat de kinderen uit huis waren heb ik een relatie met een Indisch-man gekregen en we hebben samen ook heel veel beleefd en gereisd, vooral omdat hij in China zijn werkplek had en ik bij een vliegmaatschappij werkte waar ik de tropische -vaccinatie- afdeling beheerde. Helaas is hij na een ziekbed kort geleden overleden, maar ik heb hem jaren thuis kunnen verplegen, ondanks mijn eigen beperkingen na een zwaar ongeval. Ik ben namelijk op het zebrapad door een race-motor aangereden omdat de bestuurder een Wheelie aan

90

melger_2010.indd 90

03 09 2010 10:00:56 AM


het maken was. Mijn kleinzoon heeft het allemaal zien gebeuren omdat hij nog met de hond bezig was. Mijn kleindochter liep aan mijn rechterzijde en is er op de een of andere manier goed van af gekomen (Guardian Angel). De linkerkant van mijn gezicht was ingeslagen, mijn schedel gescalpeerd en mijn beide benen verbrijzeld. Ik heb nog heel wat plaatwerk in mijn lijf, maar ben door zeer deskundige artsen geholpen. Ze konden geen 100% functioneren garanderen, maar ik ben dankbaar dat ik loop en vooral dat ik geen zombie ben. Ook deze perioden van pijnen, oefenen, verdriet en doorzetten, hebben een functie. Mede door een inwijdingsritueel in een bepaalde denkwijze, dat ik kort daarvoor had doorgemaakt, is het inzicht verdiept. Ik vraag me weleens af of deze levenshouding van mij te maken heeft met mijn Indisch zijn? Mijn hart is oosters, mijn hersens westers. Oosters: emotie, aanvoelen, intuitie. Westers: beredeneren, overwegen, Oosters: alles wat je overkomt min of meer accepteren als toeval, jou toebedeeld? Maar we kunnen bewuste keuzes maken? We kunnen ook alle geboden kansen pakken of langs ons heen laten gaan. We kunnen anderen de schuld geven van het falen in ons leven? Ach, sudah, laat maar of moeten we op onze oude dag kunnen zeggen: Ach, ik heb geen spijt van al mijn jaren, ik heb heel veel herinneringen,veel meegemaakt, geleefd en genoten, mijn taak als mens vervuld en probeer nog van de laatste levensfase te genieten.

onder een juk leef van wie maar ook. Ik geniet van het feit dat ik gepensioneerd ben, maar dankbaar dat ik mijn hele leven aan de workforce heb deelgenomen en me heb kunnen ontplooien door middel van cursussen, tijdens werk en reizen. Wat ik wel jammer vond, is dat ik altijd de enige Indische in al die cursussen en opleidingen was. Ik ben religieus maar niet kerkelijk, hou niet van allerlei regeltjes en dogmas, maar hoop voor de toekomst van mijn kleinkinderen dat we in een wereld mogen en kunnen blijven leven waar we onszelf kunnen ontplooien. Ik verbaas me hoe snel alles om ons heen verandert. Heb van mijn kleindochter moeten leren wat te doen met “bluetooth.� Ik zou zo graag willen weten hoe andere levensverhalen zijn en hoop dat door dit project meerdere verhalen geschreven zullen worden en ik zou graag van anderen reactie willen hebben.

Conclusie is dat ik een goed leven heb. Doordat ik in verschillende plaatsen gewoond heb, maar ook door de omstandigheden die ik meegemaakt heb, vooral dankbaar ben dat ik de vrijheid heb om te leven zoals ik wil, zeggen kan wat ik wil en niet

91

melger_2010.indd 91

03 09 2010 10:00:56 AM


De sociĂŤteitsstraat

92

melger_2010.indd 92

03 09 2010 10:00:57 AM


Het verhaal van Louise “Ik heb in Surabaya gewoond en ik ben daar getrouwd. Mijn schoonmoeder woonde al in Den Haag. Ze heeft 14 jaar gewacht op een visum voor haar kinderen. In augustus 1966 zijn we naar Nederland gegaan, als spijtoptant. Ik was toen 24 jaar. Ik had gemengde gevoelens, bij aankomst. Ik wist wel iets over Nederland, want mijn familie was hier al. Die eerste winter vond ik niet fijn. Ik moest heel erg wennen aan Nederlanders; ze zijn zo afstandelijk, gesloten. Velen van hen hebben mij als zwartje behandeld, met opmerkingen als: Wat doe je hier, je hoort hier niet. Mijn moeder had me al op deze bejegening voorbereid. “Laat je niet kisten, meid, ze zijn geen haar beter dan jij.” We zijn in een contractpension opgevangen. We kregen een groene kaart en moesten ons elke drie maanden bij de politie melden. Het vertrek uit Indonesië heeft wat problemen opgeleverd. Je herinnert je nog wel de coup van 1965 in Indonesië. Dat was een verschrikkelijk gevaarlijke tijd. De Kali Brantas zag rood van het bloed. Ik heb mijn Indonesische papieren aan mijn moeder gegeven en haar gezegd dat ze die pas moest inleveren als wij in het vliegtuig zaten. Ik wilde niet het risico nemen dat we uit het vliegtuig gehaald zouden worden. We mochten echt niet vertellen dat je uit Indonesië wegging. De kans bestond dat iemand ons dan zou aanwijzen als landverraders en dan had je kans onthoofd te worden. Zo gevaarlijk was het. Het bedrijf waar ik werkte was geannexeerd door

de Indonesiche overheid en we kregen een kolonel aan het hoofd van de onderneming. Ik mocht daar weggaan toen ik zei dat ik getrouwd was en mij aan mijn huishouding wilde wijden. Ik heb niet gezegd dat ik weg wilde uit Indonesië, zelfs niet aan mijn vrienden, want je liep kans dat je verlinkt zou worden. Op kantoor spraken we Nederlands, onderling, maar langzamerhand werd dat minder. In officiële stukken mocht geen Nederlands gebruikt worden. We zijn met de KLM vertrokken, vanuit Jakarta. De tickets kwamen van de Nederlandse ambassade. We zijn naar Jakarta gegaan, naar de Nederlandse ambassade, om onze papieren in orde te maken. Bij de ambassade hebben ze alles geregeld. We waren voortdurend bang dat er iets mis zou gaan. Op het kantoor waar ik werkte waren nog twee collega’s die ook naar Nederland wilden gaan. Voor de grap zei ik, dat ze me niet moesten pesten, want dan zou ik vertellen dat ze weg wilden gaan. Ze schrokken daarvan en zeiden: “Hou alsjeblieft je mond dicht, dat wordt onze dood.” We maakte daar grappen over, zo zaten we in angst. Bij de ambassade deden ze gelukkig niet moeilijk met onze vraag voor een visum. Mijn man wilde naar zijn familie en ik wilde met mijn man mee. Ja, ik heb nu een Nederlands paspoort, 4 jaar na onze aanvraag gekregen. In het begin was het moeilijk een baan te krijgen. Uiteindelijk is het mijn man gelukt een baan te krijgen in Den Haag. Hij reisde elke dag per trein vanuit Bergen op Zoom naar Den Haag, vijf

93

melger_2010.indd 93

03 09 2010 10:00:57 AM


uur ‘s morgens opstaan, ’s avonds om negen uur thuis. We hebben de contactambtenaar gevraagd een huis in Den Haag voor ons te zoeken en na een half jaar wachten is het gelukt. Ik kon hier ook een baan krijgen, als ambtenaar, bij het vroegere CRM, daarna bij CBS. Ik ben secretaresse geweest. In Surabaya heb ik op de Zaalbergschool gezeten, dat was de handelsschool. Direct daarna heb ik een baan gekregen, ik was 17 jaar en heb altijd een administratieve baan gehad. Nu ben ik gepensioneerd en ik vind dat heerlijk. Kan ik veel aandacht besteden aan mijn kleinkind. Ik ben verscheidene keren teruggegaan, voor het laatst in 1995. Vooral om mijn familieleden op te zoeken. Ze hebben het moeilijk daar. We wilden hen ook naar Nederland halen, maar de stukken waren zoekgeraakt. De post is daar niet te vertrouwen. Nu is de kans dat ze weg kunnen vrijwel nihil. Van mijn moeder hoorde ik dat haar bedienden graag terugdenken aan de orde en rust van de Nederlandse tijd. Nou, ik moet zeggen, ik ben blij dat ik nu hier ben, hier voel ik me veilig. Maar geweld op televisie, daar kan ik nog steeds niet tegen, dan zap ik weg. Mijn kinderen zijn helemaal Nederlands, maar ze zijn en blijven rijstpikkers.”

94

melger_2010.indd 94

03 09 2010 10:00:57 AM


Het verhaal van Nico en Loes Nico vertelt dat hij vanaf de Japanse bezetting, tijdens de Bersiapperiode en de Politionele Acties van 1947, in Temanggoeng (dicht bij Magelang) heeft gewoond. Heeft in zijn ervaring drie oorlogen meegemaakt en aan deze perioden traumatische ervaringen overgehouden, mede door de dood van zijn moeder in dezelfde periode. Kreeg in Nederland psychische klachten (flash backs en nachtmerries). Deze oorlogservaringen hebben invloed gehad in de opvoeding van zijn kinderen, hij had driftbuien en was angstig. In eerste instantie zelf hulp gezocht wegens lichamelijke klachten. Las toevallig een stuk in de krant van de psychiater Op de Velde. Nico en Loes zijn een paar jaar onder behandeling van deze psychiater geweest. Op de Velde had begrip voor de Indische oorlogsslachtoffers. Loes: “Mijn vader kwam uit het kamp terug en belandde in een gezin dat tijdens zijn afwezigheid had geleerd de eigen problemen op te lossen. Een vader die zijn eerste plaats weer probeerde te hernemen. Dit lukte niet, ook al omdat wij kinderen in de pubertijd terecht waren gekomen en geleerd hadden zo veel mogelijk op eigen benen te staan en onze eigen problemen op te lossen. Hierdoor wist mijn vader niet met ons om te springen.” Nico: “Wat een diepe indruk op mij heeft gemaakt is de dood van mijn moeder. Haar dood is het gevolg geweest aan gebrek van medicijnen. Zij is gestorven op 5 augustus 1945, vijftig jaren oud. Toen zij overleed was ik 9 jaren oud. Je kunt je voorstellen dat haar dood een grote impact op mij

had. Ik voelde me toen ook aan mijn lot overgelaten. Een willekeurig voorval uit de Japanse tijd. Ik moest een brief van mijn zus naar een vriendin van haar brengen met wie zij altijd kleding maakte. In die brief stond: “geef aan Nico patronen mee”. Onderweg raakte ik die brief kwijt, die werd gevonden en opgeraapt door een Japanse schildwacht. Blijkbaar is de inhoud van die brief vertaald. Het woord patronen werd geassocieerd met geweerpatronen. Dezelfde dag nog kwamen de Jappen ons huis binnen vallen met getrokken pistolen. Het hele huis werd onderste bovengehaald. Ik werd naar de Kempetai gebracht en verhoord. Ik kreeg klappen, mijn zus werd ook verhoord en kreeg ook klappen. Haar vriendin onderging het zelfde lot. Uiteindelijk geloofden de verhoorders dat het om kledingpatronen ging. Deze gebeurtenis heeft ook traumatisch op mij gewerkt. Kleine oorzaken, grote gevolgen. Na bevrijd te zijn door de Nederlandse troepen kwam ik in Salatiga op een herstel-school in de 4de klas. Mijn zus was getrouwd en woonde in Soerabaja. Ze kwam met vakantie over naar Salatiga bij ons. Ze zei: “ Nico kan zo goed leren, ik moet hem meenemen naar Soerabaja”. Toen ben ik meegegaan met mijn zus. In Soerabaja kwam ik op een normale school, zonder herstel-klassen. Dit was de Altingschool en tegenover de school woonde Ferry Blommaart, de racer. De hoofdonderwijzer van deze school heette Den Outer. Dit heb ik onthouden omdat Alting en Den Outer veel op elkaar lijken. Toen ik mij aanmeldde bij die school, kreeg ik een gesprek met de heer Den Outer. Ik vertelde hem dat ik uit Salatiga kwam en daar in

95

melger_2010.indd 95

03 09 2010 10:00:57 AM


de 4de herstel zat. Den Outer antwoordde dat op zijn school geen herstel-klassen meer bestonden. Hij vond, gezien mijn leeftijd dat ik in zijn klas thuis hoorde, de 6de klas. Toen begon de ellende voor mij omdat ik in alle vakken een behoorlijke achterstand had. In die tijd mochten de leerkrachten nog slaan, dus werd mij dat door hem ook niet onthouden. Ik wilde terug naar Salatiga, maar dat kon niet meer. Dus zat er niet anders op dan hard te leren en ik wilde ook leren. Het 1ste kwartaal haalde ik in de 6de allemaal onvoldoendes. Het 2de kwartaal enkele voldoendes op de cijferlijst en het laatste leerjaar allemaal voldoendes. En toen werd ik de “anak mas” van de onderwijzer. Ik was ook goed in sporten en werd captain van de kastieploeg. In de onderlinge schoolwedstrijden won de Altingschool dan ook vele prijzen dankzij mijn slagkracht. Als alle honken bezet waren en ik aan slag kwam dan haalde ik alle honklopers binnen.” Nico: “Ik vind de opvang van de Indische Nederlanders abominabel slecht. Toen Loes en ik en mijn broer, in 1961 in Nederland kwamen werden wij voor de leeuwen gegooid en niet goed begeleid. Wij kwamen hier in october/november en het was hartstikke koud. We kregen geen winterkleding. We werden in een pension in Bennekom opgevangen. Mijn broer kreeg een kaartje en moest naar Groningen Loes en ik kregen een enkele reis naar Leeuwarden. Gelukkig hadden Loes en ik nog geen kinderen. In Leeuwarden kregen wij een kamer van 2 bij 3 meter in het pension en in het midden een potkachel die midden in de nacht uitging. Dus sliepen wij in de kou. We kregen ook zakgeld van 4 gulden per persoon in de week. Dit bedrag werd verstrekt door een ambtenaar van DMZ. Ik besloot niet in Leeuwarden te blijven. Wij kregen binnen een paar weken zelfs een woning toegewezen ondanks het feit dat wij

nog geen werk hadden. Toen de DMZ ambtenaar weer langs kwam, vroeg ik hem om een zakgeld voorschot van 2 weken. Dit had ik nodig om de treinkosten van Leeuwarden naar Amsterdam te bekostigen. Ik wilde persė in Amsterdam werken omdat volgens mij de arbeidskansen daar groter waren dan in Leeuwarden. Hier werden wij nog bekeken als wij in de stad liepen. De ambtenaar weigerde mij dat voorschot te verstrekken. Letterlijk zei hij: “ Daar beginnen wij niet aan “. Ik heb toen van een pensiongast geld geleend. Deze leende mij 25 gulden. In Amsterdam ben ik bij een tante van mij gaan logeren. De volgende dag ben ik direct naar de Fokkerfabrieken op Schiphol gegaan. Ik werd hier door de portier aangehouden die mij vroeg: “Meneer wat komt u hier doen?” Ik zei: “ Ik kom hier solliciteren”. Hij vroeg: “ Mag ik uw oproep brief zien?” Ik zei: “ Die heb ik niet. Ik kom net uit Indonesie en kom solliciteren. Ik heb al mijn diploma’s en papieren bij me. Zou u Personeelszaken willen bellen en vragen of ik een gesprek met ze mag hebben?”. Hij belt met PZ en ik mocht een gesprek hebben. Na dit gesprek kon ik op de afdeling Hoofdboekhouding komen mits ik door de Bedrijfsarts goed gekeurd zou worden. Dit kon de volgende dag gebeuren om 8 uur. Een half uur na de keuring zei de arts: “ Meneer u bent goedgekeurd, u kunt aan de slag”. Ik ging daar dus werken. De volgende dag belde ik DMZ op en zei: “ Meneer ik heb werk bij Fokker en ben dus economisch aan Amsterdam gebonden”. Loes mocht nu naar Amsterdam overkomen en wij werden in een contract pension ondergebracht. In dit pension moesten wij 60% van ons inkomen aan DMZ afstaan. Ik wist dat ze bij Fokker veel werkkrachten nodig hadden. Ik ben toen weer naar Personeelszaken gestapt om te vragen of Loes er kon komen werken. Ik zei:” Zij is in Soerabaja secretaresse geweest en misschien is hier een baan voor haar.” Ook zij kon komen mits ze door de medische keuring zou komen. Ze werd

96

melger_2010.indd 96

03 09 2010 10:00:57 AM


goedgekeurd en werd op een afdeling te werk gesteld. DMZ heeft van beide salarissen toen 60% ingehouden.”

van Politie om een verblijfsstempel te halen. Ik was WN en dus vreemdeling. Dit betekende dat ik elke keer vrij moest vragen bij mijn baas.

Loes: “We hadden geen kans om te sparen voor het geval wij een woning zouden krijgen.” Gezien alle beslommeringen die aan de opvang van DMZ vooraf gingen vindt Nico de opvang van Overheidswege slecht. Zoals geen winterkleding bij aankomst, geen verwarming en geen begeleiding bij het vinden van werk. Dit heeft hij zelf moeten aanpakken. En dan nog het lef hebben om 60% afdracht van het salaris eisen. Nico:”Gelukkig kregen wij na een paar maanden in het pension gehuisvest te zijn een 3-kamer woning toegewezen in Amsterdam. Vanwege het feit dat wij beiden een baan hadden en dus de huur konden opbrengen. De ellende met DMZ was nog niet voorbij. Ik moest een schuldbekentenis tekenen voor: de overtochtkosten, kledinggeld en meubelvoorschot. De aflossing bedroeg 98,00 gulden. Dit was voor die tijd veel geld. Ik heb dit trouw elke maand afgedragen. Toen kregen wij gezinsuitbreiding. Ik heb toen een brief aan DMZ geschreven met het verzoek om 45,00 gulden per maand te mogen aflossen. Binnen een week kreeg ik bericht dat het verzoek was afgewezen. Wat heb ik gedaan, ik heb toen eigenhandig 45,00 gulden per maand afgelost. Prompt kreeg ik op het werk een telefoontje van een DMZ ambtenaar. Die zei: “Meneer Van Cauter, als u volgende maand geen 98,00 gulden per maand aflost, laten wij loonbeslag leggen.” Loes en ik verdienden beiden ongeveer 750,00 gulden per maand. Wij hebben 12 jaar lang, tot 1975 het voorschot moeten aflossen. Daarna is de resterende schuld ons kwijt gescholden. Dit is echt gebeurd. Het was ėėn en al ellende. Daarnaast moest ik me elke week melden bij het Hoofdbureau

97

melger_2010.indd 97

03 09 2010 10:00:57 AM


98

melger_2010.indd 98

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Phons Phons is in 1958 naar Nederland gegaan, met zijn moeder en de andere kinderen uit het gezin. Hij was toen 16 jaar. Vader is in de oorlog overleden, in de mijnen in Japan, waar hij moest werken. Phons heeft zijn vader niet gekend. In 1958 werd de school, waar zijn moeder onderwijzeres was, opgeheven. Via de Stichting Nederlands Onderwijs SNO kon het gezin naar Nederland komen. Het gezin werd door DMZ opgevangen en in een legerplaats in Budel ondergebracht. Enkele weken later zijn ze naar BergenBinnen verhuisd, naar een contractpension en daarna naar Amsterdam, een contractpension in de Valeriusstraat , daarna naar de Emmalaan en vervolgens in de Emmastraat een appartement gehuurd. Zij werden daarna vrij vlot aan een huis geholpen, een rijksvoorkeurswoning, in de Jan Vethstraat.

“Van de bersiaptijd weet ik niet zoveel. We zaten in een kamp in Malang.We wilden naar Surabaya. Vanwege de strubbelingen zijn we via een omweg, via Yogya en Semarang, uiteindelijk met de boot naar Surabaya gegaan.”

“Ik ben in september naar de HBS gegaan, in de derde klas. In het begin heb ik wat onprettige ervaringen gehad, maar niets ernstigs, hoor. Ja, ach, wat scheldwoorden af en toe. Ik ben misdienaar geworden en heb toneel gespeeld. Andere herinneringen? Nou, in Southampton hebben we wat kleding gekregen, allemaal rotzooi. En ja, in het begin had ik wat heimwee. Na de HBS ging ik medicijnen studeren. Moest wel in militaire dienst, maar volgens de medische regeling, wat inhield dat ik in de zomermaanden, twee maanden, in dienst was. Ik ben al snel daarna afgekeurd. De medische studie heeft acht jaar geduurd, daarna zes jaar specialisatie tot internist. Mijn oudere broer kreeg vrijstelling van de militaire dienstplicht.”

Ja, ik heb wel vrienden in Indonesië, een van hen is een vice-admiraal b.d. Hij is directeur van een militair ziekenhuis, daarnaast een internistenpraktijk ten behoeve van militairen en nog een privepraktijk ook. Hij werkt dus heel hard in vier banen.”

“In 1976 ben ik voor het eerst terug gegaan naar Indonesië, na een congres in Singapore. Twee jaar later zijn we weer naar Indonesië gegaan, we hebben daar een kind geadopteerd. Het kind werd ons aangeboden door de moeder, zij had geldgebrek. Zij werkte in een kraamcentrum, mocht daar weggaan als ze betaald had. Dat heeft ze gedaan van het geld dat we haar hebben gegeven. Alles draait daar om geld. Als je wilt helpen, kan je dat het beste doen met etenswaren of gebruiksvoorwerpen, niet met geld, dat wordt door de gezaghebbers voor henzelf gehouden.”

“In 1986 ben ik naar Japan gegaan, voor een congres. Ik heb toen wel enige keren een nachtmerrie gehad. Dat had te maken met het feit dat mijn vader in Japan is overleden. Ik kan niet zeggen dat ik een hekel aan Japanners heb, maar de gedachte dat mijn vader in Japan dwangarbeider is geweest en daardoor is overleden, raak ik niet kwijt. Ik heb geen aversie tegen Indonesiërs, maar als ik daar ben, blijf ik steeds op mijn hoede. Vooral op

99

melger_2010.indd 99

03 09 2010 10:00:58 AM


de pasar moet je alert zijn op die kleine katjongs.” “Ik voel me hier helemaal ingeburgerd, maar voel me wel steeds meer Indisch worden naarmate ik ouder word. Mijn vrouw, een Hollandse, begrijpt dat ten volle.”

100

melger_2010.indd 100

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Theo Theo’s vader is in Harderwijk geboren, uit Nederlandse ouders. Hij is dus een totok. Hij ging als militair naar Indië, hij zat bij de inlichtingendienst en daar heeft hij Theo’s moeder ontmoet en is met haar getrouwd. Theo’s moeder is in Aceh geboren, uit Indische ouders. In de oorlog is Theo’s vader krijgsgevangene geweest en de andere gezinsleden hebben in een Japans kamp gezeten. In 1946 is het hele gezin om medische redenen naar Nederland gegaan en bij Theo’s ouders gaan wonen. “Ik vond dat wel een leuke tijd (Theo was toen 7 jaar). We waren daar misschien wel de enige zwartjes, maar we werden verwend. Dat kwam misschien wel omdat mijn vader een bekende figuur was in Harderwijk. In ’47 was die strenge winter, maar ik kan me van die kou nog veel herinneren: bevroren Zuiderzee, koude handen en voeten, ijsbloemen op de ramen.” In 1948 is het hele gezin weer naar Indië gegaan. “Vader moest weer aan het werk, als militair. Uit hoofde van zijn werk hebben we zowat heel Indië doorkruist. Doordat we vaak verhuisden heb ik weinig op school gezeten. Eigenlijk kregen de kinderen thuis onderwijs van mijn moeder.” In 1950 is het hele gezin teruggekeerd in Nederland. Zij werden opgevangen in een pension in Houthem, in Limburg. Daar zijn de kinderen naar school gegaan. Op school heeft Theo zich laten ompraten om naar het klooster te gaan. Hij heeft 5 jaar in het klooster gezeten, van de Paters Oblaten van Maria. De andere familieleden verhuisden naar Harderwijk

“Bij de paters heb ik wel een goede opleiding gehad, discipline geleerd, maar uiteindelijk hield ik het toch voor gezien. Mijn hormonen speelden daarbij een belangrijke rol. Op een goede dag, dat was in 1957, zei ik tegen pater-overste: “Ik ga weg”, en ik ben naar Harderwijk getogen, naar mijn ouders. Mijn ouders wisten van niets, maar ze accepteerden toch de nieuwe situatie. In Harderwijk ging ik naar het lyceum, streng-christelijk en gemengd. Dat was een cultuurshock voor mij. Ik had geen zin om die school af te maken, ik koos ervoor naar de marine te gaan. Mijn vader was bij de landmacht, mijn oudere broer bij de luchtmacht, dus ik koos voor de marine. Ik kreeg een opleiding voor telegrafist, in Amsterdam. Na de opleiding kwam ik op vliegveld Valkenburg te werken, werd vliegtuigtelegrafist. In januari 1960 ben ik naar Nieuw-Guinea gegaan. Daar heb ik 18 maanden gewerkt. Terug naar Nederland om verdere opleiding te volgen, tot korporaaltelegrafist. In die tijd heb ik mijn vrouw leren kennen. Toen ik daarmee bezig was, werd de mogelijkheid gegeven te worden opgeleid tot piloot. Ik heb me daarvoor opgegeven en in Woensdrecht kreeg ik de elementaire vliegopleiding. Voor de voortgezette opleiding tot straaljagerpiloot ben ik naar België gegaan en tenslotte naar Curacao, voor het groot militair vliegbrevet. Dat was de algemene vliegopleiding; als je op een ander vliegtuigtype overstapte moest je weer een specifieke opleiding volgen. In Amerka heb ik de opleiding voor de Orion gevolgd. Daar heb ik vijf jaar op gevlogen. In 1990 ben ik afgezwaaid, gepensioneerd, als Luitenant ter zee 2e klasse Oudste Categorie,

101

melger_2010.indd 101

03 09 2010 10:00:58 AM


vergelijkbaar met de rang van kapitein bij de landmacht.” “Ik was 51 toen ik gepensioneerd werd. Ik voelde me nog jong en reislustig, dus wij zijn de hele wereld rondgeweest. Heel vaak naar Indonesië, om de twee jaar zowat. De laatste tijd vaak naar Bali. Toen we voor de eerste keer in Bali waren en Kuta bezochten, zeiden wij tegen elkaar: Dit nooit weer. Maar nu is het andersom, voor de drukte en het bekijken van de mensen gaan we naar Kuta. Noord-Bali en Sanur vinden wij nu saai. Ik heb wel een cursus Bahasa Indonesia gevolgd, om me makkelijker verstaanbaar te maken.” “Als we niet aan het reizen zijn, doen we vrijwilligerswerk, in verpleegtehuizen, sportverenigingen etc. Overal waar ze ons nodig hebben. Ik heb 13 jaar voor de Zonnebloem gewerkt, maar nu vragen ze me nooit meer. Ze hebben genoeg vrijwilligers. Vind ik niet erg hoor, als ik het wil kan ik aan de gang blijven met ander werk, zoals met ouderen-in-de-rolstoel gaan wandelen. Er is genoeg te doen.” “We hebben regelmatig kumpulans, in roulatie bij vrienden thuis. Het is begonnen door de vrouwen, die regelmatig bij elkaar kwamen en op een gegeven ogenblik kwamen de mannen erbij, Indische en autochtone Nederlanders gemengd. We gaan ook naar de Pasar Malam, voornamelijk voor het lekkere eten. Een vriendin van mijn vrouw is lid van de SSV en zij heeft ons een keer meegetroond naar een reunie en wij hebben ons ook als lid aangemeld. Daarom staan we op de adressenlijst van SSV. Wij voelen ons overal thuis.”

102

melger_2010.indd 102

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Theo S Theo (1936, Surakarta) heeft zich na het behalen van het HBS-diploma beraden op zijn toekomst. Hij wilde verder studeren, heeft nog even overwogen in Bandung te gaan studeren, maar zijn vader, leraar aan de SSV HBS en ULO voorzag dat er voor het gezin geen toekomst in Indonesië zou zijn en vond het beter dat Theo in Nederland ging studeren. Mettertijd zou het hele gezin naar Nederland gaan. Zo arriveerde Theo in augustus 1956 in Nederland. Hij stapte van de boot en ging dezelfde dag nog naar zijn kamer in Delft. De volgende dag inschrijven aan de universiteiten de andere noodzakelijke dingen doen. “Meedraaien in het circus, anders mis je de boot.” In september van dat jaar begon hij met de studie vliegtuigbouwkunde. Dat is niet goed gegaan, hij realiseerde zich dat dit zijn richting niet was. Op advies van de decaan heeft hij een psychotechnische test gedaan en heeft hij gekozen voor de studie bouwkunde, die hij met goed resultaat heeft afgesloten. “Ja, ik ben wel in militaire dienst geweest, bij de landmacht, onderofficier geworden. In militaire dienst heb ik wel kunnen studeren en tentamens kunnen afleggen, want ik had een makkelijke baan. Ik heb dat een leuke tijd gevonden, kon als het ware versneld mijn plaats in de Nederlandse samenleving vinden. Dat ik lid ben geworden van een studentenvereniging heeft mijn integratie ook bevorderd. Hoewel het mijn eerste kennismaking met de Nederlandse samenleving was, ik ben nooit eerder in Nederland geweest, ging alles van een leien dakje. Ik

heb mijn Indische tijd daarmee als het ware afgesloten. Dat ik in augustus ben gekomen heeft mijn gewenning aan het Nederlandse klimaat wel geholpen. Ik heb wat vrienden, Chinese jongens, die in de winter zijn gekomen en die hebben heel wat meer moeite gehad met de klimatologische omstandigheden hier.” “Discriminatie,” vraagt Theo lachend. “Nee, dat heb ik niet ondervonden. Ach, ik zie er anders uit dan de totoks en dat lokt sommigen uit mij Blauwe te noemen of zelfs Sukarno, maar dat zijn niemendalletjes. Ik heb me er nooit druk om gemaakt en er zelfs om gelachen. Ik had geen tijd om me daarmee bezig te houden, was druk aan het studeren. Ik ben niet aan Indië blijven hangen.” “Na de militaire dienst ben ik gaan werken bij een architectenbureau. De eigenaar van dat bureau was lector aan de TH. Het is de normale gang van zaken, je rolt in dit metier doordat je kennissen en vrienden hebt die je kunnen helpen. Ik heb ook nog vier jaar bij een ander bureau, in Amsterdam, gewerkt en ben vervolgens in dienst gekomen van een bureau in Den Haag. Daar heb ik mijn functie van architect kunnen vervullen. Ik heb nu een eigen zaak. Via relaties komen de opdrachten binnen en zo kreeg ik eens een opdracht voor een kantoorgebouw in Jakarta. Dat was wel aardig. Ik had geen zin om er lange tijd te blijven, gaf er de voorkeur aan om na enige tijd weer naar huis te gaan. Daardoor heb ik vele vluchten naar Indonesië gemaakt, altijd met Sin-

103

melger_2010.indd 103

03 09 2010 10:00:58 AM


gapore Airlines. En daaruit zijn blijvende contacten met sommigen van de crew gebleven. Wij kennen ze al een jaar of dertig. Een van de stewards heeft mijn vrouw Chinees en Indisch leren koken. We bellen elkaar geregeld, eens in de twee weken. Als ik in Singapore ben, willen ze wel wat voor me regelen, anderzijds hebben we ze vaak in huis te logeren gehad. Aardige mensen. Uit die zakelijke contacten in Indonesië zijn wel enige persoonlijke contacten voortgekomen. Ook doordat ik enige tijd les heb gegeven aan de Tri Sakti universiteit in Jakarta. De colleges gaf ik in het Engels. Ik kan me in de omgang met de mensen wel enigszins verstaanbaar maken in Bahasa Indonesia, maar ik beheers die taal onvoldoende om in die taal les te kunnen geven. Met een aantal mensen heb ik wel vriendschappelijke contacten. Sommigen hebben bij ons gelogeerd als ze in Nederland waren. Die relaties zijn automatisch ontstaan, door veelvuldig contact, maar ook omdat het met ze klikte.

Indisch koken en dat eten we ook regelmatig in de weekends.” “Ik ben pas op de Pasar Malam geweest en daar heb ik een lang gesprek gehad met de schrijver van het boek over de Njai. Een heel goed boek, dat in de belangstelling staat van vele jonge mensen met een Indische achtergrond, zo vertelde die schrijver mij.”

Ik heb bij mijn werkzaamheden in Indonesië wel eens het vermoeden van corruptie gehad, maar gelukkig ben ik er nooit bij betrokken geweest. Ik zat aan de vormgevende kant, de constructieve kant, met financiële zaken heb ik me nooit bemoeid. Overigens zijn vele mensen aan de top van de grote bedrijven, bouwondernemingen, buitenlanders.” “Ik heb een dochter, zij is nu 39 jaar, heeft ook bouwkunde gestudeerd. Haar man is eveneens bouwkundige.” “Mijn vrouw is Nederlandse van origine, maar heeft veel belangstelling voor de Oosterse cultuur. Dat contact is begonnen in Zeeland, waar zij woonde, waar zij kennismaakte met enige Molukkers. Zoals al gezegd, mijn vrouw kan uitstekend

104

melger_2010.indd 104

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Wim Wim ken ik van de ULO van SSV Gentengkali, we hebben in dezelfde klas gezeten en ons samen voorbereid op het eindexamen. Wim: “Nadat ik was geslaagd voor het ULO-B examen van SSV Gentengkali in Surabaya, ben ik in juli 1955 in Nederland gekomen, samen met mijn jongere broer. Dit was mijn eerste fysieke kennismaking met Nederland. Midden in de zomer aankomen en opgevangen worden door familie, heeft het ons wel makkelijker gemaakt ons direct thuis te voelen. Ik heb gehoord dat vele Indischen die in de koude maanden zijn gekomen, en ook mensen die zich hier niet thuis voelden zijn geemigreerd naar Californie.” “Ik ben direct naar de HTS gegaan, afdeling Werktuigbouw, maar ben later overgestapt naar Bouwkunde. Dat was in Den Haag, de Indische stad. Toen mijn ouders, met de andere kinderen, in Nederland kwamen en zich in Apeldoorn vestigden, ben ik overgestapt naar de HTS in Utrecht. Mijn ouders hebben heel kort in Vlissingen gewoond, vanwege een aanbieding om daar les te geven, mijn vader was onderwijzer. Vlot daarna is mijn familie naar Apeldoorn verhuisd omdat mijn vader daar een baan kon krijgen en daar vrienden had wonen. In Utrecht heb ik de HTS afgemaakt en toen moest ik in dienst. Dat is een leuke tijd geweest. Na de rekrutenopleiding kreeg ik bij de Technische Dienst een specialistenopleiding en werd geplaatst bij de staf TD in Den Haag, waar ik bij

de afdeling Inspectie M&G (Machines en Gereedschappen) een kantoorbaan kreeg. Vele vrienden en kennissen zeggen dat ze de militaire diensttijd verfoeid hebben, ik zeg dat niet, hoor. Ik heb een leuke tijd gehad. Na de militaire dienst ben ik gaan werken bij een raadgevend ingenieurbureau in Arnhem. Daar heb ik 20 jaar gewerkt, met veel plezier. Goede collega’s, niet alleen autochtone Nederlanders, er waren ook buitenlanders, Italiaans, Pools. Zij waren getrouwd met Nederlandse meisjes en hadden zich hier gevestigd. Nee, ik heb er geen contact meer mee. Na de Arnhemse periode heb ik tot mijn 65ste jaar nog bij andere ingenieursbureaus gewerkt. Van vervelend gedrag ten opzichte van mij, vanwege mijn Indisch uiterlijk, heb ik weinig last gehad. Ja, in Den Haag heeft iemand wel eens “rijstepikker” tegen mij gezegd, dat was alles, heeft geen betekenis. Het is dat je het mij vraagt, anders zou ik daar nooit aan gedacht hebben. Maar wat ik wel eens meemaak en mij stoort, is het lompe en onbeschofte gedrag van bepaalde figuren. Mijn vrouw is in Indië geboren. Ik heb haar hier ontmoet, al kenden onze ouders elkaar al in Indië. Bij ons huwelijk bracht zij kinderen mee uit een eerder huwelijk, wij hebben samen geen kinderen op de wereld gezet, ons gezin was compleet. Ik voel me niet uitgesproken Indisch. Ik heb wel enkele contacten met Indischen en heb ook een

105

melger_2010.indd 105

03 09 2010 10:00:58 AM


abonnement op het blad De Indo, dat in de VS wordt uitgegeven. Op de pasar malam in Den Haag ben ik maar een keer geweest, het is me te commercieel en te massaal, ik voel me daar niet prettig. Wij hebben geen voorkeur voor Indisch eten, de kinderen houden daar niet zo erg van.

paspoort had moeten doen, dat zij er dan uit hadden gehaald en geen moeilijkheden meer zouden maken. Corruptie alom. In Parangtritis, ten zuiden Yogya, moest ik naar het toilet; was nergens te vinden, kon wel bij een particulier terecht, maar eerst betalen, meneer. Ja, dat zei de man in het Hollands.

Ik ben maar een keer terug gegaan naar Indonesië en dat was ter gelegenheid van het huwelijk van onze oudste zoon. Hij trouwde in Jakarta met een Indonesisch meisje. Ik wilde eigenlijk niet gaan, maar heb het tenslotte toch gedaan. Ik heb geen moment verlangd naar Indonesië te gaan, omdat mijn herinneringen aan de oorlogstijd en daarna de Bersiaptijd overwegend van negatieve aard zijn. De Bersiaptijd was verschrikkelijk, mijn vader werd opgepakt en in eerste instantie naar de de Simpang Sociëteit (Simpang Soos) gebracht, maar omdat daar geen plaats meer was werden de mensen via de Boeboetangevangenis naar de Werfgevangenis overgebracht. We hebben veel last gehad van de pemuda’s en aan onze kamptijd heb ik ook nare herinneringen.. Mijn broer lag constant met Indonesische jongens overhoop, en vooral in de periode na de souvereiniteitsoverdracht. Ze kwamen zelfs het erf op en dreigden hem te krojokken. Het was voor zijn veiligheid dat hij met mij mee is gegaan naar Nederland. Ik ben bewust niet naar Surabaya teruggegaan, heb alleen Jakarta, Bandung, enkele kleine plaatsen in Midden –Java en Bali bezocht. Nee, voor mij hoeft Indonesië niet meer. Daar geldt het recht van de sterkste en de veiligheid vind je alleen in je eigen groep. In Indonesië heb ik problemen gehad met de douane. Mijn paspoort was volgens hen niet in orde, dat heeft me veel ergernis bezorgd. Daar kwam bij dat mijn bagage zoek was, een hele heisa. Later hoorde ik van een kennis dat ik wat geld in mijn

Wat me op Java opviel was dat de meeste vrouwen nu op islamitische wijze hoofddoeken dragen. Dat was vroeger toch helemaal niet geval, ik kan me dat helemaal niet herinneren. Ze zijn daar zo fanatiek islamitisch geworden. Op Bali heb ik een prettige ervaring gehad met een Balinese man die ons mooie dingen in de omgeving wilde laten zien, maar daar helemaal niets voor terug wilde hebben. Hij had zijn goede daad voor die dag gedaan. We konden hem een dienst bewijzen door inkopen te doen in de winkel van zijn zuster. Wij hebben geen familie meer in Indonesië, niets trekt me meer naar dat land toe. Hier in Nederland voel ik me veilig en vrij. Dat is toch een groot goed. Ik heb wel eens aan de VS gedacht, om me daar te vestigen, maar het sociale leven is daar toch anders dan hier in Nederland. In voel me hier in Nederland helemaal thuis.”

106

melger_2010.indd 106

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Wies Wies heeft een jaar op de ULO van SSV Gentengkali gezeten, in de vierde klas. Zij is naar deze school gegaan, omdat zij op de vorige school niet is overgegaan. Liefdesverdriet belemmerde haar studie, zij verloor haar eerste liefde, die door zijn vader gedwongen werd het meisje te trouwen dat hij bezwangerd had. Zij is geslaagd voor het eindexamen. Wies is in 1958 naar Nederland gegaan, met haar moeder en de andere kinderen uit het gezin. Haar vader is in de oorlog overleden. Daar moeder onderwijzeres was, konden ze via de Stichting Nederlands Onderwijs SNO naar Nederland komen. Het gezin werd door DMZ opgevangen en in een legerplaats in Budel ondergebracht. Enkele weken later zijn ze naar Bergen-Binnen verhuisd, naar een contractpension en daarna naar Amsterdam, een contractpension in de Valeriusstraat, daarna naar de Emmalaan en vervolgens in de Emma­ straat een appartement gehuurd. Zij werden daarna vrij vlot aan een huis geholpen, een rijksvoorkeurswoning, in de Jan Vethstraat. “Moeder heeft het vrij moeilijk gehad met de banen en de zorg voor de kinderen. Zij was 53 jaar toen we in Nederland kwamen en moest weer aan de slag, als onderwijzeres. Zij heeft het later niet getroffen met haar baas, die veel jonger was dan zij. Zij is in ’75 overleden. De laatste zeven jaar was ze invalide. Ik was 22 jaar, en ik kreeg al gauw een baan bij

een verzekeringsmaatschappij, als steno-typiste. Ik heb in die tijd ook opleidingen gevolgd, waaronder Engelse handelscorrespondentie. Ik werkte voor diverse afdelingen. Vijf jaar heb ik daar gewerkt en ben toen naar een import-exportbedrijf overgestapt. Daar heb ik ook vijf jaar gewerkt. In dit bedrijf was een hele Indo-club ontstaan, doordat ik vele kennissen heb binnengeloodst. Ik werkte voor de afdeling Verschepingsdocumenten In 1965 zou ik voor dit bedrijf worden uitgezonden naar Indonesië. We importeerden heel wat producten uit Indonesië. Die uitzending is niet doorgegaan vanwege de coup van Soeharto. Mijn baas was daar wel en hij heeft heel wat gruwelijke dingen gezien, zoals hoofden die waren afgesneden en in de rivier gegooid. Weet je dat een tijd daarna pruiken uit Indonesië kwamen, gemaakt van de haren van die afgesneden hoofden. Gruwelijk, he? Ik heb 32 jaar bij de Kas-Associatie gewerkt, op verschillende afdelingen, zoals het Assurantiebedrijf, de Directie/Bewindvoering, Executele en de laatste jaren op Juridische Zaken, als medewerkster. De Kas-Associatie is de bank voor de effectenhandel en heet nu Kas Bank NV.” Wij gaan haar foto-albums bekijken en halen herinneringen op. Wies kent nog vele namen en weet van vrij veel vrienden te vertellen, hoe het hen is vergaan in Nederland. Van begin af aan heeft ze contact gezocht en gehouden, met vele vrienden uit Surabaya. We hebben wat gemeenschappelijke vrienden, omdat we op dezelfde school zaten en naar de feestjes van de schoolvrienden gingen. Ik

107

melger_2010.indd 107

03 09 2010 10:00:58 AM


moet toegeven dat ik vele namen ben vergeten. Bij het ophalen van herinneringen zegt Wies: “Je kent Martha toch wel, zij zat ook bij ons op school. Haar vader werkte bij de BPM en de mensen van BPM waren toch rijk. De kinderen hadden mooie fietsen. Nou ik niet, ik altijd een zoveelstehandse fiets gehad, grobaks”. Ja, dat herinner mij ook, de BPM-ers, de meer welgestelden, die in luxueuse villa’s woonden. “Ik ben in ’82 getrouwd, met een man uit Surabaya, die ik overigens hier heb ontmoet, na tien jaar met hem te hebben samengewoond. Hij was gescheiden en had uit dat huwelijk zes kinderen, die bij hun moeder zijn gebleven. Wij zijn in 2007 gescheiden van elkaar. Wij hebben samen geen kinderen gekregen”. “Mijn gezondheid is op dit ogenblik niet zo goed. Ik denk dat dit naweeën zijn van de oorlog en de Bersiaptijd, vitaminegebrek en slecht eten. Doordat ik zo moeilijk kan lopen kom ik niet veel buiten. Vroeger wel, zocht altijd het gezelschap van Indische mensen op en voelde mij daar ontspannen en gewaardeerd bij. Ik zie er Hollands uit, mijn broer ook, mijn beide zusjes en de andere broer zijn veel donkerder van huidskleur. Mijn oom heeft ons veel geholpen. Hij werkte bij het Binnenlands Bestuur in Nieuw-Guinea en kwam daarna in Den Haag te werken. Ik heb hier geen tegenwerking of discriminatie ondervonden, ik kon met iedereen goed opschieten, ging bij enkele collega’s vaak eten. Ik voel me een normale Nederlandse burger en voel me volkomen geaccepteerd door de maatschappij.”

108

melger_2010.indd 108

03 09 2010 10:00:58 AM


Het verhaal van Zeffie Zeffie is het jongste kind in een gezin met drie kinderen, allen meisjes. Zij is geboren in 1943, in Surabaya en heeft haar jeugd in Surabaya doorgebracht, totdat het gezin in 1951 naar Nederland vertrok. “Op een dag vertelden onze ouders dat alles zou worden verkocht op een vendutie en dat we naar Nederland zouden gaan. Veel later werd ons verteld hoe dat gegaan is. Mijn vader werkte bij Werkspoor, maar stond op het punt overgeplaatst te worden. Er kwamen wat pesterijen aan te pas, ze verweten hem dat hij wel Indonesisch sprak, maar het niet kon schrijven. Er kwam ook bij dat hij geen Warga Negara wilde worden, maar het Nederlandse staatsburgerschap prefereerde. Nou, dan was je niet welkom. Ze zochten allerlei uitvluchten om het hem moeilijk te maken. Ik denk dat ze ons te blank vonden. Als je Nederlander bleef moest je weg. Onze moeder heeft een Nederlandse achtergrond. Haar overgrootvader heeft in de Aceh-oorlog meegevochten. Naar mijn beleving hebben mijn ouders binnen een week besloten weg te gaan, zonder ons te raadplegen. Wij waren naar hun oordeel te jong om een stem te hebben. Ik herinner me dat ik een fijne tijd heb gehad in Surabaya, eigenlijk alleen leuke dingen. De eerste acht jaren van mijn leven heb ik in een pretpark doorgebracht. Ik was te jong om de Japanse tijd te hebben beleefd, idem dito met de Bersiaptijd. Mijn oudste zuster is twee jaar ouder en zij heeft heel andere herinneringen. Ik vond het niet fijn dat we vertrokken. Ik heb er

lang, erg lang, moeite mee gehad. Misschien dat ik daarom het meest obstinaat ben geweest van de kinderen. We hebben alles kunnen verkopen, voor een habbekrats hoor. Op mijn laatste verjaardag in IndiĂŤ heb ik ontstellend veel poppen gekregen. Er is nog een foto van mij met al die poppen, onder de kersenboom. Maar ik mocht er alleen een meenemen. We kwamen berooid in Nederland aan. We hebben hier kleren gekregen, een trainigspak met daaroverheen een wollen jurkje en dat was altijd gattel bij mij. Niemand luisterde naar mij, ze vonden dat ik me aanstelde. Het vest dat ik kreeg was ook gattel. Gelukkig wilde mijn moeder wel een voering aanbrengen in mijn kleren. En we kregen een muts en klompen. Het was de strengste winter toen we in Nederland kwamen. De sneeuw lag meters hoog. Nee, we waren niet voorbereid op dit land, we hadden hier eigenlijk niets te zoeken, behalve veiligheid natuurlijk. Mij dunkt dat de bevolking hier ook niet was voorbereid op onze komst. Mij werd vele malen gevraagd: Wanneer ben je teruggekomen. Ik antwoordde dan: Ik ben gekomen, niet teruggekomen. Ik beet altijd van me af, een teken dat ik me hier niet gelukkig voelde. Mijn vader heeft later wel eens tegen me gezegd, dat mijn lieve karakter van vroeger toen is veranderd. Dat is gekomen nadat ik door een aantal jongens zodanig ben geduwd dat ik een hersenschudding heb opgelopen. Ze vonden ons intelligent, maar we waren bruin;

109

melger_2010.indd 109

03 09 2010 10:00:59 AM


ze vonden ons beschaafd, maar we waren bruin. We vielen eigenlijk overal buiten de boot. Maar we waren met z’n drieën en we bleven bij elkaar, samen uit, samen thuis. Als een van ons moest nablijven op school, dan wachtten de anderen, tot we samen naar huis konden gaan. We werden opgevangen in een contractpension in Rijssen, Overijssel. Dat stond midden in de bossen en we moesten een half uur door de sneeuw baggeren om bij de school te komen. Op klompen naar school, de sneeuw bleef eronder hangen en dan liep je op van die plateauschoenen. We hebben een half jaar in dat pension gewoond. Mijn vader kreeg een baan bij Werkspoor in Utrecht. Moet je voorstellen hoe dat ging. Op de brommer reed hij naar Utrecht, in de winter. Tegen de kou droeg hij kranten onder zijn jas, maar aan ons vertelde hij dat hij die krant nodig had om wat te lezen te hebben. Hij wilde niet zeggen dat hij geen behoorlijke kleding had. Hij heeft altijd zijn problemen bij ons weggehouden. Hij bleef een week in Utrecht en logeerde bij een tante, een zuster van mijn moeders vader en kwam eens in de maand bij ons in Rijssen. Hij hoefde geen kostgeld of zoiets te betalen, hij werd gewoon opgenomen in het gezin. Dat gebeurde vaak bij Indischen, gastvrij. We zijn heel vaak verhuisd, steeds dichter bij Utrecht. Voor mijn vader was Utrecht het centrum van Nederland en zelfs van het universum. Hij wilde niet naar Den Haag, naar de andere Indo’s, want hij wilde volkomen integreren. En hij wilde dat zijn kinderen dat ook zouden doen. Ik heb veel problemen gehad met de niet-bruine kinderen. Enfin, ik ben de lagere school goed doorgekomen. Kon niet naar de HBS, tot grote teleurstelling van mijn ouders. Ik ben naar de ULO gegaan en daar vlot doorheen gekomen. Van de ULO ben ik naar de HBS gegaan en daar

begint mijn persoonlijke tragedie. In de 5e klas kreeg ik bonje met de directeur. Hij was van Joodse afkomst en verlangde dat wij zouden collecteren voor de Klaproos. Dat weigerde ik. Ik wist niet wat collecteren was en wist niet waarvoor ik moest collecteren. Toen ik in Nederland kwam had ik nog nooit gehoord van Hitler, wel van de Birma spoorweg en van de Jappenkampen en van dwangarbeid. Er werd in de klas gevraagd wie de film De Aanslag had gezien. Ik stak mijn vinger niet op. Wie had de film De kanonnen van Navarone gezien? Ik stak mijn vinger op. Door deze en andere voorvallen is er een soort persoonlijke vete ontstaan tussen de directeur en mij. En ik wijt hieraan het feit dat ik ben gezakt voor mijn eindexamen. Ik hoorde van mijn wiskundeleraar dat er heel lang in de docentenvergadering is gesproken over mijn slagen of zakken. De directeur heeft de doorslag gegeven en ervoor gezorgd dat ik niet ben geslaagd. Ik was woedend, ik wilde het niet overdoen. Ik ben gaan werken, bij de Demka, in Utrecht. Na verloop van tijd wilde ik verder studeren. Ik probeerde een schriftelijke studie bij de LOI, maar dat was geen succes. Toen wilde ik gaan studeren bij de Gelderse Leergangen, een soort HBO-opleiding. Omdat ik geen diploma van een middelbare school had, heb ik bij het Ministerie van Onderwijs dispensatie aangevraagd. Die kreeg ik. Maar bij de school wilden ze me pas aannemen, als ik, Indo zijnde, bewezen had de Nederlandse taal voldoende te beheersen. Kun je je voorstellen hoe mij dat gegriefd heeft. Enfin, de test heb ik gedaan en ik heb daar Engels gestudeerd. Dat was een avondstudie. Het was zwaar, want ik was inmiddels getrouwd, had twee kinderen en overdag een volle baan. Met allerlei baantjes heb ik voldoende geld bij elkaar kunnen sprokkelen om de studie te kunnen finan-

110

melger_2010.indd 110

03 09 2010 10:00:59 AM


cieren. Mijn eerste man is een Nederlander, ik ben van hem gescheiden en weer getrouwd met een Nederlander. Mijn tweede huwelijk was wel gelukkig, maar het eindigde heel naar. Mijn tweede man is inmiddels overleden. Ik heb twee kinderen, van wie de ene zich zeer Indisch voelt en de andere er absoluut niets van wilde weten. Ikzelf wilde Indisch zijn en blijven. Ik at geen aardappelen en geen producten die uit aardappelen waren bereid. Thuis kookte ik een Hollandse pot en Indisch eten. Ieder kon kiezen wat hij wilde. Ja, ik ben in 1986 teruggegaan naar Indonesië, dat was met mijn tweede man. Dat zijn de heerlijkste 21 dagen van mijn leven geweest. Ik heb al die dagen met mijn hoofd in wolken gelopen. Ik voelde me gelukkig. Nu wil ik weer terug, maar blijf dan met beide benen op de grond. De reis was geweldig. De groep bestond uit mensen die allen iets met Indië te maken hebben gehad, door werk of door geboorte of langdurig verblijf etc. We hielden er rekening mee dat sommigen van ons de plaats van herinnering wilde bezoeken. Ik ben een dag naar Surabaya gegaan, om ons oude huis te bezoeken. Toen ik daar aankwam, was onze oude buurman, een Chinees, buiten. Hij keek me aan en zei: Zeffie...? Hij rende naar binnen en riep: Zeffie is er!. Ons huis was afgebroken, maar bij de buurman mochten we binnen bekijken. Het was aandoenlijk. Mijn eerste man had begrip voor mijn hang naar het Indische. Zijn moeder tenslotte ook, al was ze in het begin argwanend. Ze vroeg honderduit over Indië; of we daar ook een maan hadden, of ik ook brood lustte. Ook mijn tweede man had daar begrip voor, we

zijn samen terug geweest. We gaan nu sparen voor een tweede trip naar Indonesië. Nee, we spreken de taal niet. We hebben in Indië nooit Maleis gesproken. Dat mochten we niet van onze ouders. De baboes spraken Nederlands. We hadden een nenek die was er al toen mijn vader werd geboren, ze ging mee toen mijn vader trouwde. Die nenek was erbij toen wij werden geboren. Ze was onze steun en toeverlaat, ook in de Bersiaptijd. Wij zijn niet in een kamp geweest, toen de Japanners in Indië waren. We woonden in een hoekhuis, dat volkomen geblindeerd was. Niemand van de Japanners wist dat het huis bewoond was. We hielden ons koest. Moeder wilde perse dat we in huis bleven. Onze buren zijn allen afgevoerd en we hoorden later dat het hen slecht vergaan is. Na de overgave van de Japanners hebben familieleden ons opgezocht en we zijn naar een ander huis gebracht, met allemaal familieleden.” De zuster van Zeffie is aan het woord: “Ik herinner me nog wel een voorval met Britse soldaten, Sikhs, met die grote tulbanden op hun hoofd. Zij waren over de tuinmuur geklommen en bedreigden ons. Wat ze wilden weet ik niet meer, maar mijn moeder riep mij toe oma te roepen. Oma kwam er aan en ze maakte groot misbaar en verjoeg de soldaten als het ware. De volgende dag kwamen zij terug en hebben mijn oma meegevoerd, verkracht en mishandeld en voor bijna dood voor onze huisdeur achtergelaten.” Zeffie: “Onze ouders hebben ons voorgehouden dat we moesten integreren. Moeder zei geregeld: We wonen nu hier en we passen ons aan. Maar ik heb me altijd Indisch gevoeld. Ik heb wel eens tegen mijn vader gezegd: Als het aan mij had gelegen, was ik nooit naar Nederland gegaan. Ik was daar gebleven en ik had het daar ook gered.

111

melger_2010.indd 111

03 09 2010 10:00:59 AM


Hij antwoordde: Meisje, je weet niet waarover je het hebt. Mijn tegenwerping was, dat ik in Indië nooit een blanke bij ons thuis had gezien, behalve de twee totoks die met de zusters van mijn moeder waren getrouwd. Het waren allen Indo’s die bij ons thuis kwamen. Ik vind dat Indischen over het algemeen fijngevoeliger zijn, bescheidener, respectvoller, en dat ben ik naar mijn gevoel ook. Ik wil niet opvallen, hou me op de achtergrond. Als het moet kan ik wel van me afbijten, hoor. Een laatste anecdote: Ik kwam boos aan in Nederland en ben dat lange tijd gebleven. Vrienden vroegen mij wat mijn vader had gedaan en ik antwoordde: Mijn vader was bij de SS. Toen er een grote stilte viel en iedereen me verbijsterd aankeek, gaf ik een toelichting: Hij werkte bij de Staats Spoorwegen, een dochteronderneming van de Nederlandse Spoorwegen. Opluchting en gegrinnik alom.”

112

melger_2010.indd 112

03 09 2010 10:00:59 AM


Bijlage

Vragenlijst over verblijf en levensloop in Nederland Vraag 1

Adresgegevens geadresseerde Naam: ............................................................................................................................................................................................................................................................................... Adres: . .............................................................................................................................................................................................................................................................................. Postcode en plaats: ....................................................................Telefoon-/GSM nummer: ...................................................................... e-mailadres: . ......................................................................................................................................................................................................................................................... Geboortejaar: ..................................................................................................................................................... Geslacht: man/vrouw (doorhalen wat niet van toepassing is)

Vraag 2

Schoolverleden in Surabaya Naam laatste bezochte school in Surabaya: Diploma behaald? 0 ja 0 neen Indien geen diploma is behaald, welke klas heeft u het laatst bezocht? Reis naar Nederland In welk jaar bent u vanuit IndonesiĂŤ naar Nederland gereisd?

Vraag 3

klas

.......................................................................................................................................................................................................................................................................................................

Met wie bent u naar Nederland gereisd? 1 alleen 2 met echtgenoot/verloofde/vriend/vriendin 3 met het ouderlijke gezin 4 met broer(s) en/of zuster(s) 5 met anderen

113

melger_2010.indd 113

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 4

Aankomst in Nederland A. Door wie bent u opgevangen? 1 D(B)MZ 2 CCKP 3 Anders, nl; ................................................................................................... B. Indien U door D(B)MZ of CCKP bent opgevangen, waar bent u dan ondergebracht? 1 Contract pension te .................................................................................................... (ga verder naar C en D) 2 Kosthuis/-gezin te .................................................................................................... (ga verder naar E en F) 3 Anders, nl .................................................................................................... (ga verder naar F) C. Indien u in een contractpension was ondergebracht, hoe lang duurde het voor u of het gezin waar u toe behoorde een eigen woning betrok? 1 3 maanden 2 3 tot 6 maanden 3 6 tot 12 maanden 4 1 tot 2 jaar 5 langer dan 2 jaar D. Door wie verkreeg u de woning en in welke plaats? 1. D(B)MZ in .................................................................................................... 2. de gemeente in .................................................................................................... 3. uw werkgever in .................................................................................................... E. Indien u in een kosthuis of kostgezin was ondergebracht, hoe lang duurde het voor u op uzelf ging wonen? 1 3 maanden 2 3 tot 6 maanden 3 6 tot 12 maanden 4 1 tot 2 jaar 5 langer dan 2 jaar F. Wat was de reden van uw vertrek uit het kosthuis?/-gezin? .............................................................................................................................................................................................................................................................................. ..............................................................................................................................................................................................................................................................................

114

melger_2010.indd 114

03 09 2010 10:00:59 AM


G. Indien u niet tot de eerdergenoemde categorieĂŤn behoorde, waar heeft u zich na aankomst in Nederland gevestigd? Plaatsnaam: .................................................................... Welk soort behuizing betrok u daar? 1 Zelfstandige woning 2 Pension/hotel 3 Inwoning bij familie/vrienden Indien het een zelfstandige woning betrof, hoe heeft u die woning verkregen? 4 direct door de gemeente toegewezen 5 door bemiddeling Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) 6 door hulp van vrienden/kennissen 7 anders, nl: .......................................................................................................................................... Vraag 5

Oordeel over de eerste behuizing in Nederland of het eerste kosthuis/-gezin (denk bijv. aan kwaliteit van de woning, de buurt, enz.) .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. ..............................................................................................................................................................................................................................................................................

Vraag 6

Oordeel over de hulp bij de toewijzing van een zelfstandige woning of het eerste kosthuis/gezin(kon u bijv. een voorkeur kenbaar maken, kreeg u hulp bij de verhuizing, e.d.) .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. ..............................................................................................................................................................................................................................................................................

Vraag 7

Oordeel over de eerste contacten met de nieuwe buren of kostgezin en mede bewoners .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. .............................................................................................................................................................................................................................................................................. ..............................................................................................................................................................................................................................................................................

115

melger_2010.indd 115

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 8

Eerste hoofdactiviteiten na aankomst in Nederland Het gaat hierbij om de vraag welke activiteit van meer dan 20 uur per week u uitoefende in de eerste maanden na aankomst in Nederland 1 geen hoofdactiviteit 2 een werkkring in ....................................................................................................plaatsnaam). Ga naar vraag 10. 3 studie in ....................................................................................................plaatsnaam) 4 militaire dienst . Ga naar vraag 9 of 9A. Indien het om een studie ging welke soort studie was dat dan? 5 universiteit 6 hoger beroepsonderwijs 7 middelbaar onderwijs 8 cursus aangeboden door Rijksoverheid (Rijkswerkplaats e.d.) 9 anders, namelijk: ........................................................................................................................................................ Is de studie afgesloten met een diploma? 10 ja 11 neen

116

melger_2010.indd 116

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 9

Alleen voor mannen: Heeft u de militaire dienstplicht vervuld? Heeft u uw dienstplicht in Nederland vervuld? 1. Ja 2. Neen. Reden ........................................................................................................................................................................................................ Zo ja, welke rang heeft u behaald? 1. soldaat, soldaat eerste klasse, korporaal (vervolg op volgende pagina) 2. onderofficier 3. officier Vraag 9A Zowel voor mannen als vrouwen: Als u als beroepsmilitair heeft getekend, bij welk onderdeel heeft u gediend? 1 Landmacht 2 Luchtmacht 3 Marine Voor hoe lang heeft u getekend:

.................................. jaar

Voor welk dienstvak heeft u gekozen? ........................................................................................................................................................................................................

Welke opleiding(en) en/of vakopleidingen heeft u in dienst gevolgd? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Op welk niveau lag(en) de opleiding(en)? 1 MBO 2 HBO 3 Universitair In welke rang heeft u uw militaire loopbaan beĂŤindigd? 1 Soldaat 1ste klas 2 Korporaal 3 Onderofficier 4 Officier

117

melger_2010.indd 117

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 10

Heeft u korte tijd na aankomst of (voor mannen) na vervulling van de militaire dienstplicht direct werk gevonden? Zo ja, in welke sector was dat? 1 rijksoverheid 2 gemeente of provincie 3 bedrijfsleven (midden- en kleinbedrijf ) 4 bedrijfsleven (groot bedrijf ) 5 eigen bedrijf 6 zorgsector (ziekenhuizen, klinieken, verpleeginrichtingen e.d.) 7 onderwijs 8 kunst 9 anders, nl.:............................................................ Neen, de reden was.........................................................(N.B. Indien u in Nederland nooit een arbeidsrelatie heeft gehad kunt u de vragen 11 t/m 18 overslaan).

Vraag 11

Hoe bent u aan die baan gekomen? 1. via het arbeidsbureau 2. gesolliciteerd op een advertentie 3. door bemiddeling maatschappelijk werk(st)er 4. door bemiddeling familie/vrienden/kennissen/buren 5. anders, nl. .................................................................

Vraag 12

Wilt u iets vertellen over uw eerste baan? Bijvoorbeeld welke functie u had (lager, hoger of middenkader); of de functie in overeenstemming was met uw opleiding; e.d. ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Vraag 13

Heeft u voor deze functie nog scholing gevolgd? Zo ja, welke? 1. Neen 2. Zo ja, welke? a. bedrijfscursus(sen); b. avondstudie op eigen initiatief

Vraag 14

Hoe lang heeft u die functie vervuld? 1. 0 tot 3 jaar; 2. 3 tot 6 jaar; 3. 6 jaar of langer.

118

melger_2010.indd 118

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 15

Heeft u daarna een hogere functie bij hetzelfde bedrijf gekregen of bent u van baan veranderd? 1. Ja, een hogere functie bij hetzelfde bedrijf; 2. Ik ben van baan veranderd.

Vraag 16

Werkten bij uw eerste werkgever behalve Nederlanders ook mensen met andere nationaliteiten? 1. Ja 2. Neen Wilt u kort weergeven hoe de omgang was met Nederlandse collega’s en leidinggevenden? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Vraag 17

Heeft u tegenwerking en/of discriminatie ondervonden in de werksfeer? En als dat zo was, is dat in de loop van de tijd verminderd of is dat gelijk gebleven? 1. Neen 2. Ja Indien ja, hoe kwam dat tot uiting? Kunt u een voorbeeld geven? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Is de discriminatie in de loop van de tijd toegenomen, verminderd of is het gelijk gebleven? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Vraag 18

Ging u ook buiten het werk vriendschappelijk om met Nederlandse collega’s? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

119

melger_2010.indd 119

03 09 2010 10:00:59 AM


Vraag 19

A.Bent in Indonesië getrouwd? 1 Neen 2 Ja, met een vriend(in) van dezelfde school uit Surabaya 3 Ja, met een vriend(in) uit Surabaya 4 Ja, met iemand uit een andere plaats in Indonesië B Bent u in Nederland getrouwd? 1. Neen, ik was al getrouwd in Indonesië; 2. Ja, met vriend/vriendin uit Indonesië; 3. Ja, met iemand uit Indonesië die ik hier ontmoet heb; 4. Ja, met Nederlandse man/vrouw; 5. Ja, met niet-Nederlandse man/vrouw. 6. Neen, ik ben ongetrouwd gebleven, maar ik heb wel een vaste partner. 7. Neen, ik ben ongetrouwd gebleven en heb geen relatie.

Vraag 20

Als u getrouwd bent of een vaste partner heeft, bent u dan nog steeds samen met die persoon? 1. Ja 2. Neen

Vraag 21

Heeft u kinderen gekregen? Zo ja, hoeveel? ......................................... kinderen Wat zijn de geboortejaren van uw kinderen? 1......................................... 2......................................... 3......................................... 4......................................... 5.........................................

Vraag 22

Wilt u over de kindertijd van uw kinderen iets vertellen? (bijvoorbeeld: hadden zij omgangsproblemen met Nederlandse kinderen; waren zij lid van sport- of andere verenigingen; haalden zij op school goede resultaten; en vooral wat u zelf opmerkelijk vond aan hun kindertijd). ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

120

melger_2010.indd 120

03 09 2010 10:01:00 AM


Vraag 23

De meeste S.S.V.-ers zijn op min of meer huwbare leeftijd naar Nederland gekomen. Als u jong getrouwd bent, zijn uw kinderen anno 2008 inmiddels mensen van middelbare leeftijd. Wilt u een korte karakteristiek geven van leven en loopbaan van uw kinderen geven? Wij denken daarbij aan: studie na de middelbare school; soort beroep; gehuwd of niet; kinderen. ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Vraag 24

Wij gaan nu wat verder terug in de tijd en komen nu bij de generatie vóór u, die van uw ouders. Gegeven de huidige leeftijden van S.S.V.-ers (60plus en meer) zullen vele ouders niet meer onder ons zijn. Maar los van het feit of ze al dan niet in leven zijn willen we u toch enkele vragen stellen over hun verblijf in Nederland. Hadden uw ouders bij aankomst in Nederland een goede gezondheid? 1. Ja 2. Neen Indien dat niet het geval was, had de mindere gezondheid van uw ouders te maken met ervaringen uit de Japanse tijd of met de Bersiapperiode? 1. Neen, het had niets met de Japanse tijd of Bersiap te maken 2. Ja, het had te maken met ervaringen uit die perioden Indien de vorige vraag bevestigend is beantwoord, hebben uw ouders professionele hulp gehad, bijv. van de Stichting ’45? 1. Ja 2. Neen 3. Weet niet Kunt u van uw ouders zeggen dat zij het in Nederland naar de zin hebben gehad? 1. Ja 2. Neen Indien neen, wat was de belangrijkste reden dat zij het niet naar hun zin hadden? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

121

melger_2010.indd 121

03 09 2010 10:01:00 AM


Vraag 25

We keren terug naar uw eigen situatie. De meesten van ons hebben als kind of jong-volwassene de Japanse tijd en de Bersiapperiode meegemaakt. Wilt u van de volgende uitspraken die aankruisen die op u van toepassing zijn: 1. De oorlogservaringen hebben mijn gezondheid beïnvloed. 2. De oorlogservaringen hebben invloed gehad bij de opvoeding van mijn kinderen. 3. De oorlogservaringen hebben de omgang binnen het gezin beïnvloed. 4. Ik heb professionele hulp gezocht voor mijn problemen.

Vraag 26

Wij zijn nu zo’n vijftig jaar in Nederland en het kan niet anders of we zijn enigszins “vernederlandst” of “verhollandst”, de een wat meer en de ander wat minder. Hoe is dat met u? Hierna volgt een aantal uitspraken die iets zeggen over “Indische identiteit”. Wilt u aangeven met welke uitspraken u het eens bent door het nummer van de uitspraak te omcirkelen. Onderaan de lijst is nog enige ruimte om uw eigen gevoel in uw eigen woorden over “Indische identiteit” weer te geven. 1 Ik voel mij een normale Nederlandse burger. 2 De term Indische Nederlander komt het dichtst bij wat ik voel. 3 Ik voel mij het meest ontspannen tussen Indische mensen. 4 Ik ga even goed met Nederlandse mensen om als met Indische mensen. 5 Ik voel mij het meest aangetrokken tot mensen uit andere migrantengroepen, zoals Surinamers, Turken, Marokkanen. 6 Ik heb veel contacten met Indische mensen buiten de eigen familie. 7 Ik kook thuis zoveel mogelijk Indisch. 8 Ik bezoek Indische evenementen, zoals de Pasar Malam, zo vaak als ik kan. 9 Ik ga graag naar Indonesië op vakantie. 10 Mijn kinderen voelen zich Indisch en vinden dat belangrijk. 11 Ik lees alles over het verleden van Indische mensen en Nederlands-Indië. 12 Ik zou willen dat er meer trefpunten zijn voor Indische mensen. 13 Ik voel mij meer een wereldburger dan een Nederlander. 14 Ik vind dat mijn kinderen opgroeien in het beste land ter wereld. Ik wil er het volgende aan toevoegen: ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

122

melger_2010.indd 122

03 09 2010 10:01:00 AM


Vraag 27

Als een burger betrokken is bij de samenleving dan blijkt dat in het algemeen uit de aard en de hoeveelheid aktiviteiten waaraan hij/zij deelneemt. Daarover gaat deze voorlaatste vraag. Wilt u bij ieder van de volgende aktiviteiten aangeven welke antwoordcategorie op u van toepassing is? 1. stemmen bij verkiezingen: O ja O neen O soms 2. lid van een politieke partij: O ja O neen 3. lid van een sportvereniging: O ja O neen O geweest 4. lid van een zangkoor: O ja O neen O geweest 5. lid van een kaartclub: O ja O neen 6. lid van een leesclub: O ja O neen 7. lid van een Indische vereniging: O ja O neen 8. lid van en kerkgenootschap: O ja O neen Dit zijn enkele voorbeelden van lidmaatschappen en bijbehorende aktiviteiten. Als u een aktiviteit mist die u beoefent, wilt u dat hieronder vermelden? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Vraag 28

Tot slot vragen wij u, terugkijkend over een halve eeuw, een totaal-oordeel over de wijze waarop de Nederlandse overheid het al dan niet gedwongen vertrek uit IndonesiĂŤ voor u en uw ouders heeft geregeld en begeleid. En ook hoe de Nederlandse samenleving in uw geval op uw komst en vestiging heeft gereageerd. De Nederlandse overheid: ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

De Nederlandse samenleving: ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Als u een onderwerp gemist heeft waarover u beslist iets wilt zeggen, welk onderwerp is dat dan? ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................ ........................................................................................................................................................................................................

Hartelijk dank voor uw medewerking!

123

melger_2010.indd 123

03 09 2010 10:01:00 AM


124

melger_2010.indd 124

03 09 2010 10:01:00 AM


Literatuurlijst Beets, Gijs en Corina Huisman, Evert van Imhoff, Santo Koesoebjono, Evelien Walhout, De demografische geschiedenis van Indische Nederlanders, Nederlands Interdisciplinair demografisch Instituut (NiDi) (Den Haag 2002) Beets, Gijs en Santo Koesoebjono, Indische Nederlanders: een vergeten groep, in: Moesson, 36e jaargang, nr.6, 15-12-1991 Bosma, Ulbe, Remco Raben en Wim Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders (Amsterdam 2006) Bosma, Ulbe en Remco Raben, De geschiedenis van Indische Nederlanders 1500-1920, De oude Indische wereld (Amsterdam 2003) Bussemaker, dr. H.Th., Bersiap! Opstand in het paradijs, De Bersiap-periode op Java en Sumatra 1945-1946 (Zutphen 2005) Croix, Humphrey de la, Inge Dümpel, Ton van Naerssen en Karen Portier, Gelders blauw, Indisch leven in de provincie (Nijmegen 2007)

Leeuwen, Lizzy van, Ons Indisch Erfgoed, Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. (Amsterdam 2008) Meijer, Hans, Den Haag-Djakarta, De Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1962 (Utrecht 1994) Meijer, Hans, De geschiedenis van Indische Nederlanders; De Twintigste Eeuw, In Indië geworteld (Amsterdam 2004) Vaillant, Rob, Aantekeningen bij onderzoek naar de sociale positie van Indische migranten, in: Wim Willems (red.), Bronnen van kennis over Indische Nederlanders (Leiden 1991) Willems, Wim, De geschiedenis van Indische Nederlanders, De uittocht uit Indië 1945-1995 (Amsterdam 2001) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Identificatie met Nederland, (Amsterdam 2007)

Doorn, J.A.A. van, De laatste eeuw van Indië. Ontwikkeling en ondergang van een koloniaal project (Amsterdam 1994) Harms, Ingrid en Tessel Pollmann, In Nederland Door Omstandigheden, in: Vrij Nederland 15 mei 1982

125

melger_2010.indd 125

03 09 2010 10:01:00 AM


Colofon

Tekst en samenstelling: Roy Melger Met medewerking van: Ferry Brandenburg van den Gronden, Ingrid Dümpel, Frank Melger Grafische vormgeving & lay-out: Niels Eijsbroek, De Bilt Foto’s: foto-archief Moesson, Amersfoort ISBN: 9781616277543 © Amsterdam, 2010, tweede druk

126

melger_2010.indd 126

03 09 2010 10:01:00 AM


melger_2010.indd 127

03 09 2010 10:01:00 AM


2

melger_2010.indd 2

03 09 2010 10:00:25 AM


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.